Regeling inburgering

Regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 6 december 2006, nr. 5456790/06, tot uitvoering van de Wet inburgering, het Besluit inburgering en tot wijziging van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Regeling inburgering)

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de artikelen 1, tweede lid, 14, derde lid, 50, tweede lid, van de Wet inburgering de artikelen 2.1, vierde lid, 2.3, eerste lid, onderdeel f, 2.7, zevende lid, 2.8, vijfde lid, 2.10, eerste en tweede lid, 3.3, tweede lid, 3.5, vierde lid, 3.7, zesde lid, 3.8, vijfde lid, 3.9, vierde lid, 3.11, vierde lid, 3.12, elfde lid, 3.13, 3.14, vijfde lid, 3.15 eerste, vierde en vijfde lid, 3.17, eerste lid, 3.19, derde lid, 3.21, derde lid, 3.23, tweede lid, 4.2, derde lid, 4.5, eerste, derde en vierde lid, 4.7, eerste en derde lid, 4.10, derde lid, 4.12, 4.13, eerste lid, 4.17, eerste lid, tweede, derde en vierde lid, 4.20, derde lid, 4.22, tweede lid, 4.24, tweede lid, 5.2, en 7.7, tweede lid, van het Besluit inburgering, en artikel 12 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Begripsomschrijvingen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. besluit: het Besluit inburgering;

b. de minister: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie;

c. belastbaar loon: het belastbaar loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964;

d. toetsingsinkomen: het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

Artikel 1.2

1. Als geestelijke bedienaar wordt in ieder geval aangemerkt de vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, die is verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als geestelijke bedienaar.

2. Onder kerkgenootschap of een ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet wordt tevens verstaan een onderdeel daarvan of een rechtspersoon waarin twee of meer van deze genootschappen samenwerken.

3. Van werkzaamheden van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet is in ieder geval sprake in geval van werkzaamheden als voorganger, godsdienstleraar, zendeling, leraar levensbeschouwelijk onderwijs, vertrouwenspersoon of pastoraal werker binnen een godsdienstige of levensbeschouwelijke gemeenschap, dan wel op het terrein van het uitdragen en verklaren van een bepaalde geloofsleer of levensbeschouwelijke opvattingen.

4. Als geestelijke bedienaar wordt niet aangemerkt degene die op louter incidentele basis werkzaamheden als bedoeld in het derde lid, verricht.

Hoofdstuk 2

Inburgeringsplicht

§ 1

Tijdelijke verblijfsdoelen

Artikel 2.1

De beperkingen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.

§ 2

Vrijstellingen

Artikel 2.2

De diploma’s, certificaten en andere documenten, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de Nederlandse Antillen of Aruba, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onderdeel f, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 2.3

1. De kosten voor de deelname aan de toets, bedoeld in artikel 2.7, vijfde lid, van het besluit, bedragen € 81.

2. Het model van het document, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, is opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling.

§ 3

Ontheffing wegens medische belemmering

Artikel 2.4

1. Het advies, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het besluit, bevat in ieder geval een oordeel met betrekking tot het verlenen dan wel het weigeren van de ontheffing van de inburgeringsplicht en, indien van toepassing, noodzakelijke bijzondere examenomstandigheden als bedoeld in artikel 3.2.

2. De arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het besluit, adviseert tot ontheffing van de inburgeringsplicht, indien de inburgeringsplichtige, zich niet zonder lichte aanpassingen in het voorbereidingstraject kan voorbereiden op het inburgeringsexamen, of niet met gebruikmaking van de beschikbare bijzondere examenomstandigheden het inburgeringsexamen kan behalen.

3. De arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het besluit, stelt het advies op conform het protocol dat is opgenomen in bijlage 4 bij deze regeling.

§ 4

Niveau van kennis en vaardigheden

Artikel 2.5

De eindtermen van het examen in de kennis van de Nederlandse samenleving, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 5 bij deze regeling.

Hoofdstuk 3

Inburgeringsexamen

§ 1

Algemeen

Artikel 3.1

Het examengeld, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van het besluit, bedraagt:

a. € 104 voor het praktijkdeel, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, van het besluit;

b. € 37 voor het elektronisch praktijkexamen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;

c. € 52 voor de toets gesproken Nederlands, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel b, van het besluit, en

d. € 37 voor het examen in de kennis van de Nederlandse samenleving, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel c, van het besluit.

Artikel 3.2

De bijzondere examenomstandigheden, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, van het besluit, betreffen:

a. examen in aangepaste locatie;

b. verlenging examentijd;

c. onderbroken examenafname;

d. aangepaste inroostering;

e. examenhulp;

f. grootbeeld;

g. grootschrift, en

h. loepfunctie.

Artikel 3.3

Het model van het inburgeringsdiploma is opgenomen in bijlage 6 bij deze regeling.

§ 2

Inhoud van het examen

Artikel 3.4

De eindtermen van het praktijkdeel, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, van het besluit, en van het elektronisch praktijkexamen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 7 bij deze regeling.

Artikel 3.5

1. Het portfolio, bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, van het besluit, wordt samengesteld overeenkomstig de modellen, die zijn opgenomen in bijlage 8 bij deze regeling.

2. Het assessment, bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, van het besluit, wordt afgenomen overeenkomstig de handleiding, die is opgenomen in bijlage 9 bij deze regeling.

Artikel 3.6

1. De kandidaat heeft het praktijkdeel van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.7 van het besluit, behaald, indien hij:

a. 30 portfolio-opdrachten,

b. 6 assessmentopdrachten, of

c. een combinatie van 15 portfolio-opdrachten en 3 assessmentopdrachten

met goed gevolg heeft afgelegd.

2. De oudkomer, bedoeld in artikel 4.17, derde lid, van het besluit heeft het inburgeringsexamen op de niveaus, bedoeld in de artikelen 2.9, eerste lid, en 2.10 van het besluit, behaald, indien hij:

a. 15 portfolio-opdrachten of 3 assessmentopdrachten, en

b. het elektronisch praktijkexamen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel a, van het besluit

c. met goed gevolg heeft afgelegd.

3. De portfolio-opdrachten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, onderdeel a, worden beoordeeld in een panelgesprek, gehouden door twee examinatoren.

4. De assessmentopdrachten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid, onderdeel a, en de combinatie van assessmentopdrachten en portfolio-opdrachten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden afgenomen met een assessment.

Artikel 3.7

1. De kandidaat die geestelijke bedienaar is, heeft het aanvullend praktijkdeel, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, van het besluit, behaald, indien hij 6 portfolio-opdrachten met goed gevolg heeft afgelegd.

2. Indien de kandidaat geestelijke bedienaar is, bestaat het bijzonder praktijkdeel, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, van het besluit uit 30 portfolio-opdrachten en 3 assessmentopdrachten.

3. Voor kandidaten die geestelijke bedienaar zijn, gelden eindtermen van het aanvullend en bijzonder praktijkexamen als bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, van het besluit, zoals opgenomen in bijlage 10 bij deze regeling.

§ 3

Training voor examinatoren en commissies van beroep

Artikel 3.8

1. De training, bedoeld in artikel 3.11, vierde lid, van het besluit, is de Examentraining voor examinatoren inburgering.

2. De examinator kan deelnemen aan de training indien hij:

a. over het certificaat bekwaam docent Nederlands als tweede taal beschikt;

b. een opleiding van het hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs heeft afgerond en ten minste twee jaar leservaring heeft als docent Nederlands als tweede taal, of

c. een van de volgende opleidingen heeft afgerond:

1°. urgentieopleiding basiseducatie;

2°. post-hoger beroepsonderwijs basiseducatie;

3°. post-hoger beroepsonderwijs Nederlands als tweede taal;

4°. toegepaste taalwetenschap met specialisatie Nederlands als tweede taal;

5°. algemene taalwetenschap met specialisatie Nederlands als tweede taal;

6°. opleiding Nederlands als tweede taal – expert, of

7°. duale masteropleiding Nederlands als tweede taal.

3. De trainer van de Examentraining voor examinatoren inburgering, bedoeld in het eerste lid, dient de Examentraining voor examinatoren inburgering, bedoeld in het eerste lid, en de Trainersopleiding voor de Examentraining voor examinatoren inburgering met goed gevolg te hebben afgerond.

Artikel 3.9

1. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de overige leden en plaatsvervangende leden van de commissie van beroep, bedoeld in artikel 3.12, derde lid, van het besluit, worden door het bevoegd gezag benoemd voor een termijn van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar. Zij zijn opnieuw benoembaar.

2. Op eigen verzoek wordt aan de leden en plaatsvervangende leden van de commissie van beroep voor de examens ontslag verleend door het bevoegd gezag. Bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaar wordt hun ontslag verleend met ingang van de eerstvolgende maand. Zij worden ontslagen indien zij uit hoofde van ziekte of gebreken niet in staat zijn hun functie te vervullen alsmede indien zij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf zijn veroordeeld. Alvorens het ontslag op grond van het in de derde volzin bepaalde wordt verleend, wordt de betrokkene van het voornemen tot ontslag in kennis gesteld en wordt hem de gelegenheid geboden zich ter zake te doen horen.

§ 4

Kwaliteit van het inburgeringsexamen

Artikel 3.10

1. Bij de afname en de beoordeling van de tot het praktijkdeel van het inburgeringsexamen behorende examens en het vaststellen van de uitslag, handelen de exameninstellingen overeenkomstig de portfolio’s, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, en de handleiding assessments, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid.

2. De exameninstellingen laten een ieder die zich daarvoor overeenkomstig de daartoe gestelde regels heeft aangemeld, het verschuldigde examengeld heeft voldaan en zich overeenkomstig artikel 3.4 van het besluit, heeft geïdentificeerd, toe tot de tot het inburgeringsexamen behorende examens.

3. De exameninstellingen waarborgen de kwaliteit van de examinering door:

a. transparantie van de organisatiestructuur van de instelling en van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden bij de examinering;

b. het treffen van passende technische en organisatorische maatregelen om de examen- en persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of onrechtmatige verwerking;

c. het beschrijven van de procedure van verwerking van examenresultaten en de gegevensverstrekking ten behoeve van opneming in het Informatiesysteem Inburgering.

§ 5

Aanwijzing exameninstellingen

Artikel 3.11

1. De minister wijst de exameninstellingen aan en kan deze aanwijzing schorsen of intrekken.

2. Een afschrift van de beschikking op de aanvraag tot aanwijzing als exameninstelling wordt gezonden aan het Kwaliteitscentrum examinering inburgering.

Artikel 3.12

1. Bij het verzoek om een onderzoek als bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel a, van het besluit legt de instelling over:

a. een bewijs van inschrijving in het handelsregister, dat niet ouder is dan zes maanden;

b. een vastgesteld examenreglement als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, van het besluit;

c. bewijs dat ten minste twee aan de instelling verbonden examinatoren met goed gevolg de Examentraining voor examinatoren inburgering als bedoeld in artikel 3.8 hebben afgerond;

d. gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat de instelling voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 3.10, derde lid.

2. Het rapport, bedoeld in artikel 3.15, derde lid, van het besluit, van het Kwaliteitscentrum examinering inburgering, bevat een positief advies, indien de instelling voldoet aan de bij en krachtens de wet gestelde eisen. In de overige gevallen bevat het een negatief advies.

3. Het rapport wordt aan de instelling toegezonden. Indien het rapport een negatief advies bevat, kan de instelling een zienswijze bij het rapport voegen.

Artikel 3.13

1. In het examenreglement, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, wordt in ieder geval vermeld:

a. de procedure van aanmelding en identificatie van de inburgeringsplichtige;

b. de financiële aspecten van het praktijkdeel van het inburgeringsexamen;

c. de wijze van bekendmaking van de uitslagen van het praktijkdeel van het inburgeringsexamen;

d. dat de instelling beschikt over een examencommissie, bedoeld in artikel 3.11 van het besluit;

e. dat de instelling beschikt over een commissie van beroep, bedoeld in artikel 3.12 van het besluit;

f. de procedure en sancties bij fraude, en

g. de procedure voor de afhandeling van klachten.

2. In het examenreglement verklaart de exameninstelling dat de tot het praktijkdeel van het inburgeringsexamen behorende examens en de beoordeling van examens worden afgenomen overeenkomstig de portfolio’s, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, en de handleiding assessments, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid.

Artikel 3.14

Ter zake van het onderzoek, bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, is de instelling € 210 verschuldigd.

§ 6

Kwaliteitscentrum examinering inburgering

Artikel 3.15

Als Kwaliteitscentrum examinering inburgering wordt aangewezen het KwaliteitsCentrum Examinering te Amersfoort.

Artikel 3.16

1. Het Kwaliteitscentrum examinering inburgering wordt jaarlijks subsidie verleend voor de taken, bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, van het besluit.

2. Voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, wordt de subsidie verleend onder de volgende voorwaarden:

a. Het Kwaliteitscentrum examinering inburgering legt in februari 2007 en in juni 2007 een voortgangsrapportage over, die in ieder geval gegevens bevat over het aantal uitgevoerde onderzoeken als bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel a, van het besluit en de tijdsbesteding door het Kwaliteitscentrum examinering inburgering per onderzoek;

b. Het Kwaliteitscentrum examinering inburgering brengt een deugdelijke scheiding aan in zijn administratie en zijn financiële beheer voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, artikel 3.17, tweede lid, onderdeel b, van het besluit, en de overige activiteiten van het Kwaliteitscentrum examinering inburgering;

c. Het Kwaliteitscentrum examinering inburgering voert op regelmatige basis overleg met de minister;

d. De minister heeft recht op het gebruik van de door het Kwaliteitscentrum examinering inburgering ontwikkelde instrumenten en producten.

§ 7

De uitvoering van het toezicht op exameninstellingen

Artikel 3.17

Ter zake van het onderzoek, bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel b, van het besluit is de exameninstelling voor het jaar 2007 € 500 per examenlocatie van de instelling verschuldigd.

Artikel 3.18

Het tarief, bedoeld in artikel 3.23. tweede lid, van het besluit, voor een afschrift van een verklaring als bedoeld in artikel 3.22, vijfde lid, van het besluit bedraagt € 3,50.

Hoofdstuk 4

Faciliteiten

§ 1

Lening

Artikel 4.1

Het bedrag van de lening bedraagt ten hoogste € 5000.

Artikel 4.2

1. Ten behoeve van de betaling van de lening verstrekt de inburgeringsplichtige originele facturen aan de IB-Groep van:

a. de door hem te volgen of gevolgde inburgeringscursus en het door hem af te leggen of afgelegde inburgeringsexamen;

b. de door hem te volgen of gevolgde cursus die opleidt tot het Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II, of

c. de door een inburgeringsplichtige oudkomer te volgen of gevolgde cursus die opleidt tot, alsmede het afleggen van het inburgeringsexamen op de niveaus, bedoeld in de artikelen 2.9, eerste lid, en 2.10 van het besluit.

2. De factuur vermeldt in ieder geval:

a. het sociaal-fiscaalnummer van de kandidaat;

b. de naam- en adresgegevens van de kandidaat;

c. de naam- en adresgegevens van de instelling;

d. de naam van de cursus dan wel van het examen.

3. De betaling van de factuur, bedoeld in het eerste lid, geschiedt binnen vier weken na ontvangst door de IB-Groep van die factuur.

4. De eerste betaling vindt plaats binnen een jaar na de beschikking, bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van het besluit, waarbij het recht op de lening is vastgesteld. Indien binnen deze periode geen betaling heeft plaatsgevonden, vervalt de beschikking.

§ 2

Terugbetaling

Artikel 4.3

Het rentepercentage, genoemd in artikel 4.5, eerste lid, van het besluit, bedraagt voor het jaar 2007 3,82 procent.

Artikel 4.4

1. De rente over de door de inburgeringsplichtige opgenomen lening wordt maandelijks berekend op basis van samengestelde interest.

2. Voor de berekening van de rente op de voet van het eerste lid wordt een maand gesteld op 30 dagen en een jaar gesteld op 360 dagen.

Artikel 4.5

Gedurende de aanloopfase, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet, en de terugbetalingsperiode, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van het besluit, wordt hetzelfde rentepercentage gehanteerd, vastgesteld overeenkomstig artikel 4.5, eerste lid, van het besluit. Het bij aanvang van de aanloopfase geldende rentepercentage wordt gehanteerd.

Artikel 4.6

1. De hoogte van de maandelijkse termijn wordt berekend op basis van het bedrag aan opgebouwde schuld vermeerderd met de over dat bedrag verschuldigde rente, berekend overeenkomstig artikel 4.4 en gedeeld door het aantal te betalen termijnen.

2. De hoogte van de maandelijkse termijn bedraagt ten minste € 15.

Artikel 4.7

1. In afwijking van artikel 4.7, eerste lid, van het besluit vervallen de rente en aflossing van de lening van een debiteur, die niet binnenlands belastingplichtig is in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001, gedurende de aflosfase in jaarlijkse termijnen. Artikel 4.4 is in dat geval van overeenkomstige toepassing. Indien de debiteur zich voor het einde van een jaartermijn metterwoon in Nederland vestigt, wordt hij tot het einde van die jaartermijn behandeld als een debiteur die niet binnenlands belastingplichtig is. Op aanvraag van de in de eerste volzin bedoelde debiteur kan de IB-Groep besluiten dat de rente en aflossing van de lening niet vervallen in jaarlijkse termijnen maar in maandelijkse termijnen.

2. De hoogte van de jaarlijkse dan wel de maandelijkse termijn, bedoeld in het eerste lid, laatste volzin, wordt berekend overeenkomstig artikel 4.6, tenzij de debiteur, bedoeld in het eerste lid, bij de IB-Groep een aanvraag indient tot vaststelling van zijn draagkracht voor de resterende aflosfase. In dat geval levert hij aan de IB-Groep de door de IB-Groep gevraagde gegevens.

3. De betaling van de maandelijkse termijn, bedoeld in het eerste lid, laatste volzin, geschiedt door middel van:

a. een daartoe door de debiteur verleende doorlopende machtiging om het verschuldigde bedrag maandelijks te doen afschrijven van een door de debiteur aangewezen bank- of girorekening in Nederland of

b. een door de IB-Groep aan de debiteur gezonden acceptgirokaart.

Artikel 4.8

1. De terugbetalingsperiode van de debiteur die algemene bijstand ontvangt en een aanvraag indient om zijn draagkracht vast te stellen, beslaat ten hoogste drie jaren vanaf de maand volgend op de maand waarin hij de IB-Groep kenbaar heeft gemaakt dat hij algemene bijstand ontvangt. De volledige terugbetalingsperiode beslaat ten hoogste 7 jaren.

2. De maandelijkse termijn van de debiteur die algemene bijstand ontvangt en een draagkrachtmeting aanvraagt, wordt berekend overeenkomstig artikel 4.6. De artikelen 4.9 tot en met 4.11 van het besluit zijn van overeenkomstige toepassing.

3. De duur van de terugbetalingsperiode, bedoeld in het eerste lid, en de hoogte van de maandelijkse termijn, bedoeld in het tweede lid, worden niet gewijzigd ingeval de algemene bijstand wordt beëindigd.

Artikel 4.9

1. De draagkracht die wordt vastgesteld overeenkomstig dit artikel, gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de aanvraag, bedoeld in artikel 4.9 van het besluit, is ingediend.

2. Maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht van de debiteur uit inkomen is het totaal van het toetsingsinkomen van de debiteur en zijn partner in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld. Het aldus bepaalde inkomen is het draagkrachtinkomen.

3. Op het draagkrachtinkomen wordt in mindering gebracht de draagkrachtvrije voet. Deze voet is gelijk aan:

a. 120% van het belastbaar minimumloon voor een debiteur met partner, of

b. 120% van het belastbaar minimumloon voor een debiteur op wie de alleenstaande ouderkorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing is, of

c. 84% van het belastbaar minimumloon voor overige debiteuren zonder partner.

4. De draagkracht van de debiteur uit inkomen is 8% van het inkomen boven de draagkrachtvrije voet.

5. Voor de toepassing van dit artikel wordt indien het toetsingsinkomen of het belastbaar loon in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, nog niet bekend is, door de IB-Groep daarvoor in de plaats gesteld een bedrag dat het vast te stellen toetsingsinkomen of het belastbaar loon benadert.

Artikel 4.10

1. Op aanvraag van de debiteur wordt bij de toepassing van artikel 4.9 uitgegaan van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, indien sprake is van terugval in inkomen:

a. over het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, of

b. over het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan een vermindering van het toetsingsinkomen van de debiteur van ten minste 15% ten opzichte van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, met dien verstande dat de vermindering niet kan worden gerekend tot inkomensschommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving.

3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt zolang het belastbaar inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, of het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld nog niet definitief bekend is, daarvoor in de plaats gesteld het bedrag dat naar het oordeel van de IB-Groep het uiteindelijke belastbaar loon benadert.

Artikel 4.11

Indien de partner van de debiteur ook een debiteur is die een beschikking tot terugbetaling als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, van het besluit heeft ontvangen, wordt:

a. artikel 4.9, tweede en vierde lid, slechts eenmaal toegepast op het totaal van het toetsingsinkomen, en

b. bij toepassing van artikel 4.10 van het besluit de te betalen maandelijkse termijn per debiteur vastgesteld op basis van de verhouding tussen de hoogte van het toetsingsinkomen van beide debiteuren afzonderlijk.

Artikel 4.12

1. De debiteur is in verzuim indien binnen twee weken na de vervaldatum van een vordering het bedrag van de verplichte terugbetaling niet is ontvangen.

2. Het verzuim heeft de verschuldigdheid van wettelijke rente tot gevolg overeenkomstig de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 4.13

1. De IB-Groep maant de debiteur, die in verzuim is, tweemaal schriftelijk aan tot betaling binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is toegezonden.

2. De IB-Groep kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen aan de debiteur. De vergoeding bedraagt € 6 bij achterstallige termijnen ten bedrage van minder dan € 454 en € 14 bij achterstallige termijnen ten bedrage van € 454 of meer.

3. De aanmaning vermeldt de vergoeding die in rekening wordt gebracht. De aanmaning vermeldt tevens dat niet tijdige betaling kan leiden tot invorderingsmaatregelen van de achterstallige termijnen alsmede van het resterende verschuldigde bedrag die op kosten van de debiteur worden uitgevoerd.

Artikel 4.14

1. Indien de debiteur op de aanmaning, bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, niet binnen de gestelde termijn betaalt, kan de IB-Groep een dwangbevel uitvaardigen. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden ten uitvoer gelegd. Het dwangbevel kan betrekking hebben op de betalingsachterstand alsmede het resterende verschuldigde bedrag.

2. De betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel geschieden op kosten van de debiteur. Deze kosten zijn ook verschuldigd, indien het dwangbevel door betaling van verschuldigde bedragen niet of niet volledig ten uitvoer is gelegd.

3. Het dwangbevel vermeldt in ieder geval:

a. aan het hoofd het woord ‘dwangbevel’;

b. het bedrag van de invorderbare hoofdsom;

c. het wettelijk voorschrift waaruit de geldschuld voortvloeit;

d. de kosten van het dwangbevel;

e. dat het op kosten van de schuldenaar ten uitvoer kan worden gelegd;

f. het bedrag van de aanmaningsvergoeding, en

g. de ingangsdatum van de wettelijke rente.

4. Bij het dwangbevel kunnen tevens de aanmaningsvergoeding, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel worden ingevorderd.

Artikel 4.15

Tegen het dwangbevel, bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, staat verzet open binnen vier weken na de betekening. Het verzet stuit de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging niet, behoudens de bevoegdheid van de geëxecuteerde die het verzet heeft gedaan, om hieromtrent een voorziening bij voorraad uit te lokken.

Artikel 4.16

Bij uitvaardiging van het dwangbevel, bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, kunnen de achterstallige termijnen alsmede het resterende verschuldigde bedrag worden overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder mits:

a. het achterstallige deel minimaal € 180 bedraagt, of

b. het deel dat zes maanden of langer achterstallig is, minimaal € 15 bedraagt.

Artikel 4.17

De IB-Groep kan de achterstallig termijnen alsmede het resterende verschuldigde bedrag van de debiteur die direct voorafgaande aan de beëindiging van de inburgeringsplicht houder is geweest van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 geheel kwijtschelden, indien:

a. de debiteur een verzoek om kwijtschelding indient;

b. de debiteur niet langer inburgeringsplichtig is omdat de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000, is ingetrokken aangezien de grond voor verlening daarvan is komen te vervallen;

c. de debiteur geen ingezetene is in de zin van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, en

d. naar het oordeel van de IB-Groep vaststaat dat de debiteur Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.

§ 3

Vergoeding

Artikel 4.18

De vergoeding, bedoeld in artikel 4.17, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, van het besluit, bedraagt € 650.

Artikel 4.19

De vergoeding, bedoeld in artikel 4.17, derde lid, van het besluit, bedraagt € 270.

Artikel 4.20

1. De vergoeding, bedoeld in artikel 4.17, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b, van het besluit, bedraagt 70% van de kosten die door de gewezen inburgeringsplichtige zijn gemaakt ten behoeve van het volgen van een inburgeringscursus en het afleggen van het inburgeringsexamen of het volgen van een cursus ten behoeve van het behalen van het Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II.

2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste € 3000.

Artikel 4.21

1. De aanvraag van de vergoeding dan wel van het resterende deel van de vergoeding, bedoeld in artikel 4.17, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b, van het besluit, wordt ingediend binnen zes maanden nadat:

a. de gewezen inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen of het Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II, heeft behaald, of

b. indien de gewezen inburgeringsplichtige een oudkomer was, het inburgeringsexamen op de niveaus, bedoeld in artikelen 2.9, eerste lid, en 2.10 van het besluit, heeft behaald.

2. De gewezen inburgeringsplichtige overlegt ten behoeve van de aanvraag de volgende gegevens:

a. de originele facturen die zijn voldaan ten behoeve van de door hem gevolgde inburgeringscursus en het door hem afgelegde inburgeringsexamen of ten behoeve van de door hem gevolgde cursus die opleidt tot het Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II, tenzij de IB-Groep de originele facturen reeds in bezit heeft ten behoeve van de lening;

b. het originele bewijs van betaling van de facturen, bedoeld in het onderdeel a, tenzij de facturen reeds door de IB-Groep zijn betaald overeenkomstig artikel 4.2, en

c. zijn sociaal-fiscaalnummer.

3. De facturen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, vermeldt in ieder geval:

a. het sociaal-fiscaalnummer van de kandidaat;

b. de naam- en adresgegevens van de kandidaat;

c. de naam- en adresgegevens van de instelling;

d. de naam van de cursus dan wel van het examen.

Artikel 4.22

1. In de beschikking, bedoeld in artikel 4.20, tweede lid, van het besluit, wordt het bedrag van de vergoeding vermeld.

2. Betaling geschiedt binnen vier weken na de verzending van de beschikking.

Artikel 4.23

De IB-Groep betaalt de vergoeding, bedoeld in artikelen 4.18, 4.19 en 4.20, door bijschrijving van het bedrag op de daartoe door de inburgeringsplichtige aangewezen bank- of girorekening in Nederland.

Artikel 4.24

1. De IB-Groep neemt binnen acht weken nadat de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen heeft behaald, dan wel binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, een beschikking, waarbij de omvang van het bedrag van de verrekening, bedoeld in artikel 4.22, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld.

2. Indien de vergoeding hoger is dan het bedrag dat de gewezen inburgeringsplichtige moet terugbetalen, wordt het resterende bedrag uitbetaald aan de gewezen inburgeringsplichtige.

3. De wettelijke rente wordt vergoed, indien de termijn, genoemd in artikel 4.19 van het besluit, en in artikel 4.22, tweede lid, wordt overschreden. De wettelijke rente wordt vergoed over de periode met ingang van de dag volgend op de laatste dag van de in die artikelen genoemde termijn tot de dag waarop de vergoeding naar de rekening van de gewezen inburgeringsplichtige is overgemaakt dan wel een verrekening op basis van dit artikel heeft plaatsgevonden.

§ 4

Gemeentelijk aanbod aan geestelijke bedienaren

Artikel 4.25

1. De cursus, bedoeld in artikel 4.24, eerste lid, van het besluit, is een geïntegreerde cursus, die uit de volgende onderdelen bestaat:

a. een taalcursus;

b. praktijkopdrachten;

c. thema-bijeenkomsten kennis van de Nederlandse samenleving.

2. De cursus, bedoeld in het eerste lid, wordt gegeven door de combinatie Cinop-Kontakt der Kontinenten.

Hoofdstuk 5

Handhaving

Artikel 5.1

1. De minister stelt het aantal oudkomers vast aan wie het college in een door de minister vast te stellen tijdvak een handhavingsbeschikking bekendmaakt.

2. De minister doet een vaststelling, bedoeld in het eerste lid, tezamen met de bekendmaking van de indicatieve voorschotten, bedoeld in artikel 7.2, derde lid, van het besluit.

Hoofdstuk 6

Informatiebepalingen

Artikel 6.1

De bijzondere persoonsgegevens, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de wet zijn gegevens waaruit blijkt dat een inburgeringsplichtige:

a. een geestelijke bedienaar is;

b. is ontheven van de inburgeringsplicht op grond van artikel 6 van de wet;

c. een bestuurlijke boete als bedoeld in de artikelen 29, 30, 31, of 33 van de wet is opgelegd;

d. het inburgeringsexamen dan wel een deel daarvan slechts kan afleggen op een wijze die is aangepast aan zijn mogelijkheden.

Artikel 6.2

1. De verwerking van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel a, is in ieder geval noodzakelijk:

a. voor de beoordeling van de inburgeringsplicht van een geestelijke bedienaar overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de wet;

b. voor de toepassing van artikel 52 van de wet.

2. De verwerking van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel b, is in ieder geval noodzakelijk voor de beoordeling van de inburgeringsplicht overeenkomstig artikel 3 van de wet.

3. De verwerking van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel c, is in ieder geval noodzakelijk voor de beoordeling of een inburgeringsplichtige gehandeld heeft in strijd met de artikelen 7, eerste lid, 7, tweede lid, aanhef en onderdeel a, 23, eerste lid, 23, derde lid, 25, vierde lid, of 32 van de wet.

4. De verwerking van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel d, is in ieder geval noodzakelijk om de kandidaat met een psychische of lichamelijk belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, op diens verzoek in de gelegenheid te stellen het inburgeringsexamen dan wel een deel daarvan af te leggen op een wijze die is aangepast aan zijn mogelijkheden.

5. De documenten waaruit bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 6.1 blijken, worden neergelegd in een persoonsgebonden dossier. De bijzondere persoonsgegevens worden ten behoeve van de in het eerste lid bedoelde doeleinden verstrekt aan het Informatiesysteem Inburgering.

Artikel 6.3

1. Voorzover de bijzondere persoonsgegevens zijn opgeslagen in het Informatiesysteem Inburgering, wordt dit bestand beveiligd tegen ongeautoriseerd gebruik door:

a. het toekennen van autorisaties aan alleen die personen, die voor het uitoefenen van hun taak toegang tot de opgeslagen informatie moeten hebben;

b. het bewaren van een reservebestand op een voor niet-geautoriseerde personen ontoegankelijke plaats.

2. De verantwoordelijke, bedoeld in artikel 6.8 van het besluit, stelt richtlijnen op voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens in het Informatiesysteem Inburgering.

Artikel 6.4

De onverenigbare verwerking van bijzondere persoonsgegevens door de IB-Groep wordt op de volgende wijze tegengegaan:

a. de toegang tot de gegevens in het persoonsgebonden dossier en het Informatiesysteem Inburgering is voorbehouden aan die personen, die voor het uitoefenen van hun taak, bedoeld in artikel 6.2, toegang tot de informatie moeten hebben;

b. de verantwoordelijke, bedoeld in artikel 6.8 van het besluit, stelt een functionaris voor de gegevensbescherming aan, die toeziet op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens;

c. de verantwoordelijke, bedoeld in artikel 6.8 van het besluit, verricht integriteits- en kwaliteitsaudits ten aanzien van de verwerking van de persoonsgegevens en rapporteert deze aan de functionaris voor de gegevensbescherming.

