Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 2007

Regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 6 december 2006, nr. DDS 5456934, houdende regels tot bevordering van vrijwillige inburgering in de niet-G31 gemeenten

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet en de artikelen 48r en 48s van de Wet Justitie-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Begripsomschrijvingen en strekking van de regeling

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie;

b. wet: de Wet inburgering;

c. besluit: het Besluit inburgering;

d. college: het college van burgemeester en wethouders van een gemeente, niet zijnde een gemeente welke behoort tot de G31, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid;

e. samenwerkingsverband: een centrumgemeente of een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan de deelnemende gemeenten de hen ingevolge deze regeling toekomende rechten en de ingevolge deze regeling op hen rustende verplichtingen hebben overgedragen;

f. bestuur: het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

g. Nederlander: de Nederlander, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de wet;

h. inburgeraar: de Nederlander of de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft en onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie, van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, van Zwitserland of van een staat wiens onderdanen op grond van bepalingen van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties geen inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 7 van de wet kan worden opgelegd, en die

1°. ouder is dan 15 jaar;

2°. minder dan acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven, en;

3°. niet beschikt over een diploma, certificaat of document, bedoeld in artikel 2.3 van het besluit;

4°. niet volledig leerplichtig is, dan wel een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een diploma, certificaat of document, bedoeld in artikel 2.3 van het besluit;

5°. geen overeenkomst heeft afgesloten op grond van de Regeling inburgering allochtone vrouwen niet-G31, de Regeling inburgering allochtone vrouwen G31, dan wel het extensieve deel van de Pilot inburgering allochtone vrouwen Taal Totaal;

6°. niet eerder een overeenkomst heeft afgesloten op grond van de onderhavige regeling;

i. geestelijke bedienaar: de persoon, bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de wet;

j. eigen bijdrage: de bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet;

k. inburgeringsvoorziening: de inburgeringsvoorzieningen, bedoeld in hoofdstuk 5, paragraaf 2, van de wet, de Regeling inburgering allochtone vrouwen G31, de Regeling inburgering allochtone vrouwen niet-G31 en het extensieve deel van de Pilot inburgering allochtone vrouwen Taal Totaal;

l. gecombineerde inburgeringsvoorziening: een inburgeringsvoorziening, gecombineerd met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet;

m. inburgeringsexamen: het inburgeringsexamen, bedoeld in hoofdstuk 4 van de wet;

n. IB-Groep: de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank;

o. exameninstelling: de exameninstelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van de wet;

p. inburgeringscursus: een cursus welke een inburgeraar in staat stelt mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving te verwerven, teneinde het inburgeringsexamen te behalen;

q. Informatiesysteem Inburgering: het Informatiesysteem Inburgering, bedoeld in artikel 47 van de wet.

Artikel 2

1. De Minister kan aan een gemeente of een samenwerkingsverband, onder de in deze regeling genoemde voorwaarden, een financiële bijdrage verlenen teneinde de gemeente of het samenwerkingsverband in staat te stellen inburgeraars deel te laten nemen aan een inburgeringsvoorziening of een gecombineerde inburgeringsvoorziening en deze voorziening te laten afsluiten met het inburgeringsexamen.

2. De financiële bijdrage wordt onder voorbehoud van autorisatie van de begrotingswetgever verleend en vastgesteld.

Hoofdstuk 2

Financiële bijdrage, aanbod en overeenkomst, gegevensverstrekking ISI

Artikel 3

1. De Minister stelt ambtshalve een voorschot op de financiële bijdrage vast.

2. Het voorschot wordt vóór 26 februari 2007 aan het college of het bestuur bekend gemaakt.

3. Het voorschot wordt uiterlijk binnen zes maanden na de vaststelling ervan betaald.

Artikel 4

1. Het college of het bestuur kan aan een inburgeraar een inburgeringsvoorziening of een gecombineerde inburgeringsvoorziening aanbieden die op de persoonlijke situatie van de inburgeraar is afgestemd en die voorbereidt op en toeleidt naar het inburgeringsexamen en tevens het eenmaal kosteloos afleggen van het inburgeringsexamen omvat. Indien het aanbod wordt gedaan aan een geestelijke bedienaar, omvat het aanbod tevens de cursus, bedoeld in artikel 4.25 van de Regeling inburgering.

