Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2006/39)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 22 november 2006, nr. 2006/39, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

De in deel A Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen afkortingenlijst wordt vervangen door de gewijzigde afkortingenlijst als aangegeven in bijlage I.

B

Paragraaf A1/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2 Bevoegdheden

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving (KB van 22 juli 2002, nr. 02.003340). Daar waar in deze circulaire wordt verwezen naar de verantwoordelijke bewindspersoon zal deze worden aangeduid als “de Minister”.

De Minister heeft zijn bevoegdheden met betrekking tot de coördinatie, regie en de uitvoering van het gezag binnen de vreemdelingenketen gemandateerd aan de Secretaris-Generaal, die dit op zijn beurt heeft doorgemandateerd aan de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken. Laatstgenoemde geeft op grond van artikel 48 Vw namens de Minister aanwijzingen aan de uitvoeringsorganisaties, inclusief aanwijzingen omtrent de behandeling van individuen en bijzondere groepen. In spoedeisende individuele gevallen ligt deze aanwijzingsbevoegdheid bij het Hoofd van de IND teneinde een effectief optreden mogelijk te maken, voor zover dit niet ligt op het terrein van vertrek en uitzetting. De aanwijzigingsbevoegdheid ligt waar het gaat om vertrek en uitzetting in spoedeisende individuele gevallen bij de Directeur van de DT&V. Voorts is het geven van een bijzondere aanwijzing in het geval van een voorgenomen toegangsweigering aan een vreemdeling die asiel aanvraagt (zie artikel 3, derde lid, Vw) of een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland (zie artikel 8.8, tweede lid, Vb) een bevoegdheid die aan het Hoofd van de IND is doorgemandateerd. Tevens is de uitvoering van de Vw gemandateerd aan het Hoofd van de IND, voor zover dit ligt op het terrein van toelating. Deze mandatering ziet onder meer op het nemen van beslissingen op toelatingsaanvragen. De uitvoering van de Vw op het terrein van vertrek en uitzetting is gemandateerd aan de Directeur DT&V. Zie voor de uitwerking van de mandatering binnen het Ministerie van Justitie de Regeling van de Minister van Justitie van 12 mei 2005, nr. 5332529/05/DP&O (Stcrt. d.d. 24 mei 2005, nr. 97), de Regeling van de Minister van Justitie van 12 mei 2005, nr. 5295095/04/DP&O (Stcrt. d.d. 24 mei 2005 nr. 97) en het besluit van het Hoofd van de IND van 24 juni 2005, nr. INDUIT05-4081 (AUB) (Stcrt. d.d. 18 juli 2005, nr. 136).

De Minister van BuZa is, op grond van het Soeverein Besluit 1813, bevoegd tot visumverlening. Het Hoofd van de IND is tevens Hoofd van de Visadienst en als onbezoldigd ambtenaar van BuZa gemandateerd om namens de Minister van BuZa te beslissen op visumaanvragen en mvv’s.

Voorts zijn ingevolge de Vw aan de Korpschef en de Commandant der KMar bevoegdheden toegekend en taken opgedragen op het gebied van:

• toegang (zie A2);

• toezicht (zie A3);

• vertrek en uitzetting (zie A4);

• vrijheidsbeneming (zie A6).

In hoofdstuk 4 Vw is vastgelegd dat de Korpschef en de Commandant der KMar hun bevoegdheden en taken niet uitoefenen naar eigen beleidsinzicht, maar met inachtneming van de (algemene en bijzondere) aanwijzingen van de Minister (zie ook hoofdstuk 4 Vb).

C

Paragraaf A1/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3 Informatie en contactgegevens

De organisaties die belast zijn met de uitvoering van de vreemdelingenwet- en regelgeving en aanverwante wet- en regelgeving dragen ieder zorg voor het organiseren en geven van specifieke voorlichting over de door hen uit te voeren taken.

De vreemdelingenwet- en regelgeving wordt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie geformuleerd. Op internet is het Ministerie voor algemene informatie bereikbaar via www.justitie.nl.

De afdeling Publieksvoorlichting van het Ministerie van Justitie is ondergebracht bij de Postbus 51 Informatiedienst, welke op werkdagen te bereiken op het gratis telefoonnummer 0800–8051 en op internet op de website www.postbus51.nl. Bij Postbus 51 kunnen alle algemene vragen worden gesteld over de rijksoverheid. Voor informatie over verblijfsaanvragen wordt verwezen naar de IND.

Overheidsinstanties die werkzaam zijn binnen de vreemdelingenketen kunnen de website www.vreemdelingenketen.nl bezoeken, welke de onderlinge informatie-uitwisseling tussen deze overheidsinstanties als doel heeft. Om deze website te bezoeken is een gebruikersnaam en een wachtwoord vereist, welke kunnen worden aangevraagd bij de Stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen, beheerder van deze website, via de genoemde website.

Hieronder is een alfabetische lijst opgenomen van organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid, de handhaving van de vreemdelingenwet- en regelgeving en aanverwante wet- en regelgeving. Daarnaast worden organisaties genoemd met een directe relatie tot de vreemdelingenketen en/of die rechtsbijstand of andere ondersteuning verlenen aan vreemdelingen. In het overzicht zijn opgenomen:

• een korte beschrijving van de werkzaamheden;

• de taken van de organisaties (voor zover deze zien op vreemdelingen);

• de contactgegevens van de betreffende organisaties ten behoeve van vreemdelingen en externen.

ACVZ

De ACVZ is een onafhankelijk adviescollege dat adviezen uitbrengt inzake het vreemdelingenrecht en vreemdelingenbeleid. Zij adviseert daarover gevraagd en ongevraagd aan de Regering en aan het Parlement.

• Telefoon: 070 – 370 43 00

• Internet: www.acvz.com

COA

Het COA is verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers. Het COA zorgt voor onderdak gedurende de asielprocedure en bereidt asielzoekers voor op een verblijf in Nederland, terugkeer naar het land van herkomst of doormigratie.

• Telefoon: 0800 – 023 80 23 (gratis)

• Internet: www.coa.nl

DJI

De DJI is verantwoordelijk voor de uitvoering van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen, waaronder de vreemdelingenbewaring.

• Telefoon Informatielijn: 070 – 370 27 34

• Internet: www.dji.nl

Directie Coördinatie Integratie Minderheden

De directie Coördinatie Integratie Minderheden van het Ministerie van Justitie richt zich op de totstandkoming van een samenleving, waarin de in Nederland verblijvende leden van etnische groepen op basis van volwaardig en gedeeld burgerschap kunnen deelnemen. De directie ontwikkelt onder andere het Justitiebeleid met betrekking tot de inburgering, het Nederlanderschap en de Remigratiewet.

• Telefoon Ministerie van Justitie (algemeen): 070 – 370 79 11

• Internet: www.justitie.nl

Directie Vreemdelingenbeleid

De directie Vreemdelingenbeleid draagt zorg voor de nationale en internationale beleidsontwikkeling op het asiel- en immigratieterrein, alsmede op het terrein van opvang van asielzoekers. Het aandachtsveld van de directie bestaat aldus uit toelating, verblijf, toezicht, terugkeer, grensbewaking, visumbeleid, opvang en de coördinatie van het beleid tot het tegengaan van illegaal verblijf.

De directie heeft verder tot taak het COA binnen de door de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken gestelde kaders beheersmatig en financieel aan te sturen.

• Telefoon Ministerie van Justitie (algemeen): 070 – 370 79 11

• Internet: www.justitie.nl

DT&V

De DT&V is als taakorganisatie belast met de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving terzake vertrek en uitzetting. De DT&V bevordert, organiseert en realiseert het daadwerkelijk vertrek uit Nederland van vreemdelingen zonder verblijfsrecht. Bij het uitvoeren van deze taak staat het stimuleren van het zelfstandig vertrek voorop. Zo nodig realiseert de DT&V het gedwongen vertrek van de vreemdeling uit Nederland. De DT&V voert haar taak uit in samenwerking met andere ketenpartners van de overheid die een taak hebben in het vertrekproces. De DT&V regisseert het vertrekproces op operationeel niveau. Taken die wettelijk zijn voorbehouden aan ambtenaren belast met het toezicht of de grensbewaking, worden niet verricht door de DT&V.

• Telefoon Ministerie van Justitie (algemeen): 070-3707911

• Internet: www.dienstterugkeerenvertrek.nl

IND

De IND is onder meer verantwoordelijk voor de beoordeling van alle aanvragen voor toelating en naturalisatie van vreemdelingen.

• Informatielijn IND (beschikbaar voor publiek): 0900 – 12 34 561 (0,10 euro pm)

• Informatielijn IND vanuit het buitenland: +31 20 8893045

• Telefoon IND Ketenservice (beschikbaar voor ketenpartners): 070 – 888 00 00

• Piketnummer (buiten kantooruren op werkdagen bereikbaar van 17.00 tot 23.00 uur en in het weekeinde van 7.00 tot 23.00 uur): 070 – 370 60 60

• Internet: www.ind.nl

IOM

IOM richt zich op velerlei migratievraagstukken. Zo biedt IOM ondersteuning aan uitgeprocedeerde vreemdelingen die Nederland vrijwillig willen verlaten, organiseren zij het vervoer van personen naar of uit Nederland en richten zij zich op (her)integratie, bestrijding van mensenhandel, arbeidsmigratie, migratie en ontwikkeling en migratie en gezondheid.

• Telefoon: 0900 – 7464466 (0,05 euro pm)

• Internet: www.iom-nederland.nl

KMar

De KMar is op de luchthavens en in de zeehavens in Nederland alsmede op zee belast met de grensbewaking. De grensbewaking in het competentiegebied van politieregio Rotterdam-Rijnmond wordt uitgevoerd door de ZHP (zie hieronder), met uitzondering van de grensdoorlaatpost Hoek van Holland/Europoort. In het kader van de grensbewaking verstrekt de KMar in voorkomende gevallen visa aan de buitengrens. Aan de binnengrens met België en Duitsland en op de luchthaven Schiphol is de KMar belast met de uitvoering van het MTV. Voorts is de KMar verantwoordelijk voor de uitzetting en begeleiding van uitgeprocedeerde vreemdelingen uit Nederland en van aan de grens geweigerde personen.

• Telefoon KMar voorlichting: 070 – 318 83 57

• Internet: www.kmar.nl

Ministerie van BuZa, inclusief ambassades en consulaten

Het Ministerie van BuZa is verantwoordelijk voor de behandeling van visumaanvragen voor een verblijf korter dan drie maanden en mvv’s. Indien ambassades en consulaten niet zelfstandig kunnen of mogen beslissen, worden de visumaanvragen voor een verblijf korter dan drie maanden – als het gaat om zakenbezoeken, diplomaten, politieke bezoeken, het verrichten van technische werkzaamheden, deelname aan/bijwonen van een congres, conferentie of sportmanifestatie, bezoeken van wetenschappelijke aard, aanvragen van personen uit de voormalige Sovjet republieken, bezoeken van personen die geregistreerd staan in het SIS of op een visumsanctielijst – voorgelegd aan de afdeling Vreemdelingen- en Visumzaken van de directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken van het Ministerie van BuZa (zie voor overige visumaanvragen onder Visadienst).

Het Ministerie van BuZa is tevens verantwoordelijk voor algemene en individuele ambtsberichten, welke door de Minister gebruikt worden als informatiebron onder andere bij de beoordeling van asielaanvragen.

Daarnaast is het Ministerie van Buza verantwoordelijk voor het afnemen van het basisexamen inburgering in het buitenland op de Nederlandse posten.

• Telefoon Visuminformatie: 070 – 348 56 22

• Telefoon algemeen: 070 – 348 64 86

• Internet: www.minbuza.nl

NVVB

De NVVB biedt een platform aan leidinggevenden en medewerkers van organisaties, die zich binnen en buiten de overheid professioneel bezig houden met het brede terrein van Burgerzaken. Onder Burgerzaken vallen activiteiten op het terrein van de GBA en de loketfunctie voor vreemdelingen die een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning willen indienen.

De NVVB heeft voor haar gemeentelijke leden een adviesfunctie op het gehele terrein van Burgerzaken in de vorm van een helpdesk.

• Telefoon helpdesk (voor gemeenten): 020 – 551 90 07 of 020 – 551 90 09

• Internet: www.nvvb.nl

Politie

De (vreemdelingen)politie houdt toezicht op personen die in Nederland verblijven, maar niet de Nederlandse nationaliteit hebben en is verantwoordelijk voor de uitzetting van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen.

De Taakorganisatie Vreemdelingen is een landelijk werkend bureau dat de politie adviseert en ondersteunt bij de ontwikkeling van de visie, de strategie en het beleid van de politiële vreemdelingentaak. Daarbij is zij tevens het landelijk aanspreekpunt van waaruit de belangenbehartiging ten behoeve van de vreemdelingenpolitie plaatsvindt en het knooppunt in de communicatie en informatie-uitwisseling tussen de vreemdelingenpolitie onderling en van en naar ketenpartners.

• Telefoon politie algemeen: 0900 – 8844 (lokaal tarief)

• Telefoon Taakorganisatie Vreemdelingen: 030 –6348765

• Internet: www.politie.nl

RvS

De RvS is naast onafhankelijk adviseur van de regering over wetgeving en bestuur ook hoogste algemene bestuursrechter van het land. De ABRvS spreekt recht in hoogste instantie in geschillen tussen de burger en de overheid. Sinds de inwerkingtreding van de Vw geldt dit ook voor vreemdelingrechtelijke geschillen.

• Telefoon publieksvoorlichting: 070 – 426 42 51 of 070 – 426 46 43

• Telefoon (algemeen en spoedeisende zaken): 070 – 426 44 26

• Internet: www.raadvanstate.nl

Raad voor Rechtsbijstand

De Raden voor Rechtsbijstand geven uitvoering aan de Wet op de rechtsbijstand, waarin de rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen is geregeld. De raden subsidiëren de Stichting Rechtsbijstand Asiel en zien ook toe op de kwaliteit en voldoende beschikbaarheid van de rechtsbijstandverlening. Voor juridische informatie en advies is er het Juridisch Loket.

• Telefoon Juridisch Loket: 0900-8020 (10 cent pm)

• Internet: www.rvr.org

Stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen

De Stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen van het Ministerie van Justitie ondersteunt de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken bij de uitoefening van zijn taken als gezagdrager in de vreemdelingenketen. Hierbij heeft de Stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen tot taak zorg te dragen voor samenhang tussen de verschillende (uitvoerings)organisaties en (werk)processen uit de vreemdelingenketen en ziet er op toe dat zij hun primaire processen zodanig inrichten en uitvoeren dat vanuit oogpunt van efficiency en effectiviteit een optimaal resultaat in de vreemdelingenketen als geheel wordt bereikt en de beleidsdoelstellingen slagvaardig worden gerealiseerd. De stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen beheert en onderhoudt de website voor de organisaties die onderdeel uitmaken van de vreemdelingenketen.

• Telefoon Ministerie van Justitie (algemeen): 070 – 370 79 11

• Internet: www.vreemdelingenketen.nl

SRA

De SRA organiseert, coördineert en verleent rechtsbijstand aan asielzoekers en bewaakt de kwaliteit van de rechtsbijstand.

• Telefoon: 026 – 353 18 50

• Internet: www.rechtsbijstandasiel.nl

Visadienst

De Visadienst is onderdeel van het Ministerie van BuZa. De Minister van BuZa heeft het Hoofd van de IND en het plaatsvervangend Hoofd van de IND mandaat verleend voor het nemen en ondertekenen van besluiten die door hen in hun functie van Hoofd van de Visadienst, respectievelijk plaatsvervangend Hoofd van de Visadienst, namens hem worden genomen. Ondermandaat is verleend aan de ambtenaar belast met de grensbewaking en het toezicht en specifieke functionarissen van de IND voorzover zij besluiten nemen of handelingen verrichten namens het Hoofd van de Visadienst.

De Visadienst behandelt namens de Minister van BuZa alle door de ambassades en consulaten voorgelegde aanvragen voor mvv’s en visumaanvragen voor toerisme, familie- en privé-bezoek, artiesten, studenten, personen die geregistreerd staan in het OPS, stagiaires en medische bezoeken, met uitzondering van personen uit de voormalige Sovjet republieken. De laatste categorie personen dient zich te wenden tot het Ministerie van BuZa. Bovendien behandelt de Visadienst aanvragen voor visumverlenging en verlening van terugkeervisa.

• Contactinformatie: zie IND

VNG

De VNG verzorgt de belangenbehartiging van alle gemeenten bij andere overheden. Bij de gemeenten worden aanvragen voor verblijfsvergunningen regulier en naturalisatie ingediend. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor de registratie van persoonsgegevens in de GBA.

• Telefoon: 070 – 373 83 93

• Internet: www.vng.nl

Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland

De Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland behartigt de belangen van vluchtelingen en asielzoekers die zich in Nederland bevinden.

• Telefoon (algemeen): 020 – 346 72 00

• Internet: www.vluchtelingenwerk.nl

Vreemdelingenkamers

De vreemdelingenkamers zijn onderdeel van een rechtbank en houden zich uitsluitend bezig met het behandelen van vreemdelingenrechtelijke geschillen. Formeel behandelt de rechtbank ’s-Gravenhage deze geschillen, maar binnen alle negentien rechtbanken in Nederland zijn zogeheten nevenzittingsplaatsen aangewezen.

Het Landelijk Stafbureau Vreemdelingenkamers biedt ondersteuning op het gebied van juridische en organisatorische coördinatie aan de vreemdelingenkamers.

Bij het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken dienen vreemdelingenzaken te worden ingediend, waarop deze door het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken zo evenwichtig mogelijk over de nevenzittingsplaatsen worden verdeeld.

• Pikettelefoon van het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken: 023 – 512 66 20

• Internet: www.rechtspraak.nl

ZHP

De ZHP is belast met de grensbewaking in het competentiegebied van politieregio Rotterdam-Rijnmond alsmede op zee, het havengerelateerde vreemdelingentoezicht en de bestrijding van (migratie)criminaliteit in de Rotterdamse havens. Daarnaast verzorgt de ZHP in voorkomende gevallen de verlening en verlenging van visa voor in de politieregio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeelieden.

• Telefoon: 010-2747471

• Faxnummer: 010-2750121

• Internet: www.dutch-immigration.nl

D

Paragraaf A1/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1 Algemeen

Om een goed en actueel beeld te kunnen vormen van het functioneren van de vreemdelingenketen, heeft de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken zowel structurele, als incidentele informatie nodig van alle ketenpartners en organisaties met een directe relatie met de vreemdelingenketen. Met die informatie kunnen trends en ontwikkelingen gevolgd worden. Daarnaast kan beoordeeld worden welke effecten (beleids)beslissingen ten aanzien van bedrijfsvoering en taakuitvoering hebben binnen de keten.

Ten behoeve van de planning en controle wordt binnen de vreemdelingenketen gebruik gemaakt van een vaste planning en controlecyclus. Deze bevat de mijlpalen die van belang zijn voor een effectieve en efficiënte voorbereiding van de verschillende producten die gebruikt worden om de planning en controle op het niveau van de keten te realiseren.

De door ketenpartners en direct betrokken organisaties aangeleverde informatie mag ten behoeve van de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken door het daartoe aangewezen informatieknooppunt vrij worden bewerkt. Indien de gegevens worden gebruikt of verwerkt met het doel de informatie buiten de vreemdelingenketen te verspreiden, dient hierover vooraf afstemming met de ketenpartners te hebben plaatsgevonden.

Bovenstaande laat onverlet dat ook onderling structureel informatie uitgewisseld wordt tussen de ketenpartners en organisaties met een directe relatie tot de vreemdelingenketen, binnen de kaders van de daartoe onderling gemaakte afspraken.

Informatielevering – structureel

Ten behoeve van de sturing van de processen in de vreemdelingenketen leveren ketenpartners periodieke rapportages aan in elektronische vorm aan de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken. De Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken en de ketenpartners maken afspraken over de inhoud en vorm van de rapportage, alsmede procedurele afspraken.

Informatielevering – incidenteel

Ten behoeve van analyses, onderzoeken, kamervragen of andere vragen leveren ketenpartners op verzoek gegevens aan de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken. De mogelijkheden hiertoe en de procedures die hierbij worden gehanteerd kunnen door de Directeur- Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken met de ketenpartners en organisaties met een directe relatie tot de vreemdelingenketen worden vastgelegd.

E

Paragraaf A1/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.2 Rapportage Vreemdelingenketen

Een van de producten die resulteren uit de informatielevering van de ketenpartners is de Rapportage Vreemdelingenketen. Deze rapportage, die inzicht geeft in de belangrijkste ontwikkelingen in de keten, wordt periodiek samengesteld. De rapportage bevat een overzicht van de prestaties van ketenpartners op verschillende processen en een beschrijving van ontwikkelingen. De ketenpartners dragen zorg voor tijdige aanlevering van cijfers en toelichting aan de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken.

F

Paragraaf A2/4.2.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.2.3.2 Middelen van bestaan

Als toegangsvoorwaarde voor verblijf van ten hoogste drie maanden geldt voorts het vereiste om te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Overigens wordt ook in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort verblijf bezien of de aanvrager over voldoende middelen van bestaan beschikt voor de duur van het voorgenomen verblijf.

De middelen dienen toereikend te zijn om te voorzien in zowel de kosten van het verblijf in Nederland als in de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar de toegang gewaarborgd is. Of de middelen waarover de vreemdeling kan beschikken toereikend zijn, hangt af van verschillende (persoonsgebonden) factoren, waaronder de duur van het voorgenomen verblijf, het reisdoel, de persoonlijke omstandigheden en de aard van het gebruikte vervoermiddel. Vaste maatstaven zijn in dit verband niet te geven. Ter indicatie kan worden aangenomen dat vreemdelingen die zelfstandig reizen, moeten kunnen voorzien in de kosten van hun verblijf en onderdak, hetgeen voor Nederland neerkomt op een bedrag van ten minste € 34 per persoon per dag. Dit bedrag is exclusief de eventuele kosten voor een vliegreis naar een plaats buiten Nederland waar de toegang is gewaarborgd.

Aan vreemdelingen van wie niet zeker is dat zij over voldoende bestaansmiddelen kunnen beschikken voor de duur van het voorgenomen verblijf en/of voor de terugreis/reis naar een derde land, kan onder voorwaarden toegang worden verleend (zie artikel 2.11 Vb). Deze voorwaarden zijn:

a. er bestaat geen aanleiding de vreemdeling de toegang om een van de andere voorwaarden genoemd in artikel 5, eerste lid, SGC te weigeren en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden voor kort verblijf (zie vrije termijn A2/4.4);

b. de vreemdeling stelt zonodig zekerheid voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating gewaarborgd is, door het deponeren van een retourpassagebiljet of een garantiesom;

c. de vreemdeling stelt zonodig zekerheid doordat een in Nederland wonende solvabele derde zich garant stelt door ondertekening van een garantverklaring.

In daarvoor in aanmerking komende gevallen kan tevens een meldplicht worden opgelegd met toepassing van artikel 4.24, eerste lid, onder d, Vb.

Kennisgeving aan de Korpschef van de toegangsverlening onder voorwaarden geschiedt door middel van model M20. Zie voor toegang onder voorwaarden ook A2/5.4.

Ad b retourpassagebiljet en garantiesom

Aan de vreemdeling kan worden verzocht een in zijn bezit zijnde retourpassagebiljet te deponeren tot zekerheidstelling. In het geval de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van electronic ticketing en derhalve niet in het bezit is van een retourpassagebiljet, wijst de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling op de mogelijkheid om alsnog door de luchtvaartmaatschappij een retourpassagebiljet te laten printen. Indien de betreffende luchtvaartmaatschappij hier niet aan kan of wil voldoen, behoudt de ambtenaar belast met de grensbewaking de bevoegdheid tot het stellen van zekerheid. De geldigheid van het retourpassagebiljet moet de duur van het voorgenomen verblijf overschrijden.

De vreemdeling kan ook een garantiesom deponeren. Voor de hoogte van de garantiesom zijn de lijnvluchttarieven van de KLM bepalend. Deze tarieven kunnen worden opgevraagd bij de KLM of bij de KMar.

Van de mogelijkheid een garantiesom te deponeren, zal in het bijzonder gebruik kunnen worden gemaakt in de volgende gevallen:

• vreemdelingen die voor familiebezoek of toeristische doeleinden naar ons land komen en niet in het bezit zijn van een retourpassagebiljet geldig voor de terugreis; of

• zeelieden die na binnenkomst of afmonstering hier te lande toestemming krijgen voor het zoeken van werk aan boord van een ander schip.

Beheer retourpassagebiljet en garantiesom

Aan vreemdelingen die bij binnenkomst in Nederland een garantiesom of een retourpassagebiljet deponeren, wordt een folder uitgereikt. Hierin wordt informatie verschaft over ontvangst, beheer en teruggave van aan de grens gedeponeerde garantiesommen en retourpassagebiljetten.

Aan de vreemdeling die een retourpassagebiljet of een garantiesom deponeert, wordt tevens een ontvangstbewijs afgegeven. Ook aan een derde die een garantiesom deponeert, wordt een dergelijk ontvangstbewijs afgegeven.

In de regel beheert de Korpschef de bij hem gedeponeerde retourpassagebiljetten en garantiesommen. Retourpassagebiljetten die aan de grens zijn gedeponeerd, worden in de regel toegezonden aan de Korpschef van de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven is gelegen. Garantiesommen die aan de grens zijn gedeponeerd, worden gestort op de rekening van de Korpschef. Dit is alleen anders bij retourpassagebiljetten en garantiesommen die aan de grensdoorlaatposten van Amsterdam Schiphol, (luchthaven) Rotterdam en Rotterdam-Havens zijn gedeponeerd. Deze blijven onder berusting van de KMar en ZHP en worden dus niet doorgestuurd aan de Korpschef van de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven, is gelegen.

Over gedeponeerde garantiesommen wordt geen rente vergoed.

Teruggave en restitutie in Nederland

De vreemdeling die een retourpassagebiljet of een garantiesom heeft gedeponeerd, moet zich voor teruggave daarvan rechtstreeks wenden tot de beherende instantie. Hetzelfde geldt voor derden die een garantiesom ten behoeve van een vreemdeling hebben gedeponeerd.

De garantiesom dan wel het retourpassagebiljet wordt aan de betrokkene teruggegeven op vertoon van het ontvangstbewijs, indien:

• voldoende zekerheid bestaat omtrent vertrek van de vreemdeling (op eigen kosten); of

• naderhand een aanvraag om een verblijfsvergunning wordt ingewilligd.

Garantiesommen gedeponeerd door derden worden op vertoon van het ontvangstbewijs gerestitueerd na vertrek van de vreemdeling uit het Schengengebied.

Bij teruggave van de garantiesom dan wel het retourpassagebiljet moet het ontvangstbewijs worden ingenomen.

Teruggave en restitutie vanuit het buitenland

Vreemdelingen die Nederland hebben verlaten zonder zich vooraf wederom in het bezit van de garantiesom of het retourpassagebiljet te hebben gesteld, dienen zich tot een in hun land gevestigde Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging te wenden met het verzoek om restitutie van de garantiesom respectievelijk teruggave van het retourpassagebiljet. Een vreemdeling die rechtstreeks vanuit het buitenland een verzoek om restitutie indient, moet worden verwezen naar de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land.

Ad c Garantstelling door derde

Ook kan zekerheid worden gesteld doordat een hier te lande wonende solvabele derde zich garant stelt door ondertekening van een verklaring (zie bijlage 6a VV tot en met bijlage 6c VV). In geval de vreemdeling zelf niet over voldoende middelen van bestaan beschikt kan desondanks toegang worden verleend wanneer een in Nederland rechtmatig verblijvende solvabele derde zich garant heeft gesteld. Zie voor een nadere uitwerking van solvabele derde A2/4.3.3.1.

Deze derde stelt zich daarbij garant voor de kosten die voor de Staat of andere openbare lichamen uit het verblijf van de vreemdeling kunnen voortvloeien, alsmede voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar toelating van de vreemdeling is gewaarborgd.

G

Paragraaf A2/4.3.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3.3.1 Schengenvisa

Als invulling van het bepaalde in artikel 10 SUO is een eenvormig visum (in de vorm van een sticker) ingesteld dat in beginsel geldig is voor het grondgebied van alle Schengenstaten. Vreemdelingen die houder zijn van een geldig Schengenvisum en die het grondgebied van één van de Schengenstaten op rechtmatige wijze zijn binnengekomen, mogen zich in beginsel vrij verplaatsen op het grondgebied van alle Schengenstaten. Uitzondering hierop vormt het territoriaal beperkte visum, zie hieronder.

De volgende typen Schengenvisa worden onderscheiden:

• het luchthaventransitvisum (type A) (zie hoofdstuk I, § 2.1.1, GVI);

• het doorreisvisum (type B) (zie artikel 11, eerste lid, onder b, SUO en hoofdstuk I, § 2.1.2, en hoofdstuk V, § 2.1, GVI); en

• het reisvisum (type C) (zie artikel 11, eerste lid, onder a, SUO en hoofdstuk I, § 2.1.3 en hoofdstuk V, § 2.1, GVI).

Geldigheidsduur Schengenvisa

Een reisvisum kan worden afgegeven voor één of meerdere binnenkomsten. Voor houders van reisvisa geldt dat de duur van een ononderbroken verblijf, noch de totale duur van de achtereenvolgende verblijfsperioden meer dan drie maanden per zes maanden te rekenen vanaf de datum van eerste binnenkomst mag bedragen (zie artikel 11, eerste lid, onder a, SUO en hoofdstuk I, § 2.1.3 en hoofdstuk V, § 2.1, GVI). De termijn van drie maanden begint te lopen vanaf de eerste binnenkomst (zie artikel 11, eerste lid, onder a, SUO en hoofdstuk I, § 2.1.3 en hoofdstuk V, § 2.1, GVI).

Met betrekking tot het doorreisvisum bestaat voor transiterende zeelieden een separate regeling met een standaardformulier. Hiervoor wordt verwezen naar Verordening (EG) Nr. 415/2003 van 27 februari 2003 betreffende de afgifte van visa aan de grens, inclusief aan transiterende zeelieden, alsmede naar hoofdstuk V, § 4, BNL-kader, GVI.

De geldigheidsduur van een visum voor één reis bedraagt ten hoogste drie maanden. Een visum voor meerdere reizen kan worden afgegeven met een geldigheidsduur van één jaar. Voor bepaalde categorieën van personen kan de geldigheidsduur langer zijn, met een maximum van vijf jaar (zie hoofdstuk I, § 2.13 en hoofdstuk V, § 2.1, GVI).

Het visum wordt in beginsel niet voor langere duur verleend dan waarvoor het is aangevraagd.

Visum met territoriaal beperkte geldigheid

Het visum met territoriaal beperkte geldigheid is een visum waarbij verblijf uitsluitend is toegestaan op het grondgebied van één of meer Schengenstaten. Zie voor gevallen waarin dergelijke visa kunnen worden afgegeven artikel 10, derde lid, SUO, artikel 11, tweede lid, SUO, artikel 14, eerste lid SUO, en artikel 16 SUO alsmede hoofdstuk I, § 2.3 en hoofdstuk V, § 3, GVI. Voor wat betreft de afgifte van visa met territoriaal beperkte geldigheid aan de grens, wordt verwezen naar eerdergenoemde Verordening (EG) Nr. 415/2003, BNL-bijlage I GVI en hoofdstuk I, § 2.4, BNL-kader, GVI. Zie verder bijlage 14 GVI voor wat betreft de melding aan de overige Schengenstaten omtrent de afgifte van deze visa.

Visumverklaringen

In de regel wordt het visum in het paspoort gesteld. Artikel 14, eerste lid, SUO en bijlage 11 GVI bepalen wanneer een visum in een reisdocument kan worden aangebracht. In bepaalde gevallen worden het luchthaventransit-, reis- en doorreisvisum niet in het paspoort, maar op een afzonderlijk vel papier gesteld: een visumverklaring (zie voor het model BNL-bijlage VI GVI). Aan een visumverklaring wordt dezelfde betekenis toegekend als aan een visum, met dien verstande, dat de houder van een dergelijke visumverklaring te allen tijde in het bezit dient te zijn van het identiteitsdocument waarnaar in het visum wordt verwezen. Deze visumverklaringen kunnen geldig gemaakt worden voor één of meerdere Schengenstaten.

In de volgende gevallen moet het visum in de vorm van een visumverklaring worden afgegeven:

• collectief reizende vreemdelingen die overigens in het bezit zijn van de vereiste individuele documenten voor grensoverschrijding;

• vreemdelingen wier document voor grensoverschrijding door de betreffende Schengenstaat niet als ‘geldig document voor grensoverschrijding’ is erkend (zie artikel 14, tweede lid, SUO en hoofdstuk VI, § 5.4, GVI.)

Voor een overzicht van reisdocumenten welke recht geven op overschrijding van de buitengrenzen en waarin een visum kan worden aangebracht, wordt verwezen naar het overzicht van reisdocumenten bij de GVI.

Collectief visum

Het kan hier een doorreisvisum of een reisvisum voor een verblijfsduur van ten hoogste dertig dagen betreffen, afgegeven aan vreemdelingen die:

met gebruikmaking van een collectief document voor grensoverschrijding in groepsverband reizen (zie A2/6.2.4);

een groep vormen van minimaal vijf en maximaal vijftig personen;

in het bezit zijn van de vereiste individuele documenten voor grensoverschrijding, maar waarvan kan worden vastgesteld dat zij gezamenlijk reizen en een gezamenlijk reisdoel hebben. Het visum wordt in dit geval gesteld op een losse verklaring.

Zie ook hoofdstuk I, § 2.1.4, GVI. Voor wat betreft de afgifte van collectieve visa aan de grens zie verder Verordening (EG) Nr. 415/2003, BNL-bijlage I GVI en hoofdstuk V, § 4.5, BNL-kader, GVI.

Reizigerslijst voor schoolreizen binnen de EU

Aan scholieren van derde landen die rechtmatig in Nederland verblijven, kan ter vereenvoudiging van schoolreizen binnen de EU een reizigerslijst voor scholieren worden afgegeven overeenkomstig het Besluit van de Raad van de EU van 30 november 1994 (94/75/JBZ). Bij dit besluit is een standaard gemeenschappelijk formulier toegevoegd van een reizigerslijst. De reizigerslijst is opgenomen in bijlage 3b VV.

Met de reizigerslijst kunnen scholieren uit derde landen die rechtmatig verblijf hebben in een van de lidstaten in de eerste plaats visumvrij reizen tussen de lidstaten maar zij moeten wel nog voldoen aan de overige voorwaarden voor toegang. Lidstaten kunnen dan ook scholieren die niet aan de nationale voorwaarden voor toegang voldoen, de toegang weigeren.

Daarnaast hebben de lidstaten van de EU de lijst tevens erkend als geldig document voor grensoverschrijding, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

• de lijst is voorzien van recente foto’s van de op de lijst vermelde scholieren die niet in het bezit zijn van een identiteitsbewijs met foto;

• de verantwoordelijke instantie van de lidstaat moet de verblijfsstatus van de betrokken scholieren en hun recht om opnieuw tot het land te worden toegelaten hebben bevestigd en ervoor hebben gezorgd dat het document dienovereenkomstig gewaarmerkt is;

• de lidstaat van verblijf van de scholier in kwestie moet de andere lidstaten hebben meegedeeld dat hij de lijst als geldig document voor grensoverschrijding wenst te gebruiken.

De scholieren komen voor visumvrijstelling, door plaatsing op de reizigerslijst, in aanmerking indien:

• zij in het kader van een schoolexcursie deelnemen aan een groepsreis van leerlingen van een school voor algemeen vormend onderwijs (basisscholen, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor voortgezet onderwijs);

• zij deel uitmaken van een groep die begeleid wordt door een leerkracht van de desbetreffende school;

• de leerlingenlijst volledig is ingevuld en gewaarmerkt door het schoolhoofd en is voorzien van recente foto’s van de op de lijst vermelde scholieren voor zover deze niet in het bezit zijn van een identiteitsbewijs met foto; en

• zij rechtmatig in een van de Schengenstaten verblijven.

Criteria voor visumverlening (kort verblijf)

De criteria voor visumverlening zijn in beginsel gelijk aan de algemene criteria die gelden voor toegang zoals opgenomen in artikel 5, eerste lid, SGC. De criteria voor visumverlening zijn nader uitgewerkt in de GVI en de daartoe behorende bijlagen.

Een van de basiscriteria bij visumverlening is het voorkomen van illegale immigratie (zie ook hoofdstuk V, § 1.4, GVI). Hierbij is het aan de visumaanvrager om aannemelijk te maken – zo nodig door middel van het overleggen van documenten – dat de tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd. Bij de beoordeling of de tijdige terugkeer voldoende gewaarborgd kan worden geacht, kunnen meerdere wegingsfactoren een rol spelen. De onderstaande factoren moeten in samenhang worden gezien maar kunnen ook reeds op zichzelf leiden tot de conclusie dat de tijdige terugkeer onvoldoende is gewaarborgd:

• het ontbreken van een (sterke) sociale en economische band van de visumaanvrager met het land van herkomst.

• eerdere bezoeken van de visumaanvrager aan een of meer Schengenstaten, waarbij de regels omtrent de duur van het verblijf en aanmelding niet zijn gerespecteerd.

• “visumshoppen”: aanvrager die in een relatief korte tijd bij verschillende vertegenwoordigingen heeft getracht in het bezit gesteld te worden van een visum.

• Het overleggen van valse dan wel vervalste documenten bij de visumaanvraag.

• Het afleggen van valse of onjuiste verklaringen, ten einde de vertegenwoordiging ertoe te bewegen een visum te verstrekken.

• Gebruik maken van een minder geloofwaardige referent of garantsteller. Dit wil zeggen een persoon waarvan vast staat dat deze eerder vreemdelingen heeft uitgenodigd dan wel hiervoor garant heeft gestaan die niet (tijdig) zijn teruggekeerd.

De hierboven weergegeven opsomming is niet limitatief.

Zoals reeds in A2/4.2.3 werd vermeld, is in artikel 5, eerste lid, onder c, SGC aangegeven dat een vreemdeling dient te beschikken over voldoende middelen van bestaan. In bijlage 7 GVI is voor Nederland aangegeven dat het uitgangspunt hierbij een bedrag is van € 34 per persoon per dag. Tevens dient de vreemdeling in het bezit te zijn van een medische reisverzekering voor de duur van zijn verblijf in het Schengengebied (zie hoofdstuk V, § 1.4, GVI, de Benelux-Bijlage V en deel I, punt 4.1.2. GVI).

In geval de vreemdeling zelf niet over voldoende middelen beschikt, kan desondanks aan het middelenvereiste worden voldaan, indien een in Nederland rechtmatig verblijvende solvabele derde zich garant stelt voor de kosten die voor de staat of voor andere openbare lichamen uit het verblijf van de vreemdeling kunnen voortvloeien, alsmede voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar de toelating van de vreemdeling is gewaarborgd (zie bijlage 6a VV tot en met bijlage 6c VV). Deze derde kan aangemerkt worden als solvabel indien hij zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Onder voldoende wordt in dit kader verstaan een netto maandinkomen minimaal gelijk aan het bestaansminimum voor de categorie echtparen en gezinnen in de zin van de Wwb. De begrippen zelfstandig en duurzaam zijn nader uitgewerkt in artikel 3.73 Vb en artikel 3.75 Vb en zijn overeenkomstig van toepassing op de verlening van kort verblijf.

In geval een solvabele derde zich garant stelt voor meer dan één persoon, kunnen aanvullende voorwaarden gesteld worden. In die gevallen kan bijvoorbeeld verlangd worden dat een bankgarantie ter hoogte van het lijnvluchttarief KLM en/of meerdere separate garantverklaringen worden overlegd. Voor elke aanvullend aangedragen visumaanvrager voor wie de solvabele derde zich garant wil stellen geldt dat de solvabele derde zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan dient te beschikken.

Indien een solvabele derde zich reeds eerder garant heeft gesteld voor een visumaanvrager en hij niet of onvoldoende aannemelijk kan maken dat deze visumaanvrager tijdig is teruggekeerd naar het land van herkomst of een land waar de toelating is gewaarborgd, kan dit mede aanleiding vormen de aanvraag voor een visum kort verblijf af te wijzen.

H

Paragraaf A2/6.2.9.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.2.9.2 Alleenreizende minderjarigen

Alleenreizende minderjarigen moeten voldoen aan de normale vereisten voor binnenkomst en verblijf. Indien de toegang tot Nederland aan de alleenreizende minderjarige wordt geweigerd, dient deze te worden teruggebracht naar een derde land waar zijn toelating is gewaarborgd. In dit geval draagt de ambtenaar belast met de grensbewaking de verantwoordelijkheid hiervoor over aan de DT&V.

I

Paragraaf A2/7.1.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.1.6 Aansprakelijkheid voor uitzettings- en verblijfskosten

Indien het niet binnen redelijke tijd mogelijk is de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland te vervoeren, dan kunnen de kosten van uitzetting uit Nederland, waaronder ook de verblijfskosten kunnen worden begrepen ingevolge artikel 65 Vw, juncto artikel 6.3 Vb, op die vervoersonderneming worden verhaald.

Deze kosten omvatten blijkens artikel 6.3 Vb in ieder geval de kosten verbonden aan:

a. het vervoer van de uit te zetten vreemdeling per eerste gelegenheid, doch op de wijze die, gelet op de omstandigheden, de goedkoopste is, naar een plaats buiten Nederland;

b. de begeleiding van de vreemdeling naar een plaats van vertrek uit Nederland alsmede zijn begeleiding naar een plaats buiten Nederland, voorzover deze noodzakelijk is; en

c. het verblijf van de vreemdeling in Nederland in de periode nadat de vervoersonderneming van een ambtenaar belast met grensbewaking de aanwijzing heeft gekregen de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.

Onder de kosten van uitzetting zijn ook begrepen de kosten van de handelingen, zoals het presenteren van een vreemdeling op de ambassade ter verkrijging van een vervangend reisdocument. De kosten waarvoor de vervoersonderneming op basis van het hiervoor genoemde onder a tot en met c aansprakelijk is, zijn opgenomen in de tarievenlijst.

Nadat een vreemdeling is terugvervoerd, leveren alle overheidsinstanties de IND een overzicht aan van de kosten die zij met betrekking tot de betreffende vreemdeling hebben gemaakt. Zij doen dit aan de hand van onderstaande tarievenlijst. Deze gestandaardiseerde tarieven betreffen de kosten van uitzetting en de kosten van verblijf die de overheid maakt met betrekking tot vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd. De tarieven zijn gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten van de diverse betrokken instanties. De tarieven zullen jaarlijks – per 1 januari – worden herzien en worden gepubliceerd in de Stcrt.

De IND stuurt de vervoerder vervolgens een rekening die de kosten omvat die door de diverse instanties zijn gemaakt. De instanties die het betreft, ontvangen alle een kopie van de rekening. De vervoerder dient het betreffende bedrag voorts over te maken aan de IND, waarna deze laatste de andere overheidspartijen hun aandeel doet toekomen.

Indien een vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indient, wordt de aansprakelijkheid van de vervoerder voor de kosten voor de duur van de behandeling van de asielaanvraag opgeschort. Er zullen pas weer kosten op de vervoerder worden verhaald nadat de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden en de ambtenaar belast met de grensbewaking de vervoerder de aanwijzing heeft gegeven de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.

Ook indien het uiteindelijk niet mogelijk blijkt de vreemdeling uit te zetten is de vervoerder aansprakelijk voor de kosten die gemaakt worden met betrekking tot de door hem aangevoerde geweigerde vreemdeling.

Tarievenlijst 2007

Vervoer (per vervoerde vreemdeling)

  

Binnen Rotterdam

€ 149,44

 

Van Rotterdam naar Den Haag

 

€ 298,88

Van Rotterdam naar Amsterdam

 

€ 298,88

Van Rotterdam naar Brussel

€ 448,32

 

Binnen Amsterdam

€ 149,44

 

Van Amsterdam naar Den Haag

 

€ 298,88

Van Amsterdam naar Rotterdam

 

€ 298,88

Van Amsterdam naar Brussel

 

€ 597,76

Vervoer naar overige bestemmingen, per vreemdeling per uur

€ 74,72

 
   

Escortering tijdens het terugvervoer

  

Salariskosten (per escort per uur)

 

€ 74,72

Kosten voor het verblijf van de escort (per escort)

 

variabel

Ticketkosten (per escort)

 

variabel

Vliegvergoeding (per escort per uur)

€ 18,42

 

Onkostenvergoeding (per escort per dag)

 

€ 12,00

Reisverzekering (per escort)

variabel

 
   

Verblijf van de geweigerde vreemdeling

  

Enige verblijfplaats aangewezen als plaats of ruimte bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, Vw (p.p.p.d.)

€ 217,84

 
   

Laissez passer

  

Kosten aanvraagproces

 

€ 597,00

Tolk tijdens vooronderzoek (per aanvraag)

€ 55,00

 

Prijs laissez passer

variabel

 
   

Medische kosten

 

variabel

   

Overige kosten

 

variabel

   

Administratiekosten

 

8%

(maximaal € 1.200 administratiekosten per vreemdeling)

  

J

Paragraaf A3/7.7.1.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.7.1.4 Niet voldoen aan de meldplicht en vertrek van de vreemdeling

Indien de vreemdeling zich ondanks een verplichting daartoe niet houdt aan de meldplicht kan dit een aanwijzing zijn dat hij het land heeft verlaten of dat hij zich definitief aan het toezicht heeft onttrokken. Indien de vreemdeling zich twee achtereenvolgende keren niet houdt aan de meldplicht dient hij gevorderd te worden om in persoon gegevens te verstrekken omtrent de onttrekking aan de meldplicht. Reageert de vreemdeling niet dan kan geconcludeerd worden dat hij Nederland heeft verlaten of zich definitief aan het toezicht heeft onttrokken en dient hij in de vreemdelingenadministratie te worden afgemeld. Voor asielzoekers die in een opvangvoorziening verblijven, geldt een uitzondering op deze regel. Gezien het betrekkelijke gemak waarmee het daadwerkelijke vertrek van de betrokkene kan worden gecontroleerd door de vreemdelingenpolitie ter plaatse, dient in deze gevallen altijd een adrescontrole plaats te vinden, alvorens conclusies over het definitieve vertrek van de vreemdeling worden getrokken. Voorts vereist de omstandigheid dat deze vreemdelingen direct ten laste komen van de openbare kas en het feit dat indien een vreemdeling vertrekt, de woning kan worden betrokken door een andere vreemdeling, dat het vertrek onomstotelijk vast komt te staan.

Over het (aangenomen) vertrek van een vreemdeling worden de IND en de DT&V geïnformeerd door middel van een formulier M100.

K

Paragraaf A3/7.9.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.9.3 Gedragslijn bij vreemdelingen zonder documenten

Een vreemdeling die, bij aanmelding of bij aantreffen, niet (meer) in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, dient op grond van artikel 50, Vw te worden staande gehouden en te worden gehoord. Zie ook A3/3. Zijn identiteit dient te worden vastgelegd aan de hand van naamsopgave, foto’s en dactyloscopisch signalement met handtekening van de gedactyloscopeerde.

Er moet niet te snel worden afgegaan op de bewering van een vreemdeling dat hij niet (of niet meer) in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding. In de praktijk is gebleken dat indien de vreemdeling uitvoerig wordt gehoord, door deze soms alsnog een document voor grensoverschrijding wordt overgelegd. Indien door moeilijkheden met de taal geen of onvoldoende contact met de vreemdeling mogelijk is, kan de hulp van een tolk worden ingeroepen, die als voldoende bekwaam en objectief kan worden beschouwd.

Van alle aangetroffen bescheiden, zoals reisbiljetten, diploma’s en dergelijke, moeten fotokopieën worden gemaakt. De Korpschef of de Commandant der KMar zendt zo spoedig mogelijk het resultaat van het verrichte identiteits- en nationaliteitsonderzoek naar de DT&V. Dit gebeurt door middel van een overdrachtsdossier. Op basis van de in het overdrachtsdossier aanwezige informatie zal de DT&V proberen het voor het vertrek van de vreemdeling benodigde document te verkrijgen.

L

Paragraaf A3/9.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

9.3 Handelwijze bij een als ongewenst gesignaleerde vreemdeling

Een vreemdeling die in het kader van grensbewaking wordt aangetroffen en die staat gesignaleerd zoals hiervoor omschreven, wordt in beginsel de toegang geweigerd op grond van artikel 13, juncto artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, SGC. Er dient voordat tot toegangsweigering wordt overgegaan echter contact te worden opgenomen met de IND indien het een vreemdeling betreft als bedoeld in A2/5.5.1.

Een vreemdeling die in het kader van binnenlands vreemdelingentoezicht wordt aangetroffen, kan op grond van de artikelen 50, juncto artikel 63, Vw worden overgebracht naar een politiebureau of een brigade van de KMar. Het uitgangspunt van de signalering is dat de vreemdeling uit Nederland verwijderd dient te worden door de DT&V. Deze verwijdering dient conform het gestelde in A4 dan ook zo spoedig mogelijk te gebeuren. De vrijheidsontneming kan geschieden op grond van het bepaalde in artikel 50 en/of artikel 59 Vw.

Indien de gesignaleerde vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning voor Nederland of een van de andere Schengenlanden, dan wel een aanvraag tot verblijf indient of heeft ingediend, dan wel een verblijfsvergunning wil verlengen, is de procedure zoals vermeld onder A3/9.4 van toepassing.

M

Paragraaf A4/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1 De rechtsplicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten

Uitgangspunt in de Vw is dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) heeft, Nederland uit eigen beweging moet verlaten. De vreemdeling is daarbij zelf verantwoordelijk voor zijn vertrek uit Nederland. Deze eigen verantwoordelijkheid is neergelegd in artikel 61, eerste lid, Vw. De verplichting om Nederland te verlaten is ingevolge dat artikel afhankelijk van de rechtmatigheid van het verblijf. Welke vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, is opgenomen in artikel 8 Vw.

De rechtsplicht om Nederland te verlaten ontstaat op het moment waarop het rechtmatig verblijf eindigt. Voor vreemdelingen die nooit rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad en zich dus illegaal toegang tot Nederland hebben verschaft, ontstaat deze rechtsplicht op het moment waarop zij zich illegaal toegang tot Nederland hebben verschaft. De termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland moet verlaten kan variëren en is geregeld in artikel 62 Vw.

Voor vreemdelingen die wel een aanvraag hebben ingediend, maar waarvan de aanvraag is afgewezen en het bezwaar of beroep de werking van de bestreden beschikking niet opschort, ontstaat de rechtsplicht na afwijzing van de aanvraag. Als bezwaar of beroep de werking van de bestreden beschikking opschort, dan ontstaat de rechtsplicht nadat de opschorting is geëindigd.

Zie B14 in geval de vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.

N

Paragraaf A4/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2 Het vorderen van medewerking aan de voorbereiding van vertrek

Indien bij beschikking een verblijfsaanvraag is afgewezen of de verblijfsvergunning is ingetrokken, terwijl de werking van die beschikking is opgeschort, dan kan op grond van artikel 61, tweede lid, Vw desalniettemin medewerking van de vreemdeling worden gevorderd aan de voorbereiding van het vertrek uit Nederland. Deze regeling maakt het onder meer mogelijk om ten aanzien van asielzoekers medewerking te verlangen aan de voorbereiding van het vertrek uit Nederland wanneer de eerste beslissing op de asielaanvraag negatief is, zodat, ingeval de bestreden beschikking in de rechterlijke procedure wordt bevestigd, het vertrek zo snel mogelijk kan plaatsvinden. Van de vreemdeling kan derhalve worden verlangd dat hij zich inspant om vervangende reisdocumenten te verkrijgen op het moment dat hij nog in afwachting is van de rechterlijke procedure. Dat betekent niet dat de vreemdeling zich dient te wenden tot autoriteiten van zijn land van herkomst. Hij kan bijvoorbeeld ook via familieleden of vrienden in het land van herkomst trachten om identiteitsdocumenten of andere schriftelijke stukken waaruit zijn nationaliteit en identiteit blijkt, te verkrijgen. De vreemdeling kan zonodig op grond van artikel 4.38 Vb door de ambtenaar belast met het toezicht worden gevorderd om te verschijnen teneinde gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding van het vertrek uit Nederland. Steeds dient door de ambtenaar belast met het toezicht aan de vreemdeling duidelijk te worden gemaakt wat er van hem in dit kader wordt verlangd. In de vreemdelingenadministratie vindt hiervan registratie plaats.

O

Paragraaf A4/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.4 Vertrek naar een ander land dan het land van herkomst

Vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten, zijn in beginsel vrij zich te begeven naar ieder land waar zijn toegang is gewaarborgd. Toegang tot een ander land dan het land van herkomst moet de vreemdeling zelf aannemelijk maken. Echter, indien de vreemdeling niet is vertrokken in de vertrektermijn en de overheid de uitzetting van de vreemdeling ter hand heeft genomen, zal de gedwongen verwijdering niet worden opgeschort wanneer de vreemdeling op enig moment aangeeft naar een ander land te willen vertrekken.

Concrete informatie over de voorwaarden voor binnenkomst in een bepaald land wordt door de DT&V getoetst aan het individuele geval.

P

Paragraaf A4/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5 Verwijdering van gezinsleden

Indien het hoofd van een gezin uit Nederland moet worden verwijderd, geldt als algemene regel dat de tot zijn gezin behorende vreemdelingen, aan wie het niet of niet langer krachtens een van de bepalingen van artikel 8 Vw is toegestaan in Nederland te verblijven, zoveel mogelijk met het hoofd van het gezin verwijderd dienen te worden. Indien al dan niet door toedoen van een gezinslid gezamenlijk vertrek van het gezin niet mogelijk is, kan gescheiden verwijdering pas plaatsvinden nadat de zaak is beoordeeld en getoetst door de DT&V.

Q

Paragraaf A4/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.3 Verkorten van de vertrektermijn

Er kunnen zich omstandigheden voordoen, die het wenselijk maken om een kortere vertrektermijn te geven. Om die reden is in artikel 62, vierde lid, Vw de bevoegdheid van de Minister opgenomen om de vertrektermijn tot minder dan vier weken te verkorten. De Korpschef, dan wel de Commandant der KMar kan ingevolge artikel 1.4 Vb zelfstandig tot verkorting van de vertrektermijn besluiten.

De vertrektermijn kan verkort worden in het belang van de uitzetting:

• indien de geldigheidsduur van de beschikbare reisdocumenten door het toekennen van een termijn van vier weken verloopt;

• indien gegronde vrees bestaat dat de vreemdeling misbruik zal maken van het gunnen van een vertrektermijn door niet-rechtmatig in ons land achter te blijven;

• indien de eerste reismogelijkheid zich voordoet vóór het verstrijken van de vertrektermijn, terwijl de daaropvolgende reismogelijkheid in redelijkheid te lang na het verstrijken van de vertrektermijn ligt;

• indien binnen de vertrektermijn van de vreemdeling de mogelijkheid bestaat hem in het kader van een door de DT&V georganiseerde overheidsvlucht te laten terugkeren;

• indien het een vreemdeling betreft wiens uitzetting dient te geschieden door middel van overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten ingevolge terug- en overnameovereenkomsten (zie A4/11).

De vertrektermijn kan voorts worden verkort in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid.

Bij EU-/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, is verkorting van de vertrektermijn alleen mogelijk in naar behoren aantoonbare dringende gevallen (zie artikel 8.24, derde lid, Vb en A6/5.3.3.7). Hiervan is slechts sprake bij een actuele, werkelijke en genoegzaam ernstige bedreiging van de openbare orde (Raad van State 15 juli 2005, Bulvydas, 200505057/1).

De verkorting van de vertrektermijn kan op twee manieren door de rechter worden beoordeeld:

• indien de Minister de vertrektermijn tegelijk met de afwijzing van de aanvraag verkort, dan zal de rechter bij de beoordeling van het beroep op de rechter tevens de verkorting van de termijn beoordelen;

• indien de Minister pas na afloop van het beroep op de rechter de vertrektermijn verkort, dan is afzonderlijk bezwaar of beroep mogelijk. In dit laatste geval mag de behandeling van een ingediend bezwaar- of beroepschrift niet in Nederland worden afgewacht.

Het verkorten van de vertrektermijn heeft overigens geen gevolg voor de termijn waarbinnen de vreemdeling bezwaar of beroep kan instellen. Deze termijn blijft in genoemde situaties in het algemeen vier weken, tenzij de aanvraag in het AC wordt afgedaan, in welk geval de beroepstermijn een week bedraagt (zie artikel 69, eerste en tweede lid, Vw).

R

Paragraaf A4/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1 Aanvragen reisdocumenten

Uitgangspunt

Uitgangspunt in de Vw is dat de vreemdeling aan wie geen (verder) verblijf in Nederland is toegestaan een eigen verantwoordelijkheid heeft om Nederland binnen de daarvoor gestelde termijn te verlaten. Wanneer een vreemdeling niet beschikt over geldige reisdocumenten, dient hij hiervoor tijdig zelf te zorgen. Hiertoe kan de vreemdeling zich wenden tot zijn eigen diplomatieke vertegenwoordiging of tot familieleden of bekenden in het land van herkomst.

Wanneer een vreemdeling niet zelfstandig Nederland verlaat, kan uitzetting aan de orde komen (zie A4/6).

In het kader van een uitzetting van een vreemdeling die niet beschikt over een (geldig) reisdocument, wordt pas een (vervangend) reisdocument aangevraagd wanneer de uitzetting niet geëffectueerd kan worden op basis van een terug- of overnameovereenkomst of werkafspraken dan wel een claim op een vervoerder (artikel 65 Vw).

Wijze van aanvragen

In een aantal gevallen is uitzetting van een vreemdeling aan wie geen (verder) verblijf in Nederland is toegestaan niet onmiddellijk uitvoerbaar, omdat deze niet over een (geldig) reisdocument beschikt op grond waarvan zijn toegang tot zijn land van herkomst of een ander land is gewaarborgd. Om na te gaan of de vreemdeling bij een andere ketenpartner bekend is, dient in die gevallen de vreemdelingenadministratie te worden geraadpleegd. Ter vaststelling van de nationaliteit en identiteit kan hier onder andere worden gedacht aan het vergelijken van foto’s en vingerafdrukken. Ter vaststelling van de nationaliteit van een vreemdeling kan in bijzondere gevallen gebruik worden gemaakt van de bij de IND aanwezige expertise op het gebied van taalanalyse.

Indien de uit te zetten vreemdeling niet in het bezit is van een (geldig) reisdocument of re-entry permit op grond waarvan de toegang tot het land van bestemming en zijn eventuele doorreis door een derde land is gewaarborgd, kan de DT&V zo spoedig mogelijk een (vervangend) reisdocument en de eventueel benodigde (transit)visa en re-entry permit aanvragen bij de betreffende buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging.

Een uitzondering hierop vormen de gevallen, waarin onmiddellijke uitzetting door middel van overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten of door plaatsing aan boord van een schip of een vliegtuig mogelijk is (zie A4/8). Indien de uitzetting van een vreemdeling als hier bedoeld niet op de voorgeschreven wijze kan worden geëffectueerd, dient contact te worden opgenomen met de DT&V.

Moment van aanvraag

Bij contacten met de diplomatieke vertegenwoordiging ter verkrijgen van de voor het vertrek benodigde (vervangende) reisdocumenten dient voorzichtigheid te worden betracht in verband met het verbod op refoulement.

Dit betekent in beginsel dat het aanvragen van een (vervangend) reisdocument, re-entry permit, of identiteitsonderzoek alsook de presentatie (in persoon) van de vreemdeling bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst, indien het om een asielzoeker gaat, pas dient te geschieden na een uitspraak van de rechter in beroep, of, wanneer het indienen van een rechtsmiddel geen opschortende werking heeft (hoger beroep), tot het moment waarop de rechter heeft geoordeeld over het eventuele verzoek om een voorlopige voorziening.

Het indienen van hoger beroep heeft geen opschortende werking. Een asielzoeker mag de uitspraak in hoger beroep dus niet afwachten en dient Nederland te verlaten. Hij kan derhalve worden uitgezet, behoudens in geval van een toegewezen voorlopige voorziening. Omdat het indienen van hoger beroep geen opschortende werking heeft, is het mogelijk de vreemdeling te presenteren bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het (vermoedelijke) land van herkomst. Als een afgewezen asielzoeker echter in hoger beroep gaat én tegelijkertijd een verzoek om een voorlopige voorziening aanvraagt, dient gewacht te worden met de presentatie bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst totdat de ABRvS zich heeft uitgesproken over de voorlopige voorziening. In het geval de voorlopige voorziening wordt afgewezen kan gepresenteerd worden. In het geval de voorlopige voorziening wordt toegekend, dient presentatie achterwege te blijven totdat de rechter heeft beslist in de bodemprocedure (hoger beroep).

Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin er sprake is van een vrijheidsontnemende maatregel en het verkrijgen van een vervangend reisdocument veel tijd in beslag neemt. In dat geval kan de DT&V, ook indien de rechter nog niet heeft beslist op een door een asielzoeker ingediend verzoek om een voorlopige voorziening en/of ingesteld beroep, zich voor het aanvragen van een (vervangend) reisdocument, re-entry permit of identiteitsonderzoek wenden tot de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst.

Eventueel kan ook in andere (bijzondere) gevallen worden overgegaan tot vroegtijdige presentatie van de vreemdeling bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om afgewezen asielzoekers afkomstig uit een land waarvan bekend is dat het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten lange tijd in beslag neemt en er sprake is van openbare-ordeaspecten (bijvoorbeeld iemand die op grond van het strafrecht van zijn vrijheid is beroofd). Vroegtijdige presentatie van asielzoekers dient achterwege te blijven als de verwijdering snel kan worden geëffectueerd.

Is de vreemdeling in een huis van bewaring, een gevangenis, een TBS-inrichting of een soortgelijke inrichting opgenomen, dan dient het (vervangend) reisdocument zo mogelijk reeds tijdens zijn verblijf in die inrichting te worden aangevraagd, opdat de uitzetting zo spoedig mogelijk, bij voorkeur onverwijld, na het ontslag kan plaatsvinden (zie A4/10.1).

Contact met de diplomatieke vertegenwoordiging

De diplomatieke vertegenwoordiging wordt, evenals andere autoriteiten van het (vermoedelijke land van herkomst), nimmer op de hoogte gesteld van het feit dat de vreemdeling eerder een asielaanvraag heeft ingediend in Nederland of in enig ander land. Er kan slechts worden aangegeven dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en om die reden Nederland dient te verlaten.

Geen aantekeningen in documenten van asielzoekers

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en de betrokken ambtenaren van de IND zien erop toe dat geen aantekeningen in reis- of identiteitsdocumenten van asielzoekers worden geplaatst.

S

Paragraaf A4/4.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.2.1 De diplomatieke vertegenwoordiging wijst de aanvraag af

Indien de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een (vervangend) reisdocument door een diplomatieke vertegenwoordiging en hij overigens niet aan de buitenlandse grensautoriteiten kan worden overgegeven, dan wel uit Nederland worden verwijderd door middel van plaatsing aan boord van een schip of vliegtuig (zie A4/8) en er daarnaast geen sprake is van de situatie dat de vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken (zie C2/8), dient hem te worden aangezegd dat hij Nederland moet verlaten.

T

Paragraaf A4/4.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.2.2 Afgifte van een EU-staat

In voorkomende gevallen kan het vertrek uit Nederland plaatsvinden met behulp van een EU-staat als bedoeld in de Aanbeveling van de Raad van 30 november 1994 betreffende de aanneming van een standaard-reisdocument voor de verwijdering van onderdanen van derde landen (Publicatieblad Nr. C 274 van 19/09/1996 blz. 18-19, zie model M80). Dit document wordt afgegeven door de Nederlandse overheid indien de nationaliteit van de vreemdeling voldoende aannemelijk is. De EU-staat kan worden gebruikt bij terugkeer naar het land van herkomst, maar in voorkomende gevallen ook bij de terugkeer naar een ander land. Tevens kan het document worden gebruikt als ondersteunend reisdocument bij overdracht naar andere Europese landen.

Bij gebruikmaking van een EU-staat in het kader van het vertrek uit Nederland dient aan de volgende – cumulatieve – voorwaarden voldaan te zijn:

• het is niet mogelijk gebleken tijdig een (vervangend) reisdocument te verkrijgen van de betreffende (feitelijke) autoriteiten in het land van herkomst of een derde land, of er zijn met de autoriteiten van het desbetreffende land afspraken gemaakt over het gebruik van de EU-staat;

• er bestaan één of meerdere aanwijzingen op grond waarvan de nationaliteit en, in voorkomende gevallen, de identiteit van de betrokken vreemdeling aangenomen kan worden;

• er bestaat een redelijke kans dat de betrokken vreemdeling wordt toegelaten in het land waar hij naar terug dient te keren.

In alle gevallen vindt afgifte van een EU-staat plaats door de DT&V. Het verdient aanbeveling om, indien aanwezig, bij de EU-staat (kopieën) van identiteits(ondersteunende) documenten te voegen, zoals een rijbewijs of geboorteakte. De (kopieën) van deze documenten mogen geen asielgerelateerde informatie bevatten.

U

Paragraaf A4/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3 Het inhouden van documenten

Bij elke verwijdering van een vreemdeling dient steeds zoveel mogelijk te worden nagegaan door de vreemdelingenpolitie dan wel de KMar of de door de Minister gegeven voorschriften en aanwijzingen omtrent het doorhalen van in het paspoort gestelde aantekeningen, het inhouden van afzonderlijke inlegbladen en het inhouden van identiteitsdocumenten zijn nageleefd (zie A3/5).

Indien inlegbladen en identiteitsdocumenten als hier bedoeld bij de vreemdelingen worden aangetroffen, dienen deze te worden ingehouden en door tussenkomst van de DT&V te worden toegezonden aan de betrokken ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen. Dit geschiedt door middel van het model M101.

V

Paragraaf A4/5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.2 Procedure

De procedure voor vertrek onder het REAN-programma is hieronder kort samengevat en toegelicht:

a. de vreemdeling dient een aanvraag voor vertrek in bij IOM;

b. IOM gaat bij de IND na of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor verlening van bijdragen onder het REAN-programma;

c. indien dit het geval is, krijgt de vreemdeling bericht dat hij in beginsel onder het REAN-programma kan vertrekken;

d. de vreemdeling vertrekt vanaf de luchthaven, waar hij zijn ticket en eventueel een eenmalige financiële ondersteuning krijgt uitgereikt na toestemming voor intrekking van eventuele procedures ter verkrijging van een verblijfstitel, dan wel de verblijfsvergunning.

ad a.

IOM informeert de vreemdeling over de ondersteuning die IOM kan verlenen bij terugkeer naar het land van herkomst en doormigratie. Indien de vreemdeling gebruik wenst te maken van de ondersteuning van IOM kan deze een aanvraag voor vertrek indienen. Gelijktijdig wordt door de vreemdeling het formulier ondertekend waarin hij verklaart geen bezwaar te hebben tegen het uitwisselen van voor het vertrek relevante gegevens tussen IOM, de IND en de DT&V.

ad b.

IOM beoordeelt de aanvraag. Vanwege de voorwaarden voor vertrek onder het REAN-programma wordt de IND om toestemming gevraagd de betrokken vreemdeling via IOM te laten vertrekken. Deze toestemming wordt door de IND verleend of onthouden in overleg met de DT&V. De DT&V wordt door de IND geïnformeerd over de beslissing of wel of geen toestemming wordt verleend. Indien er reeds concrete verwijderingsmaatregelen jegens de vreemdeling zijn genomen, kan de DT&V besluiten de verwijdering doorgang te laten vinden, dan wel de vreemdeling te laten vertrekken via IOM. Reeds gestarte verwijderingsmaatregelen worden opgeschort in het geval toestemming wordt verleend.

ad c.

Indien een aanvraag is goedgekeurd, organiseert IOM de reis en stelt de eventueel uit te keren financiële bijdrage voor de eerste kosten van levensonderhoud vast. De vreemdeling is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten. Indien de DT&V, vreemdelingenpolitie, de ZHP, de KMar of de IND in het bezit is van (vervangende) reisdocumenten, worden deze zoveel mogelijk gebruikt in het zelfstandige vertrektraject dat wordt gefaciliteerd door IOM.

Indien de vreemdeling in het bezit is van een (elektronisch) W-document dient hij dit voorafgaand aan zijn vertrek bij de vreemdelingenpolitie in te leveren.

ad d.

De uitreisformaliteiten op de luchthaven worden afgehandeld door IOM. Indien sprake is van vrijheidsbeperkende maatregelen, of wanneer de vreemdeling vanuit vreemdelingenbewaring vertrekt, wordt de vreemdeling door de KMar overgedragen aan IOM. Voor overgave aan IOM heft de ambtenaar belast met de grensbewaking de vrijheidsbeperkende maatregel of de vreemdelingenbewaring op. In die gevallen ontvangt de KMar schriftelijk bericht van IOM dat de vreemdeling daadwerkelijk is vertrokken.

De vreemdeling ondertekent ten overstaan van IOM een vertrekverklaring waarin hij onder meer verklaart instemming te verlenen met de intrekking van (eventuele) nog openstaande verblijfsrechtelijke procedures, dan wel intrekking van de verblijfsvergunning. De vertrekverklaring wordt opgesteld door het IOM.

De IND en de DT&V ontvangen schriftelijk bericht van IOM dat de vreemdeling is vertrokken met ondersteuning van IOM. Er dient geen bericht vertrek (zie model M100) aan de IND te worden gestuurd. De IND verstrekt in deze gevallen voorafgaand aan het vertrek informatie aan IOM over eventuele ketenpartners anders dan de DT&V die door IOM van het uiteindelijke vertrek op de hoogte gesteld moeten worden.

W

Paragraaf A4/6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.1 Algemene uitgangspunten

Uitzetting is een bevoegdheid en geen verplichting van de Minister. De titel tot uitzetting is van rechtswege het gevolg van het niet verlenen, niet verlengen of intrekken van de vergunning, het eindigen van het rechtmatig verblijf, of het niet rechtmatige verblijf. In artikel 27, 45 en 63 Vw is opgenomen dat de vreemdeling kan worden uitgezet indien hij Nederland niet uit eigen beweging verlaat binnen de daartoe gestelde termijn. De rechter kan op het moment van het doen van zijn uitspraak beoordelen of er beletselen bestaan tegen uitzetting. Als de rechter de beschikking in stand laat, is met die uitspraak bevestigd dat de vreemdeling Nederland dient te verlaten.

Uitzetting vindt plaats:

• door overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten; of

• door plaatsing aan boord van een vliegtuig of schip van de onderneming door wiens tussenkomst de vreemdeling heeft aangevoerd (zie A4/8); of

• indien geen van de bovenstaande opties mogelijk is: rechtstreeks, dan wel indirect door middel van een tussenstop, naar een land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang wordt verleend.

Van belang is dat in het kader van de uitzetting nimmer aan de autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdeling, noch aan autoriteiten van het land van doorreis of bestemming, mag worden medegedeeld, of documenten mogen worden verstrekt waaruit blijkt dat de vreemdeling eerder een asielaanvraag heeft ingediend. Om te voorkomen dat deze informatie de genoemde autoriteiten bereikt, mag ook nimmer aan het personeel van de vervoersmaatschappij waarmee de vreemdeling wordt uitgezet, worden medegedeeld dat hij een asielaanvraag heeft ingediend. Er kan slechts worden aangegeven dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) heeft en om die reden Nederland dient te verlaten.

X

Paragraaf A4/6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.3 Verantwoordelijkheid voor maatregelen uitzetting

De DT&V is verantwoordelijk voor de effectuering van de uitzetting. Hierop gelden een paar uitzonderingen.

Ten aanzien van vreemdelingen die door de KMar in het kader van het MTV zijn aangetroffen, is de Commandant der KMar verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen voor de overdracht aan Duitsland of België via de landsgrenzen. Vreemdelingen die in het kader van het vreemdelingentoezicht worden aangetroffen en die vormloos via de landgrenzen met België of Duitsland kunnen worden overgedragen, worden door de politie aan de KMar overgedragen. De KMar zorgt voor de overdracht. Hetzelfde geldt voor de situatie waarin na toegangsweigering door de ambtenaar belast met de grensbewaking, de KMar of ZHP in staat is binnen afzienbare tijd te realiseren dat de vreemdeling wordt verwijderd. In alle andere gevallen is de DT&V verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen voor de uitzetting.

Y

Paragraaf A4/6.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.4 Aanlevering van de vreemdeling ten behoeve van uitzetting

Over het algemeen vindt uitzetting plaats via één van de uitzetcentra, ook als het gaat om een groepsgewijze uitzetting per overheidsvlucht. Vreemdelingen die zijn aangetroffen in het grensgebied in het kader van het MTV of in het kader van het binnenlands vreemdelingentoezicht kunnen ook zonder plaatsing in een uitzetcentrum worden uitgezet (zie A4/6.3).

De uitzetting van vreemdelingen via een uitzetcentrum kan op twee manieren plaatsvinden:

• vreemdelingen die reeds in vreemdelingenbewaring zijn gesteld, worden op basis van de eerder opgelegde vrijheidsontnemende maatregel overgebracht naar een uitzetcentrum;

• vreemdelingen die nog niet in vreemdelingenbewaring zijn gesteld worden in een uitzetcentrum op grond van artikel 59, eerste en tweede lid, Vw in bewaring gesteld.

Voor de werkwijze ten aanzien van inbewaringstelling van een vreemdeling, zie A6/5.3.

Bij uitzetting per vliegtuig is het in uitzonderlijke gevallen in overleg met de DT&V mogelijk vreemdelingen rechtstreeks aan te leveren op de grensdoorlaatpost waarlangs de vreemdeling zal worden uitgezet. Van uitzonderlijke gevallen is bijvoorbeeld sprake bij capaciteitsproblemen of bij overwegingen van openbare orde vanwege strafrechtelijke feiten die de vreemdeling heeft begaan.

De DT&V is bij uitzetting per vliegtuig verantwoordelijk voor het boeken van een vlucht bij een daartoe aangewezen reisagent. Minimaal 48 uur voor vertrek controleert de DT&V of de vreemdeling beschikt over:

• een geldig vliegticket; en

• zijn geld en andere eigendommen; en

• geldige (vervangende) reisdocumenten, dan wel een schriftelijke toezegging voor de benodigde vervangende reisdocumenten; en

• persoonlijke bagage (maximaal 20 kg.); en

• indien noodzakelijk: een verklaring van medische vliegreisgeschiktheid (de zogeheten “fit-to-fly-verklaring”).

Voor de uitzetting plaatsvindt, wijst de ambtenaar belast met de feitelijke uitzetting (veelal de KMar of ZHP) de vreemdeling erop, dat als er documenten in de bagage van de vreemdeling bevinden waaruit kan blijken dat de vreemdeling asiel heeft gevraagd, deze achtergelaten kunnen worden.