Artikel 6.5

Voor zover de verwerking van bijzondere persoonsgegevens door de Immigratie- en Naturalisatiedienst, het college, de cursusinstellingen en de exameninstellingen niet geregeld is in een andere regeling, zijn de artikelen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing op de verwerking van bijzondere persoonsgegevens door deze instanties.

Hoofdstuk 7

Financiële Bepalingen

Artikel 7.1

1. De minister stelt de landelijke gemiddelde prijs, bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, van het besluit, vast aan de hand van de door gemeenten met aanbieders overeengekomen inkoopprijzen van inburgeringscursussen.

2. Indien de minister daarom verzoekt, verstrekt het college de minister voor 1 mei een opgave van:

a. het gemiddelde van alle door de gemeente in de voorafgaande maanden januari, februari en maart met aanbieders overeengekomen inkoopprijzen van inburgeringscursussen;

b. het aantal inburgeringsplichtigen aan wie de gemeente de in onderdeel a bedoelde inburgeringscursussen zal aanbieden.

3. De minister stelt een model vast voor de verstrekking van de opgave, bedoeld in het tweede lid.

4. Indien de minister daarom verzoekt, is de opgave, bedoeld in het tweede lid, voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Ten behoeve van de verklaring omtrent de getrouwheid stelt de minister een controleprotocol vast. Aan de minister wordt op diens verzoek inzicht gegeven in de gegevens die bij de controle op enigerlei wijze een rol spelen en in de controlerapporten van de accountant.

Hoofdstuk 8

Wijziging Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005

Artikel 8.1

Na artikel 9 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 9a

1. Aan de vreemdeling, bedoeld in artikel 3, derde lid, de onderdelen c, e, j en k, die inburgeringsplichtig is op grond van de Wet inburgering, kan tijdens diens verblijf in de opvangvoorziening een voorziening worden aangeboden op grond waarvan een aanvang kan worden gemaakt met de voorbereiding van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van die wet.

2. Deze voorziening wordt slechts aangeboden aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, die een verklaring heeft ondertekend, waarin hij verklaart de voorziening te accepteren en aan de voorziening deel te nemen.

3. De voorziening bevat in ieder geval de onderdelen op grond waarvan vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving worden verworven.

4. De deelname aan de voorziening vindt plaats op vrijwillige basis en is kosteloos.

5. Het COA draagt er zorg voor dat de deelname aan de voorziening bij overplaatsing van de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, naar een andere opvangvoorziening als bedoeld in artikel 11, eerste lid, kan worden gecontinueerd.

6. Deelname aan de voorziening mag de uitplaatsing naar een gemeente in geen geval vertragen. Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 9

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1

In afwijking van artikel 3.8, derde lid, wordt de Examentraining voor examinatoren inburgering, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, tot 1 april 2007 gegeven door het Consortium onder leiding van bureau ICE.

Artikel 9.2

In afwijking van artikel 5.1, wordt een in dat artikel genoemde vaststelling gedaan voor 26 februari 2007.

Artikel 9.3

In afwijking van artikel 7.1, tweede lid, verstrekt het college voor 1 juni 2007 een opgave van:

a. het gemiddelde van alle door de gemeente in de voorafgaande maanden februari, maart en april 2007 met aanbieders overeengekomen inkoopprijzen van inburgeringscursussen;

b. het aantal inburgeringsplichtigen aan wie de gemeenten de in onderdeel a bedoelde inburgeringscursussen zal aanbieden.

Artikel 9.4

Het aanbieden van inburgeringsprogramma’s, bedoeld in artikel 65 van de wet, geschiedt overeenkomstig de Regeling inburgering oudkomers G25 2006, de Regeling inburgering oudkomers G30 2006 en de Regeling inburgering oudkomers niet-G56 2006.

Artikel 9.5

Indien het bij koninklijke boodschap van 22 september 2005 ingediende voorstel van wet, houdende algemene bepalingen betreffende de toekenning, het beheer en het gebruik van het burgerservicenummer (Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Kamerstukken I 2005/06, 30 312, A) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt in artikel 4.2, tweede lid, onderdeel a, artikel 4.21, tweede lid, onderdeel c, en artikel 4.21, derde lid, onderdeel a, ‘sociaal-fiscaalnummer’ vervangen door: burgerservicenummer.

Artikel 9.6

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

2. Artikel 9.4 werkt terug tot en met 1 januari 2006.

Artikel 9.7

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling inburgering.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Justitie en zijn te raadplegen via het internet http//www.inburgering.net en http//www.handreikinginburgeringgemeenten.nl.

Bijlage 1 bij artikel 2.1 (tijdelijke verblijfsdoelen);

Bijlage 2 bij artikel 2.2 (Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse diploma’s);

Bijlage 3 bij artikel 2.3, tweede lid (document korte vrijstellingstoets);

Bijlage 4 bij artikel 2.4, derde lid (protocol medische advisering);

Bijlage 5 bij artikel 2.5 (eindtermen kennis van de Nederlandse samenleving);

Bijlage 6 bij artikel 3.3 (model inburgeringsdiploma);

Bijlage 7 bij artikel 3.4 (eindtermen Nederlandse Taal);

Bijlage 8 bij artikel 3.5, eerste lid (model portfolio Werk en model portfolio OGO);

Bijlage 9 bij artikel 3.5, tweede lid (handleiding assessments);

Bijlage 10 bij artikel 3.7, derde lid (eindtermen aanvullend en bijzonder praktijkdeel voor geestelijke bedienaren).

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, M.C.F. Verdonk.

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

In deze regeling zijn ter uitvoering van de Wet inburgering (hierna: de wet) en het Besluit inburgering (hierna: het besluit) regels gesteld over inburgering. In verband hiermee wordt tevens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 gewijzigd.

In de volgende paragrafen wordt de regeling toegelicht. In paragraaf 2 wordt ingegaan op de achtergronden en de inhoud. Paragraaf 3 geeft aan welke instanties betrokken zijn geweest bij de voorbereiding van deze regeling. Tot slot worden de artikelen separaat toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.

Wat betreft de opzet en indeling van deze regeling is, mede gelet op aanwijzing 104 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, nauw aangesloten bij de opzet en indeling van de wet en het besluit. Dit betekent dat de hoofdstukindeling van de wet en het besluit is gevolgd en dat in beginsel per delegatieartikel een afzonderlijke eenheid van artikelen (in de vorm van een paragraaf) die daaraan uitvoering geven, in de regeling is opgenomen.

2. Achtergrond en Inhoud

De Wet inburgering legt een inburgeringsplicht op aan in beginsel alle vreemdelingen van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven, voorzover deze personen niet gedurende minstens acht jaar van de leerplichtige leeftijd in Nederland hebben verbleven en niet over bepaalde diploma’s, certificaten of andere (soortgelijke) bewijsstukken beschikken. Deze inburgeringsplicht geldt zowel voor nieuwkomers als voor oudkomers die tot deze doelgroep behoren. Aan deze plicht is voldaan indien het inburgeringsexamen is behaald. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet-Balkenende II (zie Kamerstukken II 2002/03, 28 637, nr. 19, p. 14). De voornemens uit het Hoofdlijnenakkoord met betrekking tot een nieuw inburgeringsstelsel zijn enerzijds uitgewerkt in de Wet inburgering in het buitenland en de daaruit voortvloeiende regelgeving, waarin de voorwaarden voor bepaalde categorieën vreemdelingen om tot Nederland te worden toegelaten, zijn uitgebreid met een verplicht basisexamen inburgering in het land van herkomst, en anderzijds in de Wet inburgering en het Besluit inburgering, die bepalingen bevatten voor de inburgering in Nederland en waarop deze regeling berust.

Voor een verdere toelichting op de inhoud en achtergronden van het nieuwe inburgeringsstelsel wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet inburgering (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 3), de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 7), de nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nr. 16), en de toelichtingen bij de nota’s van wijziging (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nrs. 8, 17, 64, 71 en 83), de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2006/07, 30 308, F) en de nadere memorie van antwoord aan de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2006/07, 30 308, H).

De onderhavige regeling bevat regels over de volgende onderwerpen.

– Nadere omschrijving definitie geestelijke bedienaar (Hoofdstuk 1 van deze regeling, zie artikel 1.2). Dit artikel is gebaseerd op artikel 1, tweede lid, van de Wet inburgering.

– Tijdelijke verblijfsdoelen (Hoofdstuk 2, paragraaf 1 van deze regeling, zie artikel 2.1). Dit betreft een nadere uitwerking van de tijdelijke verblijfsdoelen van vreemdelingen, op grond waarvan geen inburgeringsplicht bestaat, behalve voor zover het geestelijke bedienaren betreft. Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.1, vierde lid, van het besluit.

– Vrijstellingen (hoofdstuk 2, paragraaf 2 van deze regeling, zie de artikelen 2.2 en 2.3). Dit betreft de aanwijzing van diploma’s, certificaten en andere documenten van Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse diploma’s, waarvan het bezit betekent dat geen inburgeringsplicht bestaat en de vaststelling van het model van het document dat de inburgeringsplichtige van de IB-Groep ontvangt, indien hij de korte vrijstellingstoets met goed gevolg heeft afgelegd en van de kosten voor deelname aan de korte vrijstellingstoets. Deze regels zijn gebaseerd op de artikelen 2.3, eerste lid, onderdeel f, en 2.7, zevende lid, van het besluit.

– Ontheffing wegens medische belemmering (Hoofdstuk 2, paragraaf 3, van deze regeling; zie artikel 2.4). Dit betreft regels over de procedure voor verlening van ontheffing en het advies van de arts. Deze regels zijn gebaseerd op artikel 2.8, vijfde lid, van het besluit.

– Het niveau van kennis van de Nederlandse samenleving (hoofdstuk 2, paragraaf 4, van deze regeling; zie artikel 2.5). Dit betreft de eindtermen kennis van de Nederlandse samenleving voor alle inburgeringsplichtigen. Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.10, eerste lid, van het besluit.

– Het inburgeringsexamen (hoofdstuk 3, paragraaf 1 tot en met 3, van deze regeling; zie de artikelen 3.1 tot en met 3.9). Dit betreft regels omtrent het inburgeringsexamen (o.a. over de verschuldigde kosten, de bijzondere omstandigheden, de inhoud van het inburgeringsexamen, inclusief het aanvullend praktijkdeel voor geestelijke bedienaren, de vaststelling van het model van het inburgeringsdiploma, de commissies van beroep en de exameninstellingen). Deze regels zijn gebaseerd op artikel 14, derde lid, van de wet en de artikelen 2.10, tweede lid, 3.3, tweede lid, 3.5, vierde lid, 3.7, zesde lid, 3.8, vijfde lid en 3.9, vierde lid, 3.11, vierde lid, 3.12, elfde lid, van het besluit.

– Kwaliteit van het inburgeringsexamen (hoofdstuk 3, paragraaf 4, van deze regeling; zie artikel 3.10). Dit artikel bevat normen voor de kwaliteit van de examinering en is gebaseerd op artikel 3.13 van het besluit.

– Aanwijzing exameninstellingen (hoofdstuk 3, paragraaf 5, van deze regeling; zie de artikelen 3.11 tot en met 3.14). Deze paragraaf bevat regels omtrent de aanwijzing van exameninstellingen, waaronder regels omtrent de procedure voor het aanwijzen, de door de instelling te betalen vergoeding voor de basistoets en regels voor het opstellen van een examenreglement. Deze regels zijn gebaseerd op de artikelen 3.14, vijfde lid en 3.15, eerste, vierde en vijfde lid, van het besluit.

– Kwaliteitscentrum examinering inburgering en uitvoering van het toezicht op exameninstellingen (hoofdstuk 3, paragraaf 6 en 7, van deze regeling; zie de artikelen 3.15 tot en met 3.18). Deze paragraaf bevat een aanwijzing van het KwaliteitsCentrum Examinering (KCE) te Amersfoort als Kwaliteitscentrum examinering inburgering, regels omtrent de subsidie voor het Kwaliteitscentrum examinering inburgering, regels omtrent de door de exameninstellingen te betalen vergoeding aan het Kwaliteitscentrum examinering inburgering voor het jaarlijks kwaliteitsonderzoek en regels voor de vergoeding bij verstrekking van een afschrift van een verklaring. Deze regels zijn gebaseerd op de artikelen 3.17, eerste lid, 3.19, derde lid, 3.21, derde lid en 3.23, tweede lid, van het besluit.

– Verstrekking van een lening aan de inburgeringsplichtige (hoofdstuk 4, paragraaf 1 en 2, van deze regeling; zie de artikelen 4.1 tot en met 4.17). Dit betreft regels over de lening (o.a. de hoogte, de betaling en de terugbetaling van de lening en kwijtschelding). Deze regels zijn gebaseerd op artikel 16, eerste, derde en vierde lid, van de wet en de artikelen 4.2, derde lid, 4.5, eerste, derde en vierde lid, 4.7, eerste en derde lid, 4.10, derde lid, 4.12 en 4.13, eerste lid, van het besluit.

– Verstrekking van een vergoeding aan de gewezen inburgeringsplichtige (hoofdstuk 4, paragraaf 3, van deze regeling; zie de artikelen 4.18 tot en met 4.24). Dit betreft regels over de vergoeding (o.a. de hoogte en de aanvraag van de vergoeding, de vaststelling en de betaling van de vergoeding en de verrekening met de lening).

Deze regels zijn gebaseerd op de artikelen 4.17, eerste, tweede, derde en vierde lid, 4.20, derde lid en 4.22, tweede lid, van het besluit.

– De inburgeringsvoorziening die van gemeentewege wordt aangeboden aan inburgeringsplichtigen die geestelijke bedienaar zijn (hoofdstuk 4, paragraaf 4, van deze regeling; zie artikel 4.25). Dit betreft regels over de cursus voor geestelijke bedienaren. Deze regels zijn gebaseerd op artikel 4.24, tweede lid, van het besluit.

– Oproepen door het college van personen voor de intake (hoofdstuk 5; zie artikel 5.1). Dit betreft regels die betrekking hebben op het aantal oudkomers aan wie het college in een bepaald tijdvak een handhavingsbeschikking bekendmaakt. Deze regels zijn gebaseerd op artikel 5.2 van het besluit.

– Informatiebepalingen (Hoofdstuk 6 van deze regeling; zie de artikelen en 6.1 tot en met 6.5). Deze regels zijn gebaseerd op artikel 50, tweede lid, van de wet en bevatten regels ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer.

– De prijsmonitor (hoofdstuk 7 van deze regeling; zie artikel 7.1). Dit artikel is gebaseerd op artikel 7.7, tweede lid, van het besluit.

– Inburgering in de opvang (Hoofdstuk 8 van deze regeling, zie artikel 8.1) Dit artikel voorziet er in dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers een inburgeringsvoorziening kan aanbieden aan vergunninghouders asiel of regulier, voor zover zij in de opvangvoorziening verblijven en inburgeringsplichtig zijn op grond van de Wet inburgering. Dit artikel is gebaseerd op artikel 12 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers.

3. Voorbereiding van deze regeling

Onderhavige regeling is in september 2006 ter consultatie aangeboden aan de Informatie Beheer Groep (IB-Groep), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal), het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP), de Belastingdienst, het Inlichtingenbureau, het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB). Tevens is de ontwerp-Regeling inburgering in september 2006 op http//www.inburgering.net openbaar gemaakt.

Van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal), het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), de Belastingdienst en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) is een reactie ontvangen.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1.1 (definities)

De definities, opgenomen in de wet en het besluit werken door in de onderhavige regeling. In artikel 1.1 van de regeling wordt een aantal begrippen gedefinieerd die nog niet in de wet of het besluit zijn gedefinieerd.

Bij de begrippen ‘belastbaar loon’ en ‘toetsingsinkomen’ is aangesloten bij de fiscale wetgeving, namelijk de Wet op de loonbelasting 1964 en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir).

Artikel 1.2 (geestelijke bedienaar)

Het eerste lid bepaalt dat in ieder geval als geestelijke bedienaar wordt aangemerkt de vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, die is verleend onder de beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als geestelijke voorganger of godsdienstleraar. Deze vreemdelingen zijn specifiek met dat doel naar Nederland gekomen.

Daarnaast zijn er vreemdelingen die om andere redenen naar Nederland zijn gekomen en op basis van een andere verblijfsvergunning in Nederland verblijven – bijvoorbeeld als gezins- of asielmigrant, of als houder van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd – en die feitelijk als geestelijke bedienaar werkzaam zijn. Om die reden wordt in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet, als geestelijke bedienaar aangemerkt degene die, ongeacht op welke grond hij of zij naar Nederland is gekomen of in Nederland verblijft, een geestelijk, godsdienstig of levensbeschouwelijk ambt bekleedt, of ten behoeve van een kerkgenootschap of een ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag, werkzaamheden van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard verricht.

In het tweede lid wordt gespecificeerd dat onder een dergelijk genootschap tevens wordt verstaan een onderdeel daarvan of een rechtspersoon waarin twee of meer van deze genootschappen samenwerken.

In het derde lid is geregeld wanneer er in ieder geval sprake is van werkzaamheden van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen personen die betaald of onbetaald deze werkzaamheden verrichten. Een voorbeeld van onbetaalde werkzaamheden van een geestelijke bedienaar is het elk weekend vrijwillig begeleiden van leden van een geloofsgemeenschap. Het is in zo’n situatie ook belangrijk dat deze persoon over aanvullende kennis en vaardigheden beschikt.

In het vierde lid wordt geregeld dat een persoon die slechts bij een enkel optreden in kleine kring naar buiten treedt met een religieuze of levensbeschouwelijke boodschap, zoals bijvoorbeeld het een keer leiden van een bruiloft of begrafenis, niet als geestelijke bedienaar wordt beschouwd en derhalve niet onder de definitie valt.

Hoofdstuk 2. Inburgeringsplicht

Artikel 2.1 (tijdelijke verblijfsdoelen)

In artikel 2.1 van het besluit zijn de tijdelijke verblijfsdoelen voor vreemdelingen opgenomen, op grond waarvan deze niet inburgeringsplichtig zijn. Op basis van het vierde lid van dat artikel is een aantal beperkingen in bijlage 1 bij het onderhavige artikel nader gespecificeerd. De reden hiervan is dat de daadwerkelijk op het verblijfsdocument aangetekende beperkingen, waaronder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend, concreter zijn verwoord dan die welke in artikel 2.1 van het besluit zijn weergegeven. In dat artikel is een aantal beperkingen geclusterd en in algemene termen weergegeven. Dit geldt met name voor het in het kader van inburgering tijdelijke verblijfsdoel: het verrichten van arbeid.

Voor de toelichting op de beperkingen, genoemd in bijlage 1, die al in het besluit zijn opgenomen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.1 van het besluit.

De beperkingen verblijf ter adoptie (indien het verblijfsrecht van de persoon bij wie verblijf is toegestaan, tijdelijk van aard is) en het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, zijn voor de volledigheid opgenomen.

Aan kinderen met een vreemde nationaliteit die ter adoptie in Nederland willen verblijven kan een verblijfsvergunning worden verleend, indien voldaan is aan de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka).

In artikel 2.1, eerste lid, van het besluit is het in het kader van inburgering het tijdelijke verblijfsdoel ‘het verrichten van arbeid’ opgenomen. Met betrekking tot dit tijdelijke verblijfsdoel zijn in de eerdergenoemde bijlage de beperkingen als volgt nader gespecificeerd. Deze nadere specificatie komt overeen met de beperkingen opgenomen in het Vreemdelingenbesluit 2000.

– het verrichten van arbeid als zelfstandige (artikel 3.4, eerste lid, onderdeel e, jo. artikel 3.30 Vb 2000)

– het verrichten van arbeid in loondienst (artikel 3.4, eerste lid, onderdeel f, jo. artikel 3.31 Vb 2000)

– het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst (artikel 3.4, eerste lid, onderdeel h Vb 2000)

– het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat (artikel 3.4, eerste lid, onderdeel i, jo. artikel 3.34 Vb 2000)

– het doorbrengen van verlof in Nederland (artikel 3.4, eerste lid, onderdeel j, jo. artikel 3.37 Vb 2000)

– het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat (artikel 3.4, eerste lid, onderdeel k, jo. artikel 3.38 Vb 2000)

– verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel (artikel 3.4, eerste lid, onderdeel m, jo. artikel 3.40 Vb 2000)

– werkzaamheid in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening als bedoeld in artikel 1e van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (artikel 3.4, eerste lid, onderdeel z, jo. artikel 3.59b Vb 2000).

Artikel 2.2 (Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse diploma’s)

In bijlage 2 bij deze regeling zijn de Antilliaanse en Arubaanse opleidingen aangewezen, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onderdeel f, van het besluit. Degene die in het bezit is van het diploma of certificaat van een van deze opleidingen, is niet inburgeringsplichtig.

Artikel 2.3 (korte vrijstellingstoets)

De inburgeringsplichtige die meent reeds voldoende kennis van de Nederlandse samenleving te hebben en de Nederlandse taal voldoende te beheersen, kan worden vrijgesteld van het inburgeringsexamen door met goed gevolg een korte vrijstellingstoets (verder: de toets) af te leggen (artikel 2.7 van het besluit). Deze toets is reeds toegelicht in de toelichting bij het besluit.

Het eerste lid bepaalt dat de kandidaat € 81 verschuldigd is voor het afleggen van de toets. Anders dan in het geval dat de kandidaat het inburgeringsexamen heeft behaald, ontvangt hij bij een voldoende resultaat voor de toets geen vergoeding.

Indien de kandidaat de toets heeft behaald, ontvangt hij van de IB-Groep een document dat vrijstelt van de inburgeringsplicht (artikel 2.3, eerste lid, onderdeel l, van het besluit). Het model van dit document is opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling.

Artikel 2.4 (ontheffing wegens medische belemmering)

De door de gemeente aangewezen onafhankelijke arts (medisch adviseur) geeft op verzoek van de inburgeringsplichtige een medisch oordeel over de betekenis van de lichamelijke of psychische belemmering dan wel de verstandelijke handicap van de inburgeringsplichtige voor diens mogelijkheden om zich op het inburgeringsexamen te kunnen voorbereiden en dat examen te kunnen behalen. De medisch adviseur doet dit in de wetenschap dat het advies door de inburgeringsplichtige aan het college wordt verstrekt ten behoeve van het nemen van een beslissing op de aanvraag tot ontheffing van de inburgeringsplicht.

Het eerste lid somt op welke onderdelen in ieder geval deel moeten uitmaken van het advies, namelijk een oordeel met betrekking tot het verlenen dan wel weigeren van de ontheffing van de inburgeringsplicht, en, indien van toepassing, eveneens een oordeel met betrekking tot noodzakelijke bijzondere examenomstandigheden indien de aangewezen onafhankelijke arts tot het oordeel komt dat er geen of onvoldoende grond is om een ontheffing te verlenen, mits één of meer bijzondere examenomstandigheden gerealiseerd worden. Het medisch advies moet worden gemotiveerd, met inachtneming van de privacy van de betrokkene.

Hiervoor zijn regels geformuleerd in onder andere de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst in art. 7:457 BW, in artikel 21 van de Wet bescherming persoonsgegevens en in de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG).

Het tweede lid bepaalt dat de arts het college zal adviseren ontheffing van de inburgeringsplicht te verlenen, indien de inburgeringsplichtige zich niet zonder lichte aanpassingen in het voorbereidingstraject kan voorbereiden op het inburgeringsexamen of niet met gebruikmaking van de beschikbare bijzondere examenomstandigheden het inburgeringsexamen kan behalen.

Het derde lid regelt dat de onafhankelijke arts (medisch adviseur) het advies opstelt conform het protocol. Dit protocol is opgenomen in bijlage 4 bij de regeling. Lichamelijke en psychische belemmeringen komen in zoveel verschillende gradaties en varianten voor dat het opstellen van een (limitatieve) lijst met lichamelijke en psychische belemmeringen en verstandelijke handicaps die leiden tot een advies voor ontheffing van de inburgeringsplicht, niet mogelijk is. Lichamelijke en psychische belemmeringen en verstandelijke handicaps kunnen in individuele situaties verschillende gevolgen hebben, waardoor de mogelijkheid van het behalen van het inburgeringsexamen verschillend kan zijn. In sommige gevallen is deelname aan het inburgeringsexamen slechts mogelijk met gebruikmaking van bijzondere examenomstandigheden. Soms zijn lichte aanpassingen nodig in het cursusprogramma dat voorbereidt op het inburgeringsexamen.

Het protocol verschaft waarborgen voor een zorgvuldig proces, biedt transparantie en leidt tot een grotere uniformiteit bij het opstellen en afgeven van het advies door de aangewezen onafhankelijke arts. Op deze wijze vervult het protocol zowel een rol richting medisch adviseur als richting inburgeringsplichtige. Het protocol zal regelmatig worden onderhouden en bijgewerkt.

Een ‘beperkt leervermogen’ dat niet het gevolg is van een verstandelijke handicap, maar waarmee bedoeld wordt ‘beperkte studievaardigheden als gevolg van gebrek aan educatie’, zoals bijvoorbeeld iemand die nooit geleerd heeft om te leren, leidt niet tot ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van artikel 6 van de wet. Een inburgeringsplichtige met een beperkt leervermogen, die aantoonbare inspanningen heeft geleverd maar het inburgeringsexamen niet heeft behaald, kan een aanvraag doen om te worden ontheven van de inburgeringsplicht op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel b, van de wet.

In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij bepaalde verstandelijke handicaps, kan sprake zijn van ‘evidente’ gronden voor ontheffing. In het protocol is, ter beperking van de belasting voor de inburgeringsplichtige, een verkorte procedure opgenomen voor evidente ontheffingsgronden. Het model van het adviesformulier maakt onderdeel uit van het protocol.

Artikel 2.5 (eindtermen examen kennis van de Nederlandse samenleving)

Bij de eindtermen van het examen in de kennis van de Nederlandse samenleving (KNS) wordt uitgegaan van cruciale praktijksituaties (CP’s). Bij dit onderdeel van het inburgeringsexamen zijn dat de volgende vier cruciale praktijksituaties:

1. functioneren op de arbeidsmarkt

2. functioneren in de eigen leefomgeving

3. functioneren in contacten met instanties en overheid

4. functioneren als burger in Nederland

De kandidaten, die zich voorbereiden op het inburgeringsexamen, kunnen zich de inhoud van het examen KNS en het taalexamen geïntegreerd eigen maken. Ook is er een direct inhoudelijk verband met de overige onderdelen van het inburgeringexamen. De eindtermen KNS zijn opgenomen in bijlage 5 bij deze regeling.

Hoofdstuk 3. Inburgeringsexamen

Artikel 3.1 (examengeld)

Uitgangspunt voor de bepaling van de prijs voor het inburgeringsexamen is dat de kosten van het examen worden opgebracht uit de inkomsten uit de examengelden.

De prijs van het centraal deel van het inburgeringsexamen, dat bij de IB-Groep wordt afgelegd, is vastgesteld op € 126. Deze prijs is opgebouwd uit de licentiekosten van de examens en de uitvoeringskosten van de IB-Groep.

Voor die kandidaten die zijn vrijgesteld van hetzij het taalexamen, hetzij het examen in de kennis van de Nederlandse samenleving, en voor degenen die een onderdeel van het examen niet hebben behaald, zijn ook afzonderlijke prijzen vastgesteld voor het afleggen van deelexamens. Ook deze prijzen bestaan uit licentiekosten en kosten voor de uitvoering die de IB-Groep maakt. Voor het onderdeel elektronisch praktijkexamen is de prijs € 37, voor de toets gesproken Nederlands bedraagt de prijs € 52 en voor het examen in de kennis van de Nederlandse samenleving is de prijs vastgesteld op € 37. Voor diegenen die kiezen voor het praktijkexamen in de vorm van een portfolio, inclusief een panelgesprek door de IB-Groep, bedraagt de prijs € 104.

Voor het afleggen van de praktijkexamens, die worden afgenomen door aangewezen exameninstellingen, wordt door de minister geen prijs bepaald; deze wordt vastgesteld door de aangewezen exameninstellingen.

Artikel 3.2 (bijzondere examenomstandigheden)

Wanneer de kandidaat een psychische of lichamelijke belemmering heeft, of een verstandelijk handicap, maar desondanks nog in staat is het inburgeringsexamen met goed gevolg af te leggen, kan de kandidaat bij de IB-Groep een aanvraag indienen tot het afleggen van een (deel)examen onder bijzondere examenomstandigheden. In dit artikel zijn de bijzondere omstandigheden opgesomd die kunnen worden gerealiseerd indien de kandidaat het inburgeringsexamen bij de IB-Groep aflegt en een advies van een onafhankelijke arts overlegt waaruit blijkt welke bijzondere examenomstandigheden nodig zijn. De beschikbaarheid van deze bijzondere examenomstandigheden betekent dus niet dat de kandidaat naar eigen inzicht kan kiezen tussen deze omstandigheden. Van welke bijzondere omstandigheid de kandidaat in het gegeven geval gebruik mag maken, zal uiteindelijk de IB-Groep bepalen aan de hand van het desbetreffende medisch advies, bedoeld in artikel 2.4, tweede lid.

De bijzondere examenomstandigheden kunnen als volgt worden omschreven.

a. examen in aangepaste locatie

Het examen wordt in een andere locatie dan de standaard examenlocatie afgenomen (te denken valt aan vestiging Visio, ziekenhuis, ander ‘soort’ gebouw). Van belang is te onderkennen dat de specifieke technische mogelijkheden ter plaatse moeten voldoen aan de technische eisen van de digitale examens.

Daarnaast is het mogelijk dat het examen in een andere examenzaal dan de standaardexamenzaal (examen in een apart lokaal) wordt afgenomen. Deze voorziening is standaard aanwezig in de toetslocaties van de IB-Groep.

b. verlenging examentijd

De kandidaat mag langer doen over het examen Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS), elektronisch praktijkexamen (hierna: EPE) en het panelgesprek. Vanwege de vormgeving van de toets gesproken Nederlands (hierna: TGN) is verlenging van de examentijd van deze toets niet mogelijk.

c. onderbroken examenafname

De kandidaat mag rustmomenten nemen tijdens het examen KNS, EPE en het panelgesprek. Vanwege de vormgeving van de TGN is het nemen van een rustmoment tijdens deze toets niet mogelijk.

d. aangepaste inroostering

De kandidaat wordt bijvoorbeeld aan begin van de dag of juist aan eind van de dag ingeroosterd, krijgt meer tijd tussen de examensessies door, of wordt apart gehouden van andere kandidaten. Van deze mogelijkheid kan gebruik worden gemaakt bij alle onderdelen van het inburgeringsexamen, maar kan tot gevolg hebben dat de kandidaat niet alle tot het inburgeringsexamen behorende examens op een of twee dagen kan afleggen.

e. examenhulp

Een medewerker van de IB-Groep dan wel een door de IB-Groep aangewezen begeleider kan de kandidaat helpen bij het inburgeringsexamen (hulp bij inloggen, muisklikken, headset opzetten of een persoonlijke begeleiding). Van deze mogelijkheid kan gebruik worden gemaakt bij alle onderdelen van het inburgeringsexamen.

f. grootbeeld

De kandidaat kan het examen maken achter een groter beeldscherm dan standaard (15 of 17 inch) is voorzien. Van deze mogelijkheid kan gebruik worden gemaakt bij de examenonderdelen KNS en EPE.

g. grootschrift

De papieren versie van het inburgeringsexamen wordt vergroot van A4 naar A3 formaat. Dit geldt alleen voor het portfolio en de schrijfvaardigheid bij het praktijkexamen, evenals voor de instructie TGN.

h. loepfunctie

Het betreft een standaard Windows functie waarbij een loep een gedeelte van een scherm uitvergroot. Van deze mogelijkheid kan gebruik worden gemaakt bij de examenonderdelen KNS en EPE.

