Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 23 november 2006, nr. WJZ 6098739, houdende regels omtrent de eisen bij het gebruik van in Europese richtlijnen opgenomen en in het Meetinstrumentenbesluit I en Meetinstrumentenbesluit II geregelde meetinstrumenten en houdende enkele voorschriften inzake de installatie van die instrumenten (Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 9 en 14 van het Meetinstrumentenbesluit I en artikel 8 van het Meetinstrumentenbesluit II;

Besluit:

§ 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. gasmeter: in artikel 4, onderdeel a, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde gasmeter;

b. volumeherleidingsinstrument: in artikel 4, onderdeel a, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde volumeherleidingsinstrument;

c. kilowattuurmeter: in artikel 4, onderdeel b, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde kilowattuurmeter;

d. vloeistofmeetinstallatie: in artikel 4, onderdeel c, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde vloeistofmeetinstallatie;

e. automatisch weeginstrument: in artikel 4, onderdeel d, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde automatisch weeginstrument;

f. taxameter: in artikel 4, onderdeel e, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde taxameter;

g. multidimensionaal meetinstrument: in artikel 4, onderdeel f, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoeld multidimensionaal meetinstrument.

§ 2

Algemene bepalingen

Artikel 2

Meetinstrumenten als bedoeld in artikel 4 van het Meetinstrumentenbesluit I, niet-automatische weegwerktuigen als bedoeld in artikel 5 van het Meetinstrumentenbesluit I en meetinstrumenten als bedoeld in artikel 4 van het Meetinstrumentenbesluit II voldoen na ingebruikneming aan de volgende voorschriften:

a. zij verkeren in een goede staat van onderhoud;

b. zij zijn overeenkomstig de instructies van de fabrikant geïnstalleerd en worden dienovereenkomstig gebruikt;

c. zij worden uitsluitend gebruikt voor metingen overeenkomstig hun bestemming;

d. zij worden zodanig gejusteerd en gecorrigeerd dat de aanwijzingsfouten zo dicht mogelijk bij nul liggen.

Artikel 3

Meetinstrumenten als bedoeld in artikel 4 van het Meetinstrumentenbesluit I voldoen na ingebruikneming aan de in bijlage I van de richtlijn meetinstrumenten opgenomen essentiële eisen.

Artikel 4

1. Niet-automatische weegwerktuigen als bedoeld in artikel 5 van het Meetinstrumentenbesluit I voldoen na ingebruikneming aan de fundamentele voorschriften van bijlage I van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen.

2. Artikel 5, tweede lid, van het Meetinstrumentenbesluit I is van toepassing.

Artikel 5

Indien ten aanzien van het gebruik een specifieke nauwkeurigheidsklasse voor een meetinstrument is voorgeschreven, mag ook een meetinstrument worden gebruikt dat in een hogere nauwkeurigheidsklasse valt.

§ 3

Specifieke bepalingen inzake meetinstrumenten van de richtlijn meetinstrumenten

Artikel 6

1. Gasmeters en volumeherleidingsinstrumenten voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-002 van de richtlijn meetinstrumenten met dien verstande dat:

a. de maximaal toelaatbare fout in de tabel van onderdeel 2.1 voor gasmeters telkens met een factor 2 en voor volumeherleidingsinstrumenten telkens met een factor 1,5 wordt vermenigvuldigd;

b. voor metingen ten behoeve van huishoudelijk gebruik de meter voldoet aan de eisen van klasse 1,5 of een meter van klasse 1,0, mits die een Qmax/Qmin-ratio heeft gelijk aan of groter dan 150.

2. Voordat een gasmeter op de bestemde plaats in gebruik wordt genomen, stelt degene die zorg draagt voor de installatie van de meter vast of de meter geschikt is voor de omstandigheden met het oog op een correcte meting van het te verwachten gebruik.

Artikel 7

1. Kilowattuurmeters voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-003 van de richtlijn meetinstrumenten, met dien verstande dat:

a. de maximaal toelaatbare fout in onderdeel 3, tabel 2, telkens met een factor 1,5 wordt vermenigvuldigd;

b. voor metingen bij huishoudelijk gebruik van elektriciteit de meter voldoet aan de eisen van klasse A;

c. voor metingen bij handelsgebruik of lichtindustrieel gebruik van elektriciteit de meter voldoet aan de eisen van klasse B.