Voor het gebruik van het formulier Aanmeldformulier vreemdeling (zie model M118) zie A6/1.3.

Z

Paragraaf A4/6.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.5 Informatie-uitwisseling ten behoeve van de uitzetting

Via het formulier Aanmeldformulier vreemdeling (zie model M118) worden aan de KMar of ZHP vooraf alle omstandigheden gemeld, waaronder het gedrag van de vreemdeling en medische omstandigheden, die van belang kunnen zijn voor de veiligheid of de veiligheid van de ambtenaren belast met de begeleiding tijdens de vlucht.

Indien het gedrag van de vreemdeling daartoe aanleiding geeft, kan de DT&V aan de KMar verzoeken om begeleiding van de vreemdeling tijdens de vlucht.

Bij de overdracht van de vreemdeling door de DT&V aan de KMar ten behoeve van de feitelijke uitzetting wordt gebruik gemaakt van een formulier. Na overname van de vreemdeling wordt een exemplaar van dit formulier door de KMar ondertekend en direct weer ter hand gesteld van de ambtenaar die de vreemdeling heeft overgedragen.

Door middel van het formulier Opdracht tot verwijdering (zie model M24-A) maakt de KMar van iedere uitzetting schriftelijk melding aan de DT&V. Door de vreemdelingenpolitie, de ZHP of de KMar wordt na een uitzetting een formulier Bericht van vertrek (zie model M100) opgemaakt (zie A4/6.9). Tevens wordt een Verzoek tot signalering (zie model M93) opgemaakt (zie A4/6.8 en A3/9).

AA

Paragraaf A4/6.9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.9 Bericht van vertrek

De vreemdelingenpolitie, ZHP of KMar dient het vertrek of de uitzetting van een vreemdeling uit Nederland door toezending van een bericht (zie model M100) aan de IND en de DT&V en indien van toepassing aan de opvangverlenende instantie, te melden. Indien het vertrek is gefaciliteerd door IOM, blijft toezending van dit bericht achterwege (zie A4/5). De IND verstrekt dan wel voorafgaand aan het vertrek informatie aan de IOM over eventuele ketenpartners die door de IOM van het uiteindelijke vertrek op de hoogte moeten worden gesteld. In alle gevallen kan door middel van het formulier Bericht omtrent signalering (zie model M93) advies worden uitgebracht om de vreemdeling in het (N)SIS of het OPS te signaleren (zie A3/9).

Bij toezending van het formulier Bericht van vertrek (zie model M100) dient te worden aangegeven op welke wijze de vreemdeling is vertrokken. De vertrekcategorieën zijn:

Uitzetting

Verwijdering met de sterke arm uit Nederland van een niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling (inclusief Dublinclaimanten en personen vallende onder andere overdrachtsovereenkomsten). Naast de IND en de DT&V ontvangt, indien van toepassing, ook de opvangverlenende instantie deze informatie.

Uitzetting vanuit strafrechttraject (conform VRIS-werkwijze)

Verwijdering met de sterke arm uit Nederland van een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die is aangehouden op grond van verdenking van het plegen van strafbare feiten (zijnde misdrijven en overtredingen). Zie hiervoor A4/10.1. Tot deze vertrekcategorie behoort ook de vreemdeling die voorafgaand aan zijn uitzetting op een bepaald moment vanuit het strafrechttraject in vreemdelingenbewaring is gesteld. De verwijderde geweigerde vreemdeling die strafrechtelijk is of wordt vervolgd, valt niet onder deze vertrekcategorie.

Vertrek onder toezicht van zelfmelder

Het onder begeleiding uit Nederland doen vertrekken van een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, die zich zelfstandig heeft gemeld bij de KMar of de ZHP op een luchthaven of zeehaven voor het verkrijgen van reisdocumenten.

Vertrek onder toezicht MTV

Het met de sterke arm aan de landgrenzen doen vertrekken van een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die tijdens een MTV-controle is aangetroffen. De vreemdeling wordt hierbij niet in persoon overgedragen aan de autoriteiten van België of Duitsland.

Overgave na controle MTV aan landgrenzen

Het met de sterke arm in persoon overdragen aan de autoriteiten van het aangrenzende Schengenland (Duitsland of België) van een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die bij een MTV-controle is aangetroffen.

Opheffing inbewaringstelling met aanzegging Nederland te verlaten

Het doen van de aanzegging Nederland te verlaten bij het opheffen van de vreemdelingenbewaring van een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling.

Aanzegging Nederland te verlaten

Het doen van een aanzegging Nederland te verlaten bij adrescontrole, MTV-controle of na staandehouding (die mogelijk heeft geleid tot ophouding) aan een vreemdeling die niet-rechtmatig in Nederland verblijft, maar waarvan na een identiteits- en nationaliteitsonderzoek is gebleken dat deze niet daadwerkelijk uit Nederland kan worden verwijderd. Naast de IND en de DT&V ontvangt, indien van toepassing, ook de opvangverlenende instantie deze informatie.

Zelfstandig de woonruimte verlaten tijdens de procedure vóór het ingaan van de vertrektermijn

Tijdens de asielprocedure of reguliere procedure bij adrescontrole constateren dat de woonruimte van de vreemdeling definitief verlaten is. Naast de IND en de DT&V ontvangt, indien van toepassing, ook de opvangverlenende instantie deze informatie.

Zelfstandig de woonruimte verlaten in of na de vertrektermijn van de procedure

In of na de vertrektermijn van de asielprocedure of reguliere procedure bij adrescontrole constateren dat de woonruimte van de vreemdeling definitief verlaten is. Naast de IND en de DT&V ontvangt, indien van toepassing, ook de opvangverlenende instantie deze informatie.

Zelfstandig vertrek van een bij controle op uitreis illegaal gebleken vreemdeling

Zelfstandig vertrek van een vreemdeling die, al dan niet na afloop van de vrije termijn, illegaal in Nederland heeft verbleven en die is aangetroffen bij uitreiscontrole aan de buitengrens.

AB

Paragraaf A4/6.10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.10 Bericht van ontruiming

Het COA dient de ontruiming van een vreemdeling uit de opvangvoorzieningen door toezending van een bericht (zie model M100a) aan de IND en de DT&V te melden.

AC

Paragraaf A4/6.11 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.11 Gedragslijn indien uitzetting niet mogelijk is

In een aantal gevallen is uitzetting niet mogelijk, omdat de vreemdeling niet langer op zijn woonadres verblijft. Wanneer dit na een adrescontrole of op andere wijze duidelijk is gebleken, dient de vreemdelingenpolitie een bericht te zenden aan de IND en de DT&V (zie model M100). De in dit formulier opgenomen rubrieken dienen zo volledig mogelijk te worden ingevuld. De vreemdelingenpolitie doet hierbij een voorstel tot signalering (zie A3/9). Hierbij is van belang dat nagegaan wordt door de IND of de vreemdeling inmiddels rechtmatig verblijf heeft gekregen.

AD

Paragraaf A4/7.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.2.1 Beroep op artikel 64 Vw

Een beroep op artikel 64 Vw is, gelet op artikel 1:3 Awb, een aanvraag in de zin van de Awb. De aanvraag wordt schriftelijk gedaan bij de IND en dient steeds onderbouwd te zijn met alle gegevens en bescheiden die nodig zijn voor de beoordeling van de vraag of de uitzetting gelet op de gezondheid van betrokkene kan worden geëffectueerd. Het zal daarbij kunnen gaan om recente medische stukken van één of meer behandelend arts(en) die in een gesloten envelop, voorzien van een stempel of aantekening “medisch geheim”, aangeleverd moeten worden. Ook dient een ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring (zie model 39-A) te worden bijgevoegd. Op deze toestemmingsverklaring dienen alleen de meest recente behandelaars te worden vermeld. De aanvraag dient te worden verzonden naar de IND.

Met uitsluitend mededelingen van de vreemdeling zelf wordt in beginsel geen genoegen genomen. Dit is slechts anders indien bij de DT&V of bij de ambtenaar belast met de uitzetting, dan wel ontruiming, reeds aanstonds en wegens concrete aanwijzingen het vermoeden rijst dat de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen. In dat geval zal de ambtenaar belast met de uitzetting dan wel de DT&V ook zonder nadere onderbouwing van het beroep op artikel 64 Vw zich ervan moeten vergewissen of de uitzetting achterwege moet blijven en hiertoe bij de IND een onderzoek (laten) instellen. In de meeste gevallen zal de medisch adviseur van het BMA door de IND om een advies worden gevraagd.

Indien er geen medische stukken ter onderbouwing van de aanvraag worden ingediend, of indien een ingevulde toestemmingsverklaring (zie M39-A) ontbreekt, wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld binnen een redelijke termijn de aanvraag aan te vullen en dit verzuim te herstellen. Indien de vreemdeling hier niet aan voldoet, kan de aanvraag worden afgewezen.

De redelijke termijn voor het indienen van relevante medische stukken bedraagt in beginsel een week, maar kan korter zijn in het belang van de vreemdeling, of in het geval de uitzetting op (zeer) korte termijn gepland is.

Indien de vreemdeling zich wendt tot de DT&V, de vreemdelingenpolitie, ZHP, KMar of het COA, wordt de aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw doorgezonden aan de IND.

AE

Paragraaf A4/7.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.2.2 Procedure in geval van vreemdelingenbewaring

In geval de aanvraag vanuit vreemdelingenbewaring wordt gedaan, dient de DT&V, de ambtenaar belast met het toezicht of de ambtenaar belast met de grensbewaking de noodzakelijke voortvarendheid te betrachten en bij het doorzenden melding te maken van het feit dat aan de vreemdeling de vrijheid is ontnomen. De IND behandelt deze aanvragen met voorrang.

Indien de aanvraag om artikel 64 Vw toe te passen wordt ingewilligd, wordt de vreemdelingenbewaring ex artikel 59 Vw opgeheven, aangezien er (wederom) sprake is van rechtmatig verblijf.

AF

Paragraaf A4/7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.3 Inwilliging

De IND doet, onder verwijzing naar het medisch advies, schriftelijk mededeling aan de vreemdeling dat de uitzetting achterwege zal blijven. Ook de duur van de opschorting van het vertrek, de periode waarin verwacht wordt dat de medische beletselen aanwezig zijn, wordt vermeld. Deze periode is in beginsel gelijk aan de periode die in het medisch advies is genoemd, met een maximum van een half jaar.

De vreemdeling en zijn gezinsleden krijgen krachtens artikel 8, aanhef en onder j, Vw (wederom) rechtmatig verblijf. De vertrekplicht en de bevoegdheid tot uitzetting worden ingevolge de wet opgeschort.

De IND informeert de DT&V dat de uitzetting tijdelijk achterwege wordt gelaten. Ingeval de vreemdeling aanspraak wenst te maken op de Rva-verstrekkingen, informeert de IND ook het COA.

In het geval dat onomstotelijk vaststaat dat de vreemdeling om medische redenen niet in staat is om te reizen, bijvoorbeeld bij een acute opname in een ziekenhuis, kan het achterwege laten van de uitzetting ingevolge artikel 64 Vw door de IND, op advies van de DT&V, zonder onderliggende aanvraag worden vastgesteld en verleend. In dat geval kan ook het beroep van de vreemdeling op artikel 64 Vw ingewilligd worden zonder dat daarvoor eerst een advies wordt ingewonnen van het BMA. In een dergelijk geval volstaat een bewijs van ziekenhuisopname of een ander medisch bewijs, of een advies van de DT&V waaraan een dergelijk bewijs ten grondslag heeft gelegen.

Een forensisch geneeskundige van de GG&GD dient altijd te worden ingeschakeld wanneer sprake is van een acuut besmettingsgevaar.

Indien de vreemdeling beschikt over een ingevolge de wet vereist geldig document voor grensoverschrijding, wordt daarin door de vreemdelingenpolitie een sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen (zie bijlage 7g VV) geplaatst, onder vermelding van de duur van de opschorting van vertrek. De periode van deze opschorting mag de geldigheidsduur van het document niet overschrijden.

Indien de vreemdeling niet beschikt over een ingevolge de wet vereist geldig document voor grensoverschrijding, dan geldt het volgende.

In de gevallen waarin artikel 64 Vw voor de duur van minder dan zes weken wordt toegepast, wordt de vreemdeling enkel in het bezit gesteld van een brief van de IND waarin staat dat de uitzetting achterwege blijft op grond van artikel 64 Vw.

In de gevallen waarin artikel 64 Vw voor de duur van meer dan zes weken wordt toegepast, wordt door de vreemdelingenpolitie aan de vreemdeling een document W2, met een inlegvel, voorzien van een sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen, uitgereikt (zie bijlage 7g VV). Het document W2 wordt door de IND besteld en toegezonden aan de vreemdelingenpolitie. De geldigheidsduur van het W2-document is altijd gelijk aan de periode dat de uitzetting achterwege wordt gelaten.

Na afloop van deze periode ontstaat van rechtswege (wederom) de rechtsplicht voor de vreemdeling om Nederland binnen vier weken te verlaten alsmede de bevoegdheid tot uitzetting. Er is derhalve geen nieuw besluit nodig. Dit is slechts anders indien de uitzetting achterwege blijft zonder dat daarbij een eindtermijn werd gesteld. In dat geval dient per separaat besluit te worden vastgesteld dat de uitzetting niet langer achterwege wordt gelaten, dan wel dat de uitzetting voor een bepaalde periode wederom achterwege zal blijven.

Indien de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in verband met zijn gezondheidstoestand aanspraak wenst te maken op (de voortzetting van) de voorzieningen ingevolge de Rva, dan dient hij zich eerst te wenden tot de IND met het verzoek om vast te stellen of er in zijn geval sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 64 Vw. De IND stelt, na advies te hebben ingewonnen van de medisch adviseur vast of de vreemdeling medisch gezien kan reizen.

De aanspraak op verstrekkingen ontstaat niet door de vaststelling van de IND dat er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 64 Vw, maar pas nadat het COA de aanvraag van betrokkene heeft getoetst aan de bepalingen van de Rva.

AG

Paragraaf A4/7.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.4 Afwijzing

Indien naar het oordeel van de IND geen reisbeletselen bestaan, wordt de vreemdeling hiervan onder verwijzing naar het medisch advies schriftelijk op de hoogte gebracht.

In het geval de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van het aanvraagformulier voor de Rva-verstrekkingen, wordt dit formulier bij afwijzing door de IND niet verder ingevuld en niet doorgezonden aan het COA.

Uitzetting onder voorwaarden

Het komt voor dat de medisch adviseur in zijn advies aangeeft dat de vreemdeling in staat is om te reizen, doch dat dit onder bepaalde voorwaarden dient te geschieden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een voorraad aan medicijnen van de vreemdeling tijdens en na de reis of het meenemen van medische gegevens.

De DT&V ziet erop toe dat aan deze voorwaarden is voldaan voordat de vreemdeling wordt uitgezet. Het opvragen en meenemen van het medisch dossier betreft een verantwoordelijkheid van de vreemdeling zelf. De vreemdeling of zijn raadsman wordt hierop gewezen door de DT&V.

AH

Paragraaf A4/7.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.5 Rechtsmiddelen

Tegen de vaststelling dat de uitzetting niet achterwege blijft, staan op grond van artikel 72 Vw rechtsmiddelen open, namelijk het indienen van een bezwaarschrift bij de IND. Het indienen van een bezwaarschrift schort de vertrekplicht, uitzetting of eventuele beëindiging van de voorzieningen niet op.

De behandeling van een eerste, tijdig ingediend verzoek om een voorlopige voorziening mag in beginsel in Nederland worden afgewacht. Een verzoek om een voorlopige voorziening dient binnen 24 uur te zijn ingediend. Het indienen van dit verzoek levert geen rechtmatig verblijf op ingevolge artikel 8 Vw en betekent evenmin dat de vreemdeling aanspraak maakt op de verstrekkingen ingevolge de Rva. De behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening mag niet hier te lande worden afgewacht indien redenen van openbare orde of nationale veiligheid zich daartegen verzetten of het gevaar bestaat dat de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst verloren zou gaan.

De behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening mag evenmin worden afgewacht indien er duidelijk sprake is van een poging van de vreemdeling om de uitzetting te frustreren. Hieronder wordt verstaan het aanspannen van (vervolg)procedures ten tijde van de op handen zijnde uitzetting, terwijl er geen medische indicaties bestaan waaruit zou moeten blijken dat de vreemdeling niet in staat zou zijn om te reizen. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om een verzoek om een voorlopige voorziening dat is ingediend naar aanleiding van een afgewezen aanvraag ingevolge artikel 64 Vw die redelijkerwijs veel eerder had kunnen en moeten worden ingediend. Het gaat hier om zaken waarbij de vreemdeling zich eerst op het moment dat de daadwerkelijke uitzetting dreigt, beroept op een bij hem lang bestaand medisch feit waarvan niet is vastgesteld dat het een beletsel is voor de uitzetting.

De vaststelling of er sprake is van het frustreren van de uitzetting dient plaats te vinden aan de hand van alle individuele omstandigheden van de zaak. De DT&V zal derhalve steeds per geval moeten beoordelen of het de vreemdeling te doen is de geplande uitzetting te frustreren of dat de behandeling van het verzoek in Nederland mag worden afgewacht. De DT&V dient hierover aan de IND een advies uit te brengen, waaraan door de IND bij de besluitvorming zwaarwegende betekenis wordt gegeven.

In geval dat wordt geoordeeld dat de behandeling van het eerste, tijdig ingediende verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag worden afgewacht, wordt de vreemdeling of zijn raadsman hiervan aanstonds in beginsel schriftelijk op de hoogte gebracht. Uiteraard is het aan de rechtbank om te beoordelen of de uitzetting doorgang vindt, dan wel dat er door middel van een spoedprocedure op het verzoek van de vreemdeling zal worden beslist.

AI

Paragraaf A4/7.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.7 Procedure bij vreemdelingen met TBC

De uitzetting van de vreemdeling en van zijn gezinsleden wordt opgeschort indien bij de vreemdeling of een van zijn gezinsleden TBC is geconstateerd. TBC wordt vastgesteld door overlegging aan de IND van een gedagtekende verklaring van een GG&GD-arts. Deze verklaring dient te vermelden dat de betrokkene TBC heeft en wat de te verwachten behandeltermijn is. De verklaring mag niet ouder zijn dan twee weken.

De behandeling van TBC duurt in het algemeen 9 tot 12 maanden. Na het verstrijken van de behandeltermijn kan de DT&V tot uitzetting overgaan.

Indien de vreemdeling niet in het bezit is van een document voor grensoverschrijding wordt hij in het bezit gesteld van een document W2, met een inlegvel, voorzien van een Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen (zie bijlage 7g VV). In geval er wel een document voor grensoverschrijding aanwezig is, wordt door de vreemdelingenpolitie een Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen aangebracht met vermelding van de duur van de opschorting van vertrek. De periode van deze opschorting mag de geldigheidsduur van het document niet overschrijden.

Indien de vreemdeling bij wie TBC is geconstateerd zich onttrekt aan de medische behandeling en er is geen besmettingsgevaar aanwezig dan is het niet langer een reisbeletsel naar analogie van artikel 64 Vw.

Onttrekt de vreemdeling zich aan de medische behandeling en er is een besmettingsgevaar aanwezig, dan is zijn uitzetting uit Nederland met het oog op zijn gezondheidstoestand niet verantwoord te achten in de zin van artikel 64 Vw. Vanwege het zich onttrekken aan de medische behandeling kan de vreemdeling niet uit Nederland worden verwijderd, maar hij vormt daarentegen wel een gevaar voor de algemene volksgezondheid. De Wet op de bestrijding infectieziekten kan in deze situatie uitkomst bieden. Deze wet regelt onder andere gedwongen opname (isolatie) bij gevaar voor de algemene volksgezondheid en gedwongen behandeling.

Ten aanzien van andere procedurele bepalingen en het eventueel verkrijgen van de Rva-verstrekkingen zij hierbij verder verwezen naar A4/7.3 en B1/4.5.

AJ

Paragraaf A4/9.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

9.1 Algemeen uitgangspunt

Uitgangspunt is dat de kosten van uitzetting ten laste van de uit te zetten vreemdelingen dienen te worden gebracht. Daarbij dient zo veel mogelijk gebruik te worden gemaakt van gegeven garanties of gedeponeerde gelden of reisbiljetten. Bovendien kunnen, in geval de vreemdeling niet kan betalen, de kosten van zijn uitzetting verhaalbaar zijn op derden.

AK

Paragraaf A4/10.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10.1 Protocol VRIS

Wanneer vreemdelingen strafbare feiten plegen, is het van belang dat de vreemdelingrechtelijke consequenties hiervan worden bezien. Zoveel als mogelijk dienen criminele illegale vreemdelingen na ommekomst van hun straf uit Nederland te worden verwijderd, bij voorkeur vanuit strafrechtelijke detentie. Waar mogelijk moeten zij ook ongewenst worden verklaard (zie A5).

Ten behoeve van de afstemming tussen de betrokken ketenpartners zijn in dit kader werkafspraken vastgelegd in het protocol VRIS. Deze afspraken moeten worden gehanteerd ten aanzien van criminele vreemdelingen. De werkafspraken in het protocol VRIS leggen de nadruk op het in een zo vroeg mogelijk stadium vaststellen van de identiteit en nationaliteit en daarmee van de verblijfsrechtelijke status van een van criminele feiten verdachte vreemdeling door de (vreemdelingen)politie, de KMar en de IND. Doel hiervan is het vervolgtraject voor de DT&V makkelijker te laten verlopen en in zoveel mogelijk gevallen de verwijdering van de vreemdeling te effectueren. Ook wordt benadrukt dat een illegale vreemdeling bij onmiddellijke invrijheidsstelling altijd dient te worden overgedragen aan de vreemdelingenpolitie of de KMar voor verdere vreemdelingrechtelijke toetsing. Ten behoeve van de uitzetting van de vreemdeling wordt de DT&V tevens bij het VRIS-traject betrokken.

AL

Paragraaf A4/10.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10.2 Gedragslijn indien buitenlandse autoriteiten uitlevering vragen

Uitlevering van een vreemdeling heeft een strafrechtelijk doel, namelijk het ter beschikking stellen van een persoon aan buitenlandse autoriteiten ten behoeve van hetzij een tegen de vreemdeling gericht strafrechtelijk onderzoek, hetzij de tenuitvoerlegging van een straf of strafrechtelijke maatregel. Uitlevering geschiedt uitsluitend krachtens verdrag en overeenkomstig de bepalingen van de Uitleveringswet. Uitlevering vindt bovendien slechts plaats op verzoek van een buitenlandse autoriteit. Indien een formeel uitleveringsverzoek is gedaan door het land waarnaar een vreemdeling zou moeten worden uitgezet of door een ander land, mogen er geen handelingen in die richting plaatsvinden totdat de uitleveringsprocedure is afgerond.

Indien de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een vreemdeling aantreft van wie de opsporing (en aanhouding ter fine van uitlevering) door een buitenlandse autoriteit wordt gevraagd dan bericht hij dat direct aan de afdeling SIRENE van de DNRI. Hij vermeldt daarbij de personalia van de vreemdeling, de autoriteit van wie het verzoek uitgaat en de vindplaats van de signalering.

De afdeling SIRENE vraagt onmiddellijk aan de buitenlandse autoriteit ten spoedigste te berichten of een uitleveringsverzoek zal worden ingediend. Het antwoord van de buitenlandse autoriteit wordt door de afdeling SIRENE zo spoedig mogelijk ter kennis van de Korpschef of de Commandant der KMar gebracht. Het verdient bovendien aanbeveling aanstonds contact op te nemen met het Ministerie van Justitie. Het Ministerie van Justitie zal het uitleveringsverzoek van de buitenlandse autoriteit ontvangen en in behandeling nemen.

In beginsel wordt een vreemdeling hangende de beslissing op een uitleveringsverzoek niet uitgezet. Veelal zullen echter enige dagen verstrijken voor het antwoord van de buitenlandse autoriteit omtrent het al dan niet indienen van een uitleveringsverzoek is ontvangen. In die gevallen zal door de buitenlandse autoriteit voorafgaand aan het formele verzoek om uitlevering om voorlopige aanhouding van de vreemdeling worden gevraagd. Zonodig kan aan dit verzoek worden voldaan.

De Korpschef of de Commandant der KMar stelt zich hierover op de gebruikelijke wijze in verbinding met de ter zake bevoegde officier van justitie.

Indien de vreemdeling in vreemdelingenbewaring is gesteld, dient hij overgeplaatst te worden naar strafrechtelijke bewaring. De DT&V wordt hierover geïnformeerd.

Wanneer gedurende de afhandeling van een verzoek om voorlopige aanhouding of uitlevering de voorgenomen uitzetting van de vreemdeling wordt opgeschort, kan de situatie ontstaan dat zich een mogelijkheid om betrokkene uit te zetten niet meer op korte termijn zal voordoen. In dat geval dient de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen telefonisch contact op te nemen met de DT&V.

AM

Paragraaf A4/11 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

11 Internationale overeenkomsten over terug- en overname

Er bestaan bi- en multilaterale verdragen waarbij Nederland partij is die betrekking hebben op de terug- en overname van personen. Hierbij gaat het in het geval van terugname om eigen onderdanen en in het geval van overname om onderdanen van derde landen. Zo zijn er afspraken over terug- en overname tussen de Benelux-landen en hebben de Benelux en de EU terug- en overnameverdragen met derde landen. Daarnaast is er bijvoorbeeld een in Schengenverband afgesloten terug- en overnameovereenkomst met Polen en bevatten Verordening (EG) 232/2003 en de Overeenkomst van Dublin (zie C1/2) terug- en overnamebepalingen. Verder bestaan er bilaterale verdragen tussen de EU/Nederland en derde landen (over uiteenlopende onderwerpen) met een terug- en overnameclausule en sluit Nederland met derde landen memoranda of understanding waarin uitvoeringsafspraken met betrekking tot de terug- en overname worden vastgelegd.

Of – en onder welke omstandigheden – ten behoeve van terug- of overname van een vreemdeling gebruik kan worden gemaakt van een verdrag of internationale overeenkomst (met bepalingen) over terug- en overname, kan worden nagegaan op de website van de vreemdelingenketen (zie A1/3). Over de te volgen procedure en uitvoeringsaspecten bij daadwerkelijke terug- of overname dient afstemming te worden gezocht met de DT&V.

AN

Paragraaf A6/1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1.3 Aanmelding vreemdeling

Ten behoeve van een zorgvuldige en efficiënte informatievoorziening aan alle betrokkenen bij de uitzetting van een vreemdeling wordt een aanmeldformulier vreemdeling (zie model M118) opgemaakt. Het ingevulde formulier geeft informatie om de vrijheidsontneming en de uitzetting van een vreemdeling zo probleemloos mogelijk te doen verlopen. Het wordt opgemaakt bij iedere vrijheidsontneming op grond van artikel 6, artikel 58 of artikel 59 Vw en dient de vreemdeling te begeleiden van het moment van ingang van de vrijheidsontnemende maatregel tot zijn uitzetting of invrijheidstelling. Eventuele wijzigingen en aanvullingen dienen terstond te worden aangebracht.

Hierna wordt het formulier bewaard in de vreemdelingenadministratie.

Het formulier wordt ingevuld door of namens de ambtenaar die voor de vrijheidsontnemende maatregel verantwoordelijk is. Deze is ook verantwoordelijk voor het aanbrengen van wijzigingen en aanvullingen op het formulier. Vanaf het moment dat de vrijheidsontneming in een inrichting plaatsvindt, rust deze verantwoordelijkheid op de ambtenaar van de DT&V die in die inrichting werkzaam is.

Nadat de uitzetting heeft plaatsgevonden retourneert de ambtenaar belast met de grensbewaking het gehele formulier aan de ambtenaar die voor de oorspronkelijke vrijheidsbeneming verantwoordelijk was.

AO

Paragraaf A6/5.2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.2.5 De duur

De duur van de vrijheidsbeperkende en -ontnemende maatregel op grond van artikel 57 en 58 Vw is niet aan een termijn gebonden. Overigens mogen de maatregelen niet langer duren dan met het oog op het doel (de uitzetting) daarvan strikt noodzakelijk is.

De DT&V en de Korpschef zullen gelet hierop alle maatregelen dienen te nemen om de uitzetting op zo kort mogelijke termijn te effectueren (onderzoek naar identiteit, aanvraag reispapieren en dergelijke).

AP

Paragraaf A6/5.2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.2.6 De beëindiging

Zodra de grond voor het toepassen van de maatregel van artikel 57 of 58 Vw niet meer aanwezig is, heft de Korpschef deze maatregel op. Hiervan kan sprake zijn:

• indien de vrijheidsontneming niet (langer) noodzakelijk is om de uitzetting te realiseren;

• indien er geen concreet zicht op uitzetting (meer) bestaat;

• wanneer de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.

Deze gelegenheid bestaat indien de vreemdeling beschikt over een geldig grensoverschrijdingsdocument, vlieg- of reistickets (of voldoende middelen van bestaan). Voor vertrek naar een derde land kan van de vreemdeling gevraagd worden dat hij bovendien beschikt over een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning voor dat land.

De Korpschef zal in deze gevallen de maatregel uitdrukkelijk moeten opheffen. Hij dient daarvoor gebruik te maken van model M113. Het origineel van dit formulier moet in het archief worden opgeborgen en een afschrift wordt aan de vreemdeling uitgereikt.

Ten behoeve van de informatievoorziening dient er tevens een afschrift te worden verzonden naar de IND en de DT&V. Aan de directeur van de inrichting waarin de vreemdeling zich bevindt moet tezamen met een verzoek om ontslag uit de inrichting (zie model M114) eveneens een afschrift van model M113 worden gestuurd.

De maatregel van artikel 57 of 58 Vw vervalt van rechtswege:

• indien de beschikking naar aanleiding waarvan deze maatregel is genomen in beroep wordt vernietigd (zie artikel 57, vierde lid, Vw); of

• zodra het vertrek van de vreemdeling uit de (afgesloten) ruimte nodig is voor zijn verwijdering.

AQ

Paragraaf A6/5.3.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.3.5 De duur

In artikel 59, vierde lid, Vw wordt aangegeven hoe lang de maatregel van bewaring mag duren. Daarbij is het volgende onderscheid gemaakt:

a. vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier (bepaalde of onbepaalde tijd) hebben ingediend en rechtmatig verblijf hebben op grond van artikel 8, aanhef en onder f of g, Vw: vier weken;

b. vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen of verlengen van een verblijfsvergunning asiel (bepaalde of onbepaalde tijd) hebben ingediend en rechtmatig verblijf hebben op grond van artikel 8, aanhef en onder f of g, Vw, met toepassing van de voornemenprocedure: zes weken;

c. vreemdelingen die in bewaring zijn gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, Vw: vier weken;

d. vreemdelingen niet vallende onder a, b of c: geen termijn.

De termijn genoemd onder a en b begint te lopen op de dag waarop de aanvraag door het bestuursorgaan ontvangen is en eindigt op de dag na de dag waarop de beslissing bekend gemaakt is.

Als de bewaring voortduurt, wordt het belang van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden groter. In de jurisprudentie van de rechtbanken wordt er doorgaans van uitgegaan dat na zes maanden bewaring het belang van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden in het algemeen zwaarder weegt dan het algemeen belang om de vreemdeling ter fine van uitzetting in bewaring te houden. Onder omstandigheden kan die termijn evenwel langer dan wel korter zijn. De termijn van zes maanden kan onder meer overschreden worden, indien er bijvoorbeeld sprake is van:

• ongewenstverklaring of zware criminele antecedenten;

• frustratie door de vreemdeling van het onderzoek naar de vaststelling van de identiteit of nationaliteit;

• het feit dat de vreemdeling na de inbewaringstelling één of meerdere procedures ter verkrijging van een verblijfsvergunning is gaan voeren met het kennelijke doel om de uitzetting dan wel de verkrijging van een reisdocument te vertragen;

• het feit dat bij het bereiken van de termijn van zes maanden een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bestaat dat de vreemdeling op korte termijn verwijderd wordt.

Voorts mag de bewaring niet langer duren dan met het oog op het doel van deze maatregel strikt noodzakelijk is.

De DT&V moet gelet hierop alle maatregelen nemen om de uitzetting op zo kort mogelijke termijn te effectueren (onderzoek naar identiteit en nationaliteit, reispapieren, verblijfspositie, aanvraag reispapieren e.d.). Bij het voortduren van de maatregel zal de nadruk gelegd dienen te worden op de voortvarendheid van het handelen met betrekking tot het verkrijgen van reis- en/of identiteitspapieren.

De omstandigheid dat een beroep op de rechtbank (zie artikel 93 Vw) over de rechtmatigheid van de bewaring nog bij de rechter aanhangig is, staat niet aan de uitzetting in de weg.

AR

Paragraaf A6/5.3.5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.3.5.1 Indienen van een voorlopige voorziening tijdens bewaring

Indien een vreemdeling gedurende de tenuitvoerlegging van de bewaring een verzoek om een voorlopige voorziening indient, blijft de vreemdelingenbewaring in beginsel voortduren. De ambtenaar van de DT&V zal in overleg met de IND na moeten gaan of deze procedure in Nederland afgewacht mag worden. Indien daartoe besloten wordt en de vreemdelingenbewaring voortduurt, zal de IND aan de rechtbank verzoeken om het verzoek om een voorlopige voorziening zo spoedig als mogelijk te laten plaatsvinden. Ook de advocaat van de vreemdeling kan in deze gevallen aan de rechtbank om bespoediging van de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening vragen.

AS

Paragraaf A6/5.3.6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.3.6.1 Plaats van tenuitvoerlegging

Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, Vb wordt de maatregel van bewaring ten uitvoer gelegd op een politiebureau, in een cel van de KMar of in een huis van bewaring. Tenuitvoerlegging in een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of artikel 58, eerste lid, Vw is eveneens mogelijk. Het regime is geregeld in respectievelijk de Regeling Politiecellencomplex, de Penitentiaire beginselenwet en het Reglement grenslogies. In artikel 5.4, eerste lid, Vb is bepaald dat bij de tenuitvoerlegging van de bewaring de vreemdeling niet verder beperkt wordt in de uitoefening van zijn grondrechten dan wordt gevorderd door het doel van de bewaring en de handhaving van de orde en de veiligheid op de plaats van de tenuitvoerlegging.

Indien een redelijk vermoeden bestaat dat de van zijn vrijheid ontnomen vreemdeling misbruik zal maken van zijn recht op het ontvangen van bezoek, op telefoneren of op het wisselen van brieven, teneinde zijn verwijdering uit Nederland te beletten of te belemmeren, dan wel om zich aan de verdere vrijheidsontneming te onttrekken, kan de uitoefening van deze rechten worden beperkt door de Korpschef of de Commandant der KMar. Van de opgelegde beperking wordt onverwijld schriftelijk onder opgaaf van redenen mededeling gedaan aan de IND.

Tenuitvoerlegging op een politiebureau of in een cel van de KMar

Hoewel de tenuitvoerlegging van de bewaring doorgaans op een politiebureau of in een cel van de KMar zal aanvangen, dient deze in beginsel te worden voortgezet in een justitiële inrichting of in een ruimte of plaats waar het Reglement grenslogies van toepassing is, indien en zodra dit redelijkerwijs mogelijk is (zie artikel 5.4, tweede lid, Vb). Het criterium ‘redelijkerwijs mogelijk’ ziet op de beschikbare capaciteit in de desbetreffende inrichtingen, alsmede op de prioriteitstelling die bij de verdeling daarvan gehanteerd dient te worden.

De tenuitvoerlegging van vreemdelingenbewaring op een politiebureau of in een cel van de KMar gedurende meer dan tien dagen dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. De duur van het verblijf op een politiebureau of in een cel van de KMar op grond van ophouding ter vaststelling van identiteit en verblijfsrechtelijke positie (zie artikel 50 Vw) en op grond van strafrechtelijke detentie, dient in beginsel niet te worden meegenomen bij de berekening van deze termijn. Ook de dag waarop de bewaring is bevolen, hoeft niet meegeteld te worden.

De termijn van tien dagen kan alleen overschreden worden op grond van bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen. Van een zwaarwegend belang is in elk geval sprake wanneer de openbare orde of de nationale veiligheid zich ernstig verzet tegen opheffing van de bewaring. Hiervan is onder meer sprake wanneer de betrokken vreemdeling verdacht wordt van overtreding van een strafbaar gesteld feit, geregistreerd staat als ongewenst vreemdeling voor het Schengengebied, sprake is van eerder gepleegd manifest bedrog of wanneer de betrokken vreemdeling ex artikel 67 Vw ongewenst is verklaard of daarvoor in aanmerking komt.

De hier genoemde voorbeelden van bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen zijn niet limitatief. Per geval zal moeten worden bepaald of bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen aanwezig zijn om de termijn van tien dagen te overschrijden. In welke mate de termijn van tien dagen kan worden overschreden, is afhankelijk van de aard van de bijzondere omstandigheden en/of de zwaarte van de belangen in het individuele geval, en zal daarom ook per geval moeten worden beoordeeld.

In het geval een tenuitvoerlegging op een politiebureau of in een cel van de KMar langer duurt dan tien dagen, dient uit het bewaringsdossier van de vreemdeling te blijken welke bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen hiertoe hebben genoopt.

Tenuitvoerlegging in een uitzetcentrum

Een uitzetcentrum is in beginsel bedoeld voor illegale vreemdelingen die op korte termijn uitzetbaar zijn. Een uitzetting verloopt in beginsel altijd via een uitzetcentrum (zie A4/6.4). Echter, de duur van het verblijf in het uitzetcentrum is niet aan een wettelijk maximum gebonden. Vreemdelingenbewaring in een uitzetcentrum kan duren zolang de openbare orde of de nationale veiligheid dat vergt en zolang er zicht is op uitzetting. Ook vanuit de optiek van de in het uitzetcentrum aanwezige voorzieningen bestaat er geen limiet aan de verblijfsduur in het uitzetcentrum.

AT

Paragraaf A6/5.3.8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.3.8 De beëindiging

De maatregel van bewaring wordt namens de Minister opgeheven door een ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of met de grensbewaking, die tevens hulpofficier van justitie is, zodra er geen grond voor bewaring meer aanwezig is (zie artikel 5.4, derde lid, Vb).

De bewaring moet worden opgeheven:

• indien het belang van de openbare orde of van de nationale veiligheid de bewaring niet meer vordert;

• indien de vreemdeling niet meer behoort tot een van de categorieën van personen die in bewaring gesteld kunnen worden (zie A6/5.3.3);

• indien de vreemdeling wordt uitgezet;

• indien geen redelijke kans bestaat dat de uitzetting binnen afzienbare termijn kan plaatshebben;

• wanneer de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook de gelegenheid bestaat (zie artikel 59, derde lid, Vw).

Deze laatstgenoemde gelegenheid bestaat indien de vreemdeling beschikt over een geldig grensoverschrijdingsdocument, een vlieg- of reisticket (of voldoende middelen van bestaan). Voor vertrek naar een derde land kan van de vreemdeling gevraagd worden dat hij bovendien beschikt over een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning voor dat land.

Bewaring krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, of tweede lid, Vw duurt in geen geval langer dan vier weken. Indien voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel de voornemenprocedure (artikel 39 Vw) toegepast is, duurt de bewaring krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw in geen geval langer dan zes weken. Deze bewaring eindigt van rechtswege en behoeft, als de termijn verstreken is, niet opgeheven te worden.

Voorts kan de beëindiging van de bewaring door de rechtbank (zie artikel 94 en 96 Vw) worden bevolen (zie hierna onder rechtsmiddelen).

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of met de grensbewaking, die tevens hulpofficier van justitie is, zal in de hierboven genoemde gevallen de bewaring uitdrukkelijk moeten opheffen. Hij kan daarvoor gebruik maken van het model M113. Het origineel van dit formulier moet in het archief worden opgeborgen en een afschrift wordt aan de vreemdeling uitgereikt. Ten behoeve van de informatievoorziening dient tevens een afschrift te worden verzonden naar de IND en de DT&V. Tezamen met het verzoek om ontslag uit de inrichting (zie model M114) wordt een afschrift van het model toegezonden aan de directeur van de inrichting waarin de vreemdeling zich bevindt.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of met de grensbewaking ziet toe op beëindiging van de bewaring. Hij draagt zorg voor invrijheidstelling van de vreemdeling dan wel de verwijdering van de vreemdeling uit Nederland op de voorgeschreven wijze.

Heeft de vreemdeling het Nederlands grondgebied niet verlaten (bijvoorbeeld door verzet van de vreemdeling), dan kan de bewaring gecontinueerd worden op de bestaande maatregel van bewaring. In dat geval zal wel een nieuw (spoed) verzoek tot plaatsing aan DJI moeten worden gedaan. In dit geval dient uiteraard geen M113 te worden verzonden.

Heeft de vreemdeling het Nederlands grondgebied verlaten en keert hij terug (bijvoorbeeld na weigering toegang door de autoriteiten in het land van bestemming of van transit), dan dient de vreemdeling (na aankomst op bijvoorbeeld de luchthaven Schiphol) opnieuw in bewaring te worden gesteld, in beginsel door een hulpofficier van justitie van het politiekorps die verantwoordelijk was voor de eerdere bewaring dan wel door een hulpofficier van het politiekorps van de regio waarbinnen de desbetreffende grensdoorlaatpost is gelegen. De toegang tot Nederland zal niet worden geweigerd, ondanks het feit dat betrokkene strikt genomen niet aan de voorwaarden voor toegang voldoet, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling in de tussentijd toegang heeft verkregen in een derde land. Een dergelijke aanwijzing kan bestaan uit het feit dat hij na meerdere dagen terugkeert dan wel uit een inreisstempel in zijn reisdocument.

Zonodig kan met betrekking tot de vreemdeling in afwachting van de hernieuwde inbewaringstelling gebruik gemaakt worden van de maatregel als bedoeld in artikel 50, derde lid, Vw.

AU

Paragraaf A6/6.2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.2.4 Procedure bij voortduren van de vrijheidsontneming

Indien de rechtbank na een eerste beoordeling het beroep ongegrond heeft verklaard dan wel een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging heeft bevolen, en de maatregel van vrijheidsontneming duurt voort, kan de vreemdeling op ieder moment opnieuw beroep instellen tegen het voortduren van de maatregel van vrijheidsontneming.

De DT&V faxt uiterlijk op dag 3 na de indiening van het beroep het Model M120 ((voortgangs)gegevens met betrekking tot uitzetting) naar de IND. Afwijking van deze werkwijze leidt er op zichzelf niet toe dat onrechtmatig is gehandeld. Uitgangspunt is steeds dat de rechtbank en de wederpartij tijdig en volledig worden geïnformeerd.

De rechtbank sluit het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroep. Anders dan bij een eerste beroep of kennisgeving kan de rechtbank besluiten om de vreemdeling of de gemachtigde van de Minister niet te horen en zelfs zonder toestemming van partijen bepalen dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft (de zaak buiten zitting afdoen). Bij de behandeling van het beroep staat met name de voortgang van de verwijdering ter beoordeling.

Na de sluiting van het onderzoek (dat kan zowel het vooronderzoek als het onderzoek ter zitting betreffen) doet de rechtbank mondeling ter zitting of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek gedaan.

Evenals bij een eerste beroep kan de rechtbank de toepassing of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig achten en zal zij het beroep gegrond verklaren. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Ook kan de rechtbank – indien hierom verzocht wordt – schadevergoeding toekennen (zie A6/6.4). De griffier van de rechtbank zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de uitspraak aan de vreemdeling of zijn advocaat en aan de IND. De IND stuurt vervolgens een afschrift van de uitspraak aan de DT&V. Daarbij kunnen tevens aanwijzingen gegeven worden hoe verder ten aanzien van de vreemdeling gehandeld moet worden.

AV

De volgende modellen uit de Vreemdelingencirculaire 2000 worden aangepast als aangegeven in de bijlage II:

M24-A

M101

M118

M120

AW

Het volgende model uit de Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen:

M112

BA

Paragraaf B9/3.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.2.1 Opschorting van de verwijdering

Gedurende de bedenktijdfase wordt de verwijdering van het vermoedelijke slachtoffer van mensenhandel uit Nederland opgeschort en houden zij rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, onder k, Vw. In deze periode kunnen zij op grond van artikel 11, tweede lid, onder c, Vw aanspraak maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen die uitdrukkelijk aan deze vreemdelingen zijn toegekend.

De politie meldt onverwijld aan de contactpersoon mensenhandel van de betreffende IND-locatie, de DT&V en aan de Helpdesk van de Stichting tegen vrouwenhandel dat de vreemdeling gebruik wenst te maken van de bedenktijdfase (zie B9/3.2.6).

BB

Paragraaf B9/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.3 Einde van de bedenktijdfase

De bedenktijdfase eindigt:

a. indien het vermoedelijke slachtoffer tijdens de bedenktijdfase met onbekende bestemming is vertrokken;

b. indien het vermoedelijke slachtoffer gedurende de bedenktijdfase aangeeft af te zien van het doen van aangifte;

c. indien het vermoedelijke slachtoffer aangifte van mensenhandel heeft gedaan en het proces-verbaal heeft ondertekend;

d. indien de vreemdeling een aanvraag om een verblijfsvergunning (anders dan op grond van dit hoofdstuk) indient of heeft ingediend.

Ad a

De politie meldt dit per direct onder opgave van de datum van constatering aan de contactpersoon mensenhandel van de IND. De bedenktijd eindigt op het moment dat de politie heeft vastgesteld dat het slachtoffer is vertrokken. De IND informeert vervolgens het COA en de DT&V.

Ad b

De politie meldt aan de contactpersoon mensenhandel van de IND dat de vreemdeling afziet van het doen van aangifte. De bedenktijd eindigt op de datum dat betrokkene afziet van het doen van aangifte. De IND informeert vervolgens het COA en de DT&V.

Ad c

Indien tijdens of na de bedenkfase aangifte ter zake van mensenhandel wordt gedaan, is het beleid als genoemd in B9/4 direct van toepassing.

De politie meldt aan de contactpersoon mensenhandel van de IND dat de vreemdeling aangifte van mensenhandel heeft gedaan. De IND informeert vervolgens het COA inzake de aangifte.

Ad d

Indien de vreemdeling een aanvraag om een verblijfsvergunning (anders dan op grond van dit hoofdstuk) indient of heeft ingediend, is het ter zake geldende beleid van toepassing. De procedures beschreven in dit hoofdstuk zijn niet langer van toepassing op deze vreemdeling.

BC

Paragraaf B9/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.4 Einde van de opschorting van het vertrek

Geeft het vermoedelijke slachtoffer gedurende of na de bedenktijdfase aan af te zien van het doen van aangifte of loopt de bedenktijdfase af zonder dat er aangifte is gedaan, dan wordt daarmee de opschorting van het vertrek opgeheven. De (vreemdelingen)politie informeert de DT&V hierover. De vreemdeling dient Nederland uit eigen beweging te verlaten (zie artikel 61 en 62 Vw). Daarbij verdient het aandacht dat in de reis- of identiteitspapieren van de vreemdeling die stelt slachtoffer van mensenhandel te zijn nimmer aantekeningen omtrent de verwijdering mogen worden geplaatst.

De DT&V regelt het vertrek en zorgt voor de benodigde papieren (indien noodzakelijk regelt de DT&V een laissez-passer). De DT&V kan bij vertrek ook bemiddeling vragen aan IOM.

BD

Paragraaf B14/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.2 Voorwaarden voor de verblijfsvergunning

Het begrip ‘buiten hun schuld’ dient hier te worden opgevat als een objectief criterium, hetgeen betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet kunnen aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst of van het land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad), geen toestemming zullen verlenen aan zijn terugkeer. Veelal gaat het hierbij om het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten waarmee de vreemdeling naar het betreffende land kan reizen en op grond waarvan hij bovendien in beginsel toegang zal krijgen tot het betreffende land. Bij de pogingen om de vereiste medewerking van de betreffende autoriteiten te krijgen, alsmede om in het bezit te komen van de benodigde (vervangende) reisdocumenten, heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid.

Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van het hier beschreven bijzondere beleid, dient de vreemdeling zich te wenden tot de vertegenwoordiging van zijn land van herkomst en eventuele landen van eerder verblijf. De vreemdeling komt in aanmerking voor verblijf als cumulatief aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1. de vreemdeling heeft zelfstandig geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij heeft zich aantoonbaar gewend tot de vertegenwoordiging van het land of de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend; en

2. hij heeft zich gewend tot de IOM voor facilitering van zijn vertrek en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek van de vreemdeling te realiseren vanwege het feit dat de vreemdeling stelt niet te kunnen beschikken over reisdocumenten; en

3. hij heeft verzocht om bemiddeling van de DT&V bij het verkrijgen van de benodigde documenten van de autoriteiten van het land waar hij naar toe kan gaan, welke bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft gehad; en

4. er is sprake van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Het dient daarbij te gaan om objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in de eerste plaats zijn onderbouwd met bescheiden; en

5. hij verblijft zonder verblijfstitel in Nederland, en voldoet niet aan andere voorwaarden voor een verblijfsvergunning.

Ad 1.

Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij:

• zich wendt tot de autoriteiten van het land van herkomst en dat hij ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit de juiste gegevens verstrekt;

• tracht op andere wijze in het bezit te komen van documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen waarmee hij vervangende reisdocumenten kan verkrijgen, teneinde Nederland te kunnen verlaten, bij voorbeeld door het aanschrijven van familieleden in het land van herkomst;

• vertrekt naar een derde land, indien op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend.

Ad 3.

Vereist is dat de vreemdeling om bemiddeling van de DT&V heeft gevraagd. De DT&V zal door middel van een ambtsbericht aangeven aan de IND of al dan niet sprake is van buitenschuld.

Ad 4.

Hierbij moet gedacht worden aan een verklaring van de ambassade waarin staat dat betrokkene niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend reisdocument, hoewel er niet getwijfeld wordt aan de door betrokkene opgegeven identiteit en nationaliteit. Ook kan gedacht worden aan een ambtsbericht van de DT&V aan de IND waaruit blijkt dat de betreffende ambassade weigert een (vervangend) reisdocument te verstrekken hoewel de nationaliteit en identiteit niet worden betwist.

Verschillende landen van herkomst en/of nationaliteiten binnen één gezin Indien de leden van één gezin verschillende nationaliteiten hebben en/of afkomstig zijn uit verschillende landen van herkomst, dienen zij de bovenstaande stappen te ondernemen om terugkeer voor het gehele gezin naar één land te bewerkstelligen. De pogingen dienen ten aanzien van alle landen waarvan op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat het gezin aldaar de toegang zal worden verleend te worden ondernomen.

Indien objectief is vastgesteld dat gezinsleden buiten hun schuld niet naar één en hetzelfde land kunnen terugkeren, kunnen de leden van dat gezin alsnog in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van dit beleid.

In dit verband wordt onder een ‘gezin’ verstaan:

1. (huwelijks)partners die feitelijk een gezin vormen;

2. (één) ouder(s) met één of meer minderjarige kinderen die feitelijk een gezin vormen;

3. (één) ouder(s) met één of meer meerderjarige kinderen die zodanig afhankelijk zijn van hun ouder(s) dat feitelijk sprake is van een gezin.

Voorwaarde is dat het gezinsverband al bestond vóórdat de leden Nederland binnenreisden.

BE

Paragraaf B14/3.4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.4.4 Leges

Ter zake van de aanvraag is de vreemdeling leges verschuldigd. Dit lijdt echter uitzondering indien de vreemdeling door middel van een begeleidende brief door de Minister is uitgenodigd een verblijfsvergunning op grond van dit beleid aan te vragen. Dit kan zich voordoen in die gevallen waarin gedurende het terugkeertraject door de DT&V wordt geconstateerd dat, ondanks de bereidwilligheid van de vreemdeling om te werken aan de eigen terugkeer, het niet lukt om de benodigde reisdocumenten ten behoeve van de terugkeer te verkrijgen.

BF

Paragraaf C5/20.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2 Het maken van een afspraak voor een volgende asielaanvraag

In verband met de administratieve voorbereiding die met een tweede of volgende aanvraag samenhangt, wordt voor het indienen van een tweede of volgende asielaanvraag vooraf een afspraak gemaakt met de vreemdeling.

Ten aanzien van vreemdelingen aan wie een maatregel van artikel 6 Vw is opgelegd en die een tweede of volgende asielaanvraag indienen, geldt het onderstaande niet. Op hen is het gestelde onder A5/2.2.3.1 van toepassing.

Een vreemdeling die een tweede of volgende asielaanvraag wil indienen, dient dit altijd vooraf telefonisch te melden (voor telefoonnummer zie website van de IND)

Bij zijn telefonische kennisgeving wordt de vreemdeling erop gewezen dat hij de (eventuele) nieuwe bescheiden, in het Nederlands vertaald, en indien mogelijk in origineel, bij de aanvraag dient te overleggen.

In het geval de vreemdeling aangeeft dat hij in aanmerking meent te komen voor opvang, kan de vreemdeling gevraagd worden om de informatie te verstrekken die naar zijn mening aanleiding geeft tot het recht op opvang.

Indien tijdens de telefonische melding blijkt dat de vreemdeling in Nederland vergezeld wordt door familieleden, wordt hij er bij de telefonische kennisgeving op gewezen dat ook zij, indien zij wensen dat door of namens hen een tweede of volgende asielaanvraag wordt ingediend, zich op de afgesproken tijd en plaats dienen te melden. Tevens worden het COA, de vreemdelingenpolitie van de (laatste) verblijfplaats van de betrokken vreemdeling(en) en de DT&V (indien de vreemdeling onder de verantwoordelijkheid valt van de DT&V) in kennis gesteld van de aanmelding.

Na de telefonische melding bepaalt een medewerker van de IND de locatie waar de asielaanvraag moet worden ingediend. De vreemdeling wordt zo snel als redelijkerwijs mogelijk is in de gelegenheid gesteld een nieuwe asielaanvraag in te dienen.

De betrokken vreemdeling wordt vervolgens zo snel als redelijkerwijs mogelijk is schriftelijk op de hoogte gesteld van de plaats en de tijd waar hij zijn asielaanvraag moet indienen.

De vreemdeling (en zijn eventuele ‘gezinsleden’ in de zin van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw) dient zich conform de afspraak op het vooraf afgesproken tijdstip te melden bij het aanmeldcentrum. Op dat moment dient de vreemdeling ook de originelen van eventuele nieuwe bescheiden met een vertaling in het Nederlands bij zich te hebben.

Het COA, de vreemdelingenpolitie waaronder de (laatste) verblijfplaats van de betrokken vreemdeling valt en de DT&V – indien de vreemdeling onder de verantwoordelijkheid valt van de DT&V –, worden van de aanmelding in het AC op de hoogte gesteld door een medewerker van de IND van het betreffende AC.

De voorafgaande kennisgeving van de wens een asielaanvraag te willen indienen houdt niet de formele indiening van de asielaanvraag in.

Indien een vreemdeling zich bij een AC aanmeldt voor de indiening van een tweede of volgende asielaanvraag, zonder dat hiervoor volgens de hierboven beschreven procedure een afspraak is gemaakt, wordt hem deze procedure medegedeeld. De vreemdeling wordt in dat geval niet in de gelegenheid gesteld een nieuwe aanvraag in te dienen, maar dient hiervoor eerst een afspraak te maken.

Indien niet is voldaan aan één van de hiervoor omschreven voorwaarden voor het indienen van een tweede of volgende aanvraag, dan dient de vreemdeling in de gelegenheid te worden gesteld de aanvraag binnen een redelijke termijn aan te vullen (artikel 4:5 Awb), indien en voor zover dat naar de aard van het gebrek mogelijk is. Dit geldt dus alleen in de gevallen waarin nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd. Is aanvulling niet mogelijk, dan kan hierin aanleiding gelegen zijn om een nieuwe afspraak te maken.

Gedurende de periode voorafgaand aan de daadwerkelijke indiening van de tweede of volgende asielaanvraag maakt de vreemdeling geen aanspraak op verblijf in een tijdelijke noodvoorziening.

BG

Paragraaf C5/21.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5 Overdracht Overeenkomst van Dublin/de Verordening (EG) 343/2004

Indien in het kader van de Overeenkomst van Dublin dan wel de Verordening (EG) 343/2003 een claim is gehonoreerd en het asielverzoek derhalve op grond van artikel 30, eerste lid, onder a, Vw wordt afgewezen, wordt de beschikking zo spoedig mogelijk aan de vreemdeling uitgereikt en wordt hem mededeling gedaan door welk land zijn asielverzoek (in de zin van de Overeenkomst van Dublin/de Verordening (EG) 343/2003) zal worden behandeld. Voorts wordt hem meegedeeld dat hij krachtens deze Overeenkomst dan wel de Verordening (EG) 343/2003 en met inachtneming van de nationale regelgeving zal worden overgedragen.

Door middel van deze beschikking wordt voldaan aan hetgeen gesteld in artikel 19, eerste en tweede lid en artikel 20, eerste lid, onder e, van de Verordening (EG) 343/2003. Voorts zal, in overeenstemming met hetgeen is gesteld in artikel 19, derde lid en artikel 20, eerste lid, onder d, Verordening (EG) 343/2003 343/2003, zodra hierover meer bekend is, de datum van overdracht bekend worden gemaakt. In elk geval zal de overdracht in beginsel niet later dan 6 maanden plaatsvinden vanaf de aanvaarding van het verzoek of vanaf de beslissing op het beroep wanneer dit opschortende werking heeft.

Vreemdelingen, ten aanzien van wie op grond van de Verordening (EG) 343/2003 een verzoek tot overname/terugname is of zal worden gelegd, behouden hun recht op opvang gedurende de periode waarin het verzoek in behandeling is. De opvang wordt niet voortgezet in het geval betrokkene beroep heeft aangetekend tegen de afwijzende (Dublin)beschikking nu dit beroep niet in Nederland mag worden afgewacht (artikel 82, tweede lid, Vw).Wel kan de vreemdeling een verzoek om een voorlopige voorziening indienen bij de rechtbank teneinde de beslissing in beroep hier te lande af te wachten (zie voor het overgangsrecht C1/3.2).

Het onthouden van opschortende werking aan de beroepsprocedure in de Verordening (EG) 343/2003 is gelegen in het uitgangspunt dat snel en efficiënt wordt gehandeld inzake de Dublinprocedure temeer daar het gaat om overdracht naar een andere lidstaat en niet naar het land van herkomst. Ingevolge de Nederlandse beleidsregels mag een eerste tijdig ingediende voorlopige voorziening in beginsel worden afgewacht. Indien dit echter leidt tot een situatie waarbij de overdracht ingevolge de bepalingen van de Verordening (EG) 343/2003 (artikel 19, derde lid of artikel 20, eerste lid, onder d van de Verordening (EG) 343/2003) dreigt illusoir te worden, zal tot overdracht worden overgegaan en de voorlopige voorziening niet langer mogen worden afgewacht, mede bezien in het licht van C4/17.3.2 Vc.

Hierbij wordt opgemerkt dat de voorlopige voorziening tijdig moet zijn ingediend en voorts dat het de eerste voorlopige voorziening dient te zijn nu deze in beginsel mag worden afgewacht. Indien de eerste voorlopige voorziening tijdig is ingediend, blijft het recht op opvang bestaan (zie hoofdstuk I, artikel 5, eerste lid onder b, RVA 2005).

Op grond van artikel 19, derde lid, of artikel 20, eerste lid, onder d, Verordening (EG) 343/2003 343/2003 wordt de vreemdeling, zodra het praktisch mogelijk is en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek of vanaf de beslissing op het beroep of op het verzoek tot herziening – wanneer dit opschortende werking heeft – overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat. Indien de overdracht niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, berust de verantwoordelijkheid bij de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend. Ingevolge artikel 19, vierde lid, of artikel 20, tweede lid, Verordening (EG) 343/2003 kan de termijn tot overdacht tot maximaal één jaar worden verlengd indien de overdracht wegens detentie niet binnen de gestelde termijn kon worden uitgevoerd. De termijn tot overdracht kan tot maximaal 18 maanden worden verlengd indien de overdracht niet binnen de gestelde termijn kon worden uitgevoerd wegens onderduiking van de asielzoeker.

De DT&V dient derhalve de overdracht zo spoedig mogelijk en bij voorkeur binnen deze termijn van 6 maanden te regelen. Het feit dat een eventuele overdracht nog niet rond is, doet geen (verlengd) recht op opvang ontstaan. De vreemdeling is na een geaccordeerd verzoek immers op de hoogte welke lidstaat zijn asielverzoek in behandeling neemt en kan een beroep doen op de daar geldende faciliteiten.

De regeling voor inbewaringstelling van artikel 59, tweede lid, Vw is van toepassing. Onder ‘terugkeer’ in de zin van artikel 59, tweede lid, Vw dient in de eerste plaats gedacht te worden aan terugkeer naar het land van herkomst. Daarnaast kan gedacht worden aan vertrek naar het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op grond van de Overeenkomst van Dublin dan wel de Verordening (EG) 343/2003.

Ook in dat geval kan de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste en tweede lid, Vw in bewaring worden gesteld totdat de vreemdeling vertrekt naar het land dat de behandeling van de aanvraag zal overnemen (zie A5/5.3 en A5/5.3.3.7 in het bijzonder). Voor de belangenafweging wordt verwezen naar C1/2.

De IND vraagt op grond van de instemming van de verantwoordelijke lidstaat een laissez-passer aan bij de DT&V. Hij legt hierbij een pasfoto van de asielzoeker en de volgende gegevens over: nummer van het Centraal Register Vreemdelingen dan wel het V-nummer van het BVV, tenaamstelling, geboorteplaats en -datum, nationaliteit en het adres in het andere land waar de asielzoeker zich dient te melden. Het betreft hier meestal de locatie waar de overdracht feitelijk plaatsvindt.

Voor het bepalen van de datum waarop de vreemdeling zich dient te melden bij de autoriteiten van de overnemende lidstaat is het van belang om te weten of de vreemdeling rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de beschikking op grond van artikel 30, eerste lid, onder a, Vw.

Gelet op artikel 82, Vw is geen opschortende werking verbonden aan het aanwenden van eventuele rechtsmiddelen tegen het besluit om de asielzoeker te doen overdragen aan een andere lidstaat. Wel bestaat de mogelijkheid een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen (zie voor het overgangsrecht C1/3.2).

In het geval dat binnen de AC-procedure een beschikking is genomen of in geval een maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw is opgelegd, geldt dat zowel onder de Overeenkomst van Dublin als de Verordening (EG) 343/2003 de rechtsgevolgen niet worden opgeschort, tenzij tijdig is verzocht om een eerste voorlopige voorziening. De betrokken lidstaat moet hiervan in kennis worden gesteld.

Nederland heeft internationaal de verplichting er zoveel mogelijk voor te zorgen dat de asielzoeker zich niet zal onttrekken aan de overdracht. De Commandant van de KMar en/of de DT&V beoordeelt daarom of de asielzoeker zich zelfstandig of begeleid naar het land van bestemming dient te begeven. Vaak blijkt ook uit het geaccordeerde verzoek of begeleide overdracht gewenst is.

Aan de asielzoeker wordt verstrekt:

• een beschikking met een afwijzing op grond van artikel 30, eerste lid, onder a, Vw;

• Een kennisgeving van overdracht aan een ander land dat partij is bij de Overeenkomst van Dublin dan wel de Verordening (EG) 343/2003;

• Een laissez-passer indien hij zelfstandig reist; indien hij onder begeleiding reist houdt zijn begeleider het laissez-passer onder zich; bij vertrek per vliegtuig wordt het laissez-passer afgegeven aan de gezagvoerder die bij aankomst het document aan de grensbewakingsautoriteiten overhandigt;

• Eventueel zijn reisdocument;

• Zijn geld en andere persoonlijke eigendommen.

Naar het land van bestemming wordt gezonden:

• De vlucht- en/of reisgegevens;

• Een kopie van het laissez-passer, dat via het snelste technische middel (meestal de fax) wordt verzonden;

• Een kopie van de eventueel beschikbare reis- of identiteitspapieren (voor zover deze nog niet verstrekt zijn bij het leggen van de claim).

Alle originele documenten worden aan het ontvangende land ter hand gesteld door tussenkomst van de autoriteit die de feitelijke uitvoering geeft aan de overdracht. Indien de vreemdeling per vliegtuig reist, worden de documenten in een envelop afgegeven aan de gezagvoerder van het vliegtuig die ze overhandigt aan de grensbewakingsautoriteiten van het ontvangende land.

De plaats waar de asielzoeker zich in het land van bestemming dient te melden, wordt vermeld op het laissez-passer. Het betreft hier veelal de locatie waar de feitelijke overdracht plaatsvindt. Op de kennisgeving van overdracht wordt het land van bestemming aangegeven.

BH

Paragraaf C5/24.12 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

24.12 Procedure indien verblijf niet wordt toegestaan

Uitgeprocedeerde Amv’s die niet in aanmerking komen voor verblijf zijn in te delen in drie categorieën:

a. uitgeprocedeerde Amv’s waarbij geen twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd en die op het moment van de uitzetting nog minderjarig zijn;

b. uitgeprocedeerde Amv’s die hebben gesteld minderjarig te zijn maar die dit niet aannemelijk hebben gemaakt of van wie is gebleken dat zij meerderjarig zijn;

c. uitgeprocedeerde Amv’s die inmiddels meerderjarig zijn geworden.

Ad a.

Indien er geen twijfel is over de opgegeven leeftijd en de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking op grond van het bijzondere beleid inzake Amv’s (zie B14) is geweigerd, komt betrokkene nog in aanmerking voor voorzieningen in Nederland totdat het vertrek geëffectueerd wordt, onder voorwaarde dat en zolang hij nog minderjarig is.

Indien niet aannemelijk is geworden dat betrokkene zich zelfstandig kan handhaven (zie B14/2), dient bij de feitelijke terugkeer de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld te zijn, tenzij in het landgebonden asielbeleid is vastgelegd dat de autoriteiten van het land van herkomst of een ander land waar betrokkene redelijkerwijs heen kan gaan, zorgdragen voor de opvang van alleenstaande minderjarigen. In dat geval rust op de Nederlandse overheid geen taak om te treden in de wijze van opvang van de minderjarigen.

De voorbereiding van uitzetting geschiedt door de DT&V. De voogd wordt door de DT&V op de hoogte gesteld van het besluit dat de betrokkene wordt uitgezet en van de wijze waarop de uitzetting zal plaatsvinden.

Ad b. en c.

In de gevallen ad b en ad c is het regelen van opvang niet nodig. In deze gevallen is het algemene terugkeerbeleid van toepassing. De voorzieningen worden derhalve beëindigd.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking op 1 januari 2007.

Den Haag, 22 november 2006.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze:
de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Bijlage I

Afkortingenlijst

Afkortingenlijst

ABRvS

Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State

AC

Aanmeldcentrum

ACVZ

Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken

AIVD

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

Amv

Alleenstaande minderjarige vreemdeling

AOW

Algemene Ouderdomswet

APV

Algemene Plaatselijke Verordening

Awb

Algemene wet bestuursrecht

BMA

Bureau Medische Advisering

BuZa

(Ministerie/Minister van) Buitenlandse Zaken

BVV

Basisvoorziening vreemdelingensysteem

BZK

(Ministerie/Minister van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

CAO

Collectieve arbeidsovereenkomst

COA

Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

CWI

Centrale organisatie Werk en Inkomen

DJI

Dienst Justitiële Inrichtingen

DNRI

Dienst Nationale Recherche Informatie

DT&V

Dienst Terugkeer en Vertrek

EG

Europese Gemeenschap

EER

Europese Economische Ruimte

EU

Europese Unie

EVRM

Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden

EZ

(Ministerie/Minister van) Economische Zaken

FAA

Forças Armadas Angolanas

FLEC

Frente de Libertaçao do Enclave de Cabinda

GBA

Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens

GG&GD

Geneeskundige en gezondheidsdienst

GVI

Gemeenschappelijke Visuminstructies

HKS

Herkenningsdienstsysteem

IND

Immigratie- en Naturalisatiedienst

IOM

Internationale Organisatie voor Migratie

JDS

Justitieel documentatiesysteem

KMar

Koninklijke Marechaussee

KLPD

Korps Landelijke Politiediensten

KLM

Koninklijke Luchtvaart Maatschappij

MPLA

Movimento Popular de Libertaçao de Angola

MTV

Mobiel Toezicht Vreemdelingen

mvv

Machtiging tot voorlopig verblijf

NGO

Non-gouvernementele organisatie

(N)SIS

(Nationaal) Schengen Informatie Systeem

NVVB

Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken

OCW

(Ministerie/Minister van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

OM

Openbaar Ministerie

OPS

Opsporingsregister

PIL

Protocol Identificatie en Labeling

PTSS

Posttraumatische stressstoornis

REAN

Return and Emigration of Aliens from the Netherlands

ROA

Regeling Opvang Asielzoekers

Rva

Regeling verstrekkingen asielzoekers e.a. categorieën vreemdelingen 2005

Rvb

Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

RvS

Raad van State

Rwn

Rijkswet op het Nederlanderschap

SGC

Verordening (EG) Nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

SIRENE

Supplementary Information Request at the National Entries

SIS

Schengen Informatie Systeem

SRA

Stichting Rechtsbijstand Asiel

Stb.

Staatsblad

Stcrt.

Staatscourant

SUO

Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen

SVB

Sociale Verzekeringsbank

SZW

(Ministerie/Minister van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid

TBC

Tuberculose

TBS

Terbeschikkingstelling

Trb.

Tractatenblad

TWV

Tewerkstellingsvergunning

UNDP

United Nations Development programme

UNHCR

United Nations High Commissioner for Refugees

UNITA

Uniao Nacional para a Independencia Total de Angola

UNRWA

United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East

UWV

Uitvoeringsinstelling werknemersverzekering

Vb

Vreemdelingenbesluit

Vc

Vreemdelingencirculaire

VIS

Verificatie- en informatiesysteem

VN

Verenigde Naties

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

VRIS

Vreemdelingen in de strafrechtketen

VROM

(Ministerie/Minister van) Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu

VV

Voorschrift Vreemdelingen

Vw

Vreemdelingenwet

VWS

(Ministerie/Minister van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Wajong

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

WAO

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Wav

Wet arbeid vreemdelingen

WAZ

Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

Wbp

Wet bescherming persoonsgegevens

WHW

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

WIA

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

WIW

Wet Inschakeling Werkzoekenden

Wob

Wet openbaarheid van bestuur

Wobka

Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

WSF

Wet op de Studiefinanciering

Wsw

Wet Sociale werkvoorziening

WvSr

Wetboek van Strafrecht

WvSv

Wetboek van Strafvordering

WW

Werkeloosheidswet

Wwb

Wet werk en bijstand

ZHP

Dienst Zeehavenpolitie van de politieregio Rotterdam-Rijnmond

ZW

Ziektewet

Bijlage II

stcrt-2006-234-p13-SC77941-1.gifstcrt-2006-234-p13-SC77941-2.gifstcrt-2006-234-p13-SC77941-3.gifstcrt-2006-234-p13-SC77941-4.gifstcrt-2006-234-p13-SC77941-5.gifstcrt-2006-234-p13-SC77941-6.gifstcrt-2006-234-p13-SC77941-7.gif

Toelichting bij Wijziging 2006/39

Algemeen

Deze wijziging van de Vc 2000 omvat wijzigingen ten aanzien van verschillende onderwerpen.

De Dienst Terugkeer & Vertrek

In het najaar 2005 is door het kabinet besloten dat een aantal noodzakelijk geachte wijzigingen in de vreemdelingenketen een projectmatige aanpak behoeven. Aanleiding is het rapport van de Algemene Rekenkamer over de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) waarin is gesteld dat ingrijpende verbeteracties nodig zijn om de vreemdelingenketen beter te laten functioneren. In de kabinetsreactie op dit rapport heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie toegezegd zorg te dragen voor de omvorming van de IND tot de enige toelatingsorganisatie, het aanpassen van de bevoegdheidsverdeling bij visumverlening en de totstandkoming van een nieuw in te richten terugkeerorganisatie.

In januari 2007 zal de eerder genoemde terugkeerorganisatie, genaamd de Dienst Terugkeer & Vertrek, operationeel zijn.

In deze wijziging van de Vc 2000 zijn verantwoordelijkheden en taken van de DT&V opgenomen.

Reorganisatie van het Directoraat-Generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken

Per 1 oktober 2006 is het Directoraat-Generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken gereorganiseerd tot Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken.

Middelenvereiste garantsteller visum kort verblijf

Ter verduidelijking van bestaande regelgeving en naar aanleiding van enkele uitspraken van Rechtbanken is besloten om het begrip “solvabele derde” inzake de garantstelling nader uit te werken.

Voor de uitwerking van dit begrip is aangesloten bij artikel 16, eerste lid, onder c Vw inzake middelen van bestaan, alsmede artikel 3.73 en 3.75 Vb.

Tarievenlijst vervoerderskosten

De tarieven van de Koninklijke Marechaussee zijn aangepast.

Artikelsgewijs

A, H, J, K, L, O, P, X, Y, Z, AA, AB, AC, AE, AF, AG, AI, AJ, AK, AM, AN, AO, AP, AQ, AR, AT, AU, AV, AW, BA, BB, BC, BE en BH

De wijziging van deze paragrafen ziet op de oprichting van de Dienst Terugkeer & Vertrek. Hierbij wordt verwezen naar hetgeen hierboven is opgenomen onder het kopje Algemeen.

B en C

De wijziging van deze paragrafen ziet enerzijds op de oprichting van de Dienst Terugkeer & Vertrek en anderzijds op de reorganisatie van het Directoraat-Generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken. Hierbij wordt verwezen naar hetgeen hierboven is opgenomen onder het kopje Algemeen.

D en E

De wijziging van deze paragrafen ziet op de reorganisatie van het Directoraat-Generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken. Hierbij wordt verwezen naar hetgeen hierboven is opgenomen onder het kopje Algemeen.

F en G

Ter verduidelijking van bestaande regelgeving en naar aanleiding van enkele uitspraken van Rechtbanken is besloten om het begrip “solvabele derde” inzake de garantstelling nader uit te werken.

Voor de uitwerking van dit begrip is aangesloten bij artikel 16, eerste lid, onder c, Vw inzake middelen van bestaan, alsmede artikel 3.73 en 3.75 Vb.

I

De tarieven van de Koninklijke Marechaussee zijn aangepast.

M, N, Q, R, S, T, U, V, W, AD, AH, AL, AS, BD, BF en BG

De wijziging van deze paragrafen ziet op de oprichting van de Dienst Terugkeer & Vertrek. Hierbij wordt verwezen naar hetgeen hierboven is opgenomen onder het kopje Algemeen. Voorts zijn een aantal tekstuele wijzigingen opgenomen.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze:

de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven