Uitvoeringsregeling Wft

Regeling tot vaststelling van regels ter uitvoering van de Wet op het financieel toezicht, de Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht en tot wijziging van enige andere regelingen (Uitvoeringsregeling Wft)

15 november 2006

Nr. FM 2006-02665 M

Directie Financiële Markten

De Minister van Financiën,

Gelet op richtlijn nr. 87/102/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (PbEG 1987 L 42), richtlijn nr. 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PbEG L 9), de artikelen 1:1, 1:32, 1:105, tweede lid, 3:150, tweede en derde lid, 4:75, derde lid, 4:76, derde lid, 4:79, eerste lid, en 5:26, vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht, artikel 31, tweede lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht en artikel 6c van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Inleidende bepalingen

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. consumptief krediet: krediet als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft;

b. doorlopend krediet: krediet als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft;

c. economische looptijd: periode waarna een hypothecair krediet overeenkomstig de bij het aangaan van de overeenkomst inzake krediet vastgestelde hoogte van de termijnbedragen en lengte en aantal van de betalingstermijnen geheel afgelost zal zijn;

d. exploitatiesaldo: verschil tussen de aan het eind van een jaar gerealiseerde baten en lasten van de toezichthouder;

e. hypothecair krediet: krediet als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft;

f. kredietvergoedingspercentage per betalingstermijn: kredietvergoeding die over een betalingstermijn op grond van een overeenkomst inzake krediet in rekening wordt gebracht, uitgedrukt in een percentage van het uitstaand saldo aan het begin van die betalingstermijn;

g. wet: Wet op het financieel toezicht.

2. In deze regeling wordt met betrekking tot overeenkomsten inzake doorlopend krediet verstaan onder:

a. kredietsom: kredietlimiet;

b. looptijd: theoretische looptijd.

Hoofdstuk 2

Effectief kredietvergoedingspercentage

Bepalingen ter uitvoering van artikel 1:1 van de wet

§ 2.1

Algemene bepalingen

Artikel 2

1. Bij de in de paragrafen 2.2 en 2.3 geregelde berekeningen wordt ervan uitgegaan dat:

a. de overeenkomst inzake krediet overeenkomstig de bij het aangaan daarvan vastgestelde hoogte van de termijnbedragen en lengte en aantal van de betalingstermijnen wordt afgewikkeld; en

b. de kredietvergoeding gedurende de looptijd van de overeenkomst gelijk blijft, tenzij bij het aangaan van de overeenkomst is vastgesteld wanneer de kredietvergoeding zal wijzigen en wat de hoogte van de kredietvergoeding door die wijziging zal worden.

2. Bij de in paragraaf 2.2 geregelde berekeningen wordt er, voorzover het overeenkomsten inzake doorlopend krediet betreft, van uitgegaan dat:

a. het uitstaand saldo op het tijdstip waarop door de aanbieder de geldsom ter beschikking wordt gesteld of met het verschaffen van het genot van de zaak of het verlenen van de dienst een aanvang wordt gemaakt, gelijk is aan de kredietlimiet; en

b. het uitstaand saldo niet toeneemt anders dan uit hoofde van het in rekening brengen van de kredietvergoeding.

Artikel 3

Het effectief kredietvergoedingspercentage wordt afgerond op één decimaal. Indien de tweede decimaal vijf of meer bedraagt, vindt afronding naar boven plaats. In de overige gevallen vindt afronding naar beneden plaats.

§ 2.2

Berekening effectief kredietvergoedingspercentage voor consumptief krediet

Artikel 4

1. Voor overeenkomsten inzake consumptief krediet waarbij de betalingstermijn en het termijnbedrag gedurende de looptijd gelijk blijven, wordt het effectief kredietvergoedingspercentage berekend als volgt:

stcrt-2006-230-p9-SC77772-1.gif

waarbij de waarde van im wordt berekend met de volgende formule:

stcrt-2006-230-p9-SC77772-2.gif

In deze formules is:

p: het effectief kredietvergoedingspercentage op jaarbasis;

im: het honderdste deel van het kredietvergoedingspercentage per betalingstermijn;

m: het aantal betalingstermijnen per jaar;

K: de kredietsom;

T: het termijnbedrag; en

n: de looptijd, uitgedrukt in het aantal betalingstermijnen.

2. Voor overeenkomsten inzake consumptief krediet, niet zijnde doorlopend krediet, wordt bij de berekening van het effectief kredietvergoedingspercentage het eerste lid toegepast. Bij die berekening wordt ervan uitgegaan dat de eerste betalingstermijn, of het eerste of het laatste termijnbedrag, gelijk zijn aan de overige betalingstermijnen, onderscheidenlijk termijnbedragen, indien:

a. de eerste betalingstermijn afwijkt van de overige betalingstermijnen, voor zover deze afwijking tot gevolg heeft dat het eerste of het laatste termijnbedrag afwijkt van de overige termijnbedragen, terwijl de overige betalingstermijnen en termijnbedragen gedurende de looptijd gelijk blijven; of

b. slechts het eerste of het laatste termijnbedrag afwijkt van de overige termijnbedragen, indien deze afwijking een gevolg is van afrondingen.

Artikel 5

Voor overeenkomsten inzake consumptief krediet waarbij gedurende de looptijd de betalingstermijn wel, doch het termijnbedrag niet gelijk blijft, en waarop artikel 4, tweede lid, niet van toepassing is, wordt het effectief kredietvergoedingspercentage berekend als volgt:

stcrt-2006-230-p9-SC77772-3.gif

waarbij de waarde van im wordt berekend met de volgende formule:

stcrt-2006-230-p9-SC77772-4.gif

In deze formules is:

p: het effectief kredietvergoedingspercentage;

im: het honderdste deel van het kredietvergoedingspercentage per betalingstermijn;

m: het aantal betalingstermijnen per jaar;

K: de kredietsom;

t: het volgnummer van de onderscheidenlijke termijnbedragen en van de onderscheidenlijke betalingstermijnen;

n: de looptijd, uitgedrukt in het aantal betalingstermijnen; en

Tt: het termijnbedrag met volgnummer t.

Artikel 6

Voor overeenkomsten inzake consumptief krediet waarbij de betalingstermijn gedurende de looptijd niet gelijk blijft en waarop artikel 4, tweede lid, niet van toepassing is, wordt het effectief kredietvergoedingspercentage berekend als volgt:

stcrt-2006-230-p9-SC77772-5.gif

waarbij de waarde van i wordt berekend met de volgende formule:

stcrt-2006-230-p9-SC77772-6.gif

In deze formules is:

p: het effectief kredietvergoedingspercentage;

i: het honderdste deel van het effectief kredietvergoedingspercentage;

K: de kredietsom;

k: het volgnummer van een termijnbedrag;

n: het totale aantal termijnbedragen;

Tk: het termijnbedrag met volgnummer k; en

tk: het tijdvak dat ligt tussen het tijdstip waarop de kredietsom ter beschikking wordt gesteld en het tijdstip waarop het termijnbedrag met volgnummer k moet worden voldaan, uitgedrukt in jaren.

Artikel 7

In afwijking van de artikelen 4 tot en met 6 wordt bij overeenkomsten inzake consumptief krediet waarbij de kredietsom in bij het aangaan van de overeenkomst vastgestelde tranches ter beschikking wordt gesteld op bij het aangaan van de overeenkomst overeengekomen tijdstippen het effectief kredietvergoedingspercentage berekend als volgt:

stcrt-2006-230-p9-SC77772-7.gif

waarbij de waarde van i wordt berekend met de volgende formule:

stcrt-2006-230-p9-SC77772-8.gif

In deze formules is:

p: het effectief kredietvergoedingspercentage;

i: het honderdste deel van het effectief kredietvergoedingspercentage;

S1: het bedrag van de eerste tranche van de kredietsom;

u: het volgnummer van een tranche;

v: het totale aantal tranches;

Su: het bedrag van de tranche met volgnummer u;

Xu: het tijdvak dat ligt tussen het tijdstip waarop de overeenkomst inzake krediet is aangegaan en het tijdstip waarop de tranche met volgnummer u ter beschikking wordt gesteld, uitgedrukt in jaren;

k: het volgnummer van een termijnbedrag;

n: het totale aantal termijnbedragen;

Tk: het termijnbedrag met volgnummer k; en

tk: het tijdvak dat ligt tussen het tijdstip waarop de kredietsom ter beschikking wordt gesteld en het tijdstip waarop het termijnbedrag met volgnummer k moet worden voldaan, uitgedrukt in jaren.

§ 2.3

Berekening effectief kredietvergoedingspercentage voor hypothecair krediet

Artikel 8

1. Voor overeenkomsten inzake hypothecair krediet wordt het effectief kredietvergoedingspercentage berekend als volgt:

stcrt-2006-230-p9-SC77772-9.gif

waarbij de waarde van im wordt berekend met de volgende formule:

stcrt-2006-230-p9-SC77772-10.gif

In deze formules is:

p: het effectief kredietvergoedingspercentage;

im: het honderdste deel van het kredietvergoedingspercentage per betalingstermijn;

m: het aantal betalingstermijnen per jaar;

K: de kredietsom;

A: de kosten die de aanbieder van hypothecair krediet bij het afsluiten van de

overeenkomst inzake hypothecair krediet in rekening brengt;

t: het volgnummer van de onderscheidenlijke termijnbedragen en van de onderscheidenlijke betalingstermijnen;

n: de economische looptijd, berekend over maximaal 30 jaren, uitgedrukt in het aantal betalingstermijnen;

Tt: het termijnbedrag met volgnummer t; en

Rn: de (eventuele) (restant-)schuld aan het eind van de economische looptijd of, indien de looptijd langer is dan 30 jaren, na 30 jaren.

2. Indien de termijnbedragen aan het begin van elke betalingstermijn worden betaald, wordt K in de formule in het eerste lid (K – T(1)), en wordt n in de formule in het eerst lid (n – 1).

Hoofdstuk 3

Inrichting begroting toezichthouder

Bepaling ter uitvoering van artikel 1:32 van de wet

Artikel 9

De posten waarin de begroting, bedoeld in artikel 1:30 van de wet, wordt ingedeeld, worden ingedeeld naar toezichttaak, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen directe en indirecte toezichtactiviteiten, en naar kostensoort en zijn voorzien van een toelichting. Het onderdeel dat betrekking heeft op de door de rijksoverheid te verstrekken bijdrage wordt ingedeeld naar toezichttaak en is voorzien van een toelichting.

Hoofdstuk 4

Lichte ontheffingen

Bepaling ter uitvoering van artikel 1:105, tweede lid, tweede volzin, van de wet

Artikel 10

1. De toezichthouder verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 2:5, derde lid, 2:7 derde lid, 2:12, zesde lid, 2:13, derde lid, 2:17, derde lid, 2:21, derde lid, 2:22, derde lid, 2:31, vijfde lid, 2:32, derde lid, 2:37, derde lid, 2:41, derde lid, 2:42, derde lid, 2:49, derde lid, 2:51, derde lid, 2:58, derde lid, 2:63, derde lid, 2:67, vijfde lid, 2:68, vierde lid, 2:78, derde lid, 2:83, derde lid, 2:89, derde lid, 2:94, derde lid, of 2:99, vierde lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op het bereiken van de beoogde doeleinden van de artikelen waarnaar in het eerste lid van de hiervoor genoemde artikelen wordt verwezen.

2. De toezichthouder verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 3:2, derde lid, 3:7, vierde lid, 3:10, vierde lid, 3:15, derde lid, 3:17, vierde lid, 3:19, derde lid, 3:47, vierde lid, 3:53, zesde lid, 3:57, zesde lid, 3:63, vierde lid, 3:67, vijfde lid, 3:70, tweede lid, 3:71, derde lid, 3:72, achtste lid, 3:106, derde lid, 4:9, vierde lid, 4:11, vijfde lid, 4:14, vierde lid, 4:15, vierde lid, 4:20, zesde lid, 4:22, tweede lid, 4:23, vierde lid, 4:25, tweede lid, 4:44, derde lid, 4:49, vijfde lid, 4:51, vijfde lid, 4:52, vierde lid, 4:72, zesde lid, 4:73, zesde lid, 4:75, vijfde lid, 4:76, vijfde lid, 4:75, vijfde lid, 4:85, zesde lid, 4:88, vijfde lid, 4:93, derde lid, 4:99, derde lid, 5:68, derde lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de doeleinden die het desbetreffende artikel beoogt te bereiken.

3. De Nederlandsche Bank verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de doelstelling van dat artikel.

4. De Autoriteit Financiële Markten verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 2:65, derde lid, uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de doeleinden die het Deel Marktoegang financiële ondernemingen en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen.

5. De Nederlandsche Bank verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 3:156, achtste lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de solvabiliteitsmarge van de desbetreffende levensverzekeraars.

6. De Nederlandsche Bank verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 3:278; eerste of tweede lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de belangen van de crediteuren.

7. De Autoriteit Financiële Markten verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 4:70, achtste lid, of 4:71, zesde lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de goede uitvoering van het bepaalde in deze artikelen.

8. De Autoriteit Financiële Markten verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 4:83, tweede lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van de belangen van de cliënten.

9. De Autoriteit Financiële Markten verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 5:18, derde lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de goede uitvoering van hoofdstuk 5.1 van de wet of de prospectusverordening.

10. De Autoriteit Financiële Markten verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 5:71, zevende lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de doeleinden die artikel 5:71 of 5:72 beogen te bereiken.

11. De aan de ontheffing te verbinden voorschriften hebben geen onredelijke belasting van de aanvrager tot gevolg.

Hoofdstuk 5

Vertrouwenscommissie opvangregeling leven

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:150, tweede en derde lid, van de wet

Artikel 11

1. De leden van de vertrouwenscommissie, bedoeld in artikel 3:150, eerste lid, van de wet, worden voor ten hoogste vijf jaren op gezamenlijke voordracht van de Nederlandsche Bank en de vertegenwoordigende organisaties van levensverzekeraars benoemd. De Nederlandsche Bank en de vertegenwoordigende organisaties dragen voor iedere vacature in de vertrouwenscommissie ten minste twee kandidaten voor. Herbenoeming van een lid is eenmaal mogelijk.

2. De Minister van Financiën benoemt op gezamenlijke voordracht van de Nederlandsche Bank en de vertegenwoordigende organisaties van levensverzekeraars een van de leden als voorzitter.

3. Indien geen overeenstemming wordt bereikt over een gezamenlijke voordracht doet de directie van de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de Minister van Financiën. Deze neemt in dat geval zonder voordracht een besluit omtrent benoeming of aanwijzing.

Artikel 12

1. De Minister van Financiën besluit binnen drie maanden na ingang van de schorsing, bedoeld in artikel 3:150, tweede lid, van de wet, tot opheffing of verlenging van de schorsing of tot ontslag.

2. De schorsing wordt slechts eenmaal verlengd, voor ten hoogste drie maanden.

3. De schorsing vervalt indien:

a. na ingang van de schorsing niet binnen drie maanden is besloten tot opheffing of verlenging van de schorsing of tot ontslag; of

b. na een besluit tot verlenging niet binnen drie maanden is besloten tot opheffing van de schorsing of tot ontslag.

Artikel 13

1. De Minister van Financiën ontslaat een lid van de vertrouwenscommissie:

a. ambtshalve; of

b. op verzoek van het betreffende lid.

2. De Minister van Financiën ontslaat een lid van de vertrouwenscommissie in ieder geval ambtshalve indien het betreffende lid in staat van faillissement wordt verklaard, onder curatele of onder bewind wordt gesteld of op andere wijze de vrije beschikking over zijn vermogen verliest.

Artikel 14

1. De vertrouwenscommissie kan haar taken in gezamenlijk overleg verdelen.

2. De vertrouwenscommissie vergadert op verzoek van de Nederlandsche Bank of indien zij dit noodzakelijk acht voor de uitoefening van haar taken.

3. De vertrouwenscommissie beslist bij meerderheid van stemmen in een vergadering waarin ten minste de helft van het aantal in functie zijnde leden en de voorzitter aanwezig is. De vertrouwenscommissie beslist alleen buiten een vergadering, indien een voorstel tot het besluit aan alle in functie zijnde leden is voorgelegd en geen van de leden zich tegen de besluitvorming heeft verzet.

4. De vertrouwenscommissie beslist onverwijld en in elk geval binnen een maand op een verzoek om advies of bijstand van de Nederlandsche Bank als bedoeld in artikel 3:150, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van de wet.

5. Indien de vertrouwenscommissie niet binnen een maand beslist nadat de Nederlandsche Bank hierom heeft verzocht, kan de Nederlandsche Bank haar besluitvorming voortzetten zonder advies of bijstand van de vertrouwenscommissie.

Hoofdstuk 6

Dekking beroepsaansprakelijkheidsverzekering en vergelijkbare voorziening

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:75, derde lid, en 4:76, derde lid, van de wet

Artikel 15

De dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering of de daarmee vergelijkbare voorziening, bedoeld in de artikelen 4:75, eerste lid, en 4:76, eerste lid, van de wet bedraagt ten minste € 1.000.000 per schadegeval en ten minste € 1.500.000 per jaar voor alle schadegevallen gezamenlijk.

Hoofdstuk 7

Model volmacht en ondervolmacht

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:79, derde lid, van de wet

Artikel 16

Het model van de volmacht, bedoeld in artikel 4:79, eerste lid, van de wet, wordt vastgesteld conform bijlage A.

Artikel 17

Het model van de ondervolmacht, bedoeld in artikel 4:79, eerste lid, van de wet, wordt vastgesteld conform bijlage B.

Artikel 18

1. Een volmacht of ondervolmacht, opgemaakt voor 1 januari 2006 overeenkomstig het voorafgaand aan die datum voorgeschreven model ingevolge de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf, wordt geacht te zijn opgemaakt overeenkomstig het model, bedoeld in artikel 16 onderscheidenlijk 17.

2. Een volmacht of ondervolmacht, opgemaakt tussen 1 januari 2006 en 1 januari 2007 overeenkomstig het voorafgaand aan laatstgenoemde datum voorgeschreven model ingevolge het Besluit financiële dienstverlening, wordt geacht te zijn opgemaakt overeenkomstig het model, bedoeld in artikel 16 onderscheidenlijk 17.

Hoofdstuk 8

Houder van een gereglementeerde markt

Bepaling ter uitvoering van artikel 5:26, vierde lid, van de wet

Artikel 19

1. De houder van een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 5:26, vierde lid, van de wet die het voornemen heeft om in Nederland een markt in financiële instrumenten te houden, stelt de Minister van Financiën van dit voornemen in kennis. Deze inkennisstelling geschiedt, voorzover van toepassing, onder opgave van de volgende gegevens:

a. de naam en het adres van de statutaire zetel van de houder van de gereglementeerde markt, alsmede het adres van haar hoofdkantoor indien dat afwijkt van het adres van de statutaire zetel;

b. een programma van werkzaamheden waarin de voorgenomen werkzaamheden en de organisatiestructuur van de gereglementeerde markt zijn vermeld; en

c. de voor de gereglementeerde markt te hanteren regels.

2. De houder van een gereglementeerde markt op wie de in artikel 5:26, vierde lid, van de wet bedoelde vrijstelling van toepassing is, stelt de Minister van Financiën binnen vijf werkdagen in kennis van wijzigingen in de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 9

Uitbreiding termijn vergunningverlening

Artikel 20

De termijn van twaalf maanden, bedoeld in de eerste volzin van artikel 31, tweede lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht, wordt met zes maanden verlengd.

Hoofdstuk 10

Wijziging Tijdelijke vrijstellingsregeling openbare biedingen

Artikel 21

De Tijdelijke vrijstellingsregeling openbare biedingen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel d vervalt.

2. De onderdelen e en f worden geletterd d en e.

B

In artikel 3, vierde lid, wordt ‘een beleggingsinstelling’ vervangen door: een beleggingsinstelling als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht.

C

In de artikelen 5, tweede lid, en 7, eerste lid, wordt ‘artikel 47, eerste lid, tweede en derde volzin, van de wet’ telkens vervangen door: artikel 5:59, eerste lid, tweede en derde volzin, van de Wet op het financieel toezicht.

Hoofdstuk 11

Wijziging Regeling aanwijzing bevoegde autoriteiten Wet toezicht effectenverkeer 1995

Artikel 22

De Regeling aanwijzing bevoegde autoriteiten Wet toezicht effectenverkeer 19952 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. wet: Wet op het financieel toezicht;.

2. Onderdeel b komt te luiden:

b. besluit: Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft;.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Het Fondsenreglement van Euronext Amsterdam N.V. geeft, tezamen met deze regeling, uitvoering aan richtlijn nr. 2001/34/EG.

C

Artikel 7 vervalt.

D

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanwijzing bevoegde autoriteiten toezicht effectenverkeer.

Hoofdstuk 12

Slotbepalingen

Artikel 23

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2007.

Artikel 24

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Wft.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, G. Zalm.

Bijlage A, behorend bij artikel 16

Volmacht

als bedoeld in artikel 4:79, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht.

De ondergetekende …1 verklaart hierbij volmacht te verlenen aan ….

Paragraaf I

Bevoegdheden

Om in Nederland, in naam van de ondergetekende – binnen de perken van haar/zijn statuten – verzekeringen te accepteren van risico’s, zowel binnen als buiten Nederland, en in het algemeen al datgene te verrichten wat de uitoefening van het verzekeringsbedrijf in Nederland als vertegenwoordiger van een in Nederland of in het buitenland gevestigde verzekeraar meebrengt en in dat verband alle rechten van de ondergetekende uit te oefenen en alle verplichtingen na te komen, omvat deze volmacht onder meer:

– het zelfstandig ondertekenen van polissen en van alle overige stukken die betrekking hebben op in deze volmacht genoemde handelingen;

– het ontvangen en verrekenen van – alsmede het kwijting geven voor – premies en alle overige gelden wegens aanspraken van de ondergetekende, voortspruitende uit – of verband houdende met – gesloten verzekeringen;

– het meewerken tot wijziging, verlenging of opheffing van gesloten verzekeringen;

– het toezeggen of geven van vermindering, restitutie of kwijtschelding van premies en van gelden die betrekking hebben op alle overige aanspraken van de ondergetekende;

– het van of namens verzekerden in ontvangst nemen van mededelingen;

– het meewerken tot vaststelling van schaden en de omvang daarvan, het regelen, erkennen en betalen van schaden, alsmede het in der minne (door middel van dading of anderszins) treffen van schikkingen in verband met schaden en alle andere aanspraken tegen de ondergetekende;

– het in rechte betwisten van alle aanspraken tegen de ondergetekende;

– het aanhangig maken van rechtsvorderingen ter uitoefening van enig aan de ondergetekende als verzekeraar toekomend recht, het nemen van alle maatregelen die de gevolmachtigde voor een goede procesvoering nodig acht, het meewerken bij – of toestemmen in – het voeren van processen waarbij het belang van de ondergetekende betrokken is;

– het onderwerpen van alle geschillen aan de beslissing van scheidsmannen alsmede het verlenen van zijn/haar medewerking in het scheidsrechterlijk geding; waarbij alle desbetreffende handelingen en verbintenissen van de genoemde gevolmachtigde voor de ondergetekende zullen gelden, geheel als waren zij door hem verricht of aangegaan.

Waar in deze volmacht wordt gesproken van verzekeringen, verzekerden of verzekeraar wordt daaronder ook verstaan herverzekeringen, herverzekerden of herverzekeraar.

Paragraaf II

Ondervolmacht

Deze volmacht houdt, behoudens via een ondervolmacht opgemaakt overeenkomstig bijlage B bij de Uitvoeringsregeling Wft, niet in de bevoegdheid van de gevolmachtigde om aan derden ondervolmacht te verlenen.

Paragraaf III

Toepasselijk recht

Op deze volmacht is Nederlands recht van toepassing.

…..2

1

Achter ‘De ondergetekende’ wordt de naam en, indien van toepassing, de handelsnaam van de verzekeraar ingevuld.

2

Handtekening van de ondertekenaar, met vermelding van de datum van ondertekening.

Bijlage B, behorend bij artikel 17

Ondervolmacht

als bedoeld in artikel 4:79, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht.

De gevolmachtigde …1

daartoe bij deze gemachtigd door verzekeraar …2

verklaart hierbij ondervolmacht te verlenen aan ….

Paragraaf I

Bevoegdheden

Om in Nederland, in naam van de bovenvermelde verzekeraar – binnen de perken van diens statuten – verzekeringen te accepteren van risico s, zowel binnen als buiten Nederland, en in het algemeen al datgene te verrichten wat de uitoefening van het verzekeringsbedrijf in Nederland als vertegenwoordiger van een in Nederland of in het buitenland gevestigde verzekeraar meebrengt en met betrekking daartoe alle rechten van de bovenvermelde verzekeraar uit te oefenen en alle verplichtingen na te komen, omvat deze ondervolmacht onder meer:

– het zelfstandig ondertekenen van polissen en van alle overige stukken die betrekking hebben op in deze volmacht genoemde handelingen;

– het ontvangen en verrekenen van – alsmede het kwijting geven voor – premies en alle overige gelden wegens aanspraken van de bovenvermelde verzekeraar, voortspruitende uit – of verband houdende met – gesloten verzekeringen;

– het meewerken tot wijziging, verlenging of opheffing van gesloten verzekeringen;

– het toezeggen of geven van vermindering, restitutie of kwijtschelding van premie en van gelden die betrekking hebben op alle overige aanspraken van de bovenvermelde verzekeraar;

– het van of namens verzekerden in ontvangst nemen van mededelingen;

– het meewerken tot vaststelling van schaden en de omvang daarvan, het regelen, erkennen en betalen van schaden, alsmede het in der minne (door middel van dading of anderszins) treffen van schikkingen in verband met schaden en alle andere aanspraken tegen de bovenvermelde verzekeraar;

– het in rechte betwisten van alle aanspraken tegen de bovenvermelde verzekeraar;

– het aanhangig maken van rechtsvorderingen ter uitoefening van enig aan de bovenvermelde verzekeraar als verzekeraar toekomend recht, het nemen van alle maatregelen die de gevolmachtigde voor een goede procesvoering nodig acht, het meewerken bij – of toestemmen in – het voeren van processen waarbij

– het belang van de bovenvermelde verzekeraar betrokken is;

– het onderwerpen van alle geschillen aan de beslissing van scheidsmannen alsmede het verlenen van zijn/haar medewerking in het scheidsrechterlijk geding;

waarbij alle desbetreffende handelingen en verbintenissen van de genoemde ondergevolmachtigde voor de bovenvermelde verzekeraar zullen gelden, geheel als waren zij door haar verricht of aangegaan.

Waar in deze ondervolmacht wordt gesproken van verzekeringen, verzekerden of verzekeraar worden daaronder ook verstaan herverzekeringen, herverzekerden of herverzekeraar.

Paragraaf II

Verlenen van ondervolmacht door de ondergevolmachtigde

Deze ondervolmacht houdt, behoudens via een ondervolmacht opgemaakt overeenkomstig bijlage B bij de Uitvoeringsregeling Wft, niet in de bevoegdheid van de ondergevolmachtigde om aan derden ondervolmacht te verlenen.

Paragraaf III

Einde ondervolmacht

Deze ondervolmacht kan zowel door de verzekeraar als door de gevolmachtigde te allen tijde worden ingetrokken.

Het ophouden van kracht te zijn van de volmacht van de gevolmachtigde tast de kracht van de ondervolmacht niet aan.

Paragraaf IV

Toepasselijk recht

Op deze ondervolmacht is Nederlands recht van toepassing.

…..3

1

Achter ‘De gevolmachtigde’ wordt de naam en, indien van toepassing, de handelsnaam van de gevolmachtigde agent ingevuld die hierbij door de verzekeraar wordt gemachtigd om ondervolmacht te verlenen.

2

Achter ‘verzekeraar’ wordt de naam en, indien van toepassing, de handelsnaam van de verzekeraar ingevuld die zijn gevolmachtigde agent (zie onder 3) machtigt om ondervolmacht te verlenen.

3

Handtekening van de machtigende verzekeraar en van de ondervolmacht verlenende gevolmachtigde agent, met vermelding van datum van ondertekening.

Toelichting

Algemeen

In verband met het in werking treden van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en van de Invoerings- en aanpassingswet Wft per 1 januari 2007 zijn verscheidene wetten ingetrokken. Het betreft de Wet financiële dienstverlening (Wfd), de Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in effectenuitgevende instellingen, de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993. De Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) is echter slechts gedeeltelijk ingetrokken. Van laatstgenoemde wet is vooralsnog het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1, onderdelen a, e, n, o en p, 2, 5a, 6a, 6b, 6c, 28, eerste tot en met derde lid, 29, eerste lid, onderdeel o, tweede en derde lid, 31, 44 en 67, alsmede de hoofdstukken IX, XIIA, XIIB en XIIC, van kracht gebleven, met dien verstande dat op enkele plaatsen kleine redactionele wijzigen zijn aangebracht met het oog op de aansluiting op de Wft.

Het intrekken van deze sectorale toezichtwetten heeft gevolgen voor de op die wetten gebaseerde Ministeriële regelingen. Deze regelingen zijn, als gevolg van het vervallen van de wettelijke bepalingen waarop zij zijn gegrond, per 1 januari 2007 van rechtswege vervallen. Hierop bestaan enkele uitzonderingen. De bepalingen uit de Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995 die gebaseerd zijn op artikel 6c van de Wte 1995 blijven vooralsnog van kracht, omdat artikel 6c van de Wte 1995 na inwerkingtreding van de Wft in stand is gebleven op grond van artikel 178 van de Invoerings- en aanpassingswet Wft. Een andere vrijstellingsregeling, de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen, die eveneens gebaseerd is op artikel 6c van de Wte 1995, blijft in haar geheel gelding hebben tot het tijdstip waarop het wetsvoorstel tot uitvoering van richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (Kamerstukken II 2005/06, 30 419, nr. 2 e.v.) kracht van wet heeft gekregen en in werking is getreden.

Omdat (het merendeel van) de Ministeriële regelingen van rechtswege is vervallen, was het noodzakelijk om met de Wft verband houdende onderwerpen die bij Ministeriële regeling dienen te worden geregeld in een nieuwe Ministeriële regeling onder te brengen. In onderhavige regeling (hierna: de(ze) regeling of de Uitvoeringsregeling Wft) zijn de onderwerpen opgenomen die geen (gehele of gedeeltelijke) vrijstelling inhouden van de in de Wft opgenomen regels. Dergelijke vrijstellingen zijn in een separate Ministeriële regeling (de Vrijstellingsregeling Wft) ondergebracht.

In de Uitvoeringsregeling Wft worden drie onderwerpen geregeld die voorheen in de Regeling effectief kredietvergoedingspercentage 2006, de Regeling model volmacht Wfd, en de Regeling model ondervolmacht Wfd waren geregeld. De Regeling bekostiging financieel toezicht en de Regeling toezichtkosten Wet financiële dienstverlening zijn niet opgegaan in deze regeling, maar zijn opgenomen in het Besluit bekostiging financieel toezicht Wft (AMvB 1). De Uitvoeringsregeling ex artikel 7 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen is evenmin in deze uitvoeringsregeling opgenomen: de inhoud ervan is in zijn geheel opgenomen in artikel 1:14 van de Wft.

Naast voormelde onderwerpen zijn in deze regeling enkele onderwerpen uit de Vrijstellingsregeling Wtk 1992 en de voorheen geldende statuten van de Stichting Pensioen- & Verzekeringskamer (Statuten PVK) opgenomen. Tot slot zijn in deze regeling onderwerpen geregeld die geen grondslag kennen in de huidige wet- en regelgeving.

De in deze regeling opgenomen bepalingen worden hierna kort aangeduid en tevens onder de artikelen toegelicht.

In hoofdstuk 2 van deze regeling wordt op grond van artikel 1:1 van de Wft bepaald op welke wijze het effectief kredietvergoedingspercentage moet worden berekend. Het effectief kredietvergoedingspercentage, gedefinieerd in artikel 1:1 van de Wft, is een van de middelen waarmee het de consument gemakkelijker wordt gemaakt om verschillende kredietaanbiedingen te vergelijken. Het effectief kredietvergoedingspercentage wordt gebruikt in verschillende informatieverstrekkingsbepalingen met betrekking tot krediet, namelijk de artikelen 51, 66 en 110 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft.

De onderhavige regeling brengt geen inhoudelijke wijzigingen aan in de berekeningswijze van het effectief kredietvergoedingspercentage zoals die onder de Wet financiële dienstverlening was geregeld in de Regeling effectief kredietvergoedingspercentage 2006. Bij het vaststellen van de berekeningswijze van het effectief kredietvergoedingspercentage is rekening gehouden met de richtlijn consumentenkrediet.1

Met de inwerkingtreding per 1 januari 2007 van de Wft zijn enkele regelingen met voorschriften voor de inrichting van de begroting en jaarrekening van de toezichthouders op de financiële markten vervallen.

In hoofdstuk 3 van deze regeling zijn de tot 1 januari 2007 geldende bepalingen met betrekking tot de inrichting van de begroting en jaarrekening van de toezichthouders op neutrale wijze omgezet.

In hoofdstuk 4 van deze regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verbinden van voorschriften aan lichte ontheffingen als bedoeld in artikel 1:105, tweede lid, eerste volzin, van de Wft

Hoofdstuk 5 van deze regeling bevat een uitwerking van artikel 3:150, tweede en derde lid, van de Wft. Artikel 3:150 van de Wft regelt de vertrouwenscommissie. De vertrouwenscommissie speelt een rol bij de opvangregeling voor levensverzekeraars; zij adviseert DNB in een aantal in de wet omschreven gevallen bij haar beslissingen in het kader van de opvangregeling en kan DNB behulpzaam zijn bij het onderzoek naar de mogelijkheden van samenwerking tussen de in problemen verkerende levensverzekeraar en een andere verzekeraar of de mogelijkheid van overname door deze andere verzekeraar.

Dit hoofdstuk geeft in de artikelen 11 tot en met 13 nadere regels over de benoeming, schorsing en ontslag van de leden van de vertrouwenscommissie.

Op grond van artikel 3:150, derde lid, van de Wft wordt in artikel 14 ook een regeling gegeven voor de werkwijze van de vertrouwenscommissie.

De regels uit dit hoofdstuk zijn gebaseerd op artikel 8a van de voorheen geldende Statuten PVK.

In hoofdstuk 6 van deze regeling wordt op grond van de artikelen 4:75, derde lid, en 4:76, derde lid, van de Wft de hoogte van de dekking van de voor bemiddelaars in verzekeringen en herverzekeringsbemiddelaars verplichte beroepsaansprakelijkheidsverzekering of de daarmee vergelijkbare voorziening vastgesteld.

Op grond van artikel 4:79, eerste lid, van de Wft wordt in hoofdstuk 7 van deze regeling en de daarbij behorende bijlagen het model voor een volmacht en ondervolmacht vastgesteld. Deze modellen komen overeen met de modellen die in de Regeling model volmacht Wfd en Regeling model ondervolmacht Wfd waren vastgesteld.

Hoofdstuk 8 van de regeling bevat enkele notificatie- en informatievoorschriften voor de houder van een gereglementeerde markt als bedoeld in het vierde lid van artikel 5:26 van de wet die het voornemen heeft om in Nederland een markt in financiële instrumenten te houden.

In hoofdstuk 9 van de regeling wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de beslistermijn, bedoeld in artikel 31, tweede lid, eerste volzin, van de Invoerings- en aanpassingswet Wft, te verlengen.

Met het oog op de aansluiting op de Wft zijn in de hoofdstukken 10 en 11 van deze regeling enkele technische aanpassingen van de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen respectievelijk de Regeling aanwijzing bevoegde autoriteiten Wet toezicht effectenverkeer 1995 opgenomen.

De in deze regeling opgenomen wijzigingen hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De begrippen ‘economische looptijd’ en ‘kredietvergoedingspercentage per betalingstermijn’ in het eerste lid, onderdelen c en f, zijn inhoudelijk ongewijzigd overgenomen uit artikel 1, eerste lid, onderdelen b en c, van de Regeling effectief kredietvergoedingspercentage 2006. Het in het eerste lid, onderdeel d, opgenomen begrip ‘exploitatiesaldo’ is ongewijzigd overgenomen uit artikel 1, onderdeel i, van de Regeling Bekostiging financieel toezicht.

Het tweede lid is ongewijzigd overgenomen uit artikel 1, tweede lid, van de Regeling effectief kredietvergoedingspercentage 2006. De in hoofdstuk 2 opgenomen regeling is eveneens van toepassing op de berekening van het effectief kredietvergoedingspercentage bij een overeenkomst inzake doorlopend krediet. In dat geval dient bij de berekening voor looptijd ‘theoretische looptijd’, en voor kredietsom ‘kredietlimiet’ te worden gelezen.

Artikel 2

Dit artikel komt in de plaats van artikel 2 van de Regeling effectief kredietvergoedingspercentage 2006. In dit artikel wordt een aantal veronderstellingen aangegeven die ten grondslag liggen aan de berekening van het effectief kredietvergoedingspercentage. Deze uitgangspunten zijn ook terug te vinden in bijlage A bij het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, waar de wijze van berekening van de theoretische looptijd is bepaald. De veronderstelling in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, vloeit voort uit artikel 1bis, zesde lid, van de richtlijn consumentenkrediet.

De veronderstellingen komen er op neer dat met wijzigingen van de betalingsregeling, van de kredietvergoeding, of van het uitstaand saldo slechts rekening wordt gehouden voor zover deze wijzigingen bij het aangaan van de overeenkomst zijn te voorzien of in omvang vaststaan.

Artikel 3

Dit artikel komt in de plaats van artikel 3 van de Regeling effectief kredietvergoedingspercentage 2006. Het effectief kredietvergoedingspercentage wordt afgerond op één decimaal. Afronding op hele getallen zou te grote afwijkingen geven. Afronding op twee of meer decimalen zou echter slechts geringe extra informatie verschaffen ten opzichte van afronding op één decimaal, terwijl de afwijking gering is (ten hoogste nagenoeg 0,1 procentpunt).

Artikel 4

Dit artikel komt in de plaats van de artikelen 4 en 5 van de Regeling effectief kredietvergoedingspercentage 2006. Deze berekeningswijze geldt voor overeenkomsten inzake consumptief krediet waarbij de betalingstermijn en het termijnbedrag gedurende de looptijd gelijk blijven. Dit is in de praktijk de meest gebruikelijke regeling.

Het tweede lid voorziet in een regeling indien zich beperkte afwijkingen voordoen van bovengenoemde uitgangspunten. Onderdeel a van het tweede lid ziet op het geval dat de kredietsom niet op de reguliere vervaldatum ter beschikking wordt gesteld, waardoor de eerste betalingstermijn korter of langer is dan de overige, gelijkblijvende, betalingstermijnen. Indien in dat kader de over een gedeelte van een normale betalingstermijn te berekenen kredietvergoeding wordt verrekend met of wordt bijgeteld bij het eerste of laatste reguliere termijnbedrag, kan de in het eerste lid opgenomen berekeningswijze zonder bezwaar worden toegepast.

Het tweede lid, onderdeel b, houdt verband met het feit dat door afronding van het termijnbedrag het uitstaand saldo op het eind van de looptijd niet steeds op nihil uitkomt en derhalve wordt verrekend of bijgeteld bij het eerste dan wel het laatste termijnbedrag. Ook in dat geval kan de in het eerste lid genoemde berekening zonder bezwaar worden toegepast.

In beide gevallen dient voor de berekening van het effectief kredietvergoedingspercentage er van te worden uitgegaan dat de afwijkende eerste betalingstermijn, onderscheidenlijk het eerste of laatste termijnbedrag, gelijk is aan de overige betalingstermijnen, onderscheidenlijk termijnbedragen.

Artikel 5

Dit artikel komt in de plaats van de artikelen 4 en 6 van de Regeling effectief kredietvergoedingspercentage 2006. Dit artikel geeft de berekeningswijze van het effectief kredietvergoedingspercentage aan voor overeenkomsten inzake consumptief krediet waarbij de betalingstermijn wel, maar het termijnbedrag niet gedurende de looptijd gelijk blijft. Het gaat hier bijvoorbeeld om de situatie waarbij als termijnbedrag een percentage van het uitstaand saldo wordt genomen.

In de formules in de artikelen 5, 6, 7, en 8 wordt gebruik gemaakt van het symbool Σ (sigma). Het symbool sigma duidt aan dat de som van een aantal getallen dient te worden genomen. De formule:

stcrt-2006-230-p9-SC77772-11.gif

betekent zodoende dat de rij getallen X1, X2, X3, …, Xn bij elkaar dienen te worden opgeteld.

Artikel 6

Dit artikel komt in de plaats van de artikelen 4 en 7 van de Regeling effectief kredietvergoedingspercentage 2006 en regelt de berekeningswijze van het effectief kredietvergoedingspercentage voor overeenkomsten inzake consumptief krediet waarbij gedurende de looptijd de betalingstermijn niet gelijk blijft.

Artikel 7

Dit artikel komt in de plaats van de artikelen 4 en 8 van de Regeling effectief kredietvergoedingspercentage 2006. Deze berekeningswijze is van toepassing op overeenkomsten inzake consumptief krediet bij het aangaan waarvan wordt overeengekomen dat de kredietsom in vastgestelde gedeelten (tranches) op vooraf bepaalde tijdstippen ter beschikking wordt gesteld. Deze berekeningswijze is niet van toepassing op overeenkomsten inzake consumptief krediet waarbij onbekend is of, en zo ja, wanneer, hoe vaak en hoeveel geldsommen de consument zal opnemen, zoals doorgaans bij de gebruikelijke vorm van doorlopend krediet het geval is.

Artikel 8

Dit artikel komt in de plaats van de artikelen 9 en 10 van de Regeling effectief kredietvergoedingspercentage 2006 en bepaalt de berekeningswijze voor het effectief kredietvergoedingspercentage voor hypothecair krediet.

Artikel 9

Artikel 1:30 van de Wft verplicht de toezichthouders (de Nederlandsche Bank en de AFM) jaarlijks voor 1 december een begroting voor het volgende jaar op te stellen met betrekking tot haar toezichthoudende taken en bevoegdheden uit hoofde van de Wft. De begroting behoeft de instemming van de Minister van Financiën. Mede met het oog op de doorberekening van een deel van deze kosten aan marktpartijen dient er binnen de begroting een onderverdeling te worden aangebracht naar toezichttaak. Iedere toezichttaak moet zijn voorzien van een toelichting.

De activiteiten van het toezicht zijn te onderscheiden in activiteiten met een direct en een indirect karakter. In de begroting moet worden aangegeven hoe deze verhouding is. Tevens moet in de begroting een onderverdeling naar kostensoort met bijbehorende toelichting worden opgenomen. In de toelichting dient tevens een opgave van het aantal fte’s te worden opgenomen.

Artikel 10

Op grond van artikel 1:105, tweede lid, tweede volzin, van de Wft kunnen bij Ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de voorschriften die aan zogenaamde lichte ontheffingen kunnen worden verbonden.

Lichte ontheffingen houden een ontheffing in van – voor het merendeel – eisen die gelden in het kader van het lopend toezicht en bepaalde vergunningeisen. Bij de laatste categorie gaat het om ontheffing van een onderdeel van de vergunningplicht, niet van de vergunningplicht als zodanig.

De lichte ontheffing kan geheel of gedeeltelijk worden verleend. Aan deze ontheffingen kunnen ingevolge de wet geen door de toezichthouder te bepalen voorschriften worden verbonden.2 Op deze wijze wordt voorkomen dat er een alternatief normenkader wordt gecreëerd en wordt de transparantie van de toezichtpraktijk en de rechtszekerheid voor de sector vergroot.

Door bij Ministeriële regeling regels te stellen met betrekking tot het verbinden van voorschriften aan lichte ontheffingen hebben de toezichthouders de mogelijkheid om binnen de aangegeven kaders voorschriften te verbinden aan de lichte ontheffingen. Vooralsnog is ervoor gekozen om in deze regeling regels van algemene aard te stellen. Naarmate in de praktijk meer ervaring wordt opgedaan met lichte ontheffingen en de daaraan te verbinden voorschriften, kunnen deze regels meer concreet worden toegespitst.

De aan de ontheffing te verbinden voorschriften moeten proportioneel zijn ten opzichte van het bereiken van de beoogde doeleinden, het beschermen van de beoogde belangen of de goede werking van het bij of krachtens de wet bepaalde; de voorschriften mogen derhalve niet leiden tot een onredelijke belasting voor de financiële onderneming.

Artikel 11

Dit artikel regelt de benoeming van de leden van de vertrouwenscommissie, bedoeld in artikel 3:150 van de Wft. Het artikel is gebaseerd op artikel 8a, tweede en derde lid, van de voorheen geldende Statuten van de Pensioen- & Verzekeringskamer (Statuten PVK).

De Minister van Financiën benoemt de leden van de vertrouwenscommissie op gezamenlijke voordracht van de Nederlandsche Bank (DNB) en de vertegenwoordigende organisaties van levensverzekeraars. Bij de benoeming zijn de taken van de vertrouwenscommissie van belang. De vertrouwenscommissie heeft als taak DNB te adviseren en behulpzaam te zijn bij het onderzoek naar verzekeraars die kunnen gelden als overname- of samenwerkingskandidaten van in problemen verkerende levensverzekeraars. Hierbij moet zij zowel de belangen van de in problemen verkerende verzekeraar als de belangen van de kandidaten voor overname of samenwerking in acht nemen. Gelet op deze taken van de vertrouwenscommissie speelt de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van de leden een belangrijke rol. Daarnaast is het van belang dat de leden deskundig zijn.

De Minister is overigens niet gebonden aan de voordracht. Afwijking is mogelijk, bijvoorbeeld indien de voorgedragen personen niet aan bovenstaande voorwaarden voldoen omdat zij bijvoorbeeld over onvoldoende ervaring of gezag in de levensverzekeringsbranche beschikken of omdat zij directe banden hebben met een verzekeraar. Dit laatste neemt overigens niet weg dat een lid van de vertrouwenscommissie in het verleden wel een directe band met een verzekeraar kan hebben gehad.

Indien DNB en de vertegenwoordigende organisaties niet tot een gezamenlijke voordracht kunnen komen, zal de Minister een ‘eigen’ kandidaat benoemen.

Artikel 12

Dit artikel is gebaseerd op het voorheen geldende artikel 8a, vierde lid, van de Statuten PVK en beoogt geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van laatstgenoemd artikel.

Het artikel ziet op de procedure die volgt op een besluit tot schorsing van een van de leden van de vertrouwenscommissie.

Om te voorkomen dat een schorsing lang blijft voortduren, dient de Minister van Financiën op grond van dit artikel binnen drie maanden na een besluit tot schorsing te besluiten tot opheffing of verlenging van de schorsing of tot ontslag. Indien de Minister niet binnen drie maanden een dergelijk besluit neemt, vervalt de schorsing.

De schorsing vervalt ook indien de Minister heeft besloten tot verlenging van de schorsing en niet binnen drie maanden na het besluit tot verlenging besluit tot opheffing van de schorsing of tot ontslag.

Artikel 13

In dit artikel staat opgesomd op welke manieren de Minister van Financiën een lid van de vertrouwenscommissie kan ontslaan. Dit kan op verzoek van het betreffende lid en ambtshalve. Het ontslag op verzoek van het betreffende lid komt in de plaats van artikel 8a, negende lid, onderdeel c, van de Statuten PVK.

Ambtshalve ontslag vindt in ieder geval plaats als er sprake is van een situatie als omschreven in het tweede lid. Het in staat van faillissement verklaren, onder curatele stellen of onder bewind stellen van een lid van de vertrouwenscommissie is voldoende aanleiding om aan te nemen dat dit lid niet meer bekwaam is om plaats te hebben in de vertrouwenscommissie. Deze ontslaggrond is gebaseerd op artikel 8a, negende lid, onderdeel e, van de voorheen geldende Statuten PVK. Ambtshalve ontslag op een andere grond is ook mogelijk. Te denken valt aan een verwaarlozing van de taken door een lid van de vertrouwenscommissie.

Naast de hierboven genoemde ontslaggronden stonden in artikel 8a, negende lid, van de Statuten PVK ook andere beëindiginggronden van het lidmaatschap van de vertrouwenscommissie opgesomd. Twee van deze gronden, zoals het verloop van de tijd waarvoor het lid was benoemd en het overlijden van het lid, spreken voor zich en behoeven niet te worden geregeld in dit artikel.

De beëindigingsgrond uit artikel 8a, negende lid, onderdeel a, van de Statuten PVK is ook niet overgenomen in dit artikel. Beëindiging van het lidmaatschap als de 72-jarige leeftijd wordt bereikt is niet in lijn met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid.

Artikel 14

In dit artikel zijn enkele regels opgenomen met betrekking tot de werkwijze van de vertrouwenscommissie. Dit was voorheen geregeld in artikel 8a, vijfde, zesde en zevende lid, van de Statuten PVK.

Op grond van het tweede lid zal de vertrouwenscommissie in ieder geval vergaderen op verzoek van DNB. Dit neemt niet weg dat de vertrouwenscommissie zelf het initiatief kan nemen tot een vergadering.

De in problemen verkerende levensverzekeraar en de verzekeraar die geldt als kandidaat voor overname of samenwerking zijn gebaat bij snelle en zorgvuldige advisering. Het derde, vierde en vijfde lid van dit artikel zien hierop. Een zorgvuldige afweging van belangen wordt gewaarborgd door het derde lid, op grond waarvan een beslissing in een vergadering wordt genomen waarin minstens de helft van de leden aanwezig is. Buiten vergadering kunnen alleen beslissingen worden genomen indien geen van de leden zich tegen de besluitvorming verzet.

Het vierde en vijfde lid regelen snelle beslissingen. De vertrouwenscommissie neemt haar beslissingen onverwijld op grond van het vierde lid. Indien zij dit niet binnen een maand doet, kan DNB haar besluitvorming voorzetten zonder dat de vertrouwenscommissie advies heeft uitgebracht of bijstand heeft verleend. Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat de beslissingen van de vertrouwenscommissie naar buiten toe het karakter van een advies hebben: zij zijn niet bindend voor DNB.

Artikel 15

Dit artikel komt in de plaats van de artikelen 23, eerste lid, en 24, eerste lid, van het Besluit financiële dienstverlening en vloeit voort uit artikel 4, derde lid, van de richtlijn verzekeringsbemiddeling.3 Het is gebaseerd op de artikelen 4:75, derde lid, en 4:76, derde lid, van de Wft.

Artikel 16

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:79, eerste lid, van de Wft en komt in de plaats van artikel 1 van de Regeling model volmacht Wfd.

Artikel 17

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:79, eerste lid, van de Wft en komt in de plaats van artikel 1 van de Regeling model ondervolmacht Wfd.

Artikel 18

Het eerste lid van dit artikel komt in de plaats van artikel 2 van de Regeling model volmacht Wfd en artikel 2 van de Regeling model ondervolmacht Wfd. Een volmacht of ondervolmacht opgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van de hiervoor genoemde regelingen (1 januari 2006) overeenkomstig het voor dat tijdstip ingevolge de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf voorgeschreven model wordt gelijkgesteld met een volmacht of ondervolmacht opgemaakt conform het in artikel 20 respectievelijk 21 bedoelde model. Het tweede lid bevat eenzelfde regeling voor een volmacht of ondervolmacht opgemaakt tussen 1 januari 2006 en 1 januari 2007 overeenkomstig de Regeling model volmacht Wfd en de Regeling model ondervolmacht Wfd, welke regelingen waren gebaseerd op artikel 68 van het Besluit financiële dienstverlening.

Artikel 19

Dit artikel komt in de plaats van artikel 19 van de Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995 en is gebaseerd op artikel 5:26, vierde lid, van de wet.

De houder van een in een andere lid-staat gevestigde gereglementeerde markt is op grond van artikel 5:26, vierde lid, van de wet uitgezonderd van het verbod, bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de wet. Aan die vrijstelling is wel het voorschrift verbonden dat de desbetreffende houder van een gereglementeerde markt zich moeten houden aan met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten te stellen regels. De in het onderhavige artikel opgenomen notificatie- en informatievoorschriften vormen hiervan de uitwerking. Deze voorschriften passen naar hun aard niet in een vrijstellingsregeling en zijn daarom opgenomen in een uitvoeringsregeling.

Artikel 20

De termijn die in dit artikel wordt verlengd, betreft de termijn waarbinnen de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op grond van artikel 31, tweede lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht, dient te beslissen op een vergunning- of ontheffingsaanvraag die onder het overgangsregime van de Wfd is ingediend. Het overgangsregime van de Wfd is neergelegd in artikel 102 van de Wfd en artikel 20, eerste lid, van de Vrijstellingsregeling Wfd. Op grond van dit overgangsregime was het de daarin nader aangeduide dienstverleners toegestaan tijdelijk zonder vergunning of ontheffing hun werkzaamheden na inwerkingtreding van de Wfd (1 januari 2006) voort te zetten, indien zij binnen een maand na inwerkingtreding van de Wfd een vergunning of ontheffing hadden aangevraagd en aan bepaalde voldeden. De tijdelijkheid wordt begrensd tot het moment van beslissen van de AFM op de aanvraag. Op grond van de hiervoor genoemde artikelen van de Wfd en de Vrijstellingsregeling Wfd bedroeg deze termijn in beginsel een jaar (eindigend op 1 januari 2007), welke termijn nog twee maal door de Minister van Financiën kon worden verlengd met zes maanden.

Het overgangsregime van de Wfd is overgenomen in artikel 31 van de Invoerings- en aanpassingswet Wft en – daarmee samenhangend – de artikelen 8, eerste lid, aanhef en onderdeel c, en vijfde lid, en 14a van de Vrijstellingsregeling Wft. Ook de mogelijkheid tot verlenging van de beslistermijn van de Autoriteit Financiële Markten (maximaal twee maal met zes maanden) is meegenomen in artikel 31, tweede lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Wft. Van deze mogelijkheid tot verlenging wordt in artikel 19 gebruik gemaakt.

Reden voor de verlenging van de beslistermijn met zes maanden is de verwachting van de AFM dat zij op circa een vijfde deel van de in totaal ruim 11.000 vergunning- en ontheffingsaanvragen niet voor 1 januari 2007 een primaire beslissing kan nemen. Een belangrijke reden hiervoor is dat de betrouwbaarheidstoetsing meer tijd in beslag neemt dan verwacht. De oorzaak daarvan is gelegen in de justitiële en fiscale antecedenten bij beleidsbepalers van vergunningaanvragers. Voor die gevallen dienen dossiers te worden opgevraagd bij Openbaar Ministerie, de fiscus en de financiële dienstverleners zelf, hetgeen de nodige tijd kost. De AFM dient zich op basis van deze dossiers een zelfstandig oordeel te vormen over de antecedenten, als onderdeel van de betrouwbaarheidstoetsing. Daarnaast is een aantal vergunningaanvragen ingediend dat vanwege de complexiteit een langere doorlooptijd heeft.

Consumenten kunnen er ook tijdens de verlengde beslistermijn op blijven vertrouwen dat zij worden beschermd tegen mogelijke gebreken aan financiële producten of bijbehorende dienstverlening. Een financiële dienstverlener die tijdens de verlengde termijn zijn werkzaamheden zonder vergunning of ontheffing mag voortzetten, dient uiteraard te blijven voldoen aan de eisen die de Wft stelt aan financiële dienstverlening.

Artikel 21

Dit artikel strekt tot aanpassing van de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen aan de Wft. Beleidsinhoudelijke wijzigingen zijn niet beoogd. Voor de goede orde zij opgemerkt dat de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen zal vervallen zodra het wetsvoorstel tot uitvoering van richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod in werking treedt.

Artikel 22

De Regeling aanwijzing bevoegde autoriteiten Wet toezicht effectenverkeer 1995 (waarvan de citeertitel ingevolge dit artikel wordt gewijzigd in Regeling aanwijzing toezicht effectenverkeer) regelt de aanwijzing van bevoegde autoriteiten in het kader van enkele Europese richtlijnen op het gebied van het effectenverkeer. Ook onder de Wft bestaat behoefte aan een dergelijke regeling, met dien verstande dat de verwijzingen naar de Wte 1995 uiteraard vervangen moeten worden door verwijzingen naar de Wft. Aangezien de regeling – anders dan de citeertitel doet vermoeden – voor het grootste deel niet berust op de Wte 1995 maar op de bedoelde Europese richtlijnen, is zij niet met de intrekking van de Wte 1995 vervallen. Ter wille van de herkenbaarheid wordt ervoor gekozen de regeling aan te passen, in plaats van deze te vervangen door een nieuwe, op de Wft gebaseerde regeling. Van de vier onderdelen van dit artikel vereisen onderdelen B en C een nadere toelichting.

B

De wijziging van artikel 2 houdt in dat het oude tweede lid vervalt. Afgezien van het feit dat dit lid op de Wte 1995 berustte en daarom geen grondslag meer had, is hierbij het volgende overwogen. In het tweede lid was geregeld dat de AFM de Minister van Financiën informeert en adviseert over wijzigingen van het Fondsenreglement en het Reglement Bijzondere Noteringsvereisten Nieuwe Markt Amsterdam van Euronext Amsterdam N.V. waarvan zij kennisneemt op grond van artikel 23 van de Wte 1995 (thans artikel 5:31 van de Wft), opdat de Minister kan beoordelen of door die wijziging strijd met Europese richtlijnen zou ontstaan (artikel 27, vierde lid, van de Wte 1995, thans artikel 5:30, derde lid, van de Wft). In artikel 5:30, derde lid, is echter al geregeld dat de houder van een gereglementeerde markt in Nederland de voor die markt geldende regels zelf vooraf aan de Minister overlegt, ten behoeve van diezelfde beoordeling. Dat de Minister zich bij die beoordeling laat adviseren door de AFM, zoals in de rede ligt, behoeft niet afzonderlijk te worden geregeld, mede gelet op artikel 1:41 van de wet.

C

Artikel 7 regelde de aanwijzing van de AFM en DNB als bevoegde autoriteiten in de zin van de richtlijn beleggingsdiensten en de richtlijn kapitaaltoereikendheid. Door het systeem van de Wft en de daarin geregelde taakstelling van de beide toezichthouders (artikelen 1:24 en 1:25 van de Wft) is deze aanwijzing overbodig geworden.

Artikel 23

Deze uitvoeringsregeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet in werking treedt.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

  • 1

    Stcrt. 2006, 98.

  • 2

    Stcrt. 1995, 250; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 17 augustus 2005, Stcrt. 165.

Naar boven