Wijziging Kaderbesluit CCMS

Besluit van 11 september 2006 houdende de wijziging van het Kaderbesluit CCMS (Erkenning tot opleider en opleidingsinrichting)

Het Centraal College Medische Specialismen,

Gelet op artikel 14, tweede lid, onder c, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en artikel 12, eerste lid, van de Regeling specialisten geneeskunst van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst;

Gezien het advies van het Federatiebestuur van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, de Orde van Medisch Specialisten, de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, de Nederlandse Federatie van Universitair medische centra en de Medisch Specialisten Registratie Commissie;

Besluit:

I

Het Kaderbesluit CCMS als volgt te wijzigen:

A

Artikel C.1. komt te luiden:

C.1. De eisen voor erkenning

De MSRC erkent een medisch specialist als opleider indien hij aan de volgende algemene eisen voldoet:

a. hij is ten minste vijf jaar voor het medische specialisme waarvoor hij als opleider erkend wil worden, en niet tevens voor een ander medisch specialisme, in het desbetreffende register van medisch specialisten ingeschreven en actief als medisch specialist werkzaam;

b. hij beschikt over didactische kwaliteiten;

c. hij beschikt over organisatorische kwaliteiten;

d. hij is wetenschappelijk actief en heeft wetenschappelijke interesse;

e. hij is bereid co-assistenten en aios op te leiden;

f. hij is in een voor het betreffende medisch specialisme erkende opleidingsinrichting werkzaam op een zodanige wijze dat hij de eindverantwoordelijkheid als opleider daadwerkelijk en naar behoren kan dragen;

g. hij is lid van de betreffende wetenschappelijke specialistenvereniging;

h. hij voert gestructureerd overleg met andere relevante hulpverleners;

i. hij maakt deel uit van en geeft leiding aan een opleidingsgroep als bedoeld in artikel C.2. en legt de specifieke taken en verplichtingen van leden van de opleidingsgroep schriftelijk vast;

j. hij is op aanwijzing van de MSRC bereid aios op te leiden, die een nieuwe opleidingsplaats zoeken in het geval een aios door de CvG in het gelijk is gesteld of in de gevallen als bedoeld in artikel C.28.

B

Artikel C.2. onder a. komt te luiden:

a. algemeen:

i. zij hebben elk een gedifferentieerd activiteiten- en belangstellingsterrein binnen het vakgebied van het betreffende medische specialisme terwijl hun gezamenlijke kennis en vaardigheden elkaar aanvullen;

ii. zij ondersteunen de opleiding en de aanvraag daarvoor en zijn op de hoogte van de opleidingseisen alsmede van de eindtermen van de opleiding;

iii. zij waarborgen dat minimaal één van de leden van de opleidingsgroep op de betreffende locatie aanwezig en beschikbaar is voor de aios;

C

1. Artikel C.3. onder a. sub i. komt te luiden:

i. hij ziet er op toe dat de leden van de opleidingsgroep aan hun verplichtingen voldoen;

2. Artikel C.3. onder a. sub vi. komt te luiden:

vi. hij voert zijn taken voortvloeiende uit artikel B.6, B.7, B.9, B.10, B.11, B.13, B.16, B.18, B.20, B.24 en B.25 zelf uit.

3. Artikel C.3. onder c. vervalt.

D

1. Artikel C.4. onder a. sub i komt te luiden:

i. zij dragen zorg voor de begeleiding van de aios;

2. Artikel C.4. onder a. sub ii komt te luiden:

ii. zij houden ten minste vier maal per jaar een vergadering met aios uitsluitend ter bespreking van opleidingszaken;

3. In artikel C.4. onder d. wordt een sub ii toegevoegd luidende:

ii. zij volgen systematisch geaccrediteerde bijscholing met didactische aspecten ten behoeve van de opleiding;

E

1. Artikel C.10. eerste lid onder f. komt te luiden:

f. in de opleidingsinrichting voor een bepaald medisch specialisme is een opleider en een plaatsvervangend opleider voor dat medisch specialisme werkzaam;

2. In artikel C.10. eerste lid worden de onderdelen g. tot en met j. geletterd h. tot en met k.

3. In artikel C.10. eerste lid wordt een onderdeel ingevoegd luidende:

g. zij beschikt over één of meer samenwerkingsovereenkomsten met één of meer opleidingsinrichtingen waar aios delen van de opleiding in een medisch specialisme volgen, tenzij aios de hele opleiding in de opleidingsinrichting volgen. De samenwerkingsovereenkomst is in overeenstemming met de Standaard Samenwerkingsovereenkomst zoals vastgesteld door de MSRC in overleg met het CCMS. In specifieke besluiten kunnen aanvullende bepalingen worden opgenomen;

F

Artikel C.11. komt te luiden:

C.11. Aanvullende eisen bij meerdere locaties

1. In aanvulling op artikel C.10. geldt voor een inrichting op meerdere locaties dat:

a. er sprake is van een bestuurlijke eenheid, waaronder alle locaties vallen;

b. de aan de opleiding deelnemende medisch specialisten één opleidingsgroep vormen.

2. In afwijking van het eerste lid onder a. kan in een uitzonderingssituatie een inrichting worden erkend als opleidingsinrichting indien er een overeenkomst bestaat met de andere inrichting waar (een deel van) de opleiding wordt verzorgd, waarin is vastgelegd dat de opleider verantwoordelijk is voor het functioneren van de opleiding op beide inrichtingen;

3. De in het tweede lid bedoelde uitzonderingssituatie is aanwezig als:

a. de inrichting kan aantonen niet in aanmerking te komen voor erkenning van de opleiding of een gedeelte daarvan op basis van artikel C.10, C.11, eerste lid en paragraaf II E; en

b. de opleiding in het betreffende medische specialisme niet of niet volledig mogelijk is zonder afwijking van het eerste lid onder a.

4. De in het tweede lid bedoelde overeenkomst is in overeenstemming met de Standaard Samenwerkingsovereenkomst bestuurlijke opleidingseenheid zoals door de MSRC in overleg met het CCMS is vastgesteld.

5. Uit de erkenning blijkt duidelijk welke locaties voor de opleiding worden erkend.

G

Artikel C.15. vervalt

H

Artikel C.16. eerste lid komt te luiden:

1. De eisen en verplichtingen genoemd in paragraaf II-A tot en met II-D zijn van overeenkomstige toepassing.

I

In artikel C.17. eerste lid onder a wordt ‘C.15.’ vervangen door: C.10., eerste lid onder g.

J

Artikel C.23. tweede lid vervalt

II Overgangsbepaling

1. De eisen en verplichtingen voor opleiders en opleidingsinrichtingen voortvloeiende uit dit besluit zijn verbindend vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

2. In afwijking van het eerste lid worden ten aanzien van aanvragen voor erkenning ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit de bepalingen omtrent erkenning toegepast die golden ten tijde van de aanvraag.

3. Eisen en verplichtingen te stellen aan de opleider en de opleidingsinrichting aan wie een erkenning is verleend vóór de in het eerste lid genoemde datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn verbindend vanaf de eerstvolgende datum waarop de erkenning als opleider en opleidingsinrichting opnieuw wordt verleend. Tot die datum blijven de bepalingen omtrent erkenning van toepassing die golden op het moment dat de oorspronkelijke erkenning werd verleend

III Publicatie

1. Dit besluit wordt gelijktijdig met het besluit van de Minister, inhoudende de goedkeuring van dit besluit, gepubliceerd in de Staatscourant.

2. In het officiële orgaan van de KNMG wordt mededeling gedaan van dit besluit.

IV Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking de dag na die waarop dit met het besluit van de Minister, inhoudende de goedkeuring van dit besluit, bekend is gemaakt.

Utrecht, 25 september 2006.
J.C.A. Hoorntje,
voorzitter CCMS.
V.J. Schelfhout-van Deventer,
secretaris colleges.

Toelichting

Bij de vaststelling van het Kaderbesluit CCMS zijn problemen gemeld met de vigerende erkenningensystematiek en in het bijzonder met de eis dat de opleider 80% werkzaam dient te zijn in de opleidingsinrichting en met de eis van bestuurlijke eenheid voor een opleidingsinrichting. Naar aanleiding daarvan ontstond discussie of de huidige erkenningensystematiek nog overeenkomt met de taakverdeling binnen de opleiding, gelet op het feit dat de opleiding door de hele opleidingsgroep wordt verzorgd en niet uitsluitend door de opleider en de opleider vaak veel neventaken heeft en in dat verband vraagtekens kan worden gezet bij de eis van 80% aanwezigheid. Vanuit de MSRC werd de behoefte aan een nader onderzoek naar deze problematiek onderschreven. De eis van bestuurlijke eenheid is onderwerp geweest bij een bezwaarschriftprocedure bij de bezwaarschriftenadviescommissie (ACO) waarin de ACO oordeelde dat een bestuurlijke overeenkomst gesloten door de betrokken ziekenhuizen toereikend was om te spreken van bestuurlijke eenheid. Deze ontwikkelingen zijn voor het CCMS aanleiding geweest de vigerende erkenningensystematiek te laten bekijken door een adviesgroep samengesteld uit leden van de MSRC en het CCMS en met inbreng vanuit de Nederlandse Federatie van Universitair medische centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen. Deze adviesgroep heeft een enquête gehouden onder de opleiders en concilia over eventuele knelpunten in de huidige erkenningensystematiek. Op basis van de uitkomst van de enquête adviseerde de adviesgroep het CCMS enkele erkenningeisen aan te passen.

I Wijzigingen Kaderbesluit CCMS

A

Algemeen:

De in dit artikel opgenomen eisen zijn minimumeisen en kunnen worden aangevuld en aangescherpt per medisch specialisme in een specifiek besluit. Ook kan in een specifiek besluit een nadere uitwerking worden gegeven van de eisen zoals bepaald in dit artikel. De opleider moet voldoen aan deze eisen met het oogmerk de kwaliteit van de opleiding te bevorderen. Een nadere toelichting op deze eisen is wenselijk zodat het ook daadwerkelijk kwaliteitseisen worden. Alle eisen samen maken dat de opleider een duizendpoot moet zijn (leermeester, coach, begeleider, vraagbaak, rolmodel, manager, vertrouwenspersoon en beoordelaar).

C.1. onder a.:

De opleider kan niet tevens in een ander medisch specialisme zijn geregistreerd. Deze extra eis is opgenomen omdat dubbelregistraties in twee medische specialismen onwenselijk wordt geacht voor opleiders en plaatsvervangend opleiders.

C.1. onder b:

De opleider moet beschikken over onderwijskundige basiskwaliteiten die uiteenvallen in persoonlijke kwaliteiten (rolmodel, vertrouwenspersoon) en didactische kwaliteiten (ontwerpen van het opleidingstraject, coach, vraagbaak en beoordelaar). Een didactische houding wordt gekenmerkt door respect voor de aios en de ruimte die deze krijgt om zijn stijl te ontwikkelen, relativeringsvermogen en flexibiliteit. De opleider heeft aantoonbare interesse in onderwijskundige aspecten, blijkend uit bijvoorbeeld lidmaatschap van onderwijskundige tijdschriften, het bijwonen van onderwijskundige conferenties en het volgen van didactische cursussen. De didactische vaardigheden zijn herkenbaar in een goede feedback, goede communicatie, aanzetten tot reflectie en in het vermogen vaardigheden over te dragen. De opleider heeft didactische kennis ten aanzien van didactische methoden, achterliggende theorieën en over de context waarbinnen de opleiding zich moet afspelen.

C.1. onder c:

Organisatorische kwaliteiten: De opleider dient een goede teamleider en een goede onderhandelaar met de organisatie te zijn. De opleider onderhandelt met de inrichting over de randvoorwaarden waarbinnen de opleiding plaatsvindt. Als teamleider dient hij de opleidingsgroep aan te sturen met betrekking tot de opleidingsaspecten.

C.1. onder f:

Over de eis dat de opleider 80% in de opleidingsinrichting werkzaam dient te zijn is veel discussie gevoerd. Achtergrond van deze eis was dat gewaarborgd werd dat de opleider voldoende aanwezig was om de aios in de opleidingsinrichting te begeleiden. Al geruime tijd wordt de opleiding van de aios niet alleen verzorgd door de opleider, maar wordt de praktische opleiding door de hele opleidingsgroep verzorgd. De opleider is vooral verantwoordelijk voor de organisatie van de opleiding. De opleider heeft naast zijn taak als opleider vaak ook andere taken, zoals hoofd van de afdeling. Gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen en de gewijzigde positie van de opleider is er behoefte aan een flexibeler regeling welke niet gebaseerd is op een % van de werkzaamheden van de opleider in een inrichting. Van belang is dat de leden van de opleidingsgroep voldoende aanwezig zijn voor een goede begeleiding van de aanwezige aios in de inrichting en op de locatie waar de aios zijn opleiding volgt. Tegen die achtergrond is de eis dat de opleider 80% werkzaam moet zijn in de inrichting vervallen en is de aanwezigheidseis verschoven naar de leden van de opleidingsgroep.

C.1. onder i:

Expliciet is in de eisen opgenomen dat de opleider eindverantwoordelijk is voor de opleiding. Om deze eindverantwoordelijkheid te kunnen waarmaken dient de opleider leiding te geven aan de opleidingsgroep om zodoende de opleidingsgroep te kunnen aansturen. De extra eis van schriftelijk vastleggen van de taken en verplichtingen van de opleidingsgroep hangt samen met de eis genoemd onder c dat de opleider dient te beschikken over organisatorische kwaliteiten en het feit dat de opleidingsgroep de dagelijkse begeleiding van de aios op zich neemt. Voor de aios, de organisatie en de opleidingsgroep moet duidelijk zijn wie van de leden van de opleidingsgroep op welk moment en voor welk onderdeel van de opleiding aanspreekbaar is voor de aios. Vooral in inrichtingen met veel aios en een grote opleidingsgroep is een dergelijke organisatie van belang. De vorm waarin de opleider deze organisatie vastlegt wordt vrijgelaten en kan bijvoorbeeld eenvoudig door duidelijke taken vast te leggen in het werkrooster of formeel taken vast te leggen in een reglement. In ieder geval moet tijdens de visitaties duidelijk uit schriftelijke stukken blijken hoe de taken zijn verdeeld. De in hoofdstuk B vastgelegde taken van de opleider ten aanzien van beoordeling, vrijstelling en opleidingsschema kunnen niet aan de leden van de opleidingsgroep worden overgedragen. Deze taken dienen door de opleider zelf te worden uitgevoerd. Uitzondering daarop zijn de voortgangsgesprekken.

C.1. onder j:

De in dit artikellid genoemde aanwijzing aan de opleider geeft de MSRC slechts indien bemiddeling van de plenaire visitatiecommissie of het concilium van het betreffende specialisme zonder resultaat is gebleven.

Met de aanwijzing worden de gezamenlijke opleiders verantwoordelijk gemaakt voor een aios door te vragen tot een oplossing te komen. Zonder deze aanwijzingsmogelijkheid is de MSRC niet in staat uitvoering te geven aan een beslissing van de CvG als hier bedoeld of aan artikel C.28. (voortzetting opleiding).

B

In artikel C.2. is een aantal eisen geformuleerd voor de opleidingsgroep. De opleidingsgroep wordt als zodanig niet apart erkend door de MSRC, maar betrokken bij de beoordeling van de opleider. Indien de beoogde opleidingsgroep niet aan deze eisen voldoet dan kan de opleider niet worden erkend. Als voorwaarde is gesteld dat de opleidingsgroep het specialisme uitoefent naar de maatstaven van ‘good clinical practice’. Wat hieronder wordt verstaan wordt per medisch specialisme bepaald door de kwaliteitseisen die de betreffende wetenschappelijke medisch specialisten vereniging voorschrijft.

C.2. onder a sub iii:

De opleider is eindverantwoordelijk en dient ervoor te zorgen dat er altijd één van de leden van de opleidingsgroep beschikbaar is voor de aios op de locatie waar de aios worden opgeleid. De beschikbaarheid zoals hiervoor beschreven geldt niet voor de diensten. Voor de opleider is de nadruk gelegd op de eindverantwoordelijkheid voor het functioneren van de opleiding.

C

De in hoofdstuk B vastgelegde specifieke taken van de opleider ten aanzien van beoordeling, vrijstelling en opleidingsschema etc. kunnen niet aan de leden van de opleidingsgroep worden overgedragen. Deze taken dienen door de opleider zelf te worden uitgevoerd. Uitzondering daarop zijn de voortgangsgesprekken. Deze kan de opleider overlaten aan de opleidingsgroep. De opleider moet betrokken zijn bij alle communicatie naar de MSRC.

D

De verplichting genoemd onder C.4 onder a, sub i. dat de opleidingsgroep beschikbaar is voor overleg met de aios is in gewijzigde vorm opgenomen en moet in samenhang met de eis onder C.2.onder a. sub iii worden gelezen. Achtergrond van deze eis is dat de opleidingsgroep moet zorgen dat de supervisie van de aios is gewaarborgd. Ook bij een eerste erkenning moet worden aangetoond dat de opleidingsgroep zodanig is samengesteld dat zij kunnen waarborgen dat er altijd een medisch specialist van de opleidingsgroep voor de aios beschikbaar is.

De taak van de leden van de opleidingsgroep gaat verder dan het houden van supervisie op de aios. De leden van de opleidingsgroep dienen de aios ook daadwerkelijk op te leiden en de verschillende aspecten van het specialisme bij te brengen. Daarvoor is het noodzakelijk dat ook de leden van de opleidingsgroep die zich intensief met de begeleiding van aios bezighouden beschikken over didactische kwaliteiten.

E

Het nieuwe onderdeel g. is ingegeven door het feit dat het een uitzondering is als een aios zijn hele opleiding in dezelfde inrichting volgt. In veel specialismen is het verplicht dat een aios zijn opleiding spreidt over meerdere inrichtingen, veelal een deel academisch en een deel niet-academisch. Hoewel een opleidingsinrichting wel alle onderdelen van de opleiding verzorgt en dus een erkenning voor de totale opleiding krijgt, zal een individuele aios in de meeste gevallen niet alle onderdelen in die inrichting volgen. In die gevallen is een samenwerkingsovereenkomst met de opleidingsinrichtingen waar de andere delen van de opleiding worden gevolgd wenselijk. Een samenwerkingsovereenkomst werd tot op heden alleen geëist bij opleidingsinrichtingen die een deel van de opleiding verzorgen. Omdat in de praktijk feitelijk voor de individuele aios een deel van de opleiding door de opleidingsinrichting wordt verzorgd, wordt standaard een samenwerkingsovereenkomst vereist. Uitzondering daarop zijn de opleidingsinrichtingen waar alle aios hun hele opleiding volgen. In die gevallen kan een samenwerkingsovereenkomst achterwege blijven, aangezien er niet met andere opleidingsinrichtingen wordt samengewerkt.

In specifieke besluiten kunnen aanvullende eisen worden gesteld met betrekking tot een samenwerkingsovereenkomst. Deze aanvullende eisen kunnen worden toegevoegd aan de Standaard Samenwerkingsovereenkomst zoals door de MSRC in overleg met het CCMS is vastgesteld.

F

De eis van bestuurlijke eenheid heeft tot veel discussie aanleiding gegeven. Vooral de eis dat er sprake moet zijn van één Raad van Bestuur was in enkele situaties niet haalbaar of vergde een gecompliceerde bestuurlijke wijziging. Reden voor de eis van bestuurlijke eenheid is dat er één bestuur aanspreekbaar was voor het functioneren van de opleiding en dat de aios altijd in een door de MSRC gecontroleerde omgeving wordt opgeleid.

Omdat in de meeste situaties sprake is van een inrichting waarbij alle locaties vallen onder één Raad van Bestuur is deze eis als uitgangspunt vastgehouden en is gekozen voor een afwijkingsmogelijkheid waarbij aan de eerder genoemde uitgangspunten niet wordt afgedaan. Afwijken van de standaard eis van bestuurlijke eenheid is mogelijk in uitzonderingssituaties. De in het derde lid genoemde uitzonderingssituatie is aanwezig indien de opleiding in het betreffende specialisme niet of niet volledig mogelijk is omdat een deel van de voor die opleiding noodzakelijke patiëntgebonden activiteiten geschiedt op een locatie waar per definitie niet kan worden voldaan aan een reguliere erkenningmodaliteit. De opleidingsinrichting moet derhalve aantonen dat het niet mogelijk is de opleiding of een deel daarvan te realiseren binnen de bestuurlijke eenheid. Tevens moet worden aangetoond dat de realisatie van de opleiding in het betreffende medische specialisme niet of niet volledig mogelijk is binnen de reguliere erkenningenmodaliteiten. Of de opleidingsinrichting dit voldoende heeft aangetoond is ter beoordeling van de MSRC. Bij deze uitzonderingsregel is gedacht aan de situaties in de neurochirurgie en de plastische chirurgie, waar in toenemende mate de eenvoudige algemene verrichtingen door medisch specialisten buiten de opleidingsinrichtingen worden uitgevoerd. Voor die situaties is het noodzakelijk om de aios deze verrichtingen, onder begeleiding van een lid van de opleidingsgroep, buiten de opleidingsinrichting uit te laten voeren zodat hij in staat is te voldoen aan de verplichtingen op grond van het betreffende specifieke Besluit. Ook bij de psychiatrie is het gebleken dat enkele onderdelen van de opleiding slechts buiten de opleidingsinrichting kunnen worden gevolgd. Het is denkbaar dat vergelijkbare ontwikkelingen zich in meerdere medische specialismen zullen voordoen.

De betrokken inrichtingen dienen in de genoemde uitzonderingssituatie te beschikken over een overeenkomst conform de Standaard Samenwerkingsovereenkomst bestuurlijke opleidingseenheid vastgesteld door de MSRC in overleg met het CCMS waarbij wordt voldaan aan de eis van één aanspreekpunt. De Raad van Bestuur van de opleidingsinrichting is aanspreekbaar op het functioneren van de opleiding op alle locaties, één opleider verantwoordelijk voor de opleiding op alle locaties en de aan de opleiding deelnemende medisch specialisten moeten één opleidingsgroep vormen. Daarmee wordt een locatie die niet behoort tot de bestuurlijke eenheid van de opleidingsinrichting onderdeel van de opleidingsinrichting voor zover het de opleiding betreft. De erkenning wordt door de MSRC afgegeven aan de opleidingsinrichting en de opleider die verantwoordelijk zijn voor het functioneren van de opleiding. In de overeenkomst moet in ieder geval de genoemde aspecten zijn geregeld overeenkomstig de Standaard Samenwerkingsovereenkomst bestuurlijke opleidingseenheid zoals vastgesteld door de MSRC in overleg met het CCMS.

De uitzonderingssituatie is nadrukkelijk niet aanwezig indien twee of meer opleidingsinrichtingen gezamenlijk de opleiding kunnen verzorgen waarbij elk van de opleidingsinrichtingen aan een reguliere erkenningmodaliteit voldoet. In dat geval wordt de samenwerking geregeld via de samenwerkingsovereenkomst op grond van artikel C.10 eerste lid onder g.

G tot en met I

De eis van een samenwerkingsovereenkomst wordt nu standaard vereist en is opgenomen in artikel C.10 eerste lid onder g. Om die reden is dit artikel vervallen.

J

Bij de totstandkoming van het Kaderbesluit CCMS en de specifieke besluiten is als uitgangspunt genomen dat niet van de bepalingen in het kaderbesluit kan worden afgeweken, tenzij dit uitdrukkelijk is bepaald. Afwijkingsmogelijkheden of ontheffingsmogelijkheden zijn tot een minimum beperkt. De in dit artikel genoemde ontheffingsmogelijkheid was opgenomen in de ‘oude’ regelgeving en is abusievelijk overgenomen in het Kaderbesluit. In de praktijk wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt en is het ook onduidelijk op basis waarvan ontheffing zou moeten worden gegeven. Om die reden is dit artikellid vervallen.

II Overgangsbepaling

Gekozen is voor onmiddellijke werking van de wijzigingen. Alle aanvragen voor een eerste erkenning of een hernieuwde erkenning die zijn ingediend na de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden getoetst aan de gewijzigde erkenningseisen en verplichtingen

In het tweede lid is een uitzondering opgenomen voor de aanvragen die in behandeling zijn bij de MSRC op het moment van inwerkingtreding van dit besluit. Deze “lopende” erkenningsaanvragen worden getoetst aan de oude erkenningseisen en verplichtingen. Deze uitgestelde werking van de nieuwe eisen houdt verband met de duur van de erkenningsprocedure bij de MSRC. De aanvraagprocedure voor een nieuwe erkenning wordt door de MSRC acht maanden voor het verlopen van de vigerende erkenningstermijn opgestart door het toesturen van een vragenlijst aan de betreffende opleider en opleidingsinrichting met de op dat moment vigerende bepalingen.

Het tweede lid bepaalt dat bestaande erkenningen niet door de wijzigingen kunnen worden aangetast. Pas bij een verzoek tot een hernieuwde erkenning worden de nieuwe eisen en verplichtingen toegepast.

Naar boven