Aanwijzing inbeslagneming bij verkeersdelicten

Categorie: opsporing, vervolging

Rechtskarakter: aanwijzing i.d.z.v. artikel 130, lid 4 Wet RO

Afzender: College van procureurs-generaal

Adressaat: Hoofden van de parketten

Registratienummer: 2006A014

Datum vaststelling: 05-11-2006

Datum inwerkingtreding: 01-01-2007

Geldigheidsduur: 31-12-2010

Publicatie in Stcrt.: 27-11-2006, nr. 231

Vervallen: Aanwijzing inbeslagneming bij verkeersdelicten (2005A017)

Relevante beleidsregels OM:

‐ Aanwijzing maximum constructiesnelheid brom- en Snorfietsen (2006A0013)

‐ Richtlijn voor strafvordering constructiesnelheid brom- en snorfietsen (2006R003)

‐ Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers (2006A008) Wetsbepalingen: Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994); Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990); Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM); Voertuigreglement (VR);Kentekenreglement (KR); Besluit inbeslaggenomen voorwerpen

Jurisprudentie: ‐

Bijlagen: ‐

Achtergrond

Deze aanwijzing heeft betrekking op de inbeslagneming bij verkeersdelicten (misdrijven en overtredingen) door een opsporingsambtenaar in geval van staande houding of aanhouding van de verdachte bij ontdekking op heterdaad.

De aanwijzing beperkt zich tot de voornaamste wetten en reglementen op dit gebied:

• de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994),

• het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990),

• de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) en

• het Voertuigreglement (VR),

• het Kentekenreglement (KR).

Beslag kan worden gelegd met het oog op verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer, als dit naar het oordeel van de opsporingsambtenaar voor de waarheidsvinding nodig is of om wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr aan te tonen (art. 94 WvSv). Dit dient niet langer te duren dan noodzakelijk in het belang van de strafvordering (art. 116, lid 1, WvSv). Deze aanwijzing heeft een aanvullend karakter op de handleiding inbeslagneming (art. 94 WvSv) (reg. nr.2000H005). Het gestelde in de handleiding inbeslagneming (art 94 WvSv) is eveneens van toepassing op verkeersdelicten, tenzij hiervan in deze aanwijzing uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Samenvatting

Deze aanwijzing geeft regels inzake inbeslagneming bij verkeersdelicten door een opsporingsambtenaar in geval van staandehouding of aanhouding van de verdachte bij ontdekking op heterdaad.

Opsporing

1. Overleg tussen het OM en de politie inzake de inbeslagneming

In twijfelgevallen en wanneer inbeslagneming aangewezen lijkt, maar de aanwijzing voorziet daarin niet, moet vóórdat tot inbeslagneming wordt overgegaan altijd overleg plaatsvinden tussen het OM en de opsporingsambtenaar.

2. Verhouding inbeslagneming en tijdelijk uit de beschikkingsmacht van de eigenaar nemen

Op basis van art. 160, lid 4, WVW 1994 kunnen de in art.159 WVW 1994 genoemde opsporingsambtenaren een voertuig tijdelijk uit de macht van de bestuurder of eigenaar/houder nemen voor nader technisch onderzoek, zonder dat tot inbeslagneming van het voertuig wordt overgegaan. Bedoeld technisch onderzoek dient plaats te vinden onmiddellijk, of korte tijd nadat het voertuig uit het verkeer is genomen. In principe wordt een termijn van 24 uur gehanteerd1. Indien in gecompliceerde gevallen een langere termijn noodzakelijk is dan heeft het de voorkeur om het voertuig in belang van het onderzoek in beslag te nemen.

3. De inbeslagneming

Voertuigen of onderdelen daarvan die niet voldoen aan de wettelijke vereisten worden in beslag genomen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat herstel niet mogelijk is, of door de (hoge) kosten ervan niet te verwachten is. Te denken valt hierbij aan reparatiekosten die de waarde van het voertuig of het onderdeel overstijgen. Indien de demontage van het betrokken onderdeel op een eenvoudige wijze kan gebeuren, beperkt de inbeslagneming zich tot dat onderdeel. Met nadruk, ter voorkoming van misverstanden, wordt opgemerkt dat het van belang is duidelijk, schriftelijk, vast te leggen wat wél en wat níet in beslag wordt genomen. Ter verduidelijking kan een en ander visueel worden vastgelegd met foto’s

Inbeslagneming van het gehele voertuig komt ook in aanmerking als de verkeersveiligheid dat vereist, bijvoorbeeld als een verdachte (bij herhaling) met een voertuig een ernstig verkeersdelict pleegt. (zie verder paragraaf 10)

Bij inbeslagneming van voertuigen worden ook het kentekenbewijs deel I en II, dan wel deel I A en B of indien van toepassing een combinatie van deel I en I B, en de bij het voertuig horende sleutels betrokken. Indien zich in het voertuig losse voorwerpen bevinden die geen relatie hebben met het strafbare feit worden deze voorwerpen niet in beslag genomen.

4. Afzien van inbeslagneming

Indien herstel van het voertuig of vervanging van een onderdeel daarvan redelijkerwijs mogelijk en te verwachten is, kan van inbeslagneming worden afgezien. De opsporingsambtenaar vordert op grond van art. 60, lid 1, onder b WVW 1994 de overgifte van het kentekenbewijs. Hij behoudt - tegen afgifte van een ontvangstbewijs - deel I/I A en geeft deel II/I B terug.

De opsporingsambtenaar geeft de verdachte een redelijke termijn, van ten hoogste vier weken (art. 39, lid 4, KR), om het voertuig te repareren en bij de politie ter controle aan te bieden. Het onder zich houden, respectievelijk het teruggeven van het kentekenbewijs, dient door de politie aan de Dienst Wegverkeer (RDW) te worden doorgegeven. Dit om de volledigheid van het kentekenregister te waarborgen. Voldoet de verdachte binnen de gestelde termijn niet aan de afspraak om het voertuig te repareren, dan wordt het kentekenbewijs, onder vermelding van de reden van invordering, naar de RDW gezonden.

5. Vrijwillige medewerking

Wanneer de rechthebbende op het in beslag te nemen voorwerp bereid is om mee te werken aan een oplossing die tot gevolg heeft dat het voorwerp niet meer aan het verkeer op de weg deel zal nemen, kan eveneens van inbeslagneming worden afgezien. In een dergelijk geval dient een voor vernietiging in aanmerking komend voorwerp, bijvoorbeeld een personenauto, naar een erkend bedrijf te worden gebracht om daar - na afgifte van een vrijwaringsbewijs voor de kentekenhouder - onder toezicht van de politie te worden vernietigd.

Een eventueel aanwezig kentekenbewijs behoort ook in dit geval op de manier als hierboven omschreven te worden ingenomen en te worden gezonden aan de Dienst Wegverkeer, onder vermelding van de reden van invordering. Het kentekenbewijs zal ingevolge art. 37, lid 3, aanhef en onder a, KR door de RDW ongeldig worden verklaard.

In het op te maken proces-verbaal wordt het verslag van de vernietiging opgenomen. Tevens worden de eventueel gemaakte kosten om tot vernietiging (sloop) te komen vermeld, zodat daarmee bij de berechting rekening kan worden gehouden. Om te voorkomen dat de verdachte de indruk zal kunnen krijgen dat hij door reparatie of vernietiging van het voorwerp strafvervolging ontloopt, wordt hem ook in die gevallen uitdrukkelijk proces-verbaal aangezegd.

6. Afstand van het in beslag genomen voorwerp door de beslagene of rechthebbende

Indien verwacht kan worden dat verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal volgen, verdient het aanbeveling de beslagene te verzoeken om afstand van het in beslag genomen voorwerp te doen (art. 116, lid 2, WvSv). De afstand wordt gedaan bij een door de beslagene ondertekende schriftelijke verklaring.

De verdachte zal in de meeste gevallen zowel beslagene als rechthebbende op het voorwerp zijn. Als de beslagene niet tevens rechthebbende is, dan is tevens van belang dat ook de rechthebbende schriftelijk afstand doet van het in beslag genomen voorwerp. Zonder afstandverklaring van de rechthebbende is teruggave aan rechthebbende uitgangspunt, tenzij die wist of kon weten van het illegale gebruik. De kennisgeving van inbeslagneming en de door de rechthebbende ondertekende afstandsverklaring dienen met het proces-verbaal te worden gezonden aan het OM. Het OM zal, tenzij het belang van de strafvordering zich daartegen verzet, schriftelijk opdracht geven tot afwikkeling van het beslag. Ter voorkoming van oplopende opslagkosten wordt die opdracht zo spoedig mogelijk gegeven. Er moet voor worden gewaakt dat de verdachte de indruk krijgt dat hij door afstand te doen van het in beslag genomen voorwerp strafvervolging ontloopt. De verdachte wordt steeds proces-verbaal aangezegd.

7. Minderjarigen

Indien inbeslagneming heeft plaatsgevonden bij verkeersdelicten die zijn begaan door minderjarigen, is terughoudendheid geboden bij het laten doen van afstand. Afstand dient pas definitief plaats te vinden na overleg van de opsporingsambtenaar met de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige, die het akkoord met de afstand schriftelijk bevestigt, door de afstandverklaring (mede) te ondertekenen.

8. Het deponeren van het beslag

De in beslag genomen voorwerpen worden, tenzij de officier van justitie op grond van art. 117, lid 2, WvSv machtiging tot vernietiging geeft, onder de hoede gesteld van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bewaarder. Dit geschiedt op last van het OM en gebeurt schriftelijk na ontvangst van het proces-verbaal. Totdat het OM heeft beslist, blijft het voorwerp onder de hoede van de betreffende opsporingsinstantie, die voor een voorlopige opslag zorgt en daarvan de kosten draagt.

9. Het proces-verbaal

Bij inbeslagneming wordt steeds zo spoedig mogelijk proces-verbaal opgemaakt. Dat gebeurt ook als van inbeslagneming wordt afgezien omdat het voorwerp is hersteld of vernietigd. Het proces-verbaal wordt met de kennisgeving van inbeslagneming en een eventuele afstandsverklaring van de rechthebbende conform de werkwijze volgens het Landelijk Beslaghuis uiterlijk binnen 5 werkdagen aan het OM toegezonden. Indien het niet mogelijk is om het proces-verbaal binnen deze termijn op te maken dan wordt in ieder geval de kennisgeving van inbeslagneming binnen 5 werkdagen aan het OM toegezonden.

Een snelle inzending is nodig om op korte termijn een beslissing te kunnen verkrijgen over de afwikkeling van het beslag dat in verkeerszaken soms met hoge opslagkosten gepaard gaat.

Om te bevorderen dat het proces-verbaal op het parket de vereiste aandacht krijgt, wordt door de opsporingsambtenaar op de voorzijde daarvan met rood het woord BESLAG vermeld. Eventuele bijzonderheden worden steeds in het proces-verbaal vermeld. Daarbij valt te denken aan de reparatie van een voertuig, nadat deel I/I A van het kentekenbewijs is ingenomen, het afzien van inbeslagneming omdat het voorwerp is vernietigd, het doen van afstand of een verzoek tot teruggave van het beslag.

In het proces-verbaal wordt de staat vermeld waarin het voorwerp zich bevindt (voertuigschets, eventueel ondersteund met een foto) evenals het bedrag dat het voorwerp bij vernietiging - bijvoorbeeld door sloop - heeft opgebracht. In de kennisgeving van inbeslagneming wordt de geschatte waarde van het voorwerp opgenomen.

10. Aanwijzingen over inbeslagneming bij een aantal overtredingen van de Wegenverkeerswetgeving

stcrt-2006-231-p17-SC77964-1.gifstcrt-2006-231-p17-SC77964-2.gifstcrt-2006-231-p17-SC77964-3.gifstcrt-2006-231-p17-SC77964-4.gif

Opmerking: Bij inbeslagneming op grond van art. 30 WAM is het uitgangspunt dat verbeurdverklaring (al dan niet met de compensatie van art. 33c WvSr) op de terechtzitting wordt geëist. Het OM dient zich dan ook in het algemeen en specifiek bij dit soort zaken terughoudend op te stellen ten aanzien van verzoeken tot teruggave.

11. Samenloop van gedragingen

In geval een verdachte verschillende wettelijke bepalingen overtreedt, zal steeds het meest verstrekkende voorschrift worden gevolgd.

12. Uitleg recidive/herhaald plegen

In paragraaf 10 van deze aanwijzing dient onder (bekende) recidive en herhaald plegen verstaan te worden:

a. voor de politie de wetenschap dat reeds eerder tegen de verdachte proces-verbaal is opgemaakt (HKS-meldingen onder vermelding in het proces-verbaal);

b. voor het OM de situatie dat er sprake is van eerdere onherroepelijke veroordelingen of betaalde transacties.

c. ten aanzien van het gestelde over de maximum constructiesnelheid geldt als voorwaarde voor inbeslagneming dat er bij de politie twee eerdere onder strafrecht vallende identieke overtredingen van dit strafbare feit staan geregistreerd en dat hiervoor proces-verbaal is opgemaakt.

Overgangsrecht

De beleidsregels in deze aanwijzing hebben gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.

Feiten gepleegd op of na de datum van inwerkingtreding dienen op basis van deze aanwijzing te worden afgedaan.

1 Zie rapport Nationale Ombudsman d.d. 12 december 1988, nr. 88/R788 (VR 1989/141) en rapport d.d. 4 april 1996 nr. 1996/151

2 Op grond van de in Stb. 2006 nr. 322, art. VI, lid 3, opgenomen overgangsbepaling geldt het tot 1 oktober 2006 geldende lid 4 van art. 8 WVW 1994 nog voor bestuurders van bromfietsen die nog in het bezit zijn van een bromfietscertificaat.

3. Sinds 1 januari 2006 vallen deze overtredingen onder strafrecht bij een overschrijding van meer dan 15 km/h.

Naar boven