2. Het aanbod, bedoeld in het eerste lid, bestaat in ieder geval uit een omschrijving van de rechten en verplichtingen van de inburgeraar ten aanzien van:

a. het doel van de inburgeringsvoorziening, dan wel gecombineerde inburgeringsvoorziening;

b. de onderdelen van de inburgeringsvoorziening, dan wel gecombineerde inburgeringsvoorziening;

c. de termijn waarbinnen de inburgeraar moet hebben deelgenomen aan het inburgeringsexamen;

d. de verschuldigdheid van de eigen bijdrage en de mogelijkheid van betaling in termijnen;

e. de verlening van toestemming om de in de bijlage bij artikel 6.1, tweede lid, van het besluit bedoelde (persoons)gegevens welke betrekking hebben op de inburgeraar, op te nemen in het Informatiesysteem Inburgering.

3. Het aanbod, bedoeld in het eerste lid, beschrijft tevens de gevolgen welke aan niet-nakoming van de te sluiten overeenkomst zijn verbonden.

Artikel 5

1. Indien de inburgeraar het aanbod, bedoeld in artikel 4, aanvaardt, sluit het college of het bestuur een overeenkomst met de inburgeraar. De overeenkomst wordt door partijen niet later ondertekend dan 31 december 2007.

2. De overeenkomst bevat ten minste een omschrijving van:

a. de inburgeringsvoorziening, dan wel de gecombineerde inburgeringsvoorziening;

b. de rechten en verplichtingen van de inburgeraar, bedoeld in artikel 4, tweede lid;

c. de gevolgen van niet-nakoming van de overeenkomst.

3. Indien een inburgeraar op last van het college of bestuur, dan wel een andere instantie, genoemd in artikel 21, tweede lid, van de wet, een gecombineerde inburgeringsvoorziening dient te volgen, is de inburgeraar geen eigen bijdrage verschuldigd.

4. Het college of het bestuur draagt er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening, dan wel de gecombineerde inburgeringsvoorziening, uiterlijk 31 december 2009 wordt afgesloten door middel van deelname aan het inburgeringsexamen.

Artikel 6

1. Indien de inburgeraar het inburgeringsexamen heeft behaald, ontvangt hij het inburgeringsdiploma.

2. Het inburgeringsdiploma wordt uitgereikt door de IB-Groep.

Artikel 7

1. Het college of het bestuur, de exameninstellingen, de IB-Groep en de Minister verstrekken aan de beheerder van het Informatiesysteem Inburgering uit eigen beweging of op verzoek kosteloos alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de onderhavige regeling.

2. De IB-Groep verstrekt aan de Minister, alsmede het college of het bestuur, uit eigen beweging of op verzoek alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de onderhavige regeling.

3. In het Informatiesysteem Inburgering met betrekking tot inburgeraars opgenomen persoonsgegevens worden verwijderd:

a. na verloop van twintig jaren, of

b. indien de betrokken persoon is overleden.

4. De termijn, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, vangt aan op de dag waarop de gegevens in het Informatiesysteem Inburgering zijn opgenomen.

Artikel 8

1. De inburgeraar die op 1 januari 2007 deelneemt aan een opleiding educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, blijft toegelaten tot deze opleiding.

2. Het college of het bestuur kan de opleidingen educatie, bedoeld in het eerste lid, gedurende het jaar 2007 bekostigen uit de financiële bijdrage, bedoeld in artikel 2.

Hoofdstuk 3

Verstrekking prestatiegegevens, vaststelling financiële bijdrage

Artikel 9

1. Het college of het bestuur verstrekt de volgende prestatiegegevens:

a. het aantal inburgeraars, niet zijnde geestelijk bedienaar, met wie in 2007 een overeenkomst tot vaststelling van een inburgeringsvoorziening is gesloten;

b. het aantal inburgeraars met wie in 2007 een overeenkomst tot vaststelling van een gecombineerde inburgeringsvoorziening is gesloten;

c. het aantal inburgeraars, tevens zijnde geestelijke bedienaar, met wie in 2007 een overeenkomst tot vaststelling van een inburgeringsvoorziening is gesloten;

d. het aantal in onderdeel a bedoelde inburgeraars dat uiterlijk 31 december 2009 heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen;

e. het aantal in onderdeel b bedoelde inburgeraars dat uiterlijk 31 december 2009 heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen;

f. het aantal in onderdeel c bedoelde inburgeraars dat uiterlijk 31 december 2009 heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen;

g. het aantal in onderdeel c bedoelde inburgeraars dat uiterlijk 31 december 2009 heeft deelgenomen aan het aanvullend praktijkdeel, bedoeld in artikel 3.8 van het besluit.

2. Indien het college of het bestuur toepassing geeft aan artikel 8, tweede lid, doet het college of het bestuur tevens een opgave van het daarmee gemoeide bedrag, alsmede het aantal opleidingen educatie, bedoeld in artikel 8, eerste lid.

3. Het college of het bestuur verstrekt de gegevens en de opgave, bedoeld in het eerste en tweede lid, tezamen met de jaarrekening, bedoeld in artikel 186 van de Gemeentewet, welke betrekking heeft op het jaar 2009. De jaarrekening is voorzien van de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 213, derde lid, van de Gemeentewet.

4. Het college of het bestuur vergewist zich ervan dat de gegevens, bedoeld in het eerste lid, zijn opgenomen in het Informatiesysteem Inburgering.

Artikel 10

1. De minister stelt de landelijke gemiddelde prijs van een inburgeringscursus vast aan de hand van de door gemeenten met aanbieders overeengekomen inkoopprijzen van inburgeringscursussen.

2. Het college of het bestuur verstrekt de Minister voor 1 juni 2007 een opgave van:

a. het gemiddelde van alle door de gemeente in de voorafgaande maanden februari, maart en april met aanbieders overeengekomen inkoopprijzen van inburgeringscursussen;

b. het aantal inburgeraars aan wie de gemeente de in onderdeel a bedoelde inburgeringscursussen zal aanbieden.

3. De Minister stelt een model vast voor de verstrekking van de opgave, bedoeld in het tweede lid.

4. Indien de Minister daarom verzoekt, is de opgave, bedoeld in het tweede lid, voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Ten behoeve van de verklaring omtrent de getrouwheid stelt de Minister een controleprotocol vast. Aan de Minister wordt op diens verzoek inzicht gegeven in de gegevens die bij de controle op enigerlei wijze een rol spelen en in de controlerapporten van de accountant.

Artikel 11

1. De Minister stelt de financiële bijdrage vast aan de hand van de formule

A – Q = [(B × C) + (D × E) + (F × G) + (H × I) + (J × K) + (L × M) + (N × O)] × P waarin wordt voorgesteld:

– met de letter A: de financiële bijdrage;

– met de letter B: het aantal inburgeraars met wie in 2007 een overeenkomst tot vaststelling van een inburgeringsvoorziening is gesloten;

– met de letter C: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de inburgeringsvoorziening, bedoeld in letter B;

– met de letter D: het aantal inburgeraars met wie in 2007 een overeenkomst tot vaststelling van een gecombineerde inburgeringsvoorziening is gesloten;

– met de letter E: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de gecombineerde inburgeringsvoorziening, bedoeld in letter D;

– met de letter F: het aantal inburgeraars, tevens zijnde geestelijke bedienaar, met wie in 2007 een overeenkomst tot vaststelling van een inburgeringsvoorziening is gesloten;

– met de letter G: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de inburgeringsvoorziening, bedoeld in letter F;

– met de letter H: het aantal in de letter B bedoelde inburgeraars dat uiterlijk 31 december 2009 heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen;

– met de letter I: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen, bedoeld in letter H;

– met de letter J: het aantal in de letter D bedoelde inburgeraars dat uiterlijk 31 december 2009 heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen;

– met de letter K: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen, bedoeld in letter J;

– met de letter L: het aantal in de letter F bedoelde inburgeraars dat uiterlijk 31 december 2009 heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen;

– met de letter M: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen, bedoeld in letter L;

– met de letter N: het aantal in de letter F bedoelde inburgeraars dat uiterlijk 31 december 2009 heeft deelgenomen aan het aanvullend praktijkdeel, bedoeld in artikel 3.8 van het Besluit;

– met de letter O: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het aanvullend praktijkdeel, bedoeld in letter H;

– met de letter P: de door Onze Minister vast te stellen correctiefactor;

– met de letter Q: het bedrag, bedoeld in artikel 9, tweede lid.

2. De Minister stelt de financiële bijdrage uiterlijk 1 oktober 2010 vast.

3. De vastgestelde financiële bijdrage wordt binnen zes maanden na de vaststelling ervan betaald onder verrekening van het verleende voorschot.

4. Indien het voorschot hoger is dan de vastgestelde financiële bijdrage, is de Minister bevoegd het verschil terug te vorderen.

Hoofdstuk 4

Slotbepalingen

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 2007.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, M.C.F. Verdonk.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

Het op 21 september 2005 bij de Tweede Kamer ingediende voorstel van wet houdende regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering, Kamerstukken I, 2005/2006, 30 308, nr. A) bevat, naast een inburgeringsplicht voor vreemdelingen, de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur categorieën Nederlanders aan te wijzen die inburgeringsplichtig zijn. De Raad van State heeft in zijn advies van 3 augustus 2006 geoordeeld dat de resultaatgerichte inburgeringsplicht kan worden opgelegd aan onderdanen van derde landen. De Raad onderkent voorts dat inburgering voor bepaalde categorieën genaturaliseerde Nederlanders een gerechtvaardigd doel zou dienen, maar concludeert dat een inburgeringsplicht voor deze categorieën genaturaliseerde Nederlanders in strijd zou komen met het gelijkheidsbeginsel. Naar aanleiding daarvan is in het nader rapport aangekondigd dat geen voordracht zal worden gedaan voor een dergelijke algemene maatregel van bestuur (Kamerstukken II, 2005/2006, 30 308, nr. 106). Voor de redenen wordt kortheidshalve verwezen naar de brieven van ondergetekende aan de Tweede en Eerste Kamer van 25 augustus 2006 (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 105 en Kamerstukken I 2005/06, 30 308, C). Artikel 4 van de Wet inburgering en daarmee samenhangende bepalingen worden geschrapt via het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inburgering en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het vervallen van de mogelijkheid om Nederlandse onderdanen tot inburgering te verplichten.

Ook voor diegenen die niet onder de inburgeringsplicht van de Wet inburgering vallen, blijft de dringende maatschappelijke noodzaak en de breed politiek gedragen wens bestaan om de bestaande inburgeringsachterstand te verminderen. De onderhavige regeling beoogt die inburgeringachterstand terug te dringen. De regeling maakt het gemeenten mogelijk om in het jaar 2007 inburgeringsvoorzieningen aan te bieden aan personen aan wie de Wet inburgering geen inburgeringsplicht oplegt maar van wie wel kan worden vastgesteld dat zij een inburgeringsachterstand hebben. De beperking van de reikwijdte van de regeling tot 2007 houdt verband met het voornemen om de vrijwillige inburgering van de doelgroep van de regeling per 1 januari 2008 onder de werkingssfeer van de Wet inburgering te brengen.

Voor wat betreft de doelstelling en de inhoudelijke opzet sluit de regeling nauw aan bij de systematiek van de Wet inburgering. De regeling bevat tevens vele kenmerken van de Regeling inburgering allochtone vrouwen niet-G31.

De onderhavige regeling is uitsluitend bedoeld voor de gemeenten die niet via het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid een uitkering ontvangen. De zogeheten G31 zullen via deze doeluitkering middelen voor de vrijwillige inburgering ontvangen. Daartoe wordt de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid gewijzigd.

Doelgroep

De doelgroep van de regeling omvat (genaturaliseerde) Nederlanders en bepaalde categorieën vreemdelingen, namelijk diegenen die rechtmatig in Nederland verblijven en onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie, van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, van Zwitserland of van een staat wiens onderdanen op grond van bepalingen van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties geen inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 7 van de wet kan worden opgelegd.

Tot de doelgroep behoren niet derdelanders, derhalve ook niet de derdelanders die voor een tijdelijk verblijfsdoel tot Nederland zijn toegelaten. De regeling richt zich enkel op diegenen die (het voornemen hebben) zich langdurig in Nederland te vestigen; derdelanders die een verblijfsrecht met een tijdelijk doel hebben zijn er in beginsel niet op gericht in de Nederlandse samenleving te integreren doch om na enige tijd weer naar het land van herkomst terug te keren. Dit betekent dat ook de derdelanders die niet inburgeringsplichtig zijn en die ingevolge het nieuwe artikel 21, eerste lid, onderdeel k, van de Vreemdelingenwet 2000 wel het inburgeringsexamen met succes moeten afleggen om voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in aanmerking te komen niet onder de doelgroep van deze regeling vallen.

Uiteraard zijn niet alle personen die tot de bovengenoemde doelgroep kunnen worden gerekend inburgeringsbehoeftig. De criteria om die behoefte te bepalen zijn nagenoeg identiek aan die van de Wet inburgering. Inburgeringsbehoeftig is diegene die ouder is dan 15 jaar, gedurende minder dan acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven en niet beschikt over diploma’s, certificaten of andere documenten, als bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit inburgering, niet volledig leerplichtig is, dan wel een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een diploma, certificaat of document, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit inburgering en geen inburgeringsovereenkomst heeft afgesloten op grond van de Regeling inburgering allochtone vrouwen niet-G31, de Regeling inburgering allochtone vrouwen G31, dan wel het extensieve deel van de Pilot inburgering allochtone vrouwen Taal Totaal en niet eerder een overeenkomst heeft afgesloten op grond van de onderhavige regeling.

Binnen deze doelgroep van inburgeringsbehoeftigen zijn er prioritaire groepen, dat wil zeggen groepen aan wie bij voorkeur met voorrang een aanbod voor een (gecombineerde) inburgeringsvoorziening wordt gedaan. De prioritaire groepen zijn inburgeraars die uitkeringsgerechtigd zijn, inburgeraars zonder inkomsten uit betaalde arbeid en uitkering en inburgeraars die geestelijke bedienaar zijn.

Voor diegenen die niet inburgeringsplichtig zijn en aan wie op grond van deze regeling evenmin een (gecombineerde) inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden, kunnen gemeenten educatiemiddelen op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs inzetten. Dit geldt ook voor de inburgeraars die een (gecombineerde) inburgeringsvoorziening op grond van de onderhavige regeling hebben ontvangen, maar het inburgeringsexamen niet hebben behaald. Overigens staan de educatiemiddelen ook open voor vrouwen die een overeenkomst hebben gesloten op grond van een van de regelingen, genoemd in artikel 1, onderdeel h, onder 5, en die het inburgeringsexamen niet hebben behaald.

Inburgeringsvoorziening, gecombineerde inburgeringsvoorziening, inburgeringsexamen en inburgeringsdiploma

Het inburgeringsbeleid wordt decentraal uitgevoerd. Dit betekent dat gemeenten naar eigen inzicht vorm kunnen geven aan de uitvoering van de inburgering, mits de desbetreffende voorziening toeleidt naar deelname aan het inburgeringsexamen. Dit kunnen zij doen op een wijze die aansluit bij de lokale situatie en bij beleidskeuzes die op aanpalende beleidsterreinen zijn gemaakt. In deze regeling worden daarom slechts eisen gesteld ten aanzien van de doelgroep en het doel van de (gecombineerde) inburgeringsvoorziening, te weten het opleiden voor en het laten afleggen van het inburgeringsexamen, maar niet ten aanzien van de wijze waarop dit doel moet worden gerealiseerd.

De (gecombineerde) inburgeringsvoorzieningen hebben tot doel op te leiden tot het beheersen van de Nederlandse taal op het niveau A2 van het Europees raamwerk voor Moderne Vreemde talen op de onderdelen spreekvaardigheid, luistervaardigheid en gespreksvaardigheid en op het niveau A2 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen voor schrijfvaardigheid en leesvaardigheid. Al naar gelang het in de intake vastgestelde potentieel van de inburgeraar kan de gemeente in het aanbod voor een oudkomer voor wat betreft de schriftelijke vaardigheden volstaan met niveau A1.

Daarnaast dienen de (gecombineerde) inburgeringsvoorzieningen op te leiden tot Kennis van de Nederlandse Samenleving op de domeinen ‘werk en inkomen’, ‘omgangsvormen, normen en waarden’, ‘wonen’, ‘gezondheid en gezondheidszorg’, ‘geschiedenis en geografie’, ‘instanties’, ‘staatsinrichting en rechtsstaat’en ‘onderwijs en opvoeding’. De eindtermen voor zowel Nederlandse taal als Kennis van de Nederlandse Samenleving maken onderdeel uit van de Regeling inburgering en zijn tevens te vinden op www.handreikinginburgeringgemeenten.nl.

In overeenstemming met de Minister voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de mogelijkheid gecreëerd dat de inburgeringsvoorziening kan worden gecombineerd met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling: de gecombineerde inburgeringsvoorziening. Ook dan is de inburgeraar een eigen bijdrage verschuldigd, tenzij de inburgeraar op last van het college of bestuur een gecombineerde inburgeringsvoorziening dient te volgen. In dat geval maakt de inburgeringsvoorziening verplicht onderdeel uit van de voorziening gericht op arbeidsinschakeling en is er niet meer sprake van vrijwillige inburgering. Daar de socialeverzekeringswetten en socialeverzekeringsregelingen niet de mogelijkheid kennen om een eigen bijdrage voor te schrijven, kan in dit geval geen eigen bijdrage van de inburgeraar worden verlangd. Het staat de gemeente en de deelnemer uiteraard vrij om overeen te komen dat de deelnemer wel een eigen bijdrage betaalt, om zodoende de eigen verantwoordelijkheid van de deelnemer te benadrukken.

De (gecombineerde) inburgeringsvoorziening wordt afgesloten met het inburgeringsexamen en bestaat uit een centraal deel en een praktijkdeel. De wijze waarop het inburgeringsexamen is vormgegeven is vastgelegd in de Wet inburgering en de daarop gebaseerde regelgeving. Indien de deelnemer voor het inburgeringsexamen slaagt, ontvangt hij het inburgeringsdiploma.

Voorschot

De gemeente ontvangt een voorschot op de financiële bijdrage. De hoogte van het voorschot wordt ambtshalve vastgesteld en wordt tezamen met het voorschot zoals dat wordt verleend op grond van artikel 9.4, eerste lid, van het Besluit inburgering bekend gemaakt.

Gemeenten zijn reeds bij brieven van 6 oktober en 7 november 2006 geïnformeerd over de voorschotvergoedingen welke met betrekking tot 2007 zullen worden gehanteerd. De in de brieven genoemde vergoedingen van € 4.235 en € 6.180 zijn opgebouwd uit twee componenten, te weten een bijdrage van het rijk ter hoogte van € 4.005 respectievelijk € 5.950 en een eigen bijdrage van de inburgeraar van – rekening houdend met een geschat percentage van 15% niet-inbare eigen bijdragen – € 230. De eigen bijdrage ter hoogte van € 270 dienen gemeenten zelf te innen bij de inburgeraars die een eigen bijdrage verschuldigd zijn.

Overeenkomst

De inburgeraar en het college of het bestuur dienen de individuele afspraken die zij maken met betrekking tot de invulling van de (gecombineerde) inburgeringsvoorziening neer te leggen in een overeenkomst. Het college dan wel het bestuur dient hiertoe het initiatief te nemen. Door de medeverantwoordelijkheid van de inburgeraar voor die individuele afspraken wordt de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar benadrukt. Dit houdt tevens in dat sancties, die in de overeenkomst zijn opgenomen, kunnen worden opgelegd indien de inburgeraar de overeenkomst niet nakomt.

Alvorens de overeenkomst wordt getekend, informeert het college de inburgeraar over de aard van de (persoons)gegevens die in het Informatiesysteem Inburgering worden opgenomen en het doel van de verwerking door de IB-Groep van deze gegevens.

Informatiesyteem Inburgering

Het Informatiesysteem Inburgering (ISI) bevat met betrekking tot inburgeraars en gewezen inburgeraars de in de bijlage bij artikel 6.1, tweede lid, van het besluit genoemde gegevens. Het ISI is ontwikkeld om een effectieve en efficiënte uitvoering van de Wet inburgering mogelijk te maken door het uitwisselen van informatie tussen de beheerder (de IB-Groep) en de gemeenten, exameninstellingen en andere organisaties die bij de uitvoering van de wet zijn betrokken. Het ISI zal daarnaast ook worden gebruikt voor de uitvoering van de onderhavige regeling.

De gemeente, de exameninstellingen, de IB-Groep en de Minister dienen alle voor de uitvoering van de regeling noodzakelijke gegevens te verstrekken aan de beheerder van het ISI, de IB-Groep.

De gegevens zijn nodig om de inburgeraar te kunnen identificeren en te kunnen benaderen, om te kunnen beoordelen of de inburgeraar onder de doelgroep van deze regeling valt en om de gemeenten adequaat te kunnen bekostigen.

Vergoedingen en financiële bijdrage

Met behulp van het verstrekte voorschot kunnen gemeenten inburgeringscursussen inkopen. De cursussen worden ingekocht op een markt die wordt gekenmerkt door vrije concurrentie. De verwachting is dat door die concurrentie de kostprijs van deze inburgeringscursussen zal dalen. Om het effect van de marktwerking op de prijzen van de inburgeringscursussen te kunnen bepalen, zal door middel van een prijsmonitor informatie met betrekking tot de door gemeenten betaalde prijzen bij de inkoop worden ingewonnen. De prijsmonitor zal ook worden toegepast met betrekking tot de inkoop van inburgeringscursussen ten behoeve van inburgeringsplichtigen. De prijsgegevens worden jaarlijks verzameld en leiden tot een gerealiseerde landelijke gemiddelde marktprijs van een inburgeringscursus.

Financiering van gemeenten en samenwerkingsverbanden vindt plaats op basis van behaalde resultaten (output). Daarbij worden twee typen prestatie-indicatoren gehanteerd: het aantal inburgeraars met wie in 2007 een overeenkomst is gesloten en het aantal inburgeraars dat uiterlijk 31 december 2009 een (gecombineerde) inburgeringsvoorziening heeft afgerond door middel van deelname aan het inburgeringsexamen. Specifiek ten aanzien van geestelijke bedienaren geldt nog de prestatie-indicator ‘deelname aan het aanvullend praktijkdeel van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.8 van het Besluit inburgering’.

De bijdragevergoedingen worden gebruikt om de uiteindelijke financiële bijdrage vast te stellen. De bijdragevergoedingen wordt berekend op basis van de landelijke gemiddelde prijs van een inburgeringscursus, waarbij vervolgens rekening wordt gehouden met een door de Minister vastgestelde verhouding tussen de start- en deelname-indicatoren in relatie tot de bijdragevergoedingen, alsmede met een uitvalpercentage ter hoogte van 10%. De verhouding tussen de start- en deelname-indicatoren zal worden vastgesteld op 30% start en 70% deelname. Het zwaartepunt van de bekostiging ligt derhalve op de deelname aan het inburgeringsexamen. Er is dus voor gemeenten een duidelijke stimulans om zoveel mogelijk inburgeraars te laten deelnemen aan dat inburgeringsexamen. Tenslotte wordt ook in de bijdragevergoeding de hoogte van de eigen bijdrage verdisconteerd.

Omdat er ten aanzien van de start van de inburgering geen sprake kan zijn van uitval zal, indien een gemeente minder (gecombineerde) inburgeringsvoorzieningen vaststelt, de gemeente een deel van het voorschot terug moeten betalen. Ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen wordt uitgegaan van een uitvalpercentage van 10%. Indien een gemeente er in slaagt meer dan 90% van de inburgeraars te laten deelnemen aan het inburgeringsexamen zal de bijdrage hoger zijn dan het verleende voorschot.

De vaststelling van de uiteindelijke financiële bijdrage geschiedt aan de hand van de formule welke is opgenomen in artikel 9, eerste lid. De verantwoording geschiedt via de gemeenterekening.

Administratieve lasten

Voor een toelichting op de administratieve lasten die voortvloeien uit deze regeling wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 18.2 van de nota van toelichting op het Besluit inburgering.

Artikelsgewijs

Artikel 1, onderdelen e en f

Net als in de Wet inburgering is het mogelijk dat gemeenten samenwerken teneinde de inburgering in de samenwerkende gemeenten op meer efficiënte wijze gestalte te geven. Voorwaarde is wel dat samenwerking op grond van de onderhavige regeling voor wat betreft de gemeenten die deelnemen, identiek moet zijn aan de samenwerking onder de Wet inburgering.

Artikel 1, onderdeel h

De begripsomschrijving van ‘inburgeraar’ omvat een brede definiëring van de doelgroep en een zestal criteria om deze doelgroep vervolgens in te perken. Deze negatief geformuleerde criteria komen in belangrijke mate overeen met de criteria van artikel 5, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet inburgering op grond waarvan iemand niet inburgeringsplichtig is. Het vijfde criterium beoogt deelname van personen die reeds onder inburgeringsarrangementen voor allochtone vrouwen – zoals deze golden voor inwerkingtreding van de Wet inburgering – zijn ingeburgerd, uit te sluiten. Voorts is het de bedoeling om een zo groot mogelijke groep inburgeraars te bereiken. Daarom is ook bepaald dat de inburgeraar niet eerder op grond van deze regeling een overeenkomst mag hebben afgesloten.

Onder rechtmatig verblijf in Nederland van een vreemdeling wordt bedoeld het verblijf in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 3

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wet inburgering en onderhavige regeling zijn de niet-G31 gemeenten in de gelegenheid gesteld om aan te geven hoeveel inburgeringsvoorzieningen zij in het jaar 2007 zouden willen aanbieden aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars. Na de inwerkingtreding wordt tegelijkertijd zowel het voorschot op grond van de onderhavige regeling als het voorschot, bedoeld in artikel 9.4, eerste lid, van het Besluit inburgering vastgesteld. Teneinde een optimale beleidsvrijheid te kunnen bieden, ontvangt de gemeente feitelijk één bedrag waarmee de doelgroepen van zowel de Wet inburgering (het prestatie-afhankelijke deel van de rijksbijdrage) als de onderhavige regeling worden bediend.

Artikel 4

Het eerste lid benadrukt het belang van maatwerk bij de samenstelling van een (gecombineerde) inburgeringsvoorziening. De (gecombineerde) inburgeringsvoorziening moet zodanig zijn samengesteld dat de voorziening toeleidt naar een succesvolle deelname aan het inburgeringsexamen en, in voorkomend geval, het aanvullend praktijkdeel van het inburgeringsexamen. De voorziening omvat tevens het eenmaal kosteloos deelnemen aan het inburgeringsexamen.

De gecombineerde inburgeringsvoorziening omvat tevens een voorziening welke is gericht op arbeidsinschakeling. Door inburgering en reïntegratie in een voorziening te combineren kunnen voordelen worden behaald. Inburgering en reïntegratie kunnen elkaar versterken doordat de Nederlandse taal wordt geoefend op weg naar betaalde arbeid. Het geleerde kan op deze wijze ook direct in de praktijk worden gebracht. De uitkeringsgerechtigde inburgeraar vergroot hiermee niet alleen zijn kansen op werk, maar ook zijn participatie in de Nederlandse samenleving. Het tweede lid somt de elementen op die het aanbod aan de inburgeraar in ieder geval dient te bevatten.

Artikel 5

De individuele afspraken tussen het college of het bestuur en de inburgeraar met betrekking tot de (gecombineerde) inburgeringsvoorziening dienen in een overeenkomst te worden neergelegd, opdat de wederzijdse rechten en verplichtingen eenduidig worden vastgelegd.

In het tweede lid komt tot uitdrukking dat de essentialia van het aanbod ook onderdeel dienen uit te maken van de overeenkomst, hetgeen onder meer betekent dat de inburgeraar de eigen bijdrage verschuldigd is en toestemming heeft gegeven dat op hem betrekking hebbende (persoons)gegevens worden opgenomen in het Informatiesysteem Inburgering. Toestemming is, gelet op de Wet bescherming persoonsgegevens, noodzakelijk.

Artikel 6

Het diploma wordt uitgereikt door de IB-Groep. Dat de IB-Groep als enige verantwoordelijk is voor de uitreiking van het diploma staat er niet aan in de weg dat het diploma in voorkomende gevallen ook bijvoorbeeld tijdens een door de gemeente georganiseerde ceremoniële plechtigheid kan worden uitgereikt. De IB-Groep blijft echter verantwoordelijk.

Artikel 7

Dit artikel regelt dat de (persoons)gegevens van inburgeraars die onder de werking van deze regeling worden gebracht worden opgenomen in het Informatiesysteem Inburgering.

De bepalingen zijn ten dele ontleend aan de artikelen 6.1, 6.2 en 6.3 van het Besluit inburgering.

Artikel 8

Dit artikel stelt veilig dat inburgeraars die vóór de inwerkingtreding van de wet een opleiding Nederlands als tweede taal, niveaus A1 en A2 van het Raamwerk NT2, op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs zijn begonnen, deze opleiding kunnen afmaken. De minister zal zorg dragen voor de bekostiging van het deel van de opleidingen dat betrekking heeft op 2007. De financiële consequenties van deze bepaling komen daarmee ten laste van het inburgeringsbudget, echter enkel gedurende het jaar 2007.

Artikel 9

Het eerste lid bevat de prestatiegegevens die dienen te worden verstrekt, te weten de aantallen afgesloten overeenkomsten en de aantallen inburgeraars die hebben deelgenomen aan het inburgeringsexamen, dan wel het aanvullend praktijkdeel. De wijze van verantwoording sluit aan bij het verantwoordingsregime zoals dat in hoofdstuk 7 van het Besluit inburgering is opgenomen.

Het tweede lid regelt dat het college of het bestuur melding maakt van het bedrag dat in 2007 wordt bestemd voor de financiering van lopende opleidingen educatie welke door inburgeraars worden gevolgd. Tevens dient het aantal deelnemers te worden opgegeven.

Artikel 10

Dit artikel bevat de verplichting voor het college en het bestuur om prijsgegevens in te dienen. De minister zal slechts een aantal gemeenten vragen om de prijsgegevens te voorzien van een accountantsverklaring. De functie van de prijsmonitor is hierboven toegelicht.

Artikel 11

De financiële bijdrage wordt vastgesteld aan de hand van de formule welke in het eerste lid is opgenomen. Deze formule zal tezamen met de in artikel 7.5 van het Besluit inburgering opgenomen formule, waarmee het prestatie-afhankelijke deel van de rijksbijdrage op grond van de Wet inburgering wordt vastgesteld, worden toegepast.

De factor Q heeft betrekking op de opleidingen educatie, bedoeld in artikel 9, tweede lid. Uit de formule blijkt dat de middelen welke worden bestemd voor de opleidingen educatie ten koste dienen te gaan van de middelen welke worden bestemd voor het aanbieden van (gecombineerde) inburgeringsvoorzieningen.

De in de formule opgenomen correctiefactor is identiek aan de correctiefactor, genoemd in artikel 7.5 van het Besluit inburgering. Voor een toelichting op de functie van de correctiefactor wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 7.5 van het Besluit inburgering.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M.C.F. Verdonk

Naar boven