2. Voordat een kilowattuurmeter op de bestemde plaats voor de eerste maal wordt gebruikt, wordt door degene die krachtens artikel 27 van de Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit verantwoordelijk is voor de aanleg van de meter bij de installatie van de meter overeenkomstig onderdeel 7, onder c, van bijlage MI-003 van de richtlijn meetinstrumenten het stroombereik vastgesteld met het oog op de geschiktheid van de meter voor een correcte meting van het te verwachten gebruik.

Artikel 8

1. Indien meerdere kilowattuurmeters ingevolge artikel 7 van de wet opnieuw een overeenstemmingsbeoordeling moet ondergaan, kan de overeenstemmingsbeoordeling op verzoek van de aanvrager worden uitgevoerd door middel van een beoordeling van een aantal meters dat is geselecteerd door middel van een representatieve steekproef, indien de kilowattuurmeters de volgende eigenschappen hebben:

a. zij zijn in het zelfde jaar vervaardigd naar een zelfde model en uitvoering;

b. zij behoren tot een zelfde nauwkeurigheidsklasse;

c. zij zijn vervaardigd door een zelfde fabrikant;

d. zij zijn gedurende een periode van ten hoogste een jaar volgens een zelfde procedure hersteld.

2. Bijlage F, onderdelen 5.2, 5.3 en 5.4, eerste volzin, van de richtlijn meetinstrumenten is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

Vloeistofmeetinstallaties voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-005 van de richtlijn meetinstrumenten.

Artikel 10

Automatische weeginstrumenten met een in artikel 2, onderdeel d, onder 1°, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde taak voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten, met dien verstande dat:

a. de in hoofdstuk II, onderdeel 4.1, opgenomen gemiddelde fout voor categorie X weeginstrumenten telkens met een factor 2 wordt vermenigvuldigd;

b. automatische weeginstrumenten voor metingen ter controle van voorverpakkingen die zijn samengesteld volgens de eisen van richtlijn 75/106/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het voorverpakken naar volume van bepaalde vloeistoffen in voorverpakkingen met bepaalde inhoud (PbEG L 42) en richtlijn 76/211/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 januari 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het voorverpakken naar gewicht of volume van bepaalde producten in voorverpakkingen (PbEG L 46) voldoen aan de eisen voor weeginstrumenten van categorie X, zoals bedoeld in Hoofdstuk II, onderdeel 2.1, met inachtneming van de hiervoor onder a vermelde wijziging van de maximaal toelaatbare gemiddelde fout;

c. in plaats van de in onderdeel 4.1 opgenomen maximaal toelaatbare fout van ± 1 e, ± 1,5 e en ± 2 e voor categorie Y een maximaal toelaatbare fout geldt van respectievelijk ± 1,5 e, ± 2,5 e en ± 3,5 e;

d. in plaats van de in onderdeel 4.2 opgenomen tabel inzake standaarddeviatie, de volgende tabel van toepassing is:

Nettolast m

Maximaal toelaatbare standaarddeviatie voor klasse X

m ≤ 50g

0,6 %

50 g < m ≤ 100g

0,3 g

100 g < m ≤ 200g

0,3 %

200 g < m ≤ 300g

0,6 g

300 g < m ≤ 500g

0,2 %

500 g < m ≤ 1000g

1,0 g

1000 g < m ≤ 10.000g

0,1 %

10.000 g < m ≤ 15.000g

10 g

15.000 g < m

0,067 %

Artikel 11

Automatische weeginstrumenten met een in artikel 2, onderdeel d, onder 2°, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde taak voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten, met dien verstande dat:

a. de in hoofdstuk III, onderdeel 2.2, tabel 5, opgenomen maximaal toelaatbare afwijking van elke vulling van het gemiddelde voor klasse X (1) telkens met een factor 1,25 wordt vermenigvuldigd;

b. bij de berekening van de instelfout, bedoeld in hoofdstuk III, onderdeel 2.3, uitgegaan wordt van het in hoofdstuk III, onderdeel 2.2, in tabel 5 vermelde percentage, zonder toepassing van de hiervoor in onderdeel a vermelde vermenigvuldigingsfactor.

Artikel 12

Automatische weeginstrumenten met een in artikel 2, onderdeel d, onder 3°, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde taak voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten, met dien verstande dat de in hoofdstuk IV, onderdeel 2, tabel 6, opgenomen maximaal toelaatbare fout van de getotaliseerde last telkens met een factor 2 wordt vermenigvuldigd.

Artikel 13

Automatische weeginstrumenten met een in artikel 2, onderdeel d, onder 4°, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde taak voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten, met dien verstande dat de in hoofdstuk V, onderdeel 3, tabel 8, opgenomen maximaal toelaatbare fout voor de totale last telkens met een factor 2 wordt vermenigvuldigd.

Artikel 14

Automatische weeginstrumenten met een in artikel 2, onderdeel d, onder 5°, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde taak voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten, met dien verstande dat:

a. de in hoofdstuk VI, onderdeel 2.1, tabel 9, opgenomen maximaal toelaatbare fout telkens met een factor 2 wordt vermenigvuldigd;

b. bij de berekeningen bedoeld in hoofdstuk VI, onderdeel 2.2, 2.3 en 2.4, uitgegaan wordt van de maximaal toelaatbare fout, zoals vastgesteld na de hiervoor in onderdeel a aangegeven vermenigvuldiging.

Artikel 15

Een automatisch weegwerktuig dat niet in een hogere nauwkeurigheidsklasse valt dan, wat betreft:

a. automatische vangwegers, nauwkeurigheidsklasse XIV of Y (b), bedoeld in hoofdstuk II, onderdeel 1.2, van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten,

b. automatische weegmachines voor afwegen: nauwkeurigheidsklasse X(2), bepaald overeenkomstig hoofdstuk III, onderdeel 1.2, van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten,

c. discontinue totalisators: nauwkeurigheidsklasse 1 of 2, bedoeld in hoofdstuk IV, onderdeel 1, van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten,

d. continue totalisators: nauwkeurigheidsklasse 1 of 2, bedoeld in hoofdstuk V, onderdeel 1, van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten,

e. mag slechts worden gebruikt voor:

1°. het bepalen van de vervoerskosten van postpakketten;

2°. het bepalen, op terreinen van ondernemingen tot exploitatie van middelen van openbaar vervoer, van de vervoerskosten van goederen;

3°. voor het wegen in mortelfabrieken van asfaltbeton, betonmortel, metselspecie en soortgelijke producten, alsmede voor het in die fabrieken bij de vervaardiging van die producten wegen van materialen, waaruit die producten worden samengesteld;

4°. het wegen van afvalstoffen en van zand, grind en aarde.

Artikel 16

1. Nadat een taxameter in combinatie met een afstandssignaalgenerator is ingebouwd, wordt zij in een taxi niet eerder gebruikt dan nadat door een aangewezen instantie of een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die beschikt over een erkenning als bedoeld in artikel 11 van de Metrologiewet is onderzocht, dat de meting op correcte wijze geschiedt en dat de taxameter onder deze omstandigheden aan de in deze regeling gestelde eisen voldoet.

2. Taxameters voldoen na installatie bij gebruik aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-007 van de richtlijn meetinstrumenten, met dien verstande dat:

a. de in onderdeel 2 bedoelde resolutie € 0,10 bedraagt;

b. in plaats van onderdeel 7 een maximaal toelaatbare fout voor de gemeten tijd van ± 0,2% en een maximaal toelaatbare fout voor de gemeten afstand van ± 2% geldt, onder de volgende nor⁠momstandigheden:

1°. een gesimuleerde snelheid van 20 km/h;

2°. de taxi is voorzien van voor het type voertuig normale banden op een door de fabrikant van het voertuig voorgeschreven druk en met een gemiddelde profielhoogte;

3°. de taxi is ingericht overeenkomstig zijn bestemming en is belast overeenkomstig een voor de helft gevulde brandstoftank en het vervoer van twee personen, waaronder de bestuurder.

3. Bij gebruik van de taxameter is in de taxi een voorziening aanwezig waarop de volgende gegevens zijn vermeld:

a. de maat van de banden welke op het moment van de overeenstemmingsbeoordeling aan de betrokken taxi zijn bevestigd;

b. het kenteken van de betrokken taxi;

c. de datum waarop de overeenstemmingsbeoordeling heeft plaats gevonden en het kenmerk van de instantie die deze heeft verricht;

d. de constante van de afstandssignaalgenerator;

e. de stand van de teller waarmee de wijziging van de constante van de afstandssignaalgenerator wordt geregistreerd, op het moment van een overeenstemmingsbeoordeling;

f. de type-aanduiding en fabrieksnummer van de betrokken taxameter.

Artikel 17

Multidimensionale meetinstrumenten voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-009, hoofdstukken I en IV, van de richtlijn meetinstrumenten.

§ 4

Specifieke bepalingen inzake niet-automatische weegwerktuigen

Artikel 18

Een niet-automatisch weegwerktuig dat wordt gebruikt voor weging van edele metalen, parels, edelgesteenten of munten voldoet aan de eisen voor weegwerktuigen met een nauwkeurigheidsklasse I of II als bedoeld in onderdeel 2.1 van bijlage I van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen.

Artikel 19

Een niet-automatisch weegwerktuig dat niet voldoet aan een hogere nauwkeurigheidsklasse dan klasse IIII, bedoeld in onderdeel 2.1 van bijlage I van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen, mag slechts worden gebruikt voor:

a. het bepalen van de vervoerskosten van postpakketten;

b. het bepalen, op terreinen van ondernemingen tot exploitatie van middelen van openbaar vervoer, van de vervoerskosten van goederen;

c. voor het wegen in mortelfabrieken van asfaltbeton, betonmortel, metselspecie en soortgelijke producten, alsmede voor het in die fabrieken bij de vervaardiging van die producten wegen van materialen, waaruit die producten worden samengesteld;

d. het wegen van afvalstoffen en van zand, grind en aarde.

§ 5

Specifieke bepalingen inzake korenschalen, alcoholmeters en areometers voor alcohol

Artikel 20

Een korenschaal als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Meetinstrumentenbesluit II voldoet na ingebruikneming aan de voorschriften van de richtlijn inzake de meting van het natuurgewicht van granen.

Artikel 21

1. Een alcoholmeter of een areometer voor alcohol als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Meetinstrumentenbesluit II voldoet na ingebruikneming aan de toepasselijke voorschriften van de richtlijn inzake alcoholmeters en areometers.

2. Ten behoeve van het vaststellen van het alcoholvolumegehalte of het alcoholmassagehalte in een mengsel van water en alcohol, geldt dat een alcoholmeter of een areometer voor alcohol wordt gebruikt overeenkomstig de voorschriften van richtlijn 76/766/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake alcoholtabellen (PbEG L 262).

§ 6

Slotbepalingen

Artikel 22

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 23

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 november 2006.
De Minister van Economische Zaken, J.G. Wijn.

Toelichting

Algemeen

§ 1. Inleiding

Deze regeling strekt ter uitvoering van de artikelen 9 en 14 van het Meetinstrumentenbesluit I en van artikel 8 van het Meetinstrumentenbesluit II en bevat regels met betrekking tot in gebruik zijnde meetinstrumenten alsmede voorschriften omtrent de installatie van enkele van deze instrumenten.

De regeling is tot stand gekomen als gevolg van de herziening van de metrologische wetgeving naar aanleiding van de implementatie van de richtlijn meetinstrumenten (richtlijn nr. 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004, betreffende meetinstrumenten, PbEU L 135). Hierbij is de IJkwet vervangen door de Metrologiewet. De Metrologiewet bevat meer dan de IJkwet, een kader dat met lagere regelgeving verder wordt ingevuld. Op grond hiervan zijn in twee afzonderlijke besluiten, het Meetinstrumentenbesluit I en het Meetinstrumentenbesluit II, de eisen voor een aantal meetinstrumenten opgenomen. Het Meetinstrumentenbesluit I bevat regelgeving ten aanzien van de in de richtlijn meetinstrumenten en de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen (richtlijn 90/384/EEG, van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1990 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake niet-automatische weegwerktuigen, PbEU L 189) opgenomen meetinstrumenten. In het Meetinstrumentenbesluit II zijn de bepalingen opgenomen voor de in de EG-kaderrichtlijn (richtlijn 71/316/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen, PbEG L 202), de daarop gebaseerde bijzondere richtlijnen, opgenomen meetinstrumenten. Voorts heeft dat besluit betrekking op meetinstrumenten waarvoor alleen op nationaal niveau regels worden gesteld. In beide meetinstrumentenbesluiten zijn de eisen opgenomen waaraan meetinstrumenten met een specifieke meettaak moeten voldoen voordat zij in de handel worden gebracht of in gebruik mogen worden genomen. Verder is voor die meetinstrumenten bepaald dat bij ministeriële regeling de eisen worden gesteld die gelden in de gebruiksfase.

Deze regeling bevat de regels voor de gebruiksfase van de meetinstrumenten met een specifieke meettaak die in Europese richtlijnen zijn opgenomen. De eisen die gelden voor de gebruiksfase van de andere meetinstrumenten, waarvoor slechts nationale regels gelden, zijn opgenomen in de ministeriële regeling voor die instrumenten. Die regeling betreft zowel het in de handel brengen en in gebruik nemen als het gebruik van de meetinstrumenten.

De regeling is op 28 juli 2006 ingevolge artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204) voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Naar aanleiding van deze notificatie zijn geen opmerkingen van de Commissie noch van andere lidstaten ontvangen.

Voorzover de regeling kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 28 van het EG-verdrag bevat, worden deze maatregelen gerechtvaardigd uit hoofde van het belang van eerlijke handel en consumentenbescherming.

§ 2. Achtergrond en inhoud van de regeling

In paragraaf 2 van de regeling zijn de algemene bepalingen opgenomen. Het IJkreglement kende vergelijkbare bepalingen. Voor een deel zijn deze bepalingen ook terug te vinden in de bijlage 1 van de richtlijn meetinstrumenten en de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen (zie ook de toelichting op de artikelen 2, 3, 4 en 5).

In paragraaf 3 zijn de specifieke bepalingen opgenomen voor de in de richtlijn meetinstrumenten opgenomen meetinstrumenten. In de richtlijn meetinstrumenten worden eisen gesteld aan nieuwe meetinstrumenten, er worden echter geen eisen gesteld aan meetinstrumenten die in gebruik zijn genomen. De maatschappelijke en economische belangen zijn bij een correct werkend meetinstrument dat in gebruik is genomen, van even groot belang als bij een nieuw meetinstrument. In deze ministeriële regeling zijn dan ook de eisen opgesteld, ten aanzien van het gebruik van een aantal van de in de richtlijn geregelde meetinstrumenten. Hiervoor wordt per meetinstrument aangesloten bij de essentiële eisen in de instrumentspecifieke bijlagen van de richtlijn. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen op de in de bijlagen gestelde eisen zijn in deze regeling in de bijbehorende artikelen opgenomen.

Bij een deel van de meetinstrumenten is aangegeven dat bij in gebruik zijnde meetinstrumenten een andere – grotere – maximaal toelaatbare fout gehanteerd mag worden dan volgens de desbetreffende instrumentspecifieke bijlage van de richtlijn meetinstrumenten geldt voor in de handel te brengen meetinstrumenten. Voor de vaststelling van de maximaal toelaatbare fout in de gebruiksfase is in eerste instantie gekeken naar de opgenomen eisen in de ijkregelingen waarin deze instrumenten onder de IJkwet zijn geregeld. Voorts is gekeken naar de OIML-aanbevelingen, welke dienen als basis voor normatieve documenten (OIML aanbevelingen zijn te vinden op www.oiml.org). Bij een eerste overeenstemmingsbeoordeling dient de fabrikant aan de aangewezen instantie aan te tonen, dat hij voldoet aan de gestelde essentiële eisen in bijlage 1 en de instrumentspecifieke bijlage van de richtlijn meetinstrumenten. Door middel van gebruik te maken van de (technische) eisen gesteld in de OIML aanbevelingen, kan de fabrikant vervolgens overeenstemming aantonen met de essentiële eisen. Logischerwijs is daarom ook bij het vaststellen van de maximaal toelaatbare fout bij gebruik van het meetinstrument gekeken naar de in de OIML aanbevelingen opgenomen eisen.

Onder het regime van de IJkwet bestond de keuring van een taxameter uit een eerste en een tweede fase. De eerste fase van de keuring had betrekking op de taxameter voordat die ingebouwd werd ik een taxi. Deze keuring komt overeen met de overeenstemmingsbeoordeling zoals in de richtlijn meetinstrumenten is opgenomen. Echter, een taxameter kan slechts de ritprijs bepalen als hij is ingebouwd in een taxi en via het signaal van de afstandssignaalgenerator informatie ontvangt over de afgelegde weg. Derhalve onderging de taxameter, nadat hij was ingebouwd in de taxi een tweede fase van keuring, ook wel de inbouwkeuring genoemd. Om ook onder de nieuwe regelgeving ervoor te zorgen dat de ritprijs op een correcte wijze wordt bepaald, is in deze regeling opgenomen dat de in een taxi ingebouwde taxameter moet voldoen aan de relevante eisen uit bijlage I en bijlage MI-007 van de richtlijn meetinstrumenten. Daar de correcte wijze van de prijsbepaling door een taxameter mede afhankelijk is van de taxi waarin hij is ingebouwd, van de bandenmaat enz. is de verplichting om een voorziening in een taxi aanwezig te hebben waarop deze specifieke kenmerken zijn weergegeven, gehandhaafd. Bij de term ‘voorziening’ moet worden gedacht aan een kaart of formulier waarop de voorgeschreven gegevens staan vermeld. De Minister van Verkeer en Waterstaat is in het kader van de Wet personenvervoer 2000 voornemens om een verplichting tot periodieke controle op de goede werking van de ingebouwde taxameter in te voeren. Daarom is voorzien in het opnemen van de verplichting tot vermelding van de datum waarop de controle heeft plaatsgevonden.

In paragraaf 4 zijn de niet-automatische weegwerktuigen geregeld. Zij dienen te voldoen aan de in de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen opgenomen eisen. Deze richtlijn bevat, anders dan de richtlijn meetinstrumenten, ook regels ten aanzien van in gebruik zijnde meetinstrumenten.

In paragraaf 5 zijn de specifieke bepalingen inzake korenschalen, alcoholmeters en areometers voor alcohol opgenomen. Voor deze meetinstrumenten is een specifieke meettaak in het Meetinstrumentenbesluit II opgenomen. Met het oog daarop worden er eisen gesteld aan het gebruik. In de toelichting op artikel 2 van het Meetinstrumentenbesluit II wordt nader ingegaan de achtergrond hiervan. Onder de IJkwet waren de eisen voor deze meetinstrumenten opgenomen in het Algemeen EEG-IJkbesluit, de EEG-ijkregeling korenschalen respectievelijk het Meetmethodebesluit. In het Meetinstrumentenbesluit II wordt voor de eisen aan deze meetinstrumenten direct verwezen naar de kaderrichtlijn en de bijbehorende bijzondere richtlijn. In deze regeling wordt voor de gebruiksfase bij deze systematiek aangesloten.

§ 3. Bedrijfseffecten en gevolgen voor de rechterlijke macht en de burger

Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Metrologiewet (Kamerstukken II 2004/2005, 30208, nr. 3) al is gemeld, heeft het bureau EIM Onderzoek voor bedrijf en beleid een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de nieuwe wetgeving op de administratieve lasten voor bedrijven. Uit dit onderzoek blijkt dat de totale omvang van de administratieve lasten zal afnemen met 7% (ca. € 117.000). Deze reductie heeft betrekking op de gehele metrologische wetgeving, waarvan deze regeling een onderdeel uitmaakt.

In deze regeling zijn de eisen opgenomen waaraan meetinstrumenten moeten voldoen die in gebruik zijn genomen voor het uitvoeren van een in het Meetinstrumentenbesluit I of het Meetinstrumentenbesluit II geregelde meettaak. Het gaat om die instrumenten waar de eisen voor het in de handel brengen in eerste instantie op Europees niveau in richtlijnen zijn vastgelegd. Met uitzondering van de niet-automatische weegwerktuigen wordt op Europees niveau geen eisen gesteld aan meetmiddelen die in gebruik zijn genomen. De Europese regelgever laat dat aan de lidstaten zelf over. De administratieve lasten die uit deze regeling voortvloeien zijn dan ook voor het grootste deel gebaseerd op nationale regelgeving. Ook in het ijkwettelijke regime werden eisen gesteld aan de meetinstrumenten nadat ze in gebruik genomen waren. Immers, de metrologische wetgeving dient om een goed meetresultaat tijdens de gebruiksfase van het meetinstrument te waarborgen. Om dat te bereiken dienen meetinstrumenten gedurende hun levensduur goed te blijven functioneren en dienden ze te voldoen aan de in deze regeling opgenomen eisen.

Zoals in het rapport van het bureau EIM ‘Administratieve laten van de voorgenomen Metrologiewet’ is aangegeven komt het grootste deel van de kosten voort uit regelgeving opgenomen in de richtlijn meetinstrumenten en de richtlijn niet-automatische weeginstrumenten. Dit werkt ook door in de toerekening van de administratieve lasten die voortvloeien uit het toezicht op in gebruik zijnde meetinstrumenten. Het totaal aantal ondernemers die één of meer meetinstrumenten gebruiken voor een geregelde meettaak bedraagt 68.000. De controlefrequentie is een maal per vier jaar. De administratieve last per bezoek is door het EIM berekend op € 20. Dit betekent dat de jaarlijkse administratieve last die uit het toezicht voortvloeit slechts € 5 bedraagt. De totale administratieve last die uit deze regeling voortvloeit is berekend op € 340.000,– (68.000 × € 5)

In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Metrologiewet is in paragraaf 6 nader ingegaan op de omvang van de administratieve lasten en op de overwogen alternatieven.

Op de handhaving en de belasting voor de rechterlijke macht van de uitvoeringsregelgeving van de Metrologiewet is in paragraaf 5.3 van de memorie van toelichting bij het voorstel voor een Metrologiewet reeds ingegaan. De uitvoering van deze regeling valt binnen het daar geschetste kader.

Voor alle in deze regeling geregelde meetinstrumenten zijn geen nieuwe inhoudelijke verplichtingen opgenomen. Dit betekent dus dat er ook geen extra nalevingskosten zijn.

Voor de burger zal deze regeling geen gevolgen hebben.

Artikelsgewijs

Artikelen 2, 3, 4 en 5

In artikel 2 zijn de voorschriften opgenomen waaraan alle meetinstrumenten waar deze regeling betrekking op heeft, moeten voldoen. Onder de IJkwet waren deze voorschriften opgenomen in het IJkreglement. Zij betreffen algemene aspecten als goed onderhoud, juiste wijze van installatie en gebruik overeenkomstig hun bestemming. Deels komen deze aspecten, verder uitgewerkt, ook voor in de essentiële eisen die zijn opgenomen in bijlage I van de richtlijn meetinstrumenten en de fundamentele voorschriften van bijlage I van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen. Voor de korenschalen, de alcoholmeters en de areometers voor alcohol, zijn naast de in artikel 2 opgenomen voorschriften de voorschriften van de bijzondere richtlijnen waarin deze meetinstrumenten zijn opgenomen van toepassing, waarin de algemene eisen in beperkte mate zijn ingevuld. De essentiële eisen zijn in de richtlijn meetinstrumenten opgenomen voor op de markt te brengen meetinstrumenten. Het zijn echter eisen die gedurende het gebruik van even groot belang zijn. Met het oog daarop is in artikel 3 dan ook bijlage I van de richtlijn meetinstrumenten integraal van toepassing verklaard voor de gebruiksfase. Hetzelfde geldt voor de fundamentele eisen van bijlage I van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen. In die richtlijn is overigens bepaald dat de eisen ook voor de gebruiksfase gelden.

Artikel 5 geeft de in artikel 8, vierde lid, van de richtlijn meetinstrumenten opgenomen regel weer dat wanneer voor een bepaald gebruik een instrument wordt voorgeschreven dat valt binnen een specifieke nauwkeurigheidsklasse, ook een instrument gebruikt mag worden dat een grotere nauwkeurigheid kent.

Artikel 6

In dit artikel is de maximale fout voor gasmeters die in gebruik zijn, gesteld op twee maal de waarde die in bijlage MI-002 van de richtlijn meetinstrumenten als maximale fout is opgenomen. In de tabel van onderdeel 2.1 van die bijlage is per klasse de maximale fout aangegeven. De vermenigvuldigingsfactor 2 geldt voor elke maximale fout. Om dat duidelijk te maken is in artikel 6, eerste lid, onder a, bepaald dat de factor 2 telkens wordt toegepast. De verhoging van het percentage van de maximale fout heeft niet betrekking op de zin die in onderdeel 2.1 onder de tabel staat. Voor volumeherleidingsinstrumenten geldt dat de maximale fout met 1,5 wordt vermenigvuldigd. In het eerste lid, onderdeel b, is met het oog op onderdeel 10, onder a, van bijlage MI-002, bepaald dat voor metingen ten behoeve van huishoudelijk gebruik van gasmeters voldaan wordt aan onderdeel 10, onder a. Dat betekent dat meters van klasse 1,5 mogen worden gebruikt of meters van klasse 1,0, mits die een Qmax/Qmin-ratio hebben gelijk aan of groter dan 150.

In het tweede lid is in verband met onderdeel 10, onder c, van bijlage MI-002 voorgeschreven dat de meetverantwoordelijke bij de installatie vaststelt dat de eigenschappen van de meter aansluiten op de eigenschappen van het gasnet zodat er correct gemeten wordt.

Artikel 7

Voor kilowattuurmeters die in gebruik zijn, geldt dat de maximale fout anderhalf keer het in bijlage MI-003, onderdeel 3, tabel 2, van de richtlijn meetinstrumenten vermelde percentage mag bedragen (eerste lid, onder a). Bij het bepalen van deze fout wordt geen rekening gehouden met de variatie van invloedsfactoren zoals temperatuur, spanning en frequentie. Voor de factor 1,5 is gekozen om de maximaal toelaatbare fout ook bij de keuze van een kilowattuurmeter van klasse A niet te hoog te laten zijn. Enige verruiming van de toelaatbare fout is onvermijdelijk omdat tijdens het gebruik van de mechanische kilowattuurmeters slijtage optreedt. Hierdoor kan de meter niet binnen de foutengrenzen van nieuwe meters blijven. De trend is echter dat er steeds meer elektronische meters worden geïnstalleerd. Deze meters verlopen in de praktijk minder dan de mechanische meters.

In het eerste lid, onderdelen b en c, is met het oog op onderdeel 7 van bijlage MI-003 aangegeven welke meters voor huishoudelijk, respectievelijk handels- en lichtindustrieel gebruik toegelaten zijn.

In het tweede lid is in verband met onderdeel 7, onder c, van bijlage MI-003 van de richtlijn meetinstrumenten bepaald dat degene die verantwoordelijk is voor de aanleg van de meter bij de installatie het stroombereik vaststelt, zodat de meter geschikt is voor het verwachte of te verwachten gebruik.

Artikel 8

In het Besluit statistisch onderzoek IJkwet was voorzien in een statistisch onderzoek van partijen kilowattuurmeters die gereviseerd waren en opnieuw moesten worden gekeurd. In artikel 8 is een daarmee vergelijkbare voorziening opgenomen.

Artikelen 9 en 17

Voor de vloeistofmeetinstallaties en de multidimensionale meetinstrumenten geldt dat de eisen die worden gesteld aan deze meetinstrumenten in de gebruiksfase dezelfde zijn als die welke aan de instrumenten worden gesteld voor het in de handel brengen c.q. in gebruik nemen.

Artikel 10

Ten aanzien van de automatische vangwegers die worden gebruikt voor de controle van voorverpakkingen is in onderdeel b voorgeschreven dat deze voldoen aan de eisen voor categorie X instrumenten. Daarbij geldt dat ook rekening wordt gehouden met de wijziging van de gemiddelde fout zoals in onderdeel a aangegeven.

Artikel 16

Een taxameter vormt in combinatie met een afstandssignaalgenerator en de taxi het te gebruiken meetinstrument. In het eerste lid van artikel 16 worden dan ook regels gegeven ten aanzien van de omstandigheden waaronder de taxameter in een taxi mag worden gebruikt. In het tweede lid zijn de maximaal toelaatbare fouten weergegeven die bij gebruik van de taxameter gelden. Deze komen overeen met de in artikel 56 van de thans vervallen IJkregeling taxameters vermelde maximaal toelaatbare fouten. Daarbij is aangegeven onder welke normomstandigheden deze maximaal toelaatbare fouten gelden. Dit hangt ook samen met het feit dat de taxameter onderdeel uit maakt van een groter geheel. Hierbij is de terminologie van bijlage MI-007 van de richtlijn meetinstrumenten gevolgd. In de IJkregeling taxameters werd bijvoorbeeld in de artikelen 31 en volgende gesproken over het afstandmeetsignaal. In deze regeling is dat vervangen door: het signaal van de afstandssignaalgenerator.

Het derde lid komt grotendeels overeen met artikel 58 van de IJkregeling taxameters. Ook in dit lid is de terminologie aangepast aan de begrippen van bijlage MI-007 van de richtlijn meetinstrumenten. Met ‘de overeenstemmingsbeoordeling’ in de onderdelen a en c wordt gedoeld op de meest recente keuring die de taxameter in combinatie met de taxi heeft ondergaan. In de situatie onder de IJkwet betrof dit de eerste keuring na inbouw van de taxameter, de herkeuring en de periodieke herkeuring.

Artikelen 18 en 19

Deze bepalingen komen overeen met de artikelen 13 en 14 van het EEG-IJkbesluit niet-automatische weegwerktuigen. Het voorschrijven van de nauwkeurigheidsklasse voor weegwerktuigen die worden gebruikt voor wegingen van de in die artikelen bedoelde goederen hangt samen met de economische waarde van die goederen.

Artikelen 20 en 21

Voor zowel korenschalen als alcoholmeters en areometers voor alcohol geldt, zoals ook onder de IJkwet het geval was, dat de eisen die bij het in de handel brengen van toepassing zijn, ook tijdens de gebruiksfase gelden.

In artikel 21, tweede lid, is bepaald dat voor het vaststellen van het alcoholgehalte de alcoholmeter of de areometer voor alcohol wordt gebruikt volgens de voorschriften van de richtlijn 76/766/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake alcoholtabellen (PbEG L 262) Voor het vaststellen van het alcoholgehalte wordt de alcoholmeter of de areometer bij de temperatuur van het mengsel van alcohol en water afgelezen en wordt de temperatuur van het mengsel gemeten. Het alcoholgehalte wordt vervolgens afgeleid uit de internationale alcoholtabellen. De richtlijn alcoholtabellen bevat een formule aan de hand waarvan de internationale alcoholtabellen kunnen worden berekend.

De Minister van Economische Zaken,

J.G. Wijn

Naar boven