Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 december 2006, nr. AV/PB/2006/100605, tot verstrekking van een eenmalige tegemoetkoming voor bepaalde personen in het kader van pensioenverevening bij scheiding (Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 9 van de Kaderwet SZW-subsidies, 34, eerste lid, onderdeel e, en 77 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en 31, tweede lid, onderdeel l, van de Wet werk en bijstand;

Besluit:

Artikel 1

Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

ingezetene: de persoon, die in Nederland woont;

de Minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

rechthebbende: de persoon, bedoeld in artikel 2;

scheiding: echtscheiding of scheiding van tafel en bed;

de SVB: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

tegemoetkoming: de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2;

tijdstip van scheiding:

1°. ingeval van echtscheiding: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;

2°. ingeval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 116 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2

Voorwaarden voor het recht op tegemoetkoming

1. Recht op een eenmalige tegemoetkoming heeft de persoon:

a. die op 1 juli 2007 wordt aangemerkt als ongehuwde pensioengerechtigde in de zin van de Algemene Ouderdomswet;

b. die op 1 juli 2007 ingezetene is;

c. die over het kalenderjaar 2005 een verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, heeft dat minder bedraagt dan twaalf maal 110% van het bruto-ouderdomspensioen dat hoort bij het netto-ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 9, zesde lid, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet inclusief de netto-vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel b, van die wet zoals dat geldt op 1 juli 2005;

d. wiens huwelijk ten minste 6 jaren heeft geduurd; en

e. van wie het huwelijk, bedoeld in onderdeel d, geëindigd is door scheiding waarvan het tijdstip gelegen is voor 27 november 1981.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de persoon die aanspraak heeft gemaakt of had kunnen maken op een recht op verevening op grond van artikel 12, tweede en derde lid, van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.

Artikel 3

Aanvraag

1. De SVB stelt op aanvraag het recht op een tegemoetkoming vast.

2. Een aanvraag wordt tussen 1 juli 2007 en 1 oktober 2007 bij de SVB ingediend door middel van een door de SVB beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

Artikel 4

Hoogte en betaling tegemoetkoming

1. De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt € 4500,–.

2. De tegemoetkoming wordt op een door de SVB te bepalen wijze in 2007 aan de rechthebbende beschikbaar gesteld indien de rechthebbende op het moment van uitbetaling in leven is.

Artikel 5

Onthouding en terugvordering

1. De tegemoetkoming kan geheel of gedeeltelijk aan een rechthebbende worden onthouden, indien de rechthebbende niet desgevraagd de gegevens verstrekt die nodig zijn voor het vaststellen van het recht op de tegemoetkoming.

2. Indien blijkt dat een persoon in strijd met de waarheid gegevens heeft verstrekt of verzwegen, waardoor hij ten onrechte de tegemoetkoming heeft verkregen, dan wel dit op andere wijze heeft bewerkstelligd, wordt de waarde van de ten onrechte verkregen tegemoetkoming door de SVB teruggevorderd.

Artikel 6

Rijksbijdrage en verantwoording

1. In de middelen tot dekking van de uitgaven verbonden aan deze regeling wordt voorzien door een rijksbijdrage aan de SVB.

2. De middelen, bedoeld in het eerste lid, worden op basis van een raming van de Minister ter beschikking gesteld aan de SVB via de rekening-courant bij de Minister van Financiën, die de SVB op grond van artikel 120, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen aanhoudt.

3. Op de lasten van deze regeling voor de SVB komt in mindering de waarde van de ten onrechte toegekende tegemoetkomingen , die wordt teruggevorderd op grond van artikel 5, tweede lid.

4. Artikel 49 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en artikel 120, derde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen zijn van overeenkomstige toepassing.

5. De SVB zendt uiterlijk vóór 1 juni 2008 op basis van de jaarrekening over 2007 een overzicht van haar uitgaven op grond van deze regeling ten laste van de rijksbijdrage.

6. De Minister stelt vóór 31 oktober 2008 de rijksbijdrage vast.

Artikel 7

Wijziging van de Regeling WWB

Aan artikel 7 van de Regeling WWB wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

i. de eenmalige tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2 van de Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening.

Artikel 8

Inwerkingtreding en beëindiging regeling

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2008.

2. De regeling, zoals die voor de datum waarop deze vervalt geldt, blijft van toepassing op de financiële afwikkeling van deze regeling.

Artikel 9

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 8 december 2006.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus.

Toelichting

Algemeen

Met de onderhavige regeling wordt tegemoet gekomen aan de door de Tweede Kamer geuite wens een regeling te treffen voor een groep mensen, die gescheiden is voor 27 november 1981 en geen gebruik kan maken van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (motie Mosterd en Verbeet van 21 september 2006, Kamerstukken II 2006/07, 30413, nr. 69). De regeling strekt ertoe tegemoet te komen aan gevoelens van onrecht als gevolg van het ontbreken van een recht op een deel van het opgebouwde pensioen van de ex-partner.

Er is gekozen voor een gerichte regeling, die aangrijpt op de kwetsbare positie van ouderen die zijn gedupeerd vanwege het feit dat hun echtscheiding heeft plaatsgevonden voor 27 november 1981. Deze regeling is het minst bezwaarlijk vanuit het oogpunt van maatschappelijke aanvaardbaarheid en uitvoerbaarheid.

Op grond van deze regeling kunnen ongehuwde pensioengerechtigden, die ingezetenen zijn van Nederland en een inkomen hebben dat over het jaar 2005 minder bedraagt dan 110% van een AOW-uitkering voor een ongehuwde pensioengerechtigde, in aanmerking komen voor een eenmalige tegemoetkoming, indien zij voor 27 november 1981 zijn gescheiden en dat huwelijk ten minste 6 jaar heeft geduurd. Bijkomende voorwaarde is dat de personen die aanspraak hadden kunnen maken op een recht op verevening op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding geen aanspraak hebben op een eenmalige tegemoetkoming op basis van deze regeling.

Rechthebbenden ontvangen een eenmalige tegemoetkoming van 4500 euro. Het recht op de eenmalige tegemoetkoming is niet overdraagbaar en uitbetaling geschiedt bij leven. De eenmalige tegemoetkoming is fiscaal onbelast. Geregeld is dat de tegemoetkoming buiten de middelen, bedoeld in de Wet werk en bijstand, valt.

De regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies, de Wet werk en bijstand in verband met de vrijlating van de tegemoetkoming voor de bijstand en, omdat de regeling wordt uitgevoerd door de Sociale verzekeringsbank (SVB), mede op enige artikelen van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Op de SZW-begroting is in overleg met de Minister van Financiën geld gereserveerd voor deze regeling. Daardoor is de vaststelling van een subsidieplafond niet nodig.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 is omschreven wat als scheiding en tijdstip van scheiding wordt aangemerkt. Hierbij is aansluiting gezocht bij de in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding gehanteerde begrippen.

Artikel 2

In het eerste lid worden de voorwaarden voor het in aanmerking komen voor de eenmalige tegemoetkoming geschetst. Rechthebbende is de persoon die op 1 juli 2007 in het kader van de AOW wordt aangemerkt als ongehuwde pensioengerechtigde, op dat moment ingezetene is van Nederland en over het jaar 2005 een inkomen heeft dat minder bedraagt dan 110% van een AOW voor een ongehuwde pensioengerechtigde zoals dat geldt op 1 juli 2005. Ook moet de rechthebbende gescheiden zijn voor 27 november 1981 uit een huwelijk dat ten minste 6 jaar heeft geduurd.

In het tweede lid wordt de bijkomende voorwaarde, dat de personen die aanspraak hadden kunnen maken op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding geen aanspraak hebben op een eenmalige tegemoetkoming op basis van deze regeling, neergelegd.

Artikel 3

In artikel 3 wordt geregeld dat de SVB op aanvraag het recht op tegemoetkoming vaststelt. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een standaard aanvraagformulier dat door de SVB ter beschikking zal worden gesteld. Aanvragen kunnen worden ingediend tussen 1 juli 2007 en 1 oktober 2007. Dit geeft de SVB de gelegenheid zich voor te bereiden op een goede uitvoering van deze regeling. Ook wordt hiermee de betaling van de tegemoetkoming in het kalenderjaar 2007 zeker gesteld.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

Naar boven