Een en ander is vervat in het volgende overzicht:

  

IB-Groep

 

Aangewezen exameninstelling (AE)

 

Praktijkdeel

KNS

EPE

TGN

 

Praktijkdeel

Praktijkdeel

Praktijkdeel

 

portfolio

    

portfolio

assesment

combi

a. aangepaste locatie

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

 

ter beoordeling AE

ter beoordeling AE

ter beoordeling AE

b. verlenging examentijd

mogelijk

mogelijk

mogelijk

niet mogelijk

 

ter beoordeling AE

ter beoordeling AE

ter beoordeling AE

c. onderbroken examenafname

mogelijk

mogelijk

mogelijk

niet mogelijk

 

ter beoordeling AE

ter beoordeling AE

ter beoordeling AE

d. aangepaste inroostering

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

 

ter beoordeling AE

ter beoordeling AE

ter beoordeling AE

e. examenhulp

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

 

ter beoordeling AE

ter beoordeling AE

ter beoordeling AE

f. grootbeeld

nvt

mogelijk

mogelijk

nvt

 

nvt

nvt

nvt

g. grootschrift (papier)

mogelijk

nvt

nvt

mogelijk

 

mogelijk

ter beoordeling AE

ter beoordeling AE

h. loepfunctie

nvt

mogelijk

mogelijk

nvt

 

nvt

nvt

nvt

Artikel 3.3 (model inburgeringsdiploma)

Het model van het inburgeringsdiploma is opgenomen in bijlage 6 bij deze regeling. Om te voorkomen dat met het diploma kan worden gefraudeerd, wordt het diploma voorzien van een aantal vormen van beveiliging. Daartoe behoren een watermerk, een kalligrafische beveiliging, een beveiliging tegen kopiëren, een holografisch zegel en een uniek nummer voor iedere kandidaat.

Artikel 3.4 (eindtermen taalexamen)

Om te waarborgen dat de inburgeringsplichtige, ook als hij zich op eigen gelegenheid voorbereidt op het inburgeringsexamen, toewerkt naar de eindtermen, zijn de eindtermen voor het praktijkdeel én het elektronisch praktijkexamen (onderdeel van het centraal examen) vastgesteld. Ze zijn opgenomen in bijlage 7 bij deze regeling.

In de eindtermen is beschreven wat iemand moet kennen en kunnen om het praktijkdeel (portfolio, assessment) dan wel het elektronisch praktijkexamen te kunnen behalen. De eindtermen bieden houvast zowel voor de inburgeringsplichtige als voor de opleidings- en de exameninstellingen.

De eindtermen zijn gebaseerd op twee profielen. Het profiel Werk en het profiel Opvoeding, gezondheidszorg en onderwijs (hierna: OGO). Deze profielen bestaan uit cruciale praktijksituaties. Daarop is hiervoor in de toelichting bij artikel 2.5 al ingegaan. Het betreft situaties die mensen in het dagelijkse leven tegenkomen en waarin verwacht wordt dat zij in het Nederlands communiceren, bijvoorbeeld het openen van een bankrekening, het voeren van een sollicitatiegesprek of het voeren van een gesprek met een docent op een ouderavond op de school van je kind. Voor geestelijke bedienaren is daarnaast het domein, sociaal-maatschappelijke en pastorale dienstverlening (SMPD), bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, van het besluit, ontwikkeld.

Voor het praktijkdeel dient men een aantal portfolio-opdrachten, assessmentopdrachten of een combinatie van beide te vervullen. Het portfolio wordt altijd afgesloten met een panelgesprek. Assessmentopdrachten al dan niet in combinatie met portfolio-opdrachten worden afgesloten met een assessment. In het elektronisch praktijkexamen worden cruciale praktijksituaties uit het gekozen profiel elektronisch getoetst.

Artikel 3.5 (model portfolio)

Er is een model portfolio opgesteld, met daarin de onderverdeling voor de verschillende profielen en de richtlijnen voor het afsluitende panelgesprek. Dit model is opgenomen in bijlage 8 bij deze regeling.

Het model portfolio Werk is samengesteld uit cruciale praktijkhandelingen op het gebied van werk en burgerschap. Het model portfolio OGO, bestaat uit cruciale praktijkhandelingen op het gebied van OGO, burgerschap en werk.

Er is een handleiding assessments opgesteld en als bijlage 9 bij de regeling opgenomen. De handleiding bevat een technische instructie voor deelnemers van het inburgeringsexamen en voor de docenten. Tevens beschrijft de handleiding assessments de wijze waarop assessmentopdrachten beoordeeld dienen te worden en de wijze waarop het niveau van taalvaardigheden wordt vastgesteld.

Artikel 3.6 (opdrachten praktijkdeel)

Er zijn verschillende manieren waarop iemand het praktijkdeel van het inburgeringsexamen kan afleggen. De inburgeringsplichtige wordt, tenzij hij geestelijke bedienaar is, de keuze gelaten of hij het praktijkdeel wil afleggen via:

– alleen portfolio

– combinatie van portfolio en assessment, of

– alleen assessment.

Het praktijkdeel kent een voorgeschreven inhoud, waarbij is vastgesteld hoeveel en welk soort opdrachten verricht moeten worden, binnen ieder van de drie varianten.

Schematisch ziet de inrichting van het praktijkdeel er als volgt uit:

soort

aantal

OGO

werk

SMPD

portfolio

30 CH’s

12 OGO

12 burgerschap

6 werk zoeken

12 werk hebben

12 burgerschap

6 werk zoeken

10 SMPD

10 burgerschap

10 werk zoeken

     

combinatie

15 CH’s

of

3 CP’s

6 OGO

6 burgerschap

3 werk zoeken

1 OGO

1 burgerschap

1 werk zoeken

6 werk hebben

6 burgerschap

3 werk zoeken

1 werk zoeken

1 burgerschap

1 werk hebben

n.v.t.

       

assessment

6 CP’s

2 OGO

2 burgerschap

2 werk zoeken

2 werk hebben

2 burgerschap

2 werk zoeken

n.v.t.

CH’s – cruciale handelingen

CP’s – cruciale praktijksituaties

OGO – domein Opvoeding, gezondheidszorg en onderwijs

SMPD – domein Sociaal-maatschappelijke en pastorale dienstverlening

Wanneer gekozen wordt voor het afleggen van het examen, uitsluitend door het vullen van een portfolio met bewijzen van taalvaardigheid, zal een panelgesprek bij de aangewezen exameninstelling of bij de IB-Groep steeds een verplicht deel uitmaken van het praktijkdeel van het inburgeringsexamen. In dit panelgesprek wordt door twee bevoegde examinatoren beoordeeld of de kandidaat de juiste niveaus op de verschillende taalvaardigheden heeft behaald en voldoende functioneel taalvaardig is. Wanneer ook een assessment deel uitmaakt van het praktijkdeel vindt de beoordeling van de vaardigheden plaats via (de gesimuleerde cruciale praktijksituaties in) het assessment zelf.

Artikel 3.7 (aanvullend en bijzonder praktijkdeel geestelijke bedienaren)

De geestelijke bedienaren moeten beschikken over aanvullende kennis van de Nederlandse samenleving en cultuur, de in Nederland aanwezige instellingen en maatschappelijke organisaties, sociaal-maatschappelijke problemen en over in Nederland bestaande godsdienstige en levensbeschouwelijke stromingen. Daarom zullen zij naast het bijzonder praktijkdeel, gericht op taalvaardigheden, ook een aanvullend praktijkdeel moeten afleggen dat gericht is op de kennis van de Nederlandse samenleving. Het aanvullend praktijkdeel kennis van de Nederlandse samenleving zal worden getoetst door middel van een portfolio. Het bijzondere praktijkdeel van de extra taalvaardigheidstoets op onder meer het domein sociaal maatschappelijke en pastorale dienstverlening zal worden afgenomen door middel van 30 portfolio-opdrachten en 3 assessmentopdrachten.

De eindtermen van het aanvullende en bijzondere praktijkdeel zijn opgenomen in bijlage 10 van deze regeling.

Artikel 3.8 (training voor examinatoren)

Examinatoren kunnen alleen worden ingezet door een exameninstelling als zij met goed gevolg de Examentraining voor examinatoren inburgering hebben afgerond.

Tot de examentraining worden uitsluitend personen toegelaten die hebben aangetoond te beschikken over relevante kennis van de Nederlandse taal en ervaring met examinering. Zij kunnen dit aantonen door bij hun aanvraag voor de toelating tot de examentraining een bewijs bij te voegen dat zij met goed gevolg één van de in dit artikel vermelde opleidingen hebben afgesloten. Bij aanvraag door een instelling, volstaat een verklaring van de instelling dat wordt voldaan aan de in artikel 3.8 genoemde voorwaarden.

De minister kan ook andere documenten en certificaten aanwijzen die toegang geven tot de Examentraining voor examinatoren inburgering.

Door met goed gevolg afronden van de Examentraining voor examinatoren inburgering is de examinator in staat het niveau van taalvaardigheden van de inburgeringsplichtige vast te stellen. De examinator beheerst de hoofdlijnen van het inburgeringsstelsel en kan de rol van toetsleider en assessor, zoals beschreven in de handleiding assessments, opgenomen in bijlage 9 bij deze regeling, tijdens een assessment adequaat vervullen en een panelgesprek adequaat begeleiden en beoordelen.

Om voldoende gekwalificeerde examinatoren te kunnen opleiden is een training ontwikkeld door het Consortium. Het Consortium bestaat uit het bureau ICE, het Instituut voor Taalonderzoek en Taalonderwijs Anderstaligen (ITTA) en het CITO. Deze ‘train de trainerstraining’ leidt trainers op om zelfstandig Examentrainingen voor examinatoren inburgering te kunnen geven.

Artikel 3.9 (commissies van beroep van exameninstellingen)

Deze bepaling is ontleend aan de overeenkomstige voorschriften die zijn vastgesteld in het Uitvoeringsbesluit Wet op het cursorisch beroepsonderwijs en in de Wet educatie en beroepsonderwijs. Onder het bevoegd gezag van een instelling wordt verstaan het bestuur van de rechtspersoon waarvan de instelling uitgaat, dan wel de natuurlijke persoon die de instelling in stand houdt.

Artikel 3.10 (normen voor kwaliteit van de examinering)

de afname van examens en het vaststellen van uitslagen

De wijze van afname en de beoordeling van de tot het praktijkdeel van het inburgeringsexamen behorende examens, is vastgelegd in de portfolio’s en de handleiding assessments (bijlage 8 en 9). Hierin zijn onder meer instructies voor de toetsleider en de assessor te vinden. Ook is beschreven hoe het lokaal eruit moet zien, welke gesprekleidraad de gesprekleider moet volgen en hoe de toets beoordeeld moet worden aan de hand van een beoordelingsmodel.

toelating tot de examens

De IB-Groep en de aangewezen exameninstellingen moeten een ieder die zich daartoe volgens de vastgestelde procedure heeft aangemeld, het examengeld heeft voldaan en zich op verzoek heeft geïdentificeerd, in de gelegenheid stellen examen te doen. Dit geldt uiteraard ook voor inburgeringsplichtigen die zich zonder inburgeringscursus of -⁠voorziening op het examen hebben voorbereid, kandidaten die elders een inburgeringscursus hebben gevolgd, en kandidaten (als bijvoorbeeld arbeids- en kennismigranten en EU-onderdanen) die niet inburgeringsplichtig zijn.

waarborging van de kwaliteit

De kwaliteit van de examinering als genoemd in artikel 3.13, onderdeel e, van het besluit, is in het inburgeringsexamen door een combinatie van verschillende normen gewaarborgd. De inhoud van het examen, de afname en de beoordeling van het resultaat is vastgesteld door de minister. Met de voorwaarde dat examinatoren de Examentraining voor examinatoren inburgeringsexamen met goed gevolg hebben afgerond wordt gewaarborgd dat de vastgestelde examenprodukten, de afname van examens en het vaststellen van uitslagen op uniforme en juiste wijze plaatsvindt. Voor de waarborging van de kwaliteit van de afname van examens is het tevens van belang dat de instelling beschikt over een overzicht van de organisatiestructuur aangaande de examens en wie bij de examens en organisatie van de examens betrokken is.

Ter beveiliging tegen verlies of onrechtmatige verwerking van de examen- en persoonsgegevens, stelt de instelling een richtlijn op, waarin wordt opgenomen hoe de toegang tot de opgeslagen gegevens is geregeld. De toegang dient te worden beperkt door middel van autorisaties, teneinde te verzekeren dat alleen die personen toegang hebben tot de gegevens, die daarvan kennis moeten hebben voor de uitoefening van hun taak. Daarnaast stelt de instelling een procedurebeschrijving op met betrekking tot de verwerking van de examenresultaten en de gegevensverstrekking ten behoeve van opneming in het Informatiesysteem Inburgering.

Artikel 3.11 (aanvraag bij de minister)

De instelling overlegt bij de aanvraag in ieder geval het rapport van het onderzoek (inclusief de eventuele zienswijze van de instelling, bedoeld in artikel 3.12, derde lid).

Indien de aanvraag van de instelling is afgewezen kan bij gebleken tekortkomingen opnieuw een basistoets worden aangevraagd bij het Kwaliteitscentrum examinering inburgering.

De bepalingen inzake bezwaar en beroep van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.

Artikel 3.12 (basistoets)

De aanwijsprocedure is ook te raadplegen via het internet http//www.kce.nl.

Met de aanwijsprocedure wordt beoogd de kwaliteit van exameninstellingen te waarborgen.

De instelling zet de genoemde gegevens en bescheiden in Kwalidata. Kwalidata is het informatie- en communicatiesysteem van het Kwaliteitscentrum examinering inburgering en is met een toegangscode te bereiken via het internet http//www.kce.nl.

Kwalidata ondersteunt onder meer de gegevens-, informatie- en documentenuitwisseling tussen de instellingen en het Kwaliteitscentrum examinering inburgering. Controleren van gegevens blijft noodzakelijk, maar kan met behulp van Kwalidata aanzienlijk sneller gebeuren. De instelling voert zelf gegevens in waardoor er geen overschrijffouten kunnen ontstaan en de instelling dus niet hoeft te controleren of het Kwaliteitscentrum examinering inburgering alles goed verwerkt heeft en door gegevens digitaal aan te leveren, is het voor instellingen niet noodzakelijk grote pakketten papier te verzenden.

Aan de hand van de in dit artikel genoemde gegevens stelt het Kwaliteitscentrum examinering inburgering een rapport op. Dit rapport wordt de instelling toegestuurd. De instelling kan haar zienswijze op het rapport kenbaar maken door deze als bijlage bij het rapport te voegen en mee te zenden naar de minister.

Artikel 3.13 (examenreglement)

Elke exameninstelling die het inburgeringsexamen afneemt, dient te beschikken over een examenreglement dat is vastgesteld door het bevoegd gezag van de instelling.

In het examenreglement worden onder meer regels en procedures opgenomen, die tot doel hebben de kandidaten te informeren over de gang van zaken rondom het inburgeringsexamen, regels en procedures omtrent de afname en de beoordeling van examens, de wijze van bekendmaking van de uitslagen, resultaatverwerking, de mogelijkheden van bezwaar en beroep tegen de uitslagen en regels en procedures bij fraude en de afhandeling van klachten.

Regels omtrent de financiële aspecten van het praktijkdeel van het inburgeringsexamen zien op de kosten die de instelling een kandidaat in rekening brengt.

Ten aanzien van aanmelding en identificatie van de kandidaat dient een procedure te worden opgesteld over het registreren van de noodzakelijke gegevens, de controle ervan en de wijze van aanleveren van gegevens voor het Informatiesysteem Inburgering (ISI).

Artikel 3.14 (vergoeding voorafgaand onderzoek)

Terzake van het onderzoek, bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, wordt een vergoeding in rekening gebracht van € 210.

Artikel 3.15 (aanwijzing Kwaliteitscentrum examinering inburgering)

Het KwaliteitsCentrum Examinering (KCE) wordt aangewezen als Kwaliteitscentrum examinering inburgering. Het KCE is een semi-publieke instelling met unieke kennis- en expertise om de taken op het gebied van aanwijzing en toezicht op de exameninstellingen onafhankelijk vorm te geven.

Artikel 3.16 (subsidie)

De subsidie aan het Kwaliteitscentrum examinering inburgering wordt jaarlijks verleend en aan de hand van de financiële verantwoording na afloop van het jaar vastgesteld. Het bedrag van de subsidie zal worden bepaald aan de hand van het aantal door het Kwaliteitscentrum examinering inburgering uit te voeren onderzoeken, bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, van het besluit.

Voor de subsidie voor de taken als bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, dient het Kwaliteitscentrum examinering inburgering, naast de in het besluit genoemde instrumenten (zoals het jaarverslag, jaarwerkplan, verslag van bevindingen, begroting, jaarrekening voorzien van een accountantsverklaring) in het jaar 2007 ook tweemaal een voortgangsrapportage aan de minister te overleggen. Omdat het Kwaliteitscentrum examinering inburgering te maken heeft met nieuwe taken op een nieuw rechtsgebied wordt regelmatig overleg en rapportage over de stand van zaken wenselijk geacht.

De aan de subsidie, voor de taken als bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel b, van het besluit, verbonden verplichtingen worden in de verleningsbeschikking opgenomen.

Artikel 3.17 (vergoeding jaarlijks onderzoek)

De vergoeding die het Kwaliteitscentrum examinering inburgering in rekening brengt wordt afhankelijk gesteld van de hoeveelheid werk van het Kwaliteitscentrum examinering inburgering aan de uitvoering van het onderzoek. Hoe meer examenlocaties, hoe meer onderzoekswerk dit voor het Kwaliteitscentrum examinering inburgering betekent. Per examenlocatie brengt het Kwaliteitscentrum examinering inburgering de instelling voor het jaar 2007 € 500 in rekening. Onder een examenlocatie wordt verstaan een vestiging waar in het kader van het inburgeringsexamen een of meerdere van de volgende examenprocessen plaatsvinden: registratie en identificatie, afname en beoordeling van examens dan wel eventuele resultaatverwerking.

Artikel 3.18 (vergoeding afschrift van de verklaring)

Het Kwaliteitscentrum examinering inburgering legt de bevindingen van een onderzoek in het kader van het toezicht op de aangewezen exameninstellingen vast in een verklaring. De verklaringen worden door het Kwaliteitscentrum examinering inburgering op zijn internetsite gepubliceerd. Het is mogelijk voor derden om een afschrift van een verklaring op te vragen bij het Kwaliteitscentrum examinering inburgering. De vergoeding hiervoor bedraagt € 3,50.

Hoofdstuk 4. Faciliteiten

Artikel 4.1 (hoogte van de lening)

Het bedrag van de lening is maximaal € 5000 exclusief rente. Dit houdt in dat de kosten die de inburgeringsplichtige maakt in het kader van zijn inburgeringscursus en inburgeringsexamen of van zijn cursus die opleidt tot het Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II of, indien de inburgeringsplichtige oudkomer is, van de cursus die opleidt tot, alsmede het afleggen van het inburgeringsexamen op A2-niveau tot ten hoogste € 5000 vanuit de lening kunnen worden gefinancierd. Indien deze kosten lager zijn, komt men echter niet toe aan het verstrekken van het maximale krediet.

Het bedrag van de lening zal door de IB-Groep niet aan de inburgeringsplichtige zelf maar aan de cursus- of exameninstelling, waar hij een cursus volgt of een examen aflegt, worden overgemaakt middels voldoening van de facturen op de rekening van de instelling. Daartoe dient de inburgeringsplichtige deze facturen naar de IB-Groep te sturen. De kosten die het bedrag van € 5000 te boven gaan, zullen door de inburgeringsplichtige zelf moeten worden voldaan.

Omdat de uitbetaling plaatsvindt middels voldoening van facturen, zal de lening ook maar eenmalig worden verstrekt. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk door terugstorting de lening aan te vullen met een eerder geleend bedrag, teneinde dit bedrag op een later tijdstip wederom te kunnen lenen.

Artikel 4.2 (betaling van de lening)

Uit artikel 4.2, eerste lid, van het besluit volgt dat facturen die na de periode van drie jaar nog worden ingediend – ongeacht de vraag of aan inburgeringsplichtige reeds het volledige leenbedrag is verstrekt – in beginsel niet meer door de IB-Groep worden voldaan maar worden teruggestuurd naar de inburgeringsplichtige.

In het eerste lid van artikel 4.2 is geregeld aan welke eisen de facturen die de inburgeringsplichtige verstrekt minimaal moeten voldoen. Het sociaal-fiscaalnummer en de naam- en adresgegevens van de kandidaat dienen ter identificatie van de inburgeringsplichtige. Met behulp van de naam- en adresgegevens van de instelling en de naam van de cursus of het examen kan worden gecontroleerd of daadwerkelijk een cursus wordt gevolgd ten behoeve van het inburgerings- of Staatsexamen of een inburgeringsexamen wordt afgelegd.

In het derde lid van artikel 4.2 is geregeld dat de eerste factuur binnen een jaar na de aanvraag van de lening moet zijn ingediend en betaald, anders komt de beschikking te vervallen en moet er opnieuw een lening worden aangevraagd.

Dit heeft als reden dat de gegevens van de inburgeringsplichtige kunnen wijzigen en dat de gegevens niet onbeperkt bewaard kunnen worden.

Artikel 4.3 (rentepercentage)

Het rentepercentage over de aangegane lening wordt op grond van artikel 4.5, eerste lid, van het besluit, vastgesteld uiterlijk op 1 december van ieder kalenderjaar. Dit percentage zal vervolgens het daaropvolgende jaar worden gebruikt bij de berekening van de rente die de inburgeringsplichtige zal moeten betalen over de aangegane lening.

Artikel 4.4 (renteberekening)

Deze bepaling regelt op welke wijze de rente die over de lening moet worden betaald, wordt berekend. Daarbij is in grote lijnen de systematiek van het voorstel van de Wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met onder meer invoering van leerrechten in het hoger onderwijs, herziening van de collegegeldsystematiek, invoering van het collegegeldkrediet en invoering van een nieuw aflossingssysteem (hierna: Wet financiering in het hoger onderwijs) gevolgd.

De rente wordt berekend op basis van samengestelde interest. Dit houdt in dat het hier gaat om een berekening van ‘rente op rente’. De rente wordt in zo’n geval periodiek berekend over de totale schuld, dus inclusief de in het verleden opgebouwde verschuldigde rente.

Een maand wordt gesteld op 30 dagen en een jaar op 360 dagen. Door maanden en jaren rekenkundig gelijk te stellen kan een vast bedrag per maand of jaar worden berekend.

Artikel 4.5 (rentevaste aanloopfase en terugbetalingsperiode)

De inburgeringsplichtige betaalt zowel in de aanloopfase als in de gehele terugbetalingsperiode hetzelfde rentepercentage. Hierdoor kan in de aanloopfase duidelijkheid gegeven worden over het terug te betalen bedrag en de maandelijkse termijnen voor de gehele terugbetalingsperiode. Het totale terug te betalen bedrag en de daarvan afgeleide maandelijkse termijnen zullen, nadat ze eenmaal zijn vastgesteld, immers niet meer veranderen door een veranderend rentepercentage. Het rentepercentage dat wordt gehanteerd is het rentepercentage zoals dat geldt bij aanvang van de aanloopfase. De rentevaste periode kan in totaal in principe maximaal 7,5 jaar bedragen. Dit is de termijn van de aanloopfase en de maximale terugbetalingsperiode.

Artikel 4.6 (berekening hoogte maandelijkse termijn)

Het bedrag dat de inburgeringsplichtige maandelijks moet betalen, wordt bepaald op basis van een annuïteit. Dit impliceert dat het maandbedrag wordt berekend door het bedrag van de opgebouwde schuld te vermeerderen met het bedrag van de te betalen rente. Dit gehele bedrag wordt vervolgens gedeeld door het aantal terugbetalingstermijnen. Maandelijks wordt dus een vast bedrag betaald. Het in het aflossingsbedrag begrepen rentebestanddeel neemt maandelijks af en het in dat bedrag begrepen aflossingsbestanddeel neemt maandelijks toe.

In het tweede lid is een voorziening getroffen teneinde te voorkomen dat de kosten die met het innen van de bedragen gemoeid zijn, hoger uitvallen dan het bedrag dat betaald moet worden. Daarom dient de inburgeringsplichtige minimaal € 15 per maand te betalen, ook indien het maandbedrag wordt berekend op basis van de draagkracht overeenkomstig artikel 4.9. Hiermee is ook gewaarborgd dat er altijd een minimaal bedrag wordt afgelost en de inburgeringsplichtige met een lening altijd een eigen financiële bijdrage levert aan zijn inburgering.

Artikel 4.7 (terugbetaling niet binnenlands belastingplichtige)

Dit artikel bepaalt op welke wijze de betaling van de rente en aflossing gedurende verblijf in het buitenland moet gebeuren. In principe gebeurt dit in jaarlijkse termijnen. De automatische incasso die de inburgeringsplichtige bij het aangaan van de lening heeft ondertekend volgens artikel 4.3 van het besluit kan niet uitgevoerd worden bij een buitenlandse bankrekening. Geld overmaken vanuit het buitenland is voor de debiteur vaak een kostbare zaak, mede daardoor wordt verwacht dat een maandelijkse betaling vanuit het buitenland moeizamer verloopt. Het is dus eenvoudiger en voor de inburgeringsplichtige voordeliger slechts eenmaal per jaar geld over te maken. Op verzoek van de inburgeringsplichtige kan de IB-Groep besluiten dat hij in maandelijkse termijnen betaalt.

Als de niet binnenlands belastingplichtige volgens draagkracht wil terugbetalen, dient hij zelf inkomensgegevens, inkomensgegevens van zijn partner en gegevens omtrent zijn gezinssituatie aan te leveren aan de IB-Groep. Dit is zo geregeld omdat er van de debiteur die in het buitenland woont geen gegevens beschikbaar zijn bij de belastingdienst.

Met het begrip ‘metterwoon’ in het eerste lid wordt een vaste woonplaats bedoeld.

Artikel 4.8 (debiteur met algemene bijstand)

In geval van wijziging van het bedrag van de maandelijkse termijn als gevolg van een verzoek tot draagkrachtvaststelling als bedoeld in artikel 4.9 van het besluit kan de terugbetalingsperiode van drie jaar worden verlengd tot uiterlijk zeven jaar. Dit is geregeld in artikel 4.6, eerste en tweede lid, van het besluit.

Er wordt slechts een uitzondering gemaakt voor de debiteur met algemene bijstand. Wanneer een debiteur algemene bijstand ontvangt, een draagkrachtmeting heeft aangevraagd en aan de IB-Groep kenbaar heeft gemaakt dat hij bijstand ontvangt, wordt de maandelijkse termijn vastgesteld op het minimale bedrag van € 15. Voor deze debiteuren blijft de termijn vanaf de maand volgend op de draagkrachtvaststelling echter maximaal drie jaar. Om te voorkomen dat de debiteur met algemene bijstand er op het moment dat de bijstand wordt beëindigd op achteruit gaat, blijven de hoogte van de maandelijkse termijn (€ 15) en de duur van de terugbetalingsperiode (drie jaren) ondanks de beëindiging van de bijstand ongewijzigd.

Artikel 4.9 (vaststelling draagkracht debiteur)

De aflossing gebeurt, zoals reeds aangegeven, op basis van een annuïteit, waarbij maandelijks een vast bedrag wordt betaald. Bedragen die vervroegd zijn afgelost, worden bij de berekening van de hoogte van de maandelijkse termijn afgetrokken van de opgebouwde schuld.

Ingeval de inburgeringsplichtige de volgens het annuïteitbeginsel berekende maandelijkse termijn niet kan voldoen, zal hij bij de IB-Groep een verzoek kunnen indienen tot vaststelling van de draagkracht, overeenkomstig artikel 4.9 van het besluit.

Net als bij andere inkomensafhankelijke regelingen en het voorstel voor de Wet financiering in het hoger onderwijs wordt ook naar het inkomen van de partner gekeken om de draagkracht te bepalen. De draagkracht van de debiteur wordt berekend op basis van het totaal van het toetsingsinkomen van hem en zijn partner.

Voor de vaststelling van de draagkracht wordt het toetsingsinkomen in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht in het kader van de terugbetaling van de lening wordt aangevraagd (t-2) als maatstaf gebruikt. Dit is in afwijking van het in de Awir gehanteerde begrip waar wordt uitgegaan van het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft. Het bepalen van het toetsingsinkomen is in het jaar twee jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor draagkracht wordt vastgesteld administratief aanzienlijk minder complex dan wanneer wordt uitgegaan van een meer recent inkomensjaar. In dat jaar beschikt de Belastingdienst in beginsel over het totaal van de inkomensgegevens van de meeste belastingplichtige Nederlanders. Zou gekozen worden voor een meer recent draagkrachtbeeld (zoals in de Awir is neergelegd) dan zouden de inkomensgegevens voornamelijk bestaan uit loonstroken, jaaropgaven en bankafschriften, aangezien de Belastingdienst dan nog niet over inkomensgegevens beschikt. Het bepalen van het toetsingsinkomen wordt hierdoor heel bewerkelijk. Overigens gaat artikel 6.11 van het voorstel van de Wet financiering in het hoger onderwijs van een zelfde berekeningsjaar uit.

Mocht desalniettemin het toetsingsinkomen of het belastbaar loon in het berekeningsjaar nog niet bekend zijn, dan zal de IB-Groep in de plaats daarvoor een bedrag vaststellen dat het toetsingsinkomen of het belastbare loon zo goed mogelijk benadert.

De berekening van de draagkracht vindt plaats overeenkomstig het voorstel van de Wet financiering in het hoger onderwijs. De terugbetaling wordt gebaseerd op een percentage van het toetsingsinkomen. Dit betekent dat debiteuren met een relatief laag inkomen een relatief laag maandbedrag betalen. Een debiteur hoeft over het toetsingsinkomen van zijn huishouden beneden de draagkrachtvrije voet geen percentage van zijn inkomen af te dragen om zijn schuld terug te betalen. De aflossingsvrije voet ligt voor een debiteur met partner op 120% van het belastbaar minimumloon . Deze vrije voet geldt ook voor debiteuren op wie de alleenstaande ouderkorting van toepassing is. Voor overige debiteuren zonder partner ligt de aflossingsvrije voet op 84%. Over iedere euro boven dit grensinkomen, moet 8% worden terugbetaald. De gekozen vrije voet ligt hoger dan de bestaande grenzen in bijvoorbeeld de bijstand en de huursubsidie, zodat de accumulatie van marginale druk met andere regelingen wordt voorkomen.

Indien na de maximale terugbetalingstermijn van zeven jaar een deel van de schuld niet is terugbetaald, gaat het restant teniet.

Dit geldt nadrukkelijk niet voor de achterstallige termijnen.

Artikel 4.10 (terugval in inkomen)

In het eerste lid van artikel 4.10 is voorzien in de mogelijkheid om bij de toepassing van artikel 4.9 uit te gaan van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld. Dit is met name wenselijk ingeval er sprake is van een terugval in inkomen over het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld of het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld. Dan is immers reeds duidelijk dat de debiteur een op grond van het eerste lid vastgestelde nieuwe termijn waarschijnlijk niet kan betalen. Het is wenselijk om bij de berekening van de draagkracht hiermee rekening te houden.

Wanneer precies sprake is van een terugval in inkomen is geregeld in het tweede lid. Er moet sprake zijn van een terugval van tenminste 15%, waarbij het duidelijk is dat de schommeling niet te wijten is aan de gekozen wijze van inkomensverwerving. Als dit lagere inkomen nog niet definitief bekend is kan de IB-Groep in de plaats daarvoor een bedrag vaststellen dat het inkomen zo veel mogelijk benadert.

Artikel 4.11 (beide partners debiteur)

Deze bepaling komt overeen met artikel 6.29 van het voorstel van de Wet financiering in het hoger onderwijs. Het totale maandbedrag voor beide partners wordt vastgesteld op basis van het gecorrigeerde verzamelinkomen van beide debiteuren. Op het moment dat voor beiden de terugbetalingsperiode is aangevangen, wordt het af te lossen bedrag per maand naar rato van de inkomens verdeeld over de partners.

Artikel 4.12 (verzuim)

Wat betreft het verzuim, de aanmaning, de invordering bij dwangbevel en het verzet, wordt aangesloten bij de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Vierde tranche).

Artikel 4.10, eerste lid, van de Vierde tranche regelt het tijdstip waarop de debiteur geacht wordt in verzuim te zijn, namelijk indien binnen twee weken na de vervaldatum het bedrag van de verplichte terugbetaling nog niet is ontvangen. Met het begrip ‘verzuim’ is aangesloten bij artikel 6:81 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De regeling is vooral van belang voor het bepalen van het begin van de termijn waarover wettelijke rente moet worden betaald, maar het verzuim heeft ook andere gevolgen. Zo kan de IB-Groep eerst een aanmaning sturen wanneer het verzuim is ingetreden.

In het tweede lid worden de gevolgen van het intreden van verzuim geregeld, voorzover deze zijn gelegen in de verplichting tot betaling van wettelijke rente. Bepaald wordt dat het verzuim in dat opzicht de gevolgen heeft als bedoeld in artikel 6:119, eerste en tweede lid, en 6:120, eerste lid, van het BW. Aldus is voor de betaling van wettelijke rente eveneens bij het privaatrecht aangesloten.

In artikel 6:119, eerste lid, van het BW is bepaald dat de schadevergoeding die verschuldigd is wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat uit de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar daarvan in verzuim is geweest. De wettelijke rente begint te lopen op het tijdstip dat de schuldenaar met de betaling in verzuim is.

Ingevolge het tweede lid van artikel 6:119 van het BW wordt het bedrag waarover de wettelijke rente wordt berekend, steeds na afloop van een jaar verhoogd met het bedrag dat bestaat uit de over dat jaar verschuldigde rente (berekening van rente op rente).

Op grond van artikel 6:120, eerste lid, van het BW wordt de wettelijke rente bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. De datum van ingang van de wettelijke rente is in het eerste lid geregeld. Wettelijke rente is verschuldigd met ingang van de dag volgend op die waarop de betalingstermijn – twee weken – is verstreken (vergelijk de artikelen 4.4.2.1 en 4.4.2.2 van de Vierde tranche).

Artikel 4.13 (aanmaning)

Indien niet tijdig is betaald en de debiteur in verzuim is, laat de IB-Groep, alvorens over te gaan tot het uitvaardigen van een dwangbevel, tweemaal een schriftelijke aanmaning volgen waarin wordt verzocht om op korte termijn alsnog te betalen. Het primaire oogmerk van de aanmaning is de debiteur in de gelegenheid te stellen alsnog de vordering te voldoen. De debiteur wordt tevens gewaarschuwd voor mogelijke invorderingsmaatregelen van de achterstallige termijnen alsmede het resterende verschuldigde bedrag (derde lid). De vermelding van dit feit zal in veel gevallen een belangrijke stimulans zijn om alsnog te betalen. Onder invorderingsmaatregelen worden niet alleen begrepen de maatregelen die in afdeling 4.4.4 van de Vierde tranche zijn uitgewerkt, zoals het dwangbevel, maar ook de middelen uit het BW en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).

De debiteur krijgt nog twee weken om zijn schuld te voldoen. Na het verstrijken van de aanmaningstermijn heeft de IB-Groep de bevoegdheid om tot dwanginvordering over te gaan. De aanmaning heeft geen relatie met het ontstaan van verzuim. Een aanmaning wordt uitsluitend verzonden indien de debiteur al in verzuim is. Het is mogelijk dat aan de aanmaning nog een schriftelijk verzoek tot betaling van de schuld voorafgaat. Daarbij kan de IB-Groep zelf bepalen op welk tijdstip zij tot aanmaning overgaat (bijvoorbeeld na het verstrijken van de vervaldatum van een aantal termijnen). Het zal van de omstandigheden van het geval afhangen of de IB-Groep terstond tot invordering over zal gaan.

De kosten die met de aanmaning gemoeid zijn, komen voor rekening van de debiteur. Indien het verschuldigde bedrag lager of gelijk is aan € 454, dan wordt € 6 in rekening gebracht, bij het verschuldigde bedrag hoger dan € 454 wordt € 14 in rekening gebracht. Met het verschuldigde bedrag wordt het bedrag bedoeld dat de debiteur heeft verzuimd te betalen en dat in de aanmaning wordt vermeld. Gekozen is voor forfaitaire bedragen teneinde bij kleine vorderingen te verzekeren dat hoge aanmaningskosten geen onnodige drempel zouden kunnen opwerpen om tot invordering over te gaan.

Artikel 4.14 (invordering)

Na het verstrijken van de aanmaningstermijn heeft de IB-Groep de bevoegdheid om tot dwanginvordering over te gaan van de achterstallige termijnen alsmede het resterende verschuldigde bedrag. Deze bevoegdheid vindt zijn wettelijke basis in artikel 17, tweede lid, van de wet en impliceert dat de IB-Groep zonder tussenkomst van een rechterlijke instantie over kan gaan tot effectuering van de terugbetaling (met behulp van een deurwaarder).

Het dwangbevel levert een executoriale titel op in de zin van artikel 430, eerste lid, van het Rv. Dit heeft tot gevolg dat ook de andere bepalingen van dit wetboek die – direct en indirect – bij de totstandkoming en tenuitvoerlegging van executoriale titels een rol spelen, van toepassing zijn. De tenuitvoerlegging geschiedt overeenkomstig de regels van het Rv met betrekking tot de tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten, zoals neergelegd in het Boek 2 van het Rv.

De tenuitvoerlegging vangt aan met het bevel tot betaling aan de debiteur door de (gerechts-)deurwaarder. Dit bevel tot betaling houdt in een bevel om de in het dwangbevel vermelde schuld binnen twee dagen te betalen. Het bevel tot betaling wordt in de regel tegelijk gedaan met de betekening van het dwangbevel. Indien niet binnen twee dagen aan het bevel tot betaling wordt voldaan, wordt de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voortgezet. Alsdan gaat de gerechtsdeurwaarder over tot het leggen van beslag. Voor de beslaglegging komen in aanmerking alle mogelijkheden die de schuldeiser op grond van het Rv ten dienste staan.

Uit het derde en vierde lid tezamen volgt welke posten bij dwangbevel kunnen worden ingevorderd, te weten de hoofdsom, de aanmaningsvergoeding, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel. De kosten van het dwangbevel zijn geregeld in het tweede lid. Dit geldt uiteraard slechts indien de kosten verschuldigd en opeisbaar zijn en voorzover zij nog niet zijn voldaan. Voor de executiekosten (kosten van executoriaal beslag, aanplakking, advertentie, veiling, enz.) volgt reeds uit de artikelen 277, 253 en 270 van Boek 3 van het BW dat zij ten laste komen van de zogenaamde geëxecuteerde: de kosten van executie worden uit de geëxecuteerde goederen voldaan. Dit komt eveneens tot uiting in de artikelen 474, 477, tweede lid, 480 en 524 van het Rv.

Artikel 4.15 (verzet)

Tegen (de tenuitvoerlegging van) het dwangbevel staat het rechtsmiddel van verzet open. Binnen 4 weken kan door de debiteur beroep worden ingesteld door de Staat te dagvaarden. Het verzet heeft geen stuitende werking voor de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging.

Artikel 4.16 (schuld in zijn geheel opeisbaar)

Bij uitvaardiging van het dwangbevel kunnen niet alleen de achterstallige termijnen worden overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder, maar ook de gehele restschuld. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat de deurwaarder meerdere malen voor kleine bedragen moet worden ingezet om te zorgen voor betaling door de debiteur.

Hierdoor loopt de betalingsachterstand niet onnodig op, wordt een duidelijk signaal afgegeven en kan direct een goede alternatieve betalingsregeling worden afgesproken voor de terugbetaling van de achterstallige termijnen en de restschuld. Daarnaast wordt op deze manier een duur inningstraject voorkomen, omdat de uitvoeringskosten worden verlaagd en de kosten voor de debiteur die hiermee gepaard gaan beperkt blijven.

Voorwaarde voor het overdragen van de schuld aan de deurwaarder is dat het achterstallige deel minimaal € 180 bedraagt of dat het achterstallige deel (van minimaal € 15) minimaal zes maanden lang achterstallig is.

Artikel 4.17 (kwijtschelding)

Houders van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ten aanzien van wie is vastgesteld dat het land van herkomst weer veilig is en die om die reden Nederland moeten verlaten kan, op verzoek, de resterende schuld alsmede eventueel de achterstallige termijnen kwijtgescholden worden. Deze personen zijn na de verblijfsbeëindiging uiteraard niet meer inburgeringsplichtig. Aangezien hun vertrek geen eigen keuze is, wordt het mogelijk gemaakt om de schuld kwijt te schelden. Voorwaarde voor kwijtschelding is dat de debiteur Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.

Artikelen 4.18, 4.19 en 4.20 (forfaitaire vergoeding, extra forfaitaire vergoeding en kostengerelateerde vergoeding)

De vergoeding, bedoeld in artikel 16 van de wet, kent drie varianten: de forfaitaire, de extra forfaitaire en de kostengerelateerde vergoeding.

De forfaitaire vergoeding wordt toegekend aan iedere inburgeringsplichtige, die binnen drie jaar het inburgerings- of Staatsexamen heeft behaald en aan de oudkomer, die binnen drie jaar het inburgeringsexamen op A2-niveau heeft behaald. Deze vergoeding bedraagt € 650 en wordt ambtshalve binnen acht weken na het behalen van het examen aan de gewezen inburgeringsplichtige verstrekt overeenkomstig artikel 4.19 van het besluit. De termijn van drie jaar gaat voor de oudkomers pas lopen nadat zulks bij beschikking op grond van artikel 22 van de wet uitdrukkelijk is bepaald.

De extra forfaitaire vergoeding bedraagt € 270 en is bestemd voor de gewezen oudkomers die bij het inburgeringsexamen het taalvaardigheidsniveau A2 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen voor schriftelijke vaardigheden behalen, zie artikel 4.17, derde lid, van het besluit. Na het behalen van het examen op dit niveau verstrekt de IB-Groep deze vergoeding ambtshalve binnen acht weken.

Voor de inburgeringsplichtige die een cursus heeft ingekocht bij een instelling die in het bezit is van een door de minister aan te wijzen keurmerk (of een certificaat op grond van artikel 9 van de wet) is daarnaast een kostengerelateerde vergoeding beschikbaar. Deze vergoeding is gerelateerd aan de daadwerkelijk gemaakt kosten. De inburgeringsplichtige krijgt 70% van de kosten vergoed, met een maximum van € 3.000. De precieze omvang van de kostengerelateerde vergoeding hangt af van de kosten die de gewezen inburgeringsplichtige ten behoeve van de cursus en het examen heeft gemaakt. De kostengerelateerde vergoeding wordt overeenkomstig artikel 4.20 van het besluit zo mogelijk ambtshalve en anders op aanvraag verstrekt, voor zover deze het bedrag van de forfaitaire vergoeding te boven gaat.

Artikel 4.21 (aanvraag van de kostengerelateerde vergoeding)

Zoals toegelicht bij artikel 4.20 van het besluit, kan de kostengerelateerde vergoeding ambtshalve worden verkregen of op aanvraag. De gewezen inburgeringsplichtige, dient zijn verzoek om de vergoeding of het resterende deel van de vergoeding binnen zes maanden na het halen van inburgerings- of Staatsexamen te richten tot de IB-Groep.

Ten behoeve van de aanvraag dienen, ter voorkoming van oneigenlijk gebruik en misbruik, het originele bewijs van betaling aan de IB-Groep te worden overlegd, tenzij de IB-Groep de facturen heeft betaald vanuit de lening.

Op de aanvraagprocedure is titel 4.1 van hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing. Dit betekent dat de gewezen inburgeringsplichtige gegevens dient over te leggen die in artikel 4:4 van de Awb zijn opgesomd. De IB-Groep kan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen, indien de gewezen inburgeringsplichtige niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt. Hiertoe kan echter alleen worden besloten nadat de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een bepaalde termijn de gegevens alsnog te verstrekken (artikel 4:5, eerste lid, van de Awb). De termijn waarbinnen de IB-Groep op grond van artikel 4.20, tweede lid, van het besluit een beschikking moet nemen, wordt in dat geval opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld met de verzochte gegevens (artikel 4:15 van de Awb).

Artikelen 4.22 (vaststelling van de kostengerelateerde vergoeding)

In lijn met artikel 4.4.1.2 van de Vierde tranche gaat aan de verstrekking van de kostengerelateerde vergoeding een beschikking vooraf. Het bedrag van de vergoeding en de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden zijn in deze beschikking vermeld. De beschikking wordt toegezonden aan de gewezen inburgeringsplichtige door de IB-Groep.

Artikel 4.23 (betaling van de vergoeding)

De betaling geschiedt binnen vier weken na de verzending van de beschikking door bijschrijving op de bank- of girorekening in Nederland van de gewezen inburgeringsplichtige. De kostengerelateerde vergoeding wordt slechts verstrekt voor zover deze het bedrag van de forfaitaire vergoeding te boven gaat.

Artikel 4.24 (verrekening met terugbetalingsverplichting lening)

Dit artikel ziet op de verrekening van de vergoeding met de verplichting tot terugbetaling van de lening. De totaal uit te keren vergoeding wordt verrekend met de lening. Tot uitbetaling wordt slechts overgegaan na verrekening en voorzover het bedrag van de vergoeding daaraan te boven gaat. Door bekendmaking van de beschikking aan de gewezen inburgeringsplichtige wordt deze van de verrekening op de hoogte gebracht.

Artikel 4.25 (aanbod geestelijke bedienaren)

De cursus voor geestelijke bedienaren, bedoeld in artikel 4.24, eerste lid van het besluit, is een geïntegreerde cursus die toeleidt naar zowel het praktijkdeel als naar het centrale deel van het inburgeringsexamen. Met geïntegreerde cursus wordt bedoeld dat de cursus zowel de onderdelen Nederlandse taal als kennis van de Nederlandse samenleving bevat. Echter om te waarborgen dat er tijdens de cursus een zwaar accent kan worden gelegd op interreligieus dialoog en op contacten met andere geestelijke bedienaren van andere geloofsrichtingen volgt de geestelijke bedienaar eerst een intensief taaldeel alvorens aandacht wordt besteed aan de aanvullende kennis van de Nederlandse samenleving die in het aanvullende praktijkdeel, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, van het besluit, wordt beoordeeld.

De praktijkopdrachten (onderdeel b) kunnen in de eigen regio worden uitgevoerd. De thema-bijeenkomsten kennis van de Nederlandse samenleving (onderdeel c) worden gehouden op een centrale plaats in Nederland. De onderdelen b en c worden gelijktijdig aangeboden zodat er uitwisseling van kennis kan plaatsvinden.

De cursus duurt anderhalf jaar en zal worden gegeven door de combinatie Cinop-Kontakt der Kontinenten.

Hoofdstuk 5. Handhaving

Artikel 5.1 (oproep van oudkomers t.b.v. intake)

Dit artikel bepaalt dat een vaststelling door de minister van het aantal oudkomers dat van het college een handhavingsbeschikking ontvangt in een nader aan te duiden tijdvak, tegelijk met de bekendmaking van de indicatieve voorschotten plaatsvindt. Het tijdvak kan een periode van één jaar beslaan, maar ook van meerdere jaren. De vaststelling van het aantal oudkomers dat een handhavingsbeschikking van het college ontvangt, hoeft daardoor niet jaarlijks plaats te vinden. Het aantal wordt aan de hand van een verdeelsleutel over gemeenten verdeeld. Dit aantal heeft het karakter van een taakstelling.

Hoofdstuk 6. Informatiebepalingen

Ingevolge artikel 23, aanhef, en eerste lid, onderdeel e, van de Wet bescherming persoonsgegevens is het verbod op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens niet van toepassing indien een dergelijke verwerking noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang. In dat geval dienen passende waarborgen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer te worden geboden en dient de verwerking bij wet te worden voorzien. Artikel 50, eerste lid, van de wet voorziet daarin. Ingevolge artikel 50, tweede lid, van de wet worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer.

Artikel 6.1 en 6.2 (bijzondere persoonsgegevens en doel van verwerking)

In artikel 6.2 is een niet-limitatieve opsomming opgenomen van de gevallen waarin de verwerking van de in artikel 6.1 genoemde bijzondere persoonsgegevens noodzakelijk is. Het betreft ten eerste de beoordeling van het college dat een vreemdeling op grond van zijn geestelijk bedienaarschap inburgeringsplichtig is. Het geestelijk bedienaarschap is tevens de grond voor de uitoefening van de verplichting van het college tot het doen van een aanbod op grond van artikel 19 tweede lid, onderdeel b, van de wet. De IB-Groep moet, als afnemer van het inburgeringsexamen en de uitreiking van het inburgeringsdiploma, op de hoogte zijn van de aanmerking als geestelijke bedienaar, omdat voor geestelijke bedienaren aanvullende eisen zijn gesteld met betrekking tot de inhoud van het inburgeringsexamen. Het college voorziet de IB-Groep van dit gegeven door middel van registratie van het geestelijk bedienaarschap in het Informatiesysteem inburgering (ISI). De geloofsopvatting van betrokkene wordt niet geregistreerd in het ISI.

Tevens betreft het de beoordeling van het college of de inburgeringsplichtige kan worden ontheven van de inburgeringsplicht. Een inburgeringsplichtige kan op grond van artikel 6 van de Wet inburgering een ontheffing aanvragen van de inburgeringsplicht. Hiertoe moet de inburgeringsplichtige bij de aanvraag tot ontheffing een advies van een door het college aangewezen onafhankelijke arts overleggen aan het college. Het college registreert de afgifte van een beschikking die strekt tot verlening van de ontheffing in het ISI. Medische gegevens van betrokkene worden niet geregistreerd.

De registratie van de ontheffing in het ISI voorkomt dat betrokkene bij een verhuizing naar een andere gemeente nogmaals door de nieuwe gemeente wordt opgeroepen in het kader van een vermeende inburgeringsplicht. Betrokkene kan daarnaast bij de aanvraag van een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf of van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of een verzoek tot naturalisatie een beroep doen op een reeds verleende ontheffing van de inburgeringsplicht. In deze gevallen kan de IND bij de IB-Groep als beheerder van het ISI verifiëren of de ontheffing bekend en geregistreerd is. De aard van de psychische of lichamelijke belemmering wordt niet in het systeem geregistreerd. De registratie is beperkt tot het gegeven dat de persoon is ontheven.

Daarnaast gaat het om het vastleggen van de gegevens omtrent het opleggen van een bestuurlijke boete aan de inburgeringsplichtige. Het college registreert naar aanleiding van de afgifte van een beschikking die strekt tot het opleggen van een bestuurlijke boete aan een inburgeringsplichtige de datum van de beschikking, de hoogte en de wettelijke grondslag van de boete in het ISI. De registratie van verleende boetes is van belang bij een verhuizing naar een andere gemeente in het kader van de informatieoverdracht aan de nieuwe gemeente.

Ten slotte betreft het de verwerking van de gegevens omtrent toegekende bijzondere examenomstandigheden. De inburgeringsplichtige kan de IB-Groep op basis van een advies van een onafhankelijke arts verzoeken om bijzondere examenomstandigheden. De IB-Groep registreert de toegekende bijzondere examenomstandigheden ten behoeve van de organisatie van de afname van het inburgeringsexamen onder bijzondere examenomstandigheden.

In bovengenoemde gevallen kan sprake zijn van het opnemen van medische adviezen en beschikkingen in persoonsgebonden dossiers. De aanpassing met het oog op de belemmering wordt vastgelegd in het ISI. De belemmering zelf niet.

Artikel 6.3 (beveiliging)

In dit artikel is de beveiliging van de toegang tot de opgeslagen gegevens geregeld, voor zover het de geautomatiseerde opslag betreft. De toegang is beperkt door middel van autorisaties, teneinde te verzekeren dat alleen die personen toegang hebben tot de gegevens, die daarvan kennis moeten hebben voor de uitoefening van hun taak. De beveiligingsmaatregelen zelf dienen, gelet op het vertrouwelijke karakter daarvan, onvermeld te blijven.

Artikel 6.4 (onverenigbare verwerking)

In dit artikel is aangegeven dat naast de geautomatiseerde verwerking als bedoeld in artikel 6.3 ook verwerking in een fysiek dossier geschiedt. Tevens is aangegeven dat er integriteits- en kwaliteitsaudits worden verricht, die moeten waarborgen dat de verplichtingen van de Wet bescherming persoonsgegevens worden nageleefd. Ook is bepaald dat de verantwoordelijke daarnaast een functionaris voor de gegevensbescherming benoemt, die eveneens toeziet op de juiste naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens. De IB-groep heeft als verantwoordelijke voor het basisregister onderwijs reeds de verplichting om een functionaris voor de gegevensbescherming aan te stellen.

Artikel 6.5 (gegevensverwerking door derden)

Op grond van dit artikel zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing op de verwerking van de bijzondere persoonsgegevens door IND, het college, de cursusinstellingen en de exameninstellingen voor zover geen eigen regelgeving van toepassing is die voorziet in de bescherming van bijzondere persoonsgegevens.

Hoofdstuk 7. Financiële bepalingen

Artikel 7.1 (prijsmonitor)

Artikel 7.1 legt vast op welke wijze de minister de gemiddelde landelijke prijs bepaalt. De daartoe geselecteerde gemeente geeft de gerealiseerde gemiddelde prijs van de door die gemeente ingekochte inburgeringscursussen op. De gemeente bepaalt zelf de gemiddelde prijs van de in de maanden januari, februari en maart contractueel vastgelegde inkoopprijzen van inburgeringscursussen. Voorts doet de gemeente opgave van het aantal inburgeringsplichtigen aan wie de gemeente die inburgeringscursussen wil gaan aanbieden. Aan de hand van deze gegevens kan vervolgens een gewogen gemiddelde prijs per inburgeringscursus worden vastgesteld. Het aantal ingekochte inburgeringscursussen per gemeente fungeert als wegingsfactor.

In 2007 dienen alle gemeenten prijsgegevens te verstrekken. Aan de hand van de opgedane ervaringen zal de minister bezien of in de daarop volgende jaren alle gemeenten prijsgegevens moeten blijven verstrekken of dat kan worden volstaan met een steekproef onder een nader te bepalen aantal, representatieve, gemeenten. Omdat gemeenten in 2007, het eerste jaar van het nieuwe inburgeringsstelsel, meer tijd nodig zullen hebben om de inkoop van inburgeringscursussen aan te besteden en contractueel vast te leggen, voorziet artikel 9.3 er in dat de periode waarover de prijsgegevens worden verstrekt enigszins wordt opgeschoven.

Om de administratieve lasten voor gemeenten niet onnodig te verhogen, zal niet van alle gemeenten worden verlangd dat de prijsgegevens worden voorzien van een accountantsverklaring. De minister zal in het controleprotocol hiervoor nadere criteria aangeven.

Hoofdstuk 8. Wijziging andere regelingen

Artikel 8.1 (wijziging Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005)

Aan de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 is een nieuw artikel 9a toegevoegd. Dit artikel heeft tot doel het mogelijk te maken dat houders van een verblijfsvergunning asiel of regulier, voor zover zij inburgeringsplichtig zijn op grond van de Wet inburgering, na vergunningverlening en nog in de opvang verblijvend, een aanvang kunnen maken met de voorbereiding van het inburgeringsexamen, bedoeld in de Wet inburgering. Zij worden op het moment van statusverlening immers direct verplicht tot inburgering.

Alle toegelaten asielmigranten zijn in beginsel inburgeringsplichtig. Dit geldt echter niet voor alle houders van een verblijfsvergunning regulier.

Houders van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die is verleend onder een beperking verband houdend met een tijdelijk verblijfsdoel, zijn niet inburgeringsplichtig. Voorbeelden hiervan zijn houders van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking verband houdend met het ondergaan van een medische behandeling of onder de beperking verband houdend met buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken.

De inburgeringsplichtige vergunninghouders in de opvang kunnen in het nieuwe stelsel in aanmerking komen voor een lening en daarmee zelf een cursus inkopen. In de praktijk zal de inkoop van een cursus niet altijd eenvoudig zijn en een gemeentelijk aanbod niet mogelijk zijn (zie hiervoor artikel 5.1, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit inburgering), indien de betrokkenen nog in de opvang verblijven, omdat nog onbekend is naar welke gemeente zij zullen worden uitgeplaatst. Om die reden is het van belang dat in de opvang faciliteiten voor het leren van de Nederlandse taal en het opdoen van kennis van de Nederlandse samenleving worden aangeboden, waarmee een begin kan worden gemaakt met de inburgering.

In het tweede lid is geregeld dat aan de vergunninghouder aan wie een inburgeringsvoorziening zal worden aangeboden door het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) een instemmingsverklaring wordt voorgelegd. Door ondertekening van deze verklaring geeft de vergunninghouder aan de voorziening te accepteren, deel te nemen aan deze voorziening en bereid te zijn zich daarvoor in te spannen. Daarom wordt de voorziening eerst aangeboden na ondertekening van bedoelde verklaring. De verklaring bevat geen sancties. Deze verklaring wordt gebruikt als indicator voor de bekostiging van het COA voor het aantal geaccepteerde inburgeringsvoorzieningen. Overigens heeft de hier bedoelde verklaring geen relatie met de instemmingsverklaring, bedoeld in artikel 12. De tweewekelijkse instemming van het COA ten behoeve van de continuering van de verstrekkingen blijft onverminderd van kracht.

Op grond van het derde lid dient de voorziening in ieder geval beide in dat lid genoemde onderdelen te bevatten. ierHiervoor Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van het beeld- en vraagmateriaal van KNS dat in het kader van de Wet inburgering buitenland is ontwikkeld en van het taalpraktijkportfolio dat is ontwikkeld in het kader van de Wet inburgering.

Voor de inburgering in de opvang worden geen eindtermen geformuleerd. Dit, ter voorkoming dat uitplaatsing van vergunninghouders naar gemeenten zou moeten worden uitgesteld, omdat de eindtermen van de inburgering nog niet zijn behaald. Wel zou naar niveau A1 min kunnen worden gestreefd. Dit niveau is als streefniveau geschikt, omdat het startniveau van asielmigranten dan grosso modo gelijk zal zijn aan het startniveau van vreemdelingen met een reguliere verblijfsvergunning, die het basisexamen inburgering in het land van herkomst hebben behaald. Echter voor sommige vergunninghouders zal dat streefniveau niet haalbaar blijken te zijn in de periode voor uitplaatsing naar gemeenten. Voor andere vergunninghouders daarentegen zou een hoger niveau zelfs tot de mogelijkheden kunnen behoren.

Het COA kan ook andere voorzieningen aanbieden, echter die andere voorzieningen komen niet voor bekostiging door het Ministerie van Justitie in aanmerking.

Na de vergunningverlening verblijft de vergunninghouder over het algemeen nog gedurende een korte periode in de centrale opvang. Deze periode heeft hij in meer of mindere mate ook nodig om zich voor te bereiden op zijn uitplaatsing, mede daarom is de tijd om in de centrale opvang een aanvang te maken met de voorbereidingen op het inburgeringsexamen beperkt. Daarom is de deelname aan de inburgeringsvoorziening, zoals aangegeven in het vierde lid, op vrijwillige basis en kosteloos. Het kan voorkomen dat de ene deelnemer slechts twee weken gebruikt maakt van de voorziening, terwijl de andere deelnemer de volledige voorziening doorloopt. Aan niet deelnemen zijn geen sancties verbonden. Op grond van het eerste lid is het COA niet verplicht om aan iedere vergunninghouder, die daarvoor in aanmerking komt, een aanbod te doen.

In het vijfde lid is bepaald dat de vergunninghouder die gebruik maakt van de door het COA aangeboden inburgeringsvoorziening deze kan voortzetten in een andere opvangvoorziening indien hij, gedurende de duur van het deelnemen aan de inburgeringsvoorziening naar een andere opvangvoorziening wordt overgeplaatst. Een overplaatsing naar een andere opvangvoorziening staat derhalve niet in de weg aan het inburgeringsaanbod van het COA.

Tot slot bepaalt het zesde lid dat het gebruik maken van de door het COA aangeboden inburgeringsvoorziening niet in de weg staat aan de uitplaatsing van een vergunninghouder naar reguliere huisvesting in een gemeente. Met andere woorden het deelnemen aan de inburgeringsvoorziening vormt geen reden om een door het COA aangeboden woning te weigeren en staat dus ook niet in de weg aan het eindigen van de opvangvoorzieningen overeenkomstig artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van deze regeling.

Hoofdstuk 9. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1 (overgangsbepaling Examentraining)

Dit artikel bevat een overgangsbepaling. Totdat de trainers voor de Examentraining examinatoren inburgering de in artikel 3.8, derde lid genoemde opleidingen met goed gevolg hebben afgelegd, verzorgt het Consortium onder leiding van het bureau ICE voornoemde training. De trainersopleiding voor de examentraining voor examinatoren inburgering zal in het voorjaar van 2007 starten en ook verzorgd worden door het Consortium onder leiding van het bureau ICE.

Artikel 9.2 (indicatieve voorschotten 2007)

Dit artikel is een overgangsbepaling en regelt de vaststelling van het aantal oudkomers dat van het college een handhavingsbeschikking ontvangt voor het eerste tijdvak na inwerkingintreding van de wet.

Artikel 9.4 (reserves aan niet bestede rijksbijdragen)

Artikel 65 van de wet bepaalt dat gemeenten vanaf 1 januari 2006 hun eventuele WIN-reserves vervolgens door Onze Minister te stellen regels aanwenden voor het aanbieden van inburgeringsprogramma’s aan anderen dan nieuwkomers.

Met de zinsnede ‘anderen dan nieuwkomers’ wordt bedoeld ‘oudkomers’ in de zin van de Regeling inburgering oudkomers G25 2006, de Regeling inburgering oudkomers G30 2006 en de Regeling inburgering oudkomers niet-G56 2006.

In deze oudkomersregelingen 2006 worden voorwaarden genoemd op grond waarvan de minister aan een gemeente een financiële bijdrage kan verlenen teneinde de gemeenten in staat te stellen oudkomers die in een maatschappelijke achterstandssituatie verkeren, waaronder in het bijzonder diegenen die behoren tot de groep werklozen, opvoeders of geestelijke bedienaren, deel te laten nemen aan een inburgeringsprogramma en dit inburgeringsprogramma te laten afronden.

Deze voorwaarden zijn van toepassing op de wijze waarop de WIN-reserves vanaf 1 januari 2006 tot het tijdstip van inwerkingtreding van de wet aangewend dienen te worden.

Artikel 9.5 (burgerservicenummer)

In artikel 4.21, tweede lid, onderdeel c, wordt verwezen naar het sociaal-fiscaalnummer. In het licht van het wetsvoorstel Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Kamerstukken I 2005/06, 30 312, A) zijn deze artikelen opgenomen teneinde eventuele onduidelijkheid weg te nemen. Een gelijksoortige afstemmingsbepaling is via de eerste nota van wijziging op het wetsvoorstel Wet inburgering opgenomen in artikel 69 van die wet.

Artikel 9.6 (inwerkingtreding)

De regeling treedt met ingang van 1 januari 2007 in werking.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M.C.F. Verdonk

Naar boven