Regeling in mindering brengen uitkeringen

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 1 november 2006, nr. PO/B&B/06-26267, houdende vaststelling van de wijze waarop inkomsten in mindering worden gebracht op de bedragen voor personeelskosten (Regeling in mindering brengen uitkeringen)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 137, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs en 131, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. WPO: de Wet op het primair onderwijs;

b. WEC: de Wet op de expertisecentra;

c. bevoegd gezag: het bevoegd gezag van een school, bedoeld in artikel 1 van de WPO of artikel 1 van de WEC, alsmede het bestuur van een centrale dienst als bedoeld in artikel 68 van de WPO of het bestuur van een Regionaal expertisecentrum als bedoeld in artikel 28b van de WEC, voor zover beide laatstgenoemde besturen bekostiging ontvangen als bedoeld in artikel 137 van de WPO respectievelijk artikel 131 van de WEC;

d. vervangingsfonds: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 183 van de WPO respectievelijk 169 van de WEC waarbij het bevoegd gezag verplicht is aangesloten;

e. personeel: het personeel van het bevoegd gezag waarvoor het bevoegd gezag is aangesloten bij het vervangingsfonds;

f. ontvangen uitkering: een uitkering of toelage verstrekt op grond van de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet arbeid en zorg aan een lid van het personeel;

g. CASO-systeem: het systeem voor geautomatiseerde verwerking van de salarisadministratie van scholen.

Artikel 2

Wijze van verrekening

1. Het bevoegd gezag meldt maandelijks de ontvangen uitkeringen met gebruikmaking van:

a. de daartoe ontwikkelde applicatie, indien het is aangesloten bij het CASO-systeem;

b. het daartoe bij de Centrale Financiën Instellingen aan te vragen formulier, indien het niet is aangesloten bij het CASO-systeem.

2. In de maanden maart, juni, september en december worden de bedragen die in de drie voorafgaande maanden op grond van het eerste lid zijn gemeld, verrekend met de maandelijkse uitbetaling van de bekostiging, bedoeld in artikel 137 van de WPO respectievelijk artikel 131 van de WEC.

Artikel 3

Jaarlijkse afrekening

1. Het bevoegd gezag ontvangt jaarlijks uiterlijk in februari een overzicht van de bedragen die in het voorafgaande jaar op grond van artikel 2 in mindering zijn gebracht.

2. Uiterlijk 1 juli van elk jaar zendt het bevoegd gezag gelijktijdig met de jaarrekening, bedoeld in de artikelen 171 WPO respectievelijk 157 WEC, een door de accountant gewaarmerkte opgave van de ontvangen uitkeringen over de periode van 1 december voorafgaand aan het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft tot en met 30 november van het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

3. Indien het totale bedrag van de opgave, bedoeld in het tweede lid, afwijkt van het totaal van de op grond van artikel 2 in mindering gebrachte bedragen over de periode, bedoeld in het tweede lid, wordt het verschil alsnog verrekend met de bekostiging, bedoeld in artikel 137 van de WPO respectievelijk 131 van de WEC.

Artikel 4

verrekening en afrekening over de periode augustus tot en met november 2006

1. Uitkeringen ontvangen in augustus, september en oktober 2006 worden uiterlijk gemeld in november 2006 en worden, samen met overige in november 2006 gemelde ontvangen uitkeringen, in december 2006 verrekend met de maandelijkse uitbetaling van de bekostiging, bedoeld in artikel 137 van de WPO respectievelijk artikel 131 van de WEC.

2. Het bevoegd gezag ontvangt uiterlijk in februari 2007 een overzicht van de bedragen die op grond van het eerste lid in mindering zijn gebracht.

3. Uiterlijk 1 juli 2007 zendt het bevoegd gezag gelijktijdig met de jaarrekening, bedoeld in de artikelen 171 WPO respectievelijk 157 WEC, een door de accountant gewaarmerkte opgave van de ontvangen uitkeringen over de periode 1 augustus 2006 tot en met 30 november 2006.

4. Indien het totale bedrag van de opgave, bedoeld in het derde lid, afwijkt van het totaal van de op grond van het eerste lid in mindering gebrachte bedragen, wordt het verschil alsnog verrekend met de bekostiging, bedoeld in artikel 137 van de WPO respectievelijk 131 van de WEC.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat deze voor het eerst van toepassing is op de bekostiging voor het schooljaar 2006/2007.

Artikel 6

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling in mindering brengen uitkeringen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Algemeen

Ter voorkoming van dubbele bekostiging moeten sinds 2003 bepaalde uitkeringen maandelijks via een internetapplicatie worden opgegeven. Zie hiervoor de publicatie van de Centrale Financiën Instellingen (CFI), kenmerk CFI/BPO-2003/44044, Gele Katern nr. 20 van 12 maart 2003, en de ‘Vragenrubriek informatiecentrum Algemeen’, Gele Katern nr. 24 van 29 oktober 2003. Het betreft uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW), de Wet arbeid en zorg (WAZ), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De verplichting om uitkeringen op te geven via genoemde internetapplicatie geldt voor alle bevoegde gezagsorganen die voor de salarisverwerking een dienstverleningsovereenkomst met PinkRoccade Public hebben. De bevoegde gezagsorganen die geen dienstverleningsovereenkomst hebben, kregen de ontvangen uitkeringen verrekend via regel 13 van het berekeningsmodel bij de AVR. Vanwege de invoering van het lumpsum bekostigingsysteem kunnen laatstgenoemde bevoegde gezagsorganen de ontvangen uitkeringen niet meer op dergelijke wijze verrekend krijgen. Om die reden kunnen zij voortaan gebruik maken van het daarvoor bestemde formulier, dat op de gebruikelijke wijze bij CFI kan worden aangevraagd.

Tot 1 augustus 2006 gaat het om uitkeringen voor personeel dat wordt gedeclareerd bij het Rijk. Omdat met ingang van 1 augustus 2006 de lumpsumbekostiging is ingevoerd en er dus geen declaraties bij het Rijk meer zijn, is de definitie van het personeel waarvan het bevoegd gezag de ontvangen uitkeringen moet opgeven aangepast aan de nieuwe situatie. Door het desbetreffende personeel nu te definiëren als al het personeel waarvoor het bevoegd gezag verplicht is aangesloten bij het vervangingsfonds betreft het hetzelfde personeel als van voor de invoering van de lumpsumbekostiging. Ook voor de feitelijke uitvoering door de administratiekantoren verandert er niets. De enige zichtbare verandering is dat de verrekening met de bekostiging nu niet meer iedere maand, maar eens in de drie maanden zal plaatsvinden. Hiervoor is gekozen omdat iedere verrekening een beschikking vereist. Bij een maandelijkse verwerking zou er dus iedere maand een nieuwe beschikking moeten worden verzonden. Dit wordt nu dus beperkt tot eens in de drie maanden.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Zoals blijkt uit het tweede lid vindt de verrekening telkens plaats over een periode van drie maanden. De laatste verrekening in een kalenderjaar is steeds in december. De verrekening in december heeft dan betrekking op de opgave van uitkeringen in de periode september, oktober en november. De opgegeven uitkeringen in december worden samen met de opgaven in de maanden januari en februari van het volgende jaar verrekend in de maand maart van het volgende jaar. Zo worden in elk kalenderjaar in de maanden maart, juni, september en december steeds de opgegeven uitkeringen over de periode van 1 december tot en met 30 november verrekend.

Artikel 3

Artikel drie regelt de controle op de gemelde bedragen. De uitkeringen die in december van een kalenderjaar zijn opgegeven, worden in mindering gebracht in maart van het daaropvolgende kalenderjaar. Deze uitkeringen zullen als een schuld aan OCW in de balans worden opgenomen. Het is niet de bedoeling dat deze post bij de controle tot een correctie leidt, omdat de verrekening immers al in de standaardprocedure van artikel 2 is opgenomen. De controle die artikel 3 regelt en de eventuele correcties die in het tweede en derde lid worden bedoeld hebben betrekking op de verrekeningen die in het afgelopen kalenderjaar in de maanden maart, juni, september en december hebben plaatsgevonden. Daarmee gaat het om een controle op de juistheid van de opgaven over de periode van 1 december tot en met 30 november die in het maanden maart, juni, september en december van het afgelopen kalenderjaar zijn verrekend.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven