OM-beleidsregel

Brief d.d. 20 november 2006 van het College van procureurs-generaal gericht aan de hoofdofficier van justitie te Arnhem, inhoudende de Handelwijze bij geweldsaanwending militairen

Eind augustus j.l. presenteerde de commissie Evaluatie toepassing militair strafprocesrecht bij uitzendingen (Commissie Borghouts) zijn rapport waarin conclusies en aanbevelingen werden gedaan omtrent de structuur, de werkwijze en de procedures die bij vervolging van uitgezonden militairen aan de orde zijn.1 Met deze aan u gerichte brief, die een aanwijzing bevat met betrekking tot de handelwijze bij geweldsaanwending door militairen, heeft het College zoveel als mogelijk aansluiting gezocht bij de geest van de conclusies en aanbevelingen van de Commissie Borghouts.

Militairen die in verband met militaire operaties naar een operatiegebied worden gezonden, vervullen complexe taken onder moeilijke omstandigheden. Het karakter van de militaire operaties waar Nederlandse militairen aan deelnemen lijkt de laatste jaren verschoven van vredesbewarende operaties naar vredesafdwingende operaties.

Bij vredesbewarende operaties ligt de nadruk veelal op het herstellen en handhaven van de lokale openbare orde en rechtsorde en hulp bij sociale, economische en infrastructurele wederopbouw. Bij vredesafdwingende operaties of gewapende conflicten kan de nadruk liggen op de toepassing van militair geweld, hetzij ter zelfverdediging, hetzij ter handhaving van de internationale rechtsorde. De ontwikkeling is derhalve dat Nederlandse militairen in toenemende mate deel zullen nemen aan internationale militaire operaties hoger in het geweldsspectrum.2

In het kader van de uitoefening van door de overheid opgedragen taken, kunnen militairen tijdens internationale militaire operaties over bevoegdheden beschikken om zelfs de zwaarste vormen van geweld te hanteren. Dat brengt enerzijds met zich mee dat militairen die geweldsmiddelen aanwenden zich daarvoor in beginsel dienen te verantwoorden. Anderzijds schept het feit dat de militaire organisatie de zwaardmacht van de Nederlandse staat is, de zwaarwegende verplichting militairen die functioneel geweld uitoefenen een zo groot mogelijke rechtszekerheid te bieden. De militair moet er op kunnen vertrouwen dat wanneer hij zich houdt aan de dienstvoorschriften, dienstbevelen en geweldsinstructies hij in beginsel niet strafrechtelijk zal worden vervolgd, dan wel bij strafrechtelijke vervolging een beroep kan doen op een strafuitsluitingsgrond.

Militaire zaken in eerste aanleg - de toepassing van het militair strafrecht op militairen - worden uitsluitend door het arrondissementsparket Arnhem behandeld. Daarom kan het College volstaan met deze aan u gerichte brief, bevattende aanwijzingen met betrekking tot de handelwijze bij geweldsaanwending door militairen. Deze aanwijzing bevat regels omtrent de positie van de militair die geweld heeft aangewend en daarnaast een beschrijving van de te volgen procedure. Hierbij is reeds zoveel mogelijk rekening gehouden met de conclusies en aanbevelingen uit de Evaluatie toepassing militair strafprocesrecht bij uitzendingen (het rapport van de Commissie Borghouts).

Uitgangspunt positie militair

Bij een onderzoek naar een geweldsincident wordt de militair die in de uitoefening van zijn taken geweld heeft toegepast in principe niet direct aangemerkt als verdachte, maar als getuige. Dit geldt niet indien aanstonds duidelijk is dat er gerede twijfel bestaat over de vraag of conform de geweldsinstructie / het dienstvoorschrift is gehandeld dan wel of er twijfel bestaat dat met succes een beroep gedaan kan worden op een strafuitsluitingsgrond. In die gevallen wordt de militair wel direct als verdachte aangemerkt.

Procedure

1. Als bijlage is hierbij gevoegd een procedure die dient te worden gevolgd in alle gevallen waarin onderzoek plaatsvindt naar geweldsaanwendingen gepleegd door militairen in uitzendgebieden. Uitgangspunt daarbij is dat snel en met zo min mogelijk verstoring van de militaire operatie een deugdelijk oordeel kan worden gevormd over de betreffende geweldsaanwending.

2. Als, al dan niet naar aanleiding van een geweldsmelding, besloten wordt tot het instellen van een onderzoek, wordt eerst onderzocht of overeenkomstig de geweldsinstructie of ander toepasselijk dienstvoorschrift is gehandeld, en of er sprake is van een (andere) strafuitsluitingsgrond. De betrokken militair wordt zo spoedig mogelijk als getuige gehoord. Hij wordt erop gewezen, dat hij geen vragen behoeft te beantwoorden, indien hij door beantwoording daarvan zichzelf aan het gevaar van een vervolging kan blootstellen.

3. Indien daarentegen aanstonds duidelijk is dat er gerede twijfel bestaat over de vraag of conform de geweldsinstructie of ander toepasselijk dienstvoorschrift is gehandeld en of met succes een beroep gedaan kan worden op een strafuitsluitingsgrond, dan wordt de betrokken militair als verdachte gehoord.

4. Zodra er tijdens het onderzoek gerede twijfels rijzen over de vraag of de militair die het geweld heeft toegepast overeenkomstig de geweldsinstructie/het dienstvoorschrift heeft gehandeld, dan wel een beroep kan doen op een (andere) strafuitsluitingsgrond, wordt hij alsnog als verdachte aangemerkt.

5. De commandant van de betrokken militair wordt in het opsporingsonderzoek als getuige gehoord indien, gedurende een militaire operatie, een militair van zijn eenheid tijdens de uitvoering van militaire taken handelingen heeft verricht die een vermoeden van een strafbaar feit opleveren.

6. Wanneer u het voornemen heeft de betrokken militair vanuit het uitzendgebied naar Nederland over te laten brengen wordt door de behandelend officier voorafgaand aan dat besluit met de commandant van de betrokken militair overleg gevoerd. Indien de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat een verdachte militair in het belang van het opsporingsonderzoek en/of de uitvoering van de (voortgezette) vrijheidsbeneming naar Nederland terugkeert en de commandant van de militair niet bereid is daaraan mee te werken, treedt de officier van justitie in overleg met u. Vervolgens treedt u in overleg met de directeur Operaties bij de commandant der Strijdkrachten. Indien het ministerie van Defensie ook daarna niet bereid is aan de terugkeer mee te werken, legt u uw beslissing ter toetsing voor aan het College van procureurs-generaal.

De in deze brief opgenomen aanwijzingen, alhoewel hiermee geen verandering van het thans geldende beleid wordt beoogd, treden onmiddellijk in werking en komen in de plaats van de aanwijzingen zoals vermeld in de brief van het College nr. PaG/BJZ/7612, d.d. 28 oktober 2004.

1 Commissie Evaluatie toepassing militair strafprocesrecht bij uitzendingen, Haarlem 31 augustus 2006.

2 Zie bijvoorbeeld de brief van de minister van Defensie en de staatssecretaris van Defensie van 2 juni 2006 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de actualisering van de prinsjesdagbrief. TK 2005-2006, 30300X, nr. 107, p.8.

Bijlage bij de aanwijzing handelwijze bij geweldsaanwending militair

Deze bijlage beschrijft de procedure zoals deze dient te worden toegepast in alle gevallen waarin onderzoek wordt gedaan naar geweldsaanwending door een militair in een uitzendgebied. Door uw parket wordt in overleg met de betrokkenen per missie een afzonderlijk toetsingskader ontwikkeld, gebaseerd op de geweldsinstructies die voor die missie geldig zijn.

De procedure is weergegeven in bijgevoegd stroomschema. Het doel van deze procedure is een heldere en eenduidige afwikkeling van de meldingen met betrekking tot geweldsaanwending. Hierbij is het de bedoeling dat - met inachtneming van de nodige zorgvuldigheid - het militaire operationele proces zo min mogelijk wordt verstoord.

Deze procedure van de Melding Geweldsaanwending richt zich op de rapportage door de Koninklijke Marechaussee (KMar) aan het openbaar ministerie te Arnhem (OM) naar aanleiding van geweldsaanwendingen door Nederlandse troepen. Er wordt vanuit gegaan dat de rapporterende commandant verantwoordelijk is voor een juist en volledig schriftelijk feitenrapport dat, naar aanleiding van de geweldsaanwending, aan de KMar ter beschikking wordt gesteld.

In die gevallen waarin a-priori door de Commandant KMardetachement (C-KMardet) de geweldsaanwending rechtmatig wordt geacht, kan snel een terugkoppeling over de geweldsaanwending aan de rapporterende commandant worden gegeven.

Het OM te Arnhem controleert de beslissing van de KMar achteraf en behoudt het eindoordeel.

Naast deze schriftelijke informatie-uitwisseling wordt er van uitgegaan dat de rapporterende commandant alle incidenten die, vooruitlopend op een schriftelijke melding, aan hem worden gemeld zo spoedig mogelijk doormeldt aan de KMar. De KMar meldt deze vervolgens aan het OM.

stcrt-2006-233-p11-SC78006-1.gif

Toelichting op het bijgevoegde stroomschema Melding Geweldsaanwending:

1. Met de rapporterende commandant wordt bedoeld: de Commandanten die door de Commandant der Strijdkrachten zijn aangewezen om de geweldsaanwendingen aan het OM te rapporteren. Deze commandant stelt het schriftelijk feitenrapport met zijn beoordeling ter beschikking van de commandant KMardet.

2. Commandant KMardet vormt op basis van alle beschikbare informatie een eerste juridisch oordeel.

3. Dit wordt met name vastgesteld aan de hand van de van toepassing zijnde geweldsinstructies.

4. Binnen 24 uur dient de beslissing met onderliggend feitenrapport in BPS te zijn gemuteerd en ter inzage van het OM Arnhem te zijn.

5. In geval er twijfel bestaat met betrekking tot de rechtmatigheid van het optreden, danwel dat aanstonds vast staat dat onrechtmatig gehandeld is, maakt de KMar rapport op.

6. Rapport KMar (inclusief rapport en beoordeling commandant) wordt ter beschikking gesteld van het OM Arnhem.

7. Indien naar het oordeel van het OM er sprake is geweest van rechtmatig optreden zal het dossier op het parket worden opgelegd. Deze beslissing zal via de commandant KMardet aan de betrokken commandant worden medegedeeld.

8. Indien naar het oordeel van het OM sprake is van onrechtmatig handelen, of bij twijfel daaromtrent, dient nader onderzoek plaats te vinden.

9. Het (nadere) onderzoek is een strafrechtelijk onderzoek en dient ertoe het OM in de gelegenheid te stellen een definitieve beslissing te kunnen nemen.

Naar boven