Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2006/38)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 17 november 2006, nr. 2006/38, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

Hoofdstuk C8/Iran Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van Iran

1 Datum

Deze versie van dit hoofdstuk is vastgesteld op 17 november 2006.

2 Achtergrond

Dit hoofdstuk bevat het landgebonden asielbeleid voor Iran. Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid van C1 tot en met C6 en kan niet worden gezien als een uitzonderingsregeling. De algemene wet- en regelgeving blijft steeds de basis voor de individuele beoordeling van een asielaanvraag.

De beleidsconclusies in dit hoofdstuk zijn mede gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa van augustus 2006 over de situatie in Iran (DPV/AM-424/06/157120).

Er is besloten tot een beleidswijziging ten aanzien van christenen en van homoseksuelen. Deze beleidswijziging is neergelegd in een brief van 18 oktober 2006 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer.

3 Besluitmoratorium

Ten aanzien van (geboren, bekeerde en bekerende) christenen uit Iran is een besluit genomen in de zin van artikel 43 Vw. Dit besluit is gepubliceerd op 3 november 2006.

Het besluitmoratorium heeft tot gevolg dat de individuele beslistermijn, als bedoeld in artikel 42 Vw, voor christelijke asielzoekers afkomstig uit Iran die een aanvraag hebben ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wordt verlengd tot 19 mei 2007.

Indien de individuele beslistermijn van een aanvraag reeds was verlengd in verband met onderzoek op grond van artikel 42, vierde lid, Vw, dan wordt op grond van het verlengde besluitmoratorium de beslistermijn extra verlengd.

De reikwijdte van het besluitmoratorium beslaat niet die aanvragen die zijn ingediend vóór de invoering van de Vw op 1 april 2001. Voorts kan het voorkomen dat (ook) de (verlengde) beslistermijn reeds is verstreken. Echter, het ligt voor de hand dat het ook niet mogelijk is zorgvuldig te beslissen op deze aanvragen.

Het besluitmoratorium ziet niet op de volgende categorieën:

• Dublin-claimanten (artikel 30, eerste lid, onder a, Vw);

• Iraniërs die rechtmatig verblijf hebben op een andere grond als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, Vw (artikel 30, eerste lid, onder b, Vw);

• Iraniërs die al eerder een aanvraag tot een verblijfsvergunning (asiel of regulier) hebben ingediend waarop nog niet onherroepelijk is beslist en welke op grond van die aanvraag rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder f, g en h, Vw (artikel 30, eerste lid, onder c, Vw);

• Iraniërs die op grond van verdragsverplichtingen tussen Nederland en een ander land zullen worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf (artikel 30, eerste lid, onder d, Vw);

• Iraniërs die hebben verbleven in een derde land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en die niet aannemelijk hebben gemaakt dat het bedoelde land die verdragsverplichtingen ten aanzien van hen niet nakomt (artikel 31, tweede lid, onder h, Vw);

• Iraniërs die in een land van eerder verblijf zullen worden toegelaten totdat zij elders duurzame bescherming hebben gevonden (artikel 31, tweede lid, onder i, Vw);

• Iraniërs die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid, zijn veroordeeld wegens een zodanig ernstig misdrijf als bedoeld in artikel 33, tweede lid, Vluchtelingenverdrag of zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag (zie artikel 31, tweede lid, onder k, Vw juncto artikel 3.107 Vb en in het bijzonder C1/5.13.3).

Onder de werking van het besluitmoratorium zullen de individuele vreemdelingen wel in de gelegenheid worden gesteld zich omtrent de asielaanvraag te doen horen, met uitzondering van de Dublinprocedure die juist niet ziet op de inhoud van de asielaanvraag nu een ander land daar (mogelijk) verantwoordelijk voor is.

4 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

4.1 (On line) journalisten, schrijvers, kunstenaars, uitgevers, intellectuelen, internettechnici, mensenrechtenactivisten

De Iraanse grondwet garandeert de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. De persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting worden echter door een aantal artikelen in de Perswet en het Iraanse wetboek van strafrecht beperkt. Bovendien mag een uiting in de pers en in publicaties niet in strijd zijn met de beginselen van de islam. Het is niet aan te geven welke mening of publicatie precies in strijd is met de beginselen van de islam. De ene keer wordt een kritische uitspraak toegelaten, een andere keer worden de critici gearresteerd of krijgt bijvoorbeeld een krant een verschijningsverbod. Op dit punt is er sprake van een arbitraire rechtspraktijk.

Het enkele aannemen van een kritische houding is evenwel geen reden om vervolging aan te nemen.

Met name ‘intellectuele’ beroepsgroepen, onder wie parlementariërs, advocaten, hoogleraren, mensenrechtenactivisten, (on line) journalisten, kunstenaars, schrijvers, ‘bloggers’, internettechnici, lopen in dit verband een verhoogd risico problemen te ondervinden. De intimidaties van het regime via het gerechtelijk apparaat jegens deze groep nemen sinds april 2002 toe. Het enkele behoren tot deze groepen is evenwel geen reden om vervolging aan te nemen.

Van asielzoekers die tot deze beroepsgroepen gerekend kunnen worden en stellen vanwege hun hervormingsgezinde opstelling problemen te ondervinden, mag worden verlangd dat zij hun activiteiten aannemelijk kunnen maken. Het zal immers veelal gaan om personen die bekend zijn vanwege hun publiek optreden, of die bepaalde publicaties hebben uitgebracht, of bijvoorbeeld openlijk hebben deelgenomen aan bepaalde conferenties. Van hen kan worden verlangd dat zij publicatiebronnen en -data of andere achtergrondinformatie kunnen geven.

De asielzoekers die behoren tot de genoemde beroepsgroepen en aannemelijk maken dat zij vanwege hun activiteiten vervolging vrezen van de Iraanse autoriteiten, komen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel.

4.2 Vakbondsleden

Iran kent geen vakbonden in de gangbare zin van het woord, maar er zijn wel (politieke) georganiseerde acties van groepen van werknemers bekend. Arbeiders die hebben deelgenomen aan demonstraties dan wel een belangrijke positie innemen in een ‘vakbeweging’ en aannemelijk kunnen maken om die reden persoonlijk vervolging te vrezen door de Iraanse autoriteiten, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

Van de asielzoeker mag worden verwacht dat naast het geloofwaardig maken van de activiteiten ook aannemelijk wordt gemaakt dat de autoriteiten negatieve aandacht voor hem persoonlijk hebben.

4.3 Nationalistisch religieuzen

Nationalistisch religieuzen vormen een politieke stroming die minder invloed wenst van de geestelijkheid in de dagelijkse gang van zaken in Iran, met name op de terreinen van justitie, politie en de wetgevende macht. Het enkele behoren tot deze groepen is geen reden om vervolging aan te nemen.

Nationalistisch religieuzen, al dan niet lid van de verboden beweging Iran Freedom Movement, die aannemelijk maken dat zij door hun activiteiten een gegronde vrees voor vervolging door de Iraanse autoriteiten hebben, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

4.4 Etnische Arabieren of Ahwazi

In het zuidwesten van Iran leven Arabieren, ook wel Ahwazi genoemd. Zij bewonen de streek met de grootste oliereserves en een deel van de Ahwazi verlangen naar een eigen staat.

In het zuidwesten is onder meer sprake van rellen. De autoriteiten dwingen sommige Ahwazi zich te hervestigen in andere delen van Iran. Twee Ahwazi zijn opgehangen vanwege betrokkenheid bij een bomaanslag, en tien Ahwazi zouden in juni 2006 ter dood zijn veroordeeld voor samenzwering tegen de staat.

Het enkel behoren tot deze groep is niet voldoende voor vluchtelingschap. Indien asielzoekers aannemelijk maken dat zij tot deze groep behoren en zij enige vluchtelingrechtelijke indicatie kunnen geven dat de aandacht van de autoriteiten op de persoon is gevestigd, kunnen zij op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

4.5 Koerden

Veel aandacht van de autoriteiten in Teheran gaat uit naar de Koerden in het noordwesten. In juni, juli en augustus 2005 zijn diverse rellen uitgebroken. De autoriteiten traden hard op tegen de Koerdische rellen. Een aantal Koerdische activisten in deze rellen is veroordeeld in de verslagperiode van het ambtsbericht tot 30 jaar gevangenisstraf. Veel Iraanse Koerden zijn gevlucht als gevolg van de militaire acties van de Iraanse strijdkrachten.

Het enkele behoren tot deze groep is niet voldoende voor vluchtelingschap. Koerden die hebben deelgenomen aan demonstraties of rellen dan wel een belangrijke positie innemen in de Koerdische beweging en aannemelijk kunnen maken om die reden persoonlijk vervolging te vrezen door de Iraanse autoriteiten, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw. in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

4.6 Activisten voor illegale politieke bewegingen

De Mujaheddin-e Khalq, de Koerdische Democratische Partij van Iran en de Komala zijn nog steeds actieve illegale politieke bewegingen die van buiten Iran worden gecoördineerd. Een nieuwe gewapende Koerdische beweging is de Pejak. Het enkele behoren tot een van deze groepen is geen reden om vervolging aan te nemen.

Bij aanvragen van activisten van genoemde of soortgelijke illegale politieke bewegingen dient grondig aandacht te worden gegeven aan mogelijke misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, aangezien deze groeperingen in verband worden gebracht met gebruik van geweld, waaronder aanslagen.

Zie hiervoor C8/7.4. van dit hoofdstuk.

Activisten voor deze verboden bewegingen die aannemelijk maken dat zij een gegronde vrees voor vervolging door de Iraanse autoriteiten hebben en waarvan niet aannemelijk is dat zij misdrijven hebben begaan als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

4.7 Christenen

Het ambtsbericht levert nog onvoldoende inzicht in de positie van christelijke bekeerlingen. Hierom is het eerder ingestelde besluit- en vertrekmoratorium, geldig tot 2 oktober 2006, verlengd tot 19 mei 2007. Ondanks het feit dat de positie van geboren christenen gunstig afsteekt bij die van christelijke bekeerlingen, vallen ook zij onder het moratorium.

4.8 Bahaien

De situatie van de bahaien blijft onverminderd zorgwekkend. In het ambtsbericht van augustus 2006 wordt over de beschreven verslagperiode een toename in arrestaties geconstateerd. Het bahai-geloof wordt niet erkend in de Iraanse grondwet. Aanhangers worden als geloofsafvalligen van de islam beschouwd. Anders dan de eerder genoemde christenen worden zij gezien als een bedreiging voor de stabiliteit van de staat. Echter, het enkele behoren tot deze groep is nog geen reden om vervolging aan te nemen.

Bahaien die aannemelijk maken dat zij door hun geloofsovertuiging gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging door de Iraanse autoriteiten, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

4.9 Studenten

Studenten worden nog steeds als een bedreiging voor het regime beschouwd. Het moge evenwel duidelijk zijn dat het enkele zijn van student geen reden is om vervolging van de zijde van de Iraanse autoriteiten te vrezen.

Studenten die hebben deelgenomen aan studentendemonstraties of studentenrellen dan wel een belangrijke positie innemen in een studentenbeweging en aannemelijk kunnen maken om die reden persoonlijk vervolging te vrezen door de Iraanse autoriteiten, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. Daarbij wordt tevens opgemerkt dat niet iedere vorm van aandacht meteen leidt tot de conclusie dat van vluchtelingrechtelijke vervolging sprake is.

4.10 Vrouwen

Het normale beleid, zoals onder andere weergegeven in C1/3.3.2, C1/4.2.11 en C1/4.3.3 is van toepassing.

De VN Speciale Rapporteur inzake vrouwenrechten heeft positieve ontwikkelingen erkend zoals het hoge aantal vrouwelijke studenten en het onderzoek dat wordt verricht om het geweld tegen vrouwen tegen te gaan. Aan de andere kant sprak hij zijn zorg uit over het geweld tegen vrouwen dat nog steeds plaatsvindt. Ook noemde de rapporteur de ongelijke positie van de vrouw in wetgeving en rechtspraktijk welke de discriminatie van vrouwen bestendigen.

In zijn algemeenheid kan men stellen dat de deelname van vrouwen aan het openbare leven de afgelopen jaren is toegenomen en dat kleding- en gedragsnormen voor hen zijn versoepeld.

Vrouwen die evenwel aannemelijk kunnen maken dat zij zich actief hebben ingezet voor een ‘niet-islamitisch’ waarden- en normenpatroon ten aanzien van vrouwen en om die reden worden gediscrimineerd op een dusdanige wijze dat het voor hen onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren, of die daardoor een gegronde vrees voor vervolging hebben, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

4.11 Homoseksuelen, biseksuelen en transseksuelen

Het ambtsbericht van augustus 2006 maakt melding van een rapport van Human Rights Watch. Daaruit blijkt dat door Human Rights Watch geïnterviewde homoseksuele Iraniërs grotendeels het beeld bevestigen van een maatschappij waarin het sociale stigma bij homoseksueel gedrag hoog is. Politie, rechterlijke macht, semi-officiële organisaties, buren en familieleden zouden het Iraanse morele beleid ondersteunen. Homoseksuelen hebben hier structureel onder te lijden. Daaruit kan worden geconcludeerd dat homoseksuelen in Iran een verhoogd risico lopen op mensenrechtenschendingen, daar zij evenmin kunnen terugvallen op/worden gesteund door hun sociale netwerk (familieleden, buren). Zij vormen derhalve een kwetsbare groep.

Er bestaat daarom aanleiding om Iraanse homoseksuelen op grond van klemmende redenen van humanitaire aard in het landgebonden asielbeleid aan te wijzen als specifieke groep, die om andere redenen dan traumata in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, lid 1, onder c, Vw onder verwijzing naar het ambtsbericht, en met name het rapport van Human Rights Watch. Derhalve komen homoseksuelen die niet op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel, wel op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel, behoudens contra-indicaties.

Met homoseksuele asielzoekers worden zowel mannelijke als vrouwelijke homoseksuele asielzoekers bedoeld.

Voor biseksuelen en transseksuelen geldt hetzelfde. Derhalve komen biseksuelen en transseksuelen die niet op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel, wel op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel, behoudens contra-indicaties.

4.12 Schenders van mensenrechten/uitsluiting van bescherming

Bijzondere aandacht dient geschonken te worden aan personen die zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Hierbij moet met name aandacht besteed worden aan leden of strijders van:

– Mujaheddin-e Khalq,

– National Liberation Army,

– Peoples Mujaheddin Organisation of Iran,

– National Council of Resistance,

– Iraanse Islamitische Studentenassociatie),

– Koerdische Democratische Partij van Iran,

– Komala (ook wel Komeleh),

– Islamitische Revolutionaire Garde (ook Sepah Pasdaran),

– Iraanse veiligheidsdiensten,

– Pejak.

Indien er aanwijzingen zijn dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is, dient conform C3/10.14 te worden gehandeld.

5 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/4.2 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Iran geen bijzonderheden.

6 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Iran komen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel.

7 Verdere beleidsconclusies en aandachtspunten

7.1 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/3.3.3 is van toepassing.

Aangezien de Iraanse autoriteiten feitelijk gezag uitoefenen over het gehele grondgebied van Iran, is het hebben van een binnenlands vluchtalternatief voor personen die een gegronde vrees hebben voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM door de Iraanse autoriteiten, niet aannemelijk. Slechts wanneer duidelijk is dat de problemen van de asielzoeker lokaal bepaald zijn, kan sprake zijn van een binnenlands vlucht-, of vestigingsalternatief. Dit dient per individueel geval te worden beoordeeld.

7.2 Veilig land van herkomst

Iran wordt niet beschouwd als een veilig land van herkomst.

7.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Iran wordt niet beschouwd als een veilig derde land.

7.4 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het beleid zoals neergelegd in C1/5.13.3 is van toepassing. Voor wat betreft de procedure in 1F-zaken wordt verwezen naar C3/10.14. In paragraaf 4 van dit hoofdstuk is aangegeven ten aanzien van welke groepen sprake zou kunnen zijn van de bedoelde gedragingen. Voor de procedure omtrent getuigen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid wordt verwezen naar C3/10.15.

7.5 TBV 1999/22

Voor Iran gold de bijzondere regeling van TBV 1999/22. Deze regeling is op 1 april 2002 verlopen. Voor oudere zaken, die vóór 1 april 2002 zijn ingediend en in aanmerking zouden komen voor verblijf op grond van deze regeling, blijft dit beleid gelden. Deze regeling dient overigens niet te worden verward met het driejarenbeleid.

8 Ambtshalve toets

8.1 Opvangmogelijkheden Amv’s

Voor Amv’s is adequate opvang in Iran voorhanden. Minderjarige asielzoekers van Iraanse nationaliteit komen derhalve niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bedoeld voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

In Iran bestaat een goed functionerend opvangsysteem voor kinderen die geen ouders meer hebben. Kinderen worden in eerste instantie opgevangen door familieleden. Minderjarigen die om een of andere reden niet langer bij familieleden kunnen verblijven, kunnen worden ondergebracht in opvangtehuizen of pleeggezinnen. Het Bureau for Residential and Foster Care van Behzisti, de welzijnsorganisatie van de Iraanse regering, is verantwoordelijk voor de plaatsing van de kinderen.

8.2 Driejarenbeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/9, is van toepassing.

9 Vertrekmoratorium

Voor christenen (geboren, bekeerde en bekerende) uit Iran is een vertrekmoratorium ingesteld. Van het vertrekmoratorium zijn de volgende categorieën uitgezonderd:

• Dublinclaimanten (artikel 30, eerste lid, onder a, Vw);

• Iraniërs die rechtmatig verblijf hebben op een andere grond als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vw (artikel 30, eerste lid, onder b, Vw);

• Iraniërs die al eerder een aanvraag tot een verblijfsvergunning (asiel of regulier) hebben ingediend waarop nog niet onherroepelijk is beslist, en die op grond van die aanvraag rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder f, g en h, Vw (artikel 30, eerste lid, onder c, Vw);

• Iraniërs die op grond van verdragsverplichtingen tussen Nederland en een ander land zullen worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf (artikel 30, eerste lid, onder d, Vw);

• Iraniërs die hebben verbleven in een derde land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en niet aannemelijk hebben gemaakt dat het bedoelde land die verdragsverplichtingen ten aanzien van hen niet nakomt (artikel 31, tweede lid, onder h, Vw);

• Iraniërs die in een land van eerder verblijf zullen worden toegelaten totdat zij elders duurzame bescherming hebben gevonden (artikel 31, tweede lid, onder i, Vw);

• Iraniërs die een gevaar vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 31, tweede lid, onder k, Vw.

9.1 Voortgezet recht op opvang

Het vertrekmoratorium heeft tot gevolg dat de opvang van christenen (geboren, bekeerde en bekerende) uit Iran die een asielaanvraag hebben ingediend, van wie de vertrektermijn reeds is verstreken, niet wordt beëindigd. Dit voortgezet recht op opvang volgt van rechtswege uit het besluit zoals gepubliceerd in de Stcrt. Het voortgezet recht op opvang eindigt tevens van rechtswege wanneer het vertrekmoratorium eindigt.

Gedurende het vertrekmoratorium wordt de vreemdeling geacht, conform artikel 45, vijfde lid, Vw, rechtmatig verblijf te hebben als bedoeld in artikel 8, onder j, Vw. Het is niet noodzakelijk dat door deze personen een nieuwe asielaanvraag wordt ingediend. Voor zover betrokkene niet (meer) in het bezit is van een document, dient een document te worden verstrekt (zie artikel 3.5 VV).

Iraanse christenen die een asielaanvraag hebben ingediend waarop nog niet onherroepelijk is beslist, maar die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben, worden daarmee tevens geacht rechtmatig verblijf te hebben, indien zij onder de reikwijdte van het vertrekmoratorium vallen. Dit betekent dat Iraniërs die onder het vertrekmoratorium vallen, niet langer belang hebben bij een eerder ingediend verzoek om een voorlopige voorziening voor zover dit verzoek is gericht op het voorkomen van de verwijdering of de beëindiging van de voorzieningen.

9.2 Verkrijging van opvang wanneer de opvang reeds was beëindigd

Om opnieuw voor opvang in aanmerking te komen onder de werking van het vertrekmoratorium is geen nieuwe asielaanvraag noodzakelijk. Wel moet men eerder een asielaanvraag hebben ingediend en moet men zich melden bij het AC Ter Apel om voor opvang in aanmerking te komen. Om logistieke redenen kan na de aanmelding besloten worden betrokkene door te verwijzen naar de Tijdelijke Noodvoorziening, alvorens te beoordelen of betrokkene conform het geldende vertrekmoratorium in aanmerking komt voor opvang.

Vreemdelingen die reeds voorafgaand aan de instelling van het vertrekmoratorium een tweede of volgende aanvraag hebben ingediend, welke nog niet heeft geleid tot een onherroepelijke afwijzing, kunnen zich ter verkrijging van opvang eveneens melden bij het AC Ter Apel.

Aasielzoekers die al een herhaalde aanvraag hebben ingediend welke niet in de AC procedure is afgedaan, hebben al opvang en hoeven zich dus niet te melden.

10 Overgangsrecht

Het beleid zoals weergegeven in het gelijknamige hoofdstuk (datum publicatie 21 juni 2006, in werking sinds 23 juni 2006, vervalt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze versie van het hoofdstuk.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Den Haag, 17 november 2006.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze:
de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting bij Wijziging 2006/38

Algemeen

In augustus 2006 is een nieuw ambtsbericht verschenen over de algemene situatie in Iran. Dit leidt tot de conclusie dat het landgebonden beleid voor enkele groepen moet worden aangepast. Etnische onlusten hebben geleid tot verscherpte aandacht van de autoriteiten voor onder meer Ahwazi en Koerden. De autoriteiten hebben onder meer hun aandacht voor activiteiten op internet verscherpt, hetgeen consequenties heeft voor onder meer on line journalisten, internetbloggers en internettechnici. Een nieuwe gewapende, Koerdische, verzetsgroep, Pejak, is actief geworden. Bij deze verzetsgroep spelen mogelijk 1F-indicaties een rol. Georganiseerd verzet van werknemers kan tot problemen met de Iraanse autoriteiten leiden. Homoseksuele asielzoekers die voor vervolging te vrezen hebben of bij terugkeer het risico op onmenselijke behandeling lopen, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw. Daarnaast geven de omstandigheden in Iran aanleiding om homoseksuele asielzoekers op grond van klemmende redenen van humanitaire aard aan te wijzen als specifieke groep, die, om andere redenen dan traumata, in aanmerking komt op grond van artikel 29, lid 1, onder c, Vw voor een verblijfsvergunning asiel, behoudens contra-indicaties. Voor transseksuele en biseksuele asielzoekers geldt dezelfde regeling.

Het ambtsbericht levert nog onvoldoende inzicht in de positie van christelijke bekeerlingen. Hierom is het besluit- en vertrekmoratorium dat gold tot 2 oktober 2006 verlengd tot 19 mei 2007. Ondanks het feit dat de positie van geboren christenen gunstig afsteekt bij die van christelijke bekeerlingen, vallen ook zij onder het moratorium.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze:

de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven