Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2006, 240 pagina 15 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2006, 240 pagina 15 | Besluiten van algemene strekking |
Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 december 2006, nr. ARBO/P&G/2006/96836, tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling betreffende werkzaamheden met vluchtige organische stoffen
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikel 4.62b van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
Besluit:
De Arbeidsomstandighedenregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4.32a Arbeidsomstandighedenregeling komt te luiden:
Lijmen en verven in binnensituaties
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
a. producten: lijmen, verven, lakken, beitsen, vernissen, vulmiddelen, olie- of wasachtige producten, impregneermiddelen en vloercoatings die vluchtige organische stoffen als bedoeld in artikel 4.62a van het besluit bevatten;
b. bestanddelen van woningen of andere gebouwen: alle objecten die in woningen of andere gebouwen aanwezig zijn en die door hun aard, vorm, gewicht of afmetingen daaruit redelijkerwijs niet kunnen worden verwijderd. Onder bestanddelen van woningen en andere gebouwen worden niet verstaan objecten die worden vervaardigd, hersteld of onderhouden in het kader van een productieproces, onderscheidenlijk reparatie of onderhoud, voor zover het vervaardigen, herstel of onderhoud wordt verricht op een daartoe adequaat ingerichte arbeidsplaats.
2. Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen handelingen in woningen of andere gebouwen, bestaande uit:
a. het lijmen van bekleding op vloeren, trappen, wanden of plafonds van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking;
b. het aanbrengen van producten in woningen of andere gebouwen of op bestanddelen van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking.
3. Het tweede lid, onder b, is niet van toepassing op:
a. metalen bestanddelen van gebouwen ten aanzien waarvan toepassing van producten op grond van de in bijlage VIII bij deze regeling beschreven omstandigheden is toegestaan;
b. het voorbewerken van muren en plafonds van woningen of andere gebouwen op plaatsen waar deze muren en plafonds ernstig verontreinigd zijn door brand- of rookschade of aanslag als gevolg van het roken van tabakswaren;
c. het voorbewerken in de zin van versterken van sterk poreuze of poederende bestanddelen van woningen of andere gebouwen;
d. het repareren met behulp van verf of lak van beschadigingen aan stalen constructies bij nieuwbouw van woningen of andere gebouwen;
e. het herstellen van historische afwerkings- of toplagen in een techniek die gelijk is aan of overeenkomt met die historische afwerking, waarbij herstelwerkzaamheden gericht zijn op herstel of instandhouding van een architectuurhistorische eenheid binnen een beschermd monument in de zin van de Monumentenwet 1988;
f. het aanbrengen van traditioneel imitatieschilderwerk, zoals marmer- en houtnerfschilderwerk, alsmede het vergulden met behulp van goudverf. Onder aanbrengen wordt niet verstaan de voorbewerking;
g. het aanbrengen van een product op beglazingskit in gebouwen voor zover deze opgeleverd zijn voor 1 januari 2001, teneinde deze kit geschikt te maken voor de toepassing van watergedragen verfproducten.
4. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a, bevatten ten hoogste 5 gram vluchtige organische stoffen per kilogram gebruiksklaar product.
5. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het betreft het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 60 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.
6. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het andere werkzaamheden betreft dan het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 100 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.
B
In artikel 4.32h wordt ‘artikel 4.32a, derde tot en met zesde lid’ vervangen door: artikel 4.32a vierde tot en met zesde lid.
C
Na bijlage VII wordt de bij deze regeling gevoegde bijlage VIII, behorende bij artikel 4.32a, derde lid, onderdeel a, ingevoegd.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 1 december 2006.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.A.L. van Hoof.
Belastende situatie in de gebruiksfase | Belastingen die een belangrijke toename in de corrosie veroorzaken en/of die hogere eisen stellen aan de prestaties van het verfsysteem nadat het is aangebracht |
Beschermingsmaatregel | Maatregelen ter bescherming van de gezondheid |
Bijzondere belastende omstandigheden | Situaties in de gebruikersfase die gelijktijdig een verhoogde kans op corrosie veroorzaken door bij voorbeeld gelijktijdig mechanische en chemische belasting |
C1–C5 | Corrosiesnelheden gekoppeld aan belastingen met voorbeelden: |
C1 Verwarmde gebouwen met een schone atmosfeer b.v. kantoren, winkels, scholen, hotels, woningen. | |
C2 Onverwarmde gebouwen waar condensatie kan optreden b.v. depots, sporthallen. | |
C3 Productiehallen met een hoge vochtigheid en enige luchtvervuiling b.v. Voedselverwerkende fabrieken, wasserijen, brouwerijen zuivelindustrie | |
C4 Productiehallen of gebouwen met een permanente belasting of hoge condensatie b.v. chemische fabrieken, zwembaden | |
C5 Gebouwen met bijna permanente condensatie of een hoge vervuiling | |
Dauwpunt | De temperatuur waaronder het vocht in de lucht zal condenseren op het oppervlak |
Derivaten | Afgeleide producten van minerale oliën of combinaties van producten waarin minerale oliën aanwezig zijn |
Droge ruimte | Een ruimte waarin de relatie luchtvochtigheid en temperatuur van dien aard is dat van een normale geaccepteerde leefomgeving kan worden gesproken, waarin verblijfomstandigheden voor langere duur zijn geaccepteerd |
Enige luchtvervuiling | Een vervuiling welke incidenteel dan wel permanent wordt gekenmerkt door een chemische verontreiniging welke invloed kan uitoefenen op de kwaliteit van het beschermende verfsysteem |
Hoge luchtvervuiling | Een vervuiling welke bijna permanent aanwezig is welke gezien de aanwezige chemische stoffen invloed hebben op het verfsysteem en direct negatieve invloed hebben, in corrosieve zin, op een metalen ondergrond |
NEN 12944 ( NPR 7452) | Norm die de bescherming van metalen door middel van verfsystemen behandelt. In deze norm vertegenwoordigen de aanduidingen C1 t/m C5 corrosiebelastingscategorieën. Aan deze categorie-indeling zijn nu ook vervangings- en beheersmaatregelen gekoppeld. |
Onderdompeling langer dan 5 minuten per 24 uur | Directe blootstelling aan een vloeistof, welke plaats vindt langer dan 5 minuten en die zoor zijn samenstelling directe deformatie van het beschermende verfsysteem veroorzaakt, dan wel omdat de vloeistof door het verfsysteem heen dringt en dan corrosie van de onderliggende metalen ondergrond veroorzaakt |
Schone atmosfeer | Een atmosfeer welke zich kenmerkt door zeer weinig of geen verontreiniging en welke gezien wordt als een normale situatie onder normale leefomstandigheden |
VOS | Vluchtige organische stof. Volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.62a wordt hieronder verstaan: organische verbindingen en mengsels hiervan, die bij 293,15 K (20°C) een dampspanning hebben van ten minste 0,01 kPa, dan wel een overeenkomstige vluchtigheid bij de specifieke gebruiksomstandigheden. Blootstelling aan VOS kan schadelijk zijn voor de gezondheid. VOS moeten zoveel mogelijk worden vervangen. In gevallen waarin vervanging onmogelijk is, moeten beschermingsmaatregelen worden genomen. |
Op grond van artikel 4.62b van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) geldt voor bij ministeriële regeling aangewezen werkzaamheden, waarbij vluchtige organische stoffen of producten met een hoog gehalte aan deze stoffen worden gebruikt, de verplichting om deze stoffen en producten te vervangen. De vervangende producten moeten dan onschadelijke of minder schadelijke stoffen bevatten. Deze producten bevatten dan geen of veel minder vluchtige organische stoffen. De vervangende producten worden eveneens bij ministeriële regeling aangewezen.
Bij regeling van 15 december 1999 (Stcrt. 245) tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling (Arboregeling) betreffende werkzaamheden met vluchtige organische stoffen is de zogenoemde vervangingsplicht voor werkzaamheden met vluchtige organische stoffen in de schilders-, parket- en wonenbranche geregeld. Deze regeling wordt met de onderhavige regeling gewijzigd. Voor deze wijziging is een aantal redenen aan te geven:
1. In de praktijk is gebleken dat het begrip ‘bestanddeel van woningen of andere gebouwen’ als bedoeld in het bij besluit van 15 december 1999 ingevoerde artikel 4.32a, eerste lid, onder b, van de Arboregeling onduidelijk was. Om meer duidelijkheid over dit begrip te creëren is toen in de beleidsregel 4.32a van de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving (hoofdstuk 3 beleidsregels Arboregeling), een nadere uitleg gegeven aan dit begrip. Bij deze nadere uitleg is aansluiting gezocht bij het doel en de strekking van de vervangingsregeling voor vluchtige organische stoffen: Het voorkomen van blootstelling aan deze stoffen bij lijm- en schilderwerkzaamheden in wisselende binnensituaties. Juist bij schilderwerkzaamheden in binnensituaties is de kans op blootstelling nadrukkelijk aanwezig, terwijl de mogelijkheden tot het treffen van adequate beheersmaatregelen, anders dan vervanging van vluchtige organische stoffen, zeer beperkt zijn. Deze uitleg van het begrip ‘bestanddeel van woningen of andere gebouwen’ had in feite onderdeel moeten uitmaken van de oude regeling. Met de huidige wijziging wordt deze omissie recht gezet. Meer nog dan voorheen wordt nu in de regeling zelf duidelijk wat onder bestanddelen van woningen of andere gebouwen moet worden verstaan.
2. Omdat in het veld daarover onduidelijkheid bestond, is in de definitie van vluchtige organische stoffen bevattende producten ook de term ‘vloercoatings’ opgenomen.
3. In de praktijk moet voor een deel van de objecten die onder de definitie vallen ontheffing worden aangevraagd om oplosmiddelrijke producten te mogen gebruiken. De indruk bestaat dat er (veel te) weinig ontheffingen worden aangevraagd, omdat werkgevers geen andere mogelijkheid zien om een ondergrond te schilderen die onderhevig is aan corrosie. In sommige gevallen is er geen technisch geschikt alternatief. De definiëring van ‘bestanddeel van woningen of andere gebouwen’ heeft al voor veel onrust gezorgd, met name waar het gaat om ondergronden in een corrosieve (vocht, zuur, enz.) atmosfeer. Werkgevers- en werknemersvertegenwoordigingen zijn van mening dat er voor sommige situaties een uitzondering moet worden gemaakt. Op grond van onderzoek kan een indeling worden gehanteerd die recht doet aan de praktische problemen. Deze onderverdeling in zogenaamde corrosiecategorieën biedt de mogelijkheid om bepaalde categorieën uit te zonderen van de vervangingsplicht. Deze bijzondere gevallen zijn te bepalen via een beslisschema welke in de bijlage bij de regeling is opgenomen. Voor deze bijzondere gevallen hoeft geen ontheffing meer te worden aangevraagd. Hierdoor is sprake van verlichting van administratieve lasten.
4. In de leden drie tot en met zes van het oorspronkelijke artikel 4.32a waren vervangende producten aangewezen die de stand van de wetenschap op het moment van vaststelling van de regeling weerspiegelen. Uit OPS-oogpunt waren dat toen de meest veilige producten die beschikbaar waren. Om het verdere omschakelingsproces voor kleinere bedrijven bedrijfseconomisch mogelijk te maken, werden deze hoeveelheden in de oude regeling daarom voor de duur van maximaal 2 jaar toegestaan. In de oorspronkelijke leden zeven en acht was mitsdien bepaald dat met ingang van 1 januari 2002 de maximale hoeveelheden vluchtige organische stoffen voor muurverven, lakken en beitsen worden verlaagd tot 60 respectievelijk 100 gram vluchtige organische stoffen per liter product. Deze laatste gehaltes waren al eerder door de sociale partners in de schildersbranche overeengekomen. Vanwege het passeren van de datum van 1 januari 2002 gelden nu voor de producten bedoeld in de oorspronkelijke leden vier en vijf de aangepaste hoeveelheden vluchtige organische stoffen. De onderhavige regeling is hierop aangepast door de hoeveelheden vluchtige organische stoffen voor muurverf te verlagen tot maximaal 60 gram/liter en voor verf, lak beits, vernis, vulmiddel, olie- of wasachtige producten en impregneermiddel voor parket te verlagen tot maximum 100 gram/liter (zie de huidige leden vijf en zes).
5. Voor het overige is de redactie van artikel 4.32a aangepast. Hierdoor is duidelijker dan voorheen wat de beperkingen zijn in specifiek omschreven situaties.
In de toelichting bij dit besluit zijn vijf wijzigingen opgenomen. De eerste twee wijzigingen hebben tot doel om onduidelijkheden weg te nemen, de vierde wijziging formaliseert het beëindigen van de overgangstermijn waarin nieuwe minder vluchtige organische stoffen zijn ontwikkeld en de vijfde is redactioneel.
Daarom is alleen de derde wijziging beoordeeld op mogelijke financiële gevolgen voor het bedrijfsleven. Deze wijziging leidt tot een beperking van het aantal aanvragen van ontheffing van het gebruik van oplosmiddelrijke producten. De in overleg met de brancheorganisaties op grond van praktische overwegingen gemaakte indeling naar corrosiecategorieën leidt tot het wegnemen van knelpunten voor de schilders-, parket- en woningbranche. Dit gaat tevens gepaard met een vermindering van het aantal aanvragen om ontheffing wat leidt tot minder administratieve lasten. In totaal zijn in 2004 en 2005 ca. 50 aanvragen om ontheffing ingediend bij de Arbeidsinspectie. Gelet op de relatief eenvoudige vraagstelling en te volgen procedure kost deze informatieverplichting de gemiddelde onderneming ca. één tot twee uur. De kosten bedragen daarom ca. € 50 tot € 100 per aanvraag en op jaarbasis bedragen de administratieve lasten dus € 1.250 à € 2.500. Ca. 30% van deze aanvragen heeft betrekking op binnenschilderwerk aan metalen bestanddelen, waarvan een deel zal komen te vervallen. Omdat het aantal aanvragen slechts met enkele per jaar zal afnemen is er jaarlijks een beperkte besparing op de administratieve lasten van hooguit € 500.
Conclusie: Het besluit heeft nauwelijks financiële gevolgen voor de bedrijven in genoemde branches maar vergroot wel de uitvoerbaarheid van de regeling.
Ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204)1 , kortweg de notificatierichtlijn, is het ontwerp van de onderhavige regeling gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (nr. 2006/0351/NL).
Doel van de notificatieprocedure is de Europese Commissie en de overige lidstaten in de gelegenheid te stellen na te gaan, in hoeverre de voorgenomen voorschriften zullen leiden tot belemmeringen in het handelsverkeer. De notificatie is verplicht omdat de onderhavige regeling technische voorschriften bevat in de zin van de notificatierichtlijn. Het betreft hier immers een regeling, die met betrekking tot met name genoemde werkzaamheden, te weten het aanbrengen van producten die vluchtige organische stoffen in binnensituaties, het gebruik van vluchtige organische stoffen bevattende producten verbiedt, door met betrekking tot deze producten een verplichte vervanging door minder schadelijke producten voor te schrijven. De regeling kan derhalve invloed hebben op het productenverkeer. De voorgenomen regeling wordt evenwel gerechtvaardigd door het belang van de bescherming van de gezondheid van de bij genoemde werkzaamheden betrokken werknemers; blootstelling aan vluchtige organische stoffen kan immers aanleiding geven tot ernstige gezondheidsklachten, waaronder Organisch Psycho Syndroom (OPS). Bij de thans aangewezen werkzaamheden is niet alleen sprake van een hoge blootstelling aan vluchtige organische stoffen, maar is daarnaast het treffen van adequate beheersmaatregelen vanwege de aard van de werksituatie en de wijze waarop de betreffende producten wordt toegepast, bijzonder lastig of praktisch zelfs onmogelijk. Gezien de ernst en omvang van de OPS-problematiek wordt in dergelijke, uit OPS-oogpunt zeer risicovolle, arbeidssituaties, vervanging van schadelijke producten door, door de overheid aangewezen, onschadelijke of minder schadelijke producten, dan ook als enige oplossing voor een doeltreffende bescherming van de bovengenoemde belangen beschouwd. Er wordt daarbij overigens geen onderscheid gemaakt tussen Nederlandse producten en geïmporteerde producten; alle producten uit andere lidstaten die aan de bij de onderhavige regeling vastgestelde eisen voldoen kunnen vrijelijk worden verhandeld. De regeling wordt dan ook verenigbaar geacht met de artikelen 28–30 van het EG-Verdrag inzake het vrije verkeer van goederen. Teneinde hierover geen onduidelijkheid te laten bestaan is in artikel 4.32h een bepaling betreffende de wederzijdse erkenning van niet-Nederlandse producten opgenomen. Er wordt op gewezen dat de aanwijzing van vervangende producten niet nieuw is. Het oorspronkelijke artikel 4.32a is indertijd genotificeerd (nr. 2003/259/NL). Thans is het artikel gewijzigd, waarbij een verbetering is aangebracht in de reikwijdte van de bepaling. In de standstill periode die afliep op 16 oktober 2006 zijn er geen opmerkingen ontvangen van de Europese Commissie of de overige lidstaten.
In dit lid worden termen gedefinieerd die in artikel 4.32a worden gebruikt.
De term ‘bestanddelen van woningen of andere gebouwen’ (als bedoeld in artikel 4.32a, eerste lid, onder b) doelt niet alleen op dat wat tot woningen of andere gebouwen wordt gerekend (zoals muren, vloeren, plafonds, deuren e.d.). Ook doelt deze term op alle objecten die in woningen of andere gebouwen aanwezig zijn en door hun aard, vorm, gewicht of afmetingen redelijkerwijs niet uit de desbetreffende woning of een ander gebouw kunnen of zullen worden verwijderd ten behoeve van het uitvoeren van werkzaamheden.
Objecten die redelijkerwijs niet worden verwijderd zijn onder andere:
– objecten die niet in hun geheel en zonder schade toe te brengen aan het gebouw of het object zelf uit het gebouw verwijderd kunnen worden. Bijvoorbeeld een liftinstallatie of de radiatoren en leidingen van een verwarmingsinstallatie;
– objecten die in beginsel wel zonder schade aan het gebouw of het object kunnen worden verwijderd, maar dat dit normaliter niet wordt gedaan om ze te schilderen. Bijvoorbeeld machines die aan de vloer verankerd zijn of door afmeting of gewicht moeilijk zijn te verplaatsen. Deze objecten zijn in beginsel permanent in dat gebouw aanwezig, gelet op de aard of bestemming van dat gebouw.
Deze objecten dienen noodzakelijkerwijs in het gebouw zelf te worden geschilderd.
Objecten die wel uit het gebouw verwijderd kunnen worden, dat wil zeggen zonder schade aan het gebouw of het object te veroorzaken, vallen niet onder de vervangingsplicht. Voorbeelden van deze objecten zijn meubels, gereedschappen of andere gebruiksvoorwerpen. Deze objecten vallen niet onder de vervangingsplicht omdat het mogelijk is adequate beheersmaatregelen te treffen bij schilderwerkzaamheden aan deze objecten. De werkgever is verplicht deze adequate maatregelen te treffen op grond van de algemene arbeidshygiënische strategie (zie artikel 4.9 en ook artikel 4.1a, derde lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit). Een dergelijke adequate beheersmaatregel is bijvoorbeeld het schilderwerk niet in de betreffende binnenruimten te laten plaatsvinden, maar die werkzaamheden uit te voeren op daarvoor bestemde adequaat ingerichte arbeidsplaatsen.
Bij het aanbrengen van producten moet onder andere gedacht worden aan:
– schilderwerkzaamheden;
– het aanbrengen en voorbereiding van verf, lak beits, vernis of vulmiddel op bekleding van vloeren;
– het aanbrengen van olie- of wasachtige producten en impregneermiddel op parket of anderszins houten bestanddelen van vloeren.
In dit lid zijn werkzaamheden vermeld die vooralsnog uitgezonderd zijn van de vervangingsplicht. Deze (schilder-)werkzaamheden kunnen om technische redenen nog niet worden uitgevoerd met producten die op grond van het vijfde en zesde lid van dit artikel met betrekking tot dergelijke werkzaamheden zijn voorgeschreven.
Met ‘voorbewerken van muren en plafonds die ernstig verontreinigd zijn door brand- of rookschade of aanslag als gevolg van roken van tabakswaren’ (zie het onder b bepaalde) wordt onder andere bedoeld, het reinigen met behulp van schoonmaak- en voorstrijkmiddelen.
Verontreiniging door brand, rook of aanslag als gevolg van roken is ernstig wanneer de verontreiniging alleen te verwijderen is door middel van isoleermiddel ter voorkoming van het doorslaan van rook of nicotinevlekken.
In het vierde tot en met het zesde lid 6 zijn vervangende producten aangewezen. Deze producten weerspiegelen de stand van de wetenschap op het moment van vaststelling van de onderhavige regeling. Met andere woorden: de hier omschreven producten zijn uit OPS-oogpunt de meest veilige producten die thans beschikbaar zijn.
In het vijfde lid wordt een vervangende muurverf aangewezen. Deze muurverf mag ten hoogste 60 gram vluchtige organische stoffen per liter product bevatten. De beschikbare muurverven voldoen in het algemeen aan dit criterium.
In het zesde lid worden voor het gebruik van andere producten dan muurverven de zogenoemde watergedragen verfproducten ter vervanging aangewezen. In de praktijk blijken deze producten maximaal 100 gram vluchtige organische stoffen per liter product te bevatten. Voorbeelden van producten die aan dit criterium voldoen zijn onder meer acrylaatverven, watergedragen hybrideverven (dit zijn acrylaatverven met een alkydemulsie, of acrylaatverven met een alkydoplossing) en watergedragen polyurethaanlakken.
In het oude artikel 4.32a was in de leden vier tot en met zes een overgangsregeling opgenomen. Dit was gedaan om het omschakelingsproces voor kleinere bedrijven bedrijfseconomisch mogelijk te maken. In lid zeven en acht was de bepaling opgenomen dat met ingang van 1 januari 2002 het gehalte aan vluchtige organische stoffen van producten als bedoeld in lid vier tot en met zes, 60, respectievelijk 100 en 100 gram per liter product diende te bedragen. Aangezien de datum, van 1 januari 2002 verstreken is, is thans expliciet bepaald dat de genoemde verven en beitsen ten hoogste 60 respectievelijk 100 gram vluchtige organische stoffen mogen bevatten. Daarmee zijn het zevende en echtste lid in het oude artikel 4.32a overbodig geworden, zodat deze bepalingen zijn komen te vervallen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H.A.L. van Hoof
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2006-240-p15-SC78051.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.