Wijziging Ontslagbesluit

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 december 2006, Directie AV, nr. AV/IR/2006/96505, tot wijziging van het Ontslagbesluit in verband met het vervallen van de zogenoemde verkorte procedure

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 6, derde en vierde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945;

Besluit:

Artikel I

Artikel 2:6 van het Ontslagbesluit vervalt.

Artikel II

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2007 en vervalt met ingang van 1 maart 2007.

2. Een voor 1 januari 2007 ingediend verzoek tot opzegging van de arbeidsverhouding wegens bedrijfseconomische redenen waarbij een verklaring van de werknemer is gevoegd dat hij tegen de voorgenomen opzegging geen bezwaar heeft, wordt op de voet van artikel 2:6 van het Ontslagbesluit, zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van deze regeling, afgehandeld.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 6 december 2006.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus.

Toelichting

Op grond van de onderhavige wijziging van het Ontslagbesluit komt de zogenoemde verkorte procedure, neergelegd in artikel 2:6 van het Ontslagbesluit te vervallen. De verkorte procedure werd op 1 januari 1999 ingevoerd met als doel te komen tot een snelle afhandeling van pro forma zaken bij bedrijfseconomisch ontslag en hing samen met de bij de Wet Flexibiliteit en Zekerheid (Stb. 1998, 300) ingevoegde regeling van de toets verwijtbare werkloosheid in het derde lid van artikel 24 van de Werkloosheidswet (WW), zoals deze bepaling tot 1 oktober 2006 luidde. Op grond hiervan was de werknemer niet verwijtbaar werkloos indien voor de opzegging van de dienstbetrekking toestemming was verleend krachtens artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 en die toestemming uitsluitend was gemotiveerd door bedrijfseconomische omstandigheden. De verkorte procedure hield in, dat als bij een verzoek om toestemming voor opzegging van de arbeidsverhouding wegens bedrijfseconomische redenen tevens een verklaring van geen bezwaar van de werknemer was gevoegd, het verzoek door de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) kon worden afgehandeld zonder dat partijen werden gehoord en zonder advies van de Ontslagadvies-commissie. In dat geval werd in de regel toestemming verleend. Met de verkorte procedure werd enerzijds werkgevers de mogelijkheid van een snelle ontslagprocedure geboden en werd anderzijds aan werknemers vooraf zekerheid verschaft over het verkrijgen van een WW-uitkering.

Het laten vervallen van de verkorte procedure houdt verband met de beperking van de toets verwijtbare werkloosheid in artikel 24 WW, zoals met ingang van 1 oktober 2006 gewijzigd bij de Wet Wijziging WW-stelsel. In artikel 24, tweede lid, onderdeel b, WW is nu bepaald, dat een werknemer alleen dan verwijtbaar werkloos is geworden indien een dringende reden aan het ontslag ten grondslag ligt of indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. De nieuwe regeling van de toets op verwijtbare werkloosheid is niet meer beperkt tot opzegging wegens bedrijfseconomische redenen. Met deze wijziging wordt beoogd onnodige procedures bij de kantonrechter en CWI tegen te gaan en de ontslagpraktijk te versoepelen. Daarbij is de verwachting dat als een werkgever de arbeidsovereenkomst wil beëindigen en de werknemer hiertegen geen bezwaar heeft, zij in de praktijk zullen overgaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, omdat het voor de werknemer niet meer nodig is om het met het oog op de WW-uitkering te laten komen tot een ontbindingsprocedure of een procedure via CWI. Voor een beëindiging met wederzijds goedvinden is geen toestemming van CWI vereist. De verkorte procedure is daarmee overbodig geworden. Als een werkgever de arbeidsovereenkomst wil beëindigen en de werknemer daartegen wel bezwaar heeft, is uiteraard wel toestemming van de CWI vereist en geldt de procedure, zoals neergelegd in de artikelen 2:2 tot en met 2:5 en 2:7 van het Ontslagbesluit, waarbij partijen worden gehoord en advies wordt gevraagd aan de Ontslagadviescommissie. De wijziging van het Ontslagbesluit treedt met ingang van 1 januari 2007 in werking en geldt voor ontslagverzoeken die op of na 1 januari 2007 bij CWI worden ingediend.

Voor op 1 januari 2007 nog lopende ontslagverzoeken waarbij de verkorte procedure wordt gevolgd, geldt op grond van artikel II, tweede lid, dat zij volgens die procedure worden afgewikkeld. Omdat deze afwikkeling volgens de verkorte procedure niet veel tijd meer zal vergen, is in artikel II, eerste lid bepaald dat deze regeling met ingang van 1 maart 2007 vervalt.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

Naar boven