Selectielijst neerslag handelingen Minister van Defensie beleidsterrein Politie vanaf 1994

20 oktober 2006

Nr. C/S&A/06/2386

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Minister van Defensie,

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 3 oktober 2006, nr. arc-2006.03149/4);

Besluiten:

Artikel 1

De bij dit besluit gevoegde ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Politie over de periode vanaf 1994’ en de daarbij behorende toelichting worden vastgesteld.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Een belanghebbende kan tegen dit besluit beroep instellen bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan hij zijn woonplaats heeft.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 20 oktober 2006.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de Algemene Rijksarchivaris, M.W. van Boven.De Minister van Defensie,
namens deze:
de plv. Secretaris-Generaal, M.W. Gout-van Sinderen.

BASISSELECTIEDOCUMENT beleidsterrein ‘Politie’, 1994–

Voor wat betreft de zorgdrager Minister van Defensie en daaronder ressorterende actoren

Concept/Versie juni 2006

Lijst van afkortingen

amvb: algemene maatregel van bestuur (groot KB)

BBE: bijzondere bijstandseenheid

BSD: basisselectiedocument

CID: criminele inlichtingendienst

KB: koninklijk besluit

PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn

RIO: rapport over institutioneel onderzoek

RIT: rampenidentificatieteam

Stb.: Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Stcrt.: Nederlandse Staatscourant

TK: Tweede Kamer (kamerstuk-aanduiding, gevolgd door het vergaderjaar, het kamerstuknummer en het volgnummer binnen het kamerstuk)

Trb.: Tractatenblad

Ten geleide

Archiefbescheiden kunnen verschillende functies vervullen. Overheidsorganen kunnen archiefbescheiden opmaken of gebruiken voor de bedrijfsvoering, om zichzelf te verantwoorden of een ander ter verantwoording te roepen en als bewijsmiddel.

Voor burgers is het belang van archiefbescheiden gelegen in het streven naar democratische controle (de burger moet de overheid ter verantwoording kunnen roepen), in de mogelijke functie van archiefbescheiden als bewijsmiddel en in het feit dat archiefbescheiden deel uitmaken van het cultureel erfgoed en voor historisch onderzoek van belang zijn.

Vanuit het bedrijfsvoerings- en verantwoordingsbelang van archiefbescheiden geredeneerd, kan elk archiefstuk vernietigd worden op het moment dat het voor het archiefvormend orgaan niet meer nuttig is. Het historisch belang van bepaalde bescheiden kan echter van blijvende aard zijn. Om dat belang te beschermen schrijft de Archiefwet 1995 aan de Nederlandse overheidsorganen voor dat zij archiefbescheiden slechts mogen vernietigen op grond van een officieel vastgestelde selectielijst. Het Archiefbesluit 1995 geeft uitvoerige regels om de zorgvuldigheid bij de totstandkoming van de lijsten te waarborgen.

Het Basisselectiedocument (BSD) is de verantwoording van het bewaar- en vernietigingsbeleid van de overheidsorganisatie.

Dit basisselectiedocument (BSD) is zo’n officiële selectielijst. Het heeft tot doel voor de Minister van Defensie als zorgdrager aan te geven of neerslag voortvloeiend uit handelingen zoals beschreven in het ‘rapport institutioneel onderzoek’ (RIO): M.J.B. Kavelaars, Handelen met de sterke arm. Deel II. Rapport institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein ‘politie’ 1994 (Den Haag 1996) PIVOT-rapport nr. 136, voor blijvende bewaring in aanmerking komt of vernietigd kan worden.

Het BSD bevat een voorstel voor bewaring of vernietiging van de bescheiden die het resultaat zijn van handelingen van actoren onder het zorgdragerschap van de Minister van Defensie op het beleidsterrein ‘Politie’ vanaf 1994. In het BSD wordt de documentaire neerslag van handelingen verdeeld in te bewaren en (op termijn) te vernietigen documentaire neerslag.

Onder neerslag wordt verstaan: alle gegevens voortvloeiend uit een handeling, onafhankelijk van de drager van die gegevens zoals papier, films, tapes of floppies.

Het institutioneel onderzoek

Een basisselectiedocument kan niet los gezien worden van het daaraan ten grondslag liggende rapport institutioneel onderzoek (RIO). In een RIO wordt van een bepaald beleidsterrein de context beschreven samen met de handelingen van de actoren die binnen het beleidsterrein actief zijn. Een actor is een (overheids)orgaan dat verantwoordelijk is voor bepaalde handelingen. Alle handelingen van een bepaalde actor worden in het RIO beschreven in een logische samenhang met de handelingen van de andere actoren binnen het beleidsterrein.

De context en de logische samenhang bieden de mogelijkheid om tot een zo verantwoord mogelijke selectie van handelingen te komen.

In een BSD zijn de handelingen primair geordend op actor. Hierdoor staan alle handelingen van een actor op een bepaald beleidsterrein bij elkaar. Voor deze herordening is gekozen om voor organen bruikbare selectiedocumenten te kunnen maken.

Zorgdrager

Dit BSD Politie voor de zorgdrager Minister van Defensie behandelt de periode vanaf 1994.

Het BSD geldt als de selectielijst zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, van de Archiefwet 1995 (Stb. 276). De procedure tot vaststelling van een BSD is als volgt:

a. Het concept-BSD wordt besproken in het zogenaamde driehoeksoverleg. Deelnemers hieraan zijn vertegenwoordigers (deskundigen) van actoren op het beleidsterrein, een vertegenwoordiger namens de zorgdrager in verband met het archiefbeheer en een vertegenwoordiger namens de Rijksarchiefdienst. Tijdens dit overleg wordt rekening gehouden met het administratieve belang, het belang van de recht- en bewijszoekende burger en het historisch belang van de archiefbescheiden met betrekking tot het beleidsterrein.

b. Het concept-BSD wordt, tezamen met het verslag van het driehoeksoverleg, ter vaststelling ingediend bij de minister waaronder Cultuur ressorteert.

c. Het concept-BSD ligt gedurende een periode van 8 weken ter inzage.

d. De minister waaronder Cultuur ressorteert hoort de Raad voor Cultuur.

e. De minister waaronder Cultuur ressorteert en de Minister van Defensie stellen het BSD vast.

f. De beschikking tot vaststelling van het BSD wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

De Minister van Defensie treedt in het kader van dit basisselectiedocument op als zorgdrager voor de volgende actoren:

– Minister van Defensie;

– Commandant van de Koninklijke Marechaussee;

– Districtscommandant van de Koninklijke Marechaussee;

– Adviesraad Koninklijke Marechaussee, later Bestuursraad Koninklijke Marechaussee;

– Buitengewoon opsporingsambtenaar;

– Commissie voor de politieklachten (klachtencommissie) (m.b.t. klachten over het optreden van militairen van de Koninklijke Marechaussee bij de uitvoering van hun politietaken, of van enig ander onderdeel van de krijgsmacht bij de bijstandverlening aan de politie);

– Klachtencoördinator;

– Overlegorganen.

Doelstelling van de selectie

De selectie richt zich op de administratieve neerslag van het handelen van overheidsorganen die vallen onder de werking van de Archiefwet 1995 (Stb. 1995/276). De hoofddoelstelling van de selectie is een onderscheid te maken tussen archiefbescheiden die in aanmerking komen voor overbrenging (door het orgaan dat deze gegevens beheert) naar het Algemeen Rijksarchief en archiefbescheiden die op den duur door de zorgdrager kunnen worden vernietigd.

De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.

Criteria voor de selectie

Selecteren is het aanmerken van de neerslag van een handeling voor bewaren of vernietigen.

Als de neerslag aangewezen wordt ter bewaring, wil dat zeggen dat deze neerslag, ongeacht de vorm waaruit zij bestaat, voor eeuwig bewaard moet worden. De bewaarplaats waar deze neerslag na het verlopen van de wettelijke overbrengingstermijn van twintig jaar moet worden overgebracht, is het Algemeen Rijksarchief. Bij de handeling in dit BSD staat in dit geval bij waardering een B (van bewaren).

Als de neerslag van een handeling wordt aangewezen ter vernietiging, wil dat zeggen dat deze neerslag, ongeacht de vorm waaruit zij bestaat, na verloop van de in het BSD vastgestelde termijn kan worden vernietigd. De vernietigingstermijn is een minimum eis: stukken mogen niet eerder dan na het verstrijken van die termijn worden vernietigd door de voor het beheer verantwoordelijke dienst. De duur van de vernietigingstermijn wordt bepaald door de administratieve belangen en de belangen van de burgers, enerzijds ten behoeve van het adequaat uitvoeren van de overheidsadministratie en de verantwoordingsplicht van de overheid en anderzijds voor de recht- en bewijszoekende burger. Bij de handeling in dit BSD staat in dit geval bij waardering een V (van vernietigen).

Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in dit BSD gewaardeerd aan de hand van de onderstaande algemene selectiecriteria. Deze criteria zijn in 1997 door het Convent van Rijksarchivarissen vastgesteld en geaccordeerd door PC DIN en KNHG.

Algemene selectiecriteria

Handelingen die worden gewaardeerd met B (Bewaren)

1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren

Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten

Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.

Naast deze op de Archiefwet 1995 stoelende selectielijst, zijn er andere formeelwettelijke regels van toepassing ten aanzien van vernietiging van archiefbescheiden, met name de Wet Politieregisters (Stb. 1990, 414) en de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Stb. 2000, 302).

Conform de Wet Politieregisters komen bescheiden opgenomen in politieregisters, zoals bedoeld in de Wet Politieregisters niet in aanmerking voor bewaring. De vernietiging van deze bescheiden wordt in de Wet Politieregisters dwingend voorgeschreven

Totstandkoming van de selectielijst

De totstandkoming van de selectielijst is verlopen conform artikel 3, eerste lid van het Archiefbesluit 1995. In december 1996 is het institutioneel onderzoek afgerond.

Vaststelling BSD

In juli 2004 is het ontwerp-BSD door het Ministerie van Defensie aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1 augustus 2006 lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van de betrokken zorgdragers, het Ministerie van OC&W en de rijksarchieven in de provincie / regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.

Op 3 oktober 2006 bracht de RvC advies uit (arc.2006.03149/4), hetwelk geen aanleiding heeft gegeven tot wijziging van de ontwerp-selectielijst.

Daarop werd het BSD op 20 oktober 2006 door de Algemene Rijksarchivaris, namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en het Ministerie van Defensie [C/S&A/06/2386] vastgesteld .

Gebruiksaanwijzing

Ieder nummer in deze selectielijst is uniek. Het nummer in dit BSD correspondeert met het handelingsnummer in het RIO.

De handeling geeft de betreffende handeling van de betreffende actor aan.

De periode geeft aan van welk jaar tot welk jaar de handeling geldig is.

Het product geeft aan welke papieren neerslag uit de handeling voortkomt.

Bewaren/Vernietigen is de kolom die een waardering geeft aan de handeling. B wil zeggen dat krachtens de Archiefwet 1995 de betreffende documenten na afloop van de overbrengingstermijn, conform de normen van goede en geordende staat, naar het Algemeen Rijksarchief moeten worden overgebracht. V wil zeggen dat de neerslag na de aangegeven termijn vernietigd kan worden.

Criterium/termijn geeft aan volgens welk selectiecriterium te bewaren neerslag voor bewaring in aanmerking komt. De termijn geeft aan op welke termijn de neerslag van de betreffende handeling mag worden vernietigd.

Toelichting geeft extra uitleg in geval dit noodzakelijk mocht zijn.

Hoofdlijnen van het overheidshandelen op het beleidsterrein ‘Politie’ vanaf 1994

PIVOT definieert hoofdlijnen van het handelen als: de doelstellingen van de overheid binnen de kaders van een (deel)beleidsterrein.

Deze selectielijst behandelt de volgende problemen van de Nederlandse samenleving: criminaliteit en (een dreiging van) een verstoring van openbare orde. De Nederlandse overheid tracht deze problemen te verkleinen, onder meer door te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en hulp te verlenen aan hen die deze behoeven. Zij zet daartoe de politie in, inclusief de Koninklijke Marechaussee voor zover belast met een politietaak, of andere onderdelen van de krijgsmacht die bijstand (moeten) verlenen aan de politie. De ondersteunende handelingen van of met betrekking tot deze andere onderdelen van de krijgsmacht dan de Koninklijke Marechaussee kunnen niet gewaardeerd worden zonder de handelingen van de politie in ogenschouw te nemen.

‘Handhaving van de rechtsorde’ valt uiteen in handhaving van de openbare orde en strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. ‘Handhaving van de openbare orde’ is ‘de zorg voor de naleving van regels, bij niet naleving waarvan de orde en rust in het openbare leven wordt verstoord (... en) omvat zowel de daadwerkelijke voorkoming en beëindiging van zich concreet voordoende of dreigende verstoringen van de openbare orde als de algemene, bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving’, bijvoorbeeld door middel van vrijheidsbeperkende maatregelen of inbeslagneming. Ter voorkoming van ordeverstoringen wordt bijvoorbeeld het middel van de surveillance ingezet.

‘Strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde’ is nogal repressief gericht. Zij omvat ten eerste de daadwerkelijke voorkoming, de opsporing, de beëindiging, de vervolging en berechting van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van beslissingen van de rechter of het openbaar ministerie in strafzaken.’ Ten tweede zou men er ook de justitiële hulpverlening onder kunnen verstaan; de eerste opvang van slachtoffers van delicten (slachtofferhulp).

Deze twee elementen van de handhaving van de rechtsorde hangen samen. Een inbreuk op de openbare orde kan een strafbaar feit opleveren of met het plegen van strafbare feiten gepaard gaan, en het plegen van strafbare feiten en de opsporing daarvan kan repercussies hebben op de handhaving van de openbare orde.

Ook het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven, hangt samen met de handhaving van de rechtsorde. Omdat de politie de rechtsorde moet handhaven, is zij aanwezig en bereikbaar en vertrouwt de burgerij in het algemeen de politie. De taak om hulp te verlenen verschaft de politie geen bevoegdheden. De politie moet hulp verlenen op basis van vrijwilligheid; wil de burger geholpen worden, dan verleent de politie zo nodig hulp.

De politie verricht haar taken in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels. Het ‘bevoegde gezag’ over de politie of over de Koninklijke Marechaussee, als zij optreedt ter handhaving van de rechtsorde (of over andere onderdelen van de krijgsmacht die bijstand verlenen aan de politie) is niet ondergebracht bij één orgaan, maar vanwege het machtenscheidingsbeginsel bij twee, bestuur en justitie (‘gezagsdualisme’):

– de burgemeester van de gemeente waar het politieoptreden plaatsvindt, als de politie of de Koninklijke Marechaussee optreedt om de openbare orde te handhaven of om de hulpverleningstaak uit te voeren. Ook over een ander onderdeel van de krijgsmacht dat bijstand verleent aan de politie, is de burgemeester het bevoegde gezag, als dit onderdeel optreedt om de openbare orde te handhaven of om de hulpverleningstaak uit te voeren; of

– de officier van justitie, als de politie of de Koninklijke marechaussee optreedt om de rechtsorde strafrechtelijk te handhaven of taken verricht ten dienste van justitie. Ook over een ander onderdeel van de krijgsmacht dat bijstand verleent aan de politie, is de officier van justitie het bevoegde gezag, als dit onderdeel optreedt om de rechtsorde strafrechtelijk te handhaven of taken verricht ten dienste van justitie.

‘Taken ten dienste van de justitie’ zijn:

• het uitvoeren van wettelijke voorschriften waarmee de Minister van Justitie is belast;

• het administratiefrechtelijk afdoen van inbreuken op wettelijke (verkeers)voorschriften, voor zover in die voorschriften het toezicht op de uitvoering van de politietaak is opgedragen aan het openbaar ministerie;

• het schriftelijk bekendmaken van gerechtelijke mededelingen in strafzaken, het vervoeren van rechtens van hun vrijheid beroofde personen, en de dienst bij de gerechten.

Behalve de splitsing bestuur-justitie, bestaat er een tweede splitsing, die tussen de algemene en de lokale politietaak. In beginsel is de burgemeester politieke verantwoording schuldig aan de gemeenteraad ofwel als het gaat over de handhaving van de openbare orde ofwel als lid van het regionale college over het beheer van de regionale politie. De commissaris van de Koning ziet toe op de gezagsuitoefening van de burgemeester, als de politie optreedt om de openbare orde te handhaven of om de hulpverleningstaak uit te voeren in meer dan één plaats, en ziet toe dat de politie in zijn ambtsgebied haar taak om de openbare orde te handhaven of om de hulpverleningstaak uit te voeren, naar behoren vervult, als de politietaak zich uitstrekt over meer dan één regio. Daartoe geeft hij de burgemeesters aanwijzingen. De Minister van Binnenlandse Zaken ziet toe op de burgemeester en de commissaris van de Koning, als de politie optreedt bij ordeverstoringen die nog ernstiger zijn en die een gevaar vormen voor de staatsveiligheid of die andere zwaarwegende belangen kunnen schaden, of bij gevaar voor zulke ordeverstoringen. Daarbij geeft hij aanwijzingen aan de commissaris van de Koning of aan de burgemeester.

De beheerder van een regionaal korps of de Minister van Justitie is het bevoegd gezag over de politie op het terrein van de uitoefening van secundaire taken. Als het om secundaire taken gaat, heet ‘het bevoegd gezag’ ook wel ‘de beheerder’.

Overigens is de Minister van Defensie de beheerder van de Koninklijke marechaussee en over de andere onderdelen van de krijgsmacht die bijstand verlenen aan de politie.

Gezag en beheer hangen nauw met elkaar samen. De beschikbaarheid van personeel en middelen is van grote invloed op de wijze waarop het gezag over de politie kan worden uitgeoefend.

Ambtenaren die belast zijn met een politietaak, zijn behalve ambtenaren van politie, ook militairen van de Koninklijke marechaussee die een politietaak moet uitvoeren en andere onderdelen van de krijgsmacht die bijstand moet verlenen aan de politie. Met het oog op de rechtsbescherming van de burger en de rechtszekerheid van de betrokken ambtenaren zelf, werden de politietaken van de Koninklijke marechaussee vastgelegd, mede om de Koninklijke marechaussee voor het vervullen van die taken gelijk te stellen met de Nederlandse politie bij de vervulling van haar taken:1

a. het waken voor de veiligheid van de leden van het koninklijk huis, in samenwerking met andere daartoe aangewezen organen (objectbeveiliging);2

b. het uitvoeren van de politietaak voor Nederlandse en andere strijdkrachten, voor internationale militaire hoofdkwartieren en voor tot die strijdkrachten en hoofdkwartieren behorende personen;3

c. het verlenen van bijstand;

d. het uitvoeren van de politietaak op plaatsen onder beheer van de Minister van Defensie,4 op verboden plaatsen die ingevolge de Wet bescherming staatsgeheimen (Stb. 1951, 92) voor de landsverdediging zijn aangewezen voor de landsverdediging, en op het terrein van de ambtswoning van de minister-president. Gaat het bij ‘b’ om de persoon, hier gaat het om de plaats;

e. het verrichten van grensbewaking, inclusief het bedienen van de doorlaatposten die de Minister van Justitie daartoe heeft aangewezen, en het in dat verband helpen bij de aanhouding of voorgeleiding van een verdachte of een veroordeelde;5

f. het verrichten van beveiligingswerkzaamheden voor de Nederlandsche Bank N.V. in opdracht van de Ministers van Justitie en van Defensie. Deze bepaling is een uitvloeisel van het feit dat in 1918 een informatiepost van de Koninklijke marechaussee gehuisvest was in twee panden van de bank.6

Dit BSD beslaat de periode vanaf de voordracht tot de Politiewet 1993. Deze wet en bijgaande reorganisatie van de politie heeft de handelingen en actoren en dus de archiefbescheiden op het beleidsterrein dusdanig veranderd, dat een scheiding bij begin 1994 zinvol is geacht.

Actoren

PIVOT definieert een actor als een orgaan dat een rol speelt op een beleidsterrein en de bevoegdheid heeft tot het zelfstandig verrichten van handelingen op grond van attributie of delegatie.

Een uitgebreid overzicht van de actoren die op het beleidsterrein ‘Politie’ een rol spelen, is opgenomen in het institutionele onderzoek Handelen met de sterke arm. Deel II.

De actoren op het beleidsterrein ‘Politie’ onder de werking van de selectielijst van de Minister van Defensie zijn:

– Minister van Defensie;

– Districtscommandant van de Koninklijke Marechaussee;

– Adviesraad Koninklijke Marechaussee; later Bestuursraad Koninklijke Marechaussee

– Buitengewoon opsporingsambtenaar;

– Commissie voor de politieklachten (klachtencommissie) (m.b.t. klachten over het optreden van militairen van de Koninklijke Marechaussee bij de uitvoering van hun politietaken, of van enig ander onderdeel van de krijgsmacht bij de bijstandverlening aan de politie);

– Klachtencoördinator;

– Overlegorganen.

SELECTIELIJST

Selectielijst voor wat betreft de zorgdrager Minister van Defensie

Minister van Defensie (directie Juridische Zaken en de Koninklijke marechaussee)

(1)

Handeling: het voorbereiden en vaststellen van beleidsnota’s inzake de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde

Bron: Staatsalmanak voor het Koninkrijk der Nederlanden 1994–1995 1994, p. J9, L17 en O6

Periode: 1994–

Opmerking: hieronder valt ook het handelen van de Marechausseeraad en het Management Team van de Koninklijke Marechaussee.

Waardering: B 1

(2)

Handeling: het toetsen van beleid van de rijksoverheid, voor zover deze op andere ministeries tot stand komt, aan de handhaving van de rechtsorde

Periode: 1994–

Opmerking: hieronder valt ook het handelen van de Marechausseeraad en het Management Team van de Koninklijke Marechaussee.

Waardering: B 1

(738)

Handeling: het opstellen van periodieke verslagen over het beleidsterrein politie

Periode: 1994–

Product: serie jaarverslagen, kwartaalverslagen, maandverslagen

Waardering: B 3 jaarverslagen

V rest; waneer geen jaarverslagen voor handen zijn geldt voor maand- en kwartaalverslagen B 3

(739)

Handeling: het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten-Generaal betreffende het beleidsterrein politie

Periode: 1994–

Product: brief, notitie

Opmerking: het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften valt binnen de omschrijving van de bovenstaande handeling

Waardering: B 2, 3

(740)

Handeling: het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen betreffende het beleidsterrein politie

Periode: 1994–

Product: brieven, notities

Waardering: V, 3 jaar

(3)

Handeling: het leveren van bijdragen aan overlegorganen waarvan het secretariaat elders berust vanuit het gezichtspunt van de handhaving van de rechtsorde

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(6)

Handeling: het voordragen tot wetten voor de taak, de organisatie en het beheer van de politie en het gezag waaraan zij ondergeschikt is

Grondslag: – ±1965–1969: Voorontwerp herziening Politiewet, april 1969 (‘het blauwe boekje’);

– 1972: Nota Herziening Politiewet (TK 1971–1972, 10 124);

– 1976: voorstel om de rijks- en gemeentepolitie samen te smelten tot gewestelijke politie;

– 1981: TK 1980–1981, 16 812;

– 1985: ‘De toekomst van het politiebestel’ (TK 1984–1985, 18 874);

– 1986: TK 1985–1986, 19 535;

– 1987: Basisregeling Regionale Samenwerking Politie;

– 1988: wijziging van art. 2 en 37 van de Politiewet (Stb. 1957, 244) in Stb. 1988, 576;

– 1990: ‘Een nieuw politiebestel in de jaren ’90’ (TK 1989–1990, 21 461, nr. 1–2 en 12–13);

– 1990: TK 1990–1991, 21 874;

– 1992: Wet tijdelijke voorzieningen reorganisatie politiebestel (Stb. 1991, 674)

Bron: TK 1989–1990, 21 461, nr. 2, p. 1–3; TK 1991–1992, 22 562, nr. 3, p. 1–5

Periode: 1994–

Waardering: B 1

(12)

Handeling: het waken voor de veiligheid van de leden van het Koninklijk Huis, de ambtswoning van de Minister-President, internationale militaire hoofdkwartieren en bij conferenties, in samenwerking met andere daartoe aangewezen organen (object- ofwel paleisbeveiliging)

Grondslag: art. 6.1.a van de Politiewet 1993

Bron: C.N.J. Neisingh en P.C.M. Louwe, 13 september 1995

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

Opmerking: het gezag over de objectbeveiliging berust bij de Minister van Justitie, bij de burgemeester of bij de Minister van Defensie.

(14)

Handeling: het aanwijzen van andere luchtvaartterreinen dan de luchthaven Schiphol waarop de Koninklijke marechaussee de politietaak moet uitvoeren

Grondslag: art. 6.1.c van de Politiewet 1993

Periode: 1994–

Waardering: B 5

(15)

Handeling: het uitvoeren van de politietaak op:

1. de luchthaven Schiphol; en

2a. Rotterdam, Eelde en Maastricht;

b. Eindhoven en Twente, voor zover het de burgerluchtvaart betreft

Grondslag: 1. art. 6.1.c van de Politiewet 1993;

2 art. 1 van de Aanwijzing van de overige luchtvaartterreinen waarop de Koninklijke marechaussee de politietaak uitvoert (Stcrt. 1994, 70)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

Opmerking: het gezag over de objectbeveiliging berust bij de Minister van Justitie, uitgezonderd het Ministerie van Defensie en de Prinses Juliana Kazerne waarbij het gezag berust bij de Minister van Defensie.

Het taakveld politietaak burgerluchtvaartterreinen beslaat de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, de handhaving van de openbare orde en hulpverlening. De strafrechtelijke handhaving vindt plaats onder het gezag van het Openbaar Ministerie en richt zich op zowel de uitvoering van de basispolitiezorg als op de recherche. Voor wat betreft strafrechtelijke handhaving op het gebied van de vreemdelingenwetgeving zie het beleidsterrein vreemdelingenbeleid. De handhaving van de openbare orde en hulpverlening staat onder het gezag van de burgemeester.

(16)

Handeling: het beveiligen van de burgerluchtvaart en van luchtvaartterreinen, mede om internationale overeenkomsten uit te voeren

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(17)

Handeling: het verzorgen van opleidingen aan personeel van luchtvaartmaatschappijen voor de beveiliging van de burgerluchtvaart tegen terroristische aanslagen

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar; B 5, 1 exemplaar van het opleidingsmateriaal

(19)

Handeling: het al dan niet geven van de opdracht aan de Koninklijke marechaussee beveiligingswerkzaamheden te verrichten voor De Nederlandsche Bank N.V.

Grondslag: art. 6.1.g van de Politiewet 1993

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(20)

Handeling: het voordragen tot amvb’s waarbij personen worden aangewezen als behorend tot de andere dan de Nederlandse strijdkrachten en tot internationale militaire hoofdkwartieren

Grondslag: art. 6.2 van de Politiewet 1993; NAVO-Statusverdrag, 19–61951 (Trb. 1951, 114)

Periode: 1994–

Waardering: B 1

(28)

Handeling: het al dan niet overeenstemmen met de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken over een ambtsinstructie voor de Koninklijke marechaussee

Grondslag: art. 9.1 van de Politiewet 1993

Periode: 1994–

Waardering: B 5

(32)

Handeling: het opdracht geven tot het optreden in gesloten verband onder leiding van een meerdere

Grondslag: art. 7.1.d van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Stb. 1994, 275)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(48)

Handeling: het al dan niet overeenstemmen met de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken over maatregelen waaraan rechtens van hun vrijheid beroofde personen kunnen worden onderworpen met het oog op hun insluiting, voor zover het de Koninklijke marechaussee betreft

Grondslag: art. 9.4 van de Politiewet 1993

Periode: 1994–

Waardering: B 5

(65)

Handeling: het aanwijzen van andere militairen van de Koninklijke marechaussee dan haar officieren en onderofficieren om strafbare feiten op te sporen in gevallen die de Minister van Justitie moet bepalen

Grondslag: aanhef en art. 141.c van het Wetboek van Strafvordering (Stb. 1921, 14)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(66)

Handeling: het al dan niet overeenstemmen met de Minister van Justitie over de gevallen waarin de officieren en onderofficieren van de Koninklijke marechaussee en de door de Ministers van Justitie en van Defensie aangewezen andere militairen van dat wapen, met de opsporing van strafbare feiten zijn belast

Grondslag: art. 141.c van het Wetboek van Strafvordering (Stb. 1921, 14)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(71)

Handeling: het vragen aan de Minister van Justitie of aan de procureur-generaal om verlening, beëindiging, verlenging of wijziging van opsporingsbevoegdheid, en aan de procureur-generaal om verlening, intrekking, verlenging of wijziging van een akte van beëdiging

Grondslag: art. 8.1, 9.1, 35.2.a, 18.2, 18.3 of 23.1 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (Stb. 1994, 825)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

N.B.: Als actor in het RIO wordt vakminister genoemd. Deze handeling wordt echter alleen uitgevoerd door de Ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Defensie.

(76)

Handeling: het vragen aan de Minister van Justitie of aan de procureur-generaal om beëindiging van de opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar

Grondslag: art. 35.2.a van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (Stb. 1994, 825)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

N.B.: Als actor in het RIO wordt vakminister genoemd. Deze handeling wordt echter alleen uitgevoerd door de Ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Defensie.

(77)

Handeling: het adviseren van de Minister van Justitie over de verlening, beëindiging, verlenging of wijziging van opsporingsbevoegdheid, de aanwijzing of de aanvullende opsporingsbevoegdheid van een persoon

Grondslag: art. 9.2, 12.3 of 14.3 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (Stb. 1994, 825)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

N.B.: als actor in het RIO wordt vakminister genoemd. Deze handeling wordt echter alleen uitgevoerd door de Ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Defensie.

(80)

Handeling: het vragen aan de Minister van Justitie om aanwijzing van categorieën of eenheden van meerderjarige personen als buitengewoon opsporingsambtenaren, en aan de procureur-generaal om verlening, intrekking, verlenging of wijziging van een akte van beëdiging

Grondslag: art. 8.1, 12.1, en 18.2 of 23.1 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (Stb. 1994, 825)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

N.B.: als actor in het RIO wordt vakminister genoemd. Deze handeling wordt echter alleen uitgevoerd door de Ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Defensie.

(84)

Handeling: het vragen aan de Minister van Justitie om toekenning, beëindiging, verlenging of wijziging van aanvullende opsporingsbevoegdheid aan of van categorieën of eenheden van buitengewoon opsporingsambtenaren, en aan de procureur-generaal om verlening, intrekking, verlenging of wijziging van een akte van beëdiging

Grondslag: art. 8.1, 14.1, en 18.2 of 23.1 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (Stb. 1994, 825)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

N.B.: als actor in het RIO wordt vakminister genoemd. Deze handeling wordt echter alleen uitgevoerd door de Ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Defensie.

(92)

Handeling: het al dan niet overleggen van de bewijzen van bekwaamheid van een buitengewoon opsporingsambtenaar aan de procureur-generaal

Grondslag: art. 33 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (Stb. 1994, 825)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

N.B.: als actor in het RIO wordt vakminister genoemd. Deze handeling wordt echter alleen uitgevoerd door de Ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Defensie.

(94)

Handeling: het verschaffen van alle informatie met betrekking tot de in zijn dienst werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren, die de toezichthouder en de direct toezichthouder wensen

Grondslag: art. 41.1 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (Stb. 1994, 825)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

N.B.: als actor in het RIO wordt vakminister genoemd. Deze handeling wordt echter alleen uitgevoerd door de Ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Defensie.

(96)

Handeling: het verstrekken van informatie aan de Minister van Justitie

Grondslag: art. 41.2 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (Stb. 1994, 825)

Periode: 1994–

Waardering: V 2 jaar

N.B.: als actor in het RIO wordt vakminister genoemd. Deze handeling wordt echter alleen uitgevoerd door de Ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Defensie.

Het betreft hier informatie over de in zijn dienst werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren, zoals jaarverslagen, opleidingsprogramma’s e.d.

(106)

Handeling: het al dan niet overeenstemmen met de Minister van Justitie over de aanwijzing van een onderofficier van de Koninklijke marechaussee tot hulpofficier van justitie

Grondslag: art. 154.c van het Wetboek van Strafvordering (Stb. 1921, 14)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(279)

Handeling: het al dan niet overeenstemmen met de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken over de aanwijzing van het gezag over het beheer van een register bij twee of meer politiekorpsen en de Koninklijke marechaussee

Grondslag: art. 1.f.6 van de Wet politieregisters (Stb. 1990, 414)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(299)

Handeling: het voordragen tot amvb’s ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer met betrekking tot politieregisters

Grondslag: aanhef van de Wet politieregisters (Stb. 1990, 414) en art. 1.e, 3, 5.2, 6.3, 7.2, 9.3, 13.1 en 13.4, 14.e, 16.1.c, 17, 18.1–18.4, 19 en 25.1 van de Wet politieregisters (Stb. 1990, 414)

Periode: 1994–

Waardering: B 1

(315)

Handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van ministeriële regelingen over de wijze waarop de gegevens zoals bedoeld in art. 2.1 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen (Stb. 1994, 224), geregistreerd, verwijderd of verstrekt worden, over de wijze waarop bestanden met die gegevens vergeleken worden, en over de organisatie en de werkzaamheden van de CID’s

Grondslag: art. 2 en 4 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen (Stb. 1994, 224); art. 46 en 48 van de Politiewet 1993

Periode: 1994–

Waardering: B 5

(349)

Handeling: het vragen aan de korpschef van het Korps landelijke politiediensten om inzet van het RIT politie

Grondslag: art. 3.1 van de Regeling rampenidentificatieteam politie (Stcrt. 1994, 64)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(351)

Handeling: het vragen aan de Minister van Justitie om de korpschef van het Korps landelijke politiediensten op te dragen het RIT politie in te zetten bij identificatie van Nederlandse militairen buiten Nederland

Grondslag: art. 3.3 van de Regeling rampenidentificatieteam politie (Stcrt. 1994, 64);

art. 10.2.c van het Besluit beheer regionale politiekorpsen (Stb. 1994, 224)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(390)

Handeling: het al dan niet overeenstemmen met de Minister van Justitie over de aanpassing van amvb’s aan de Politiewet 1993 en de Invoeringswet Politiewet 1993

Grondslag: Politiewet 1993 en de Invoeringswet Politiewet 1993 (Stb. 725)

Periode: 1994–

Waardering: B 1

(395)

Handeling: het al dan niet overeenstemmen met de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken over de samenwerking tussen enerzijds de regionale politiekorpsen of het Korps landelijke politiediensten en anderzijds de Koninklijke marechaussee

Grondslag: art. 48.2 van de Politiewet 1993

Periode: 1994–

Waardering: B 5

(601)

Handeling: het bepalen welke dienst als herhalingsoefening wordt beschouwd

Grondslag: art. 35.2 van het Besluit bezoldiging politie (Stb. 1994, 215)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(695)

Handeling: het leveren van bijdragen aan het overleg en/of het al dan niet overeenstemmen met de Minister van Binnenlandse Zaken over de vraag of en op welke wijze de Koninklijke marechaussee of andere delen van de krijgsmacht bijstand moeten verlenen voor de handhaving van de openbare orde, of met de Minister van Justitie over de vraag of en op welke wijze de Koninklijke marechaussee of andere onderdelen van de krijgsmacht bijstand moeten verlenen voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde of voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie

Grondslag: art. 58.2, 58.3 en 59.2 van de Politiewet 1993

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(696)

Vervallen

(702)

Vervallen

(703)

Vervallen

(708)

Handeling: het instellen, wijzigen of opheffen van een BBE-defensie

Grondslag: art. 60.1 van de Politiewet 1993

Periode: 1994–

Waardering: B 1

(709)

Handeling: het mede bepalen op welke wijze de BBE’s worden ingezet

Grondslag: art. 60.2 van de Politiewet 1993

Periode: 1994–

Product: beleidsregels

Waardering: B 6

(720)

Vervallen

(721)

Vervallen

(734)

Handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van ministeriële regelingen over de behandeling, het onderzoek en de afdoening van klachten over het optreden van militairen van de Koninklijke marechaussee bij de uitvoering van hun politietaken, of van enig ander onderdeel van de krijgsmacht bij de bijstandverlening aan de politie

Grondslag: art. 63.1 van de Politiewet 1993

Periode: 1994–

Waardering: B 1

(736)

Handeling: het beslissen over de behandeling, het onderzoek en de afdoening van klachten over het optreden van militairen van de Koninklijke marechaussee bij de uitvoering van hun politietaken, of van enig ander onderdeel van de krijgsmacht bij de bijstandverlening aan de politie

Grondslag: art. 63.2 van de Politiewet 1993

Periode: 1994–

Waardering: V, 20 jaar

Minister van Defensie (commandant van de Koninklijke marechaussee)

(62)

Handeling: het uitvoeren van het Transactiebesluit 1994

Grondslag: Transactiebesluit 1994

Periode: 1994–

Waardering: Aantekening van betaling van een geldsom ter voorkoming van strafvervolging opgemaakt door de bevoegde ambtenaar van elke zaak waarin hij een voorwaarde ter voorkoming van strafvervolging heeft gesteld. V, 1 jaar (Transactiebesluit, Art. 10)

Aanwijzen door of vanwege de korpschef van ambtenaren die zijn belast met de inning van gelden die anders dan door storting of overschrijving worden betaald. 75 jaar

De met de inning belaste ambtenaren en al degenen die verder bij de uitvoering van de in artikel 12, vierde lid, bedoelde voorschriften zijn betrokken, verstrekken desgevraagd alle inlichtingen hieromtrent aan de hoofdofficier van justitie, alsmede aan de directeur van het Centraal Justitieel Incassobureau. 5 jaar

Het vaststellen van de opgave van de verstrekking en het beheer van de betalingsbewijzen, de afrekening en verantwoording van de ontvangen gelden en de in verband daarmee te voeren administratie en de hierop verrichte accountantscontrole, 7 jaar

N.B.: als actor in het RIO wordt vakminister genoemd. Deze handeling wordt echter alleen uitgevoerd door de Ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Defensie.

(117)

Handeling: het al dan niet inzetten van een projectorganisatie integraal veiligheidsbeleid

Grondslag: TK 1994–1995, 24 225, nr. 2, p. 14; Projectplan integraal veiligheidsbeleid 1995, p. 8

Periode: 1995–1998

Waardering: V 5 jaar

N.B.: als actor in het RIO wordt vakminister genoemd. Deze handeling wordt echter alleen uitgevoerd door de Ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Defensie.

(228)

Handeling: het waken voor de veiligheid van personen die het bevoegd gezag heeft aangewezen (dynamische ofwel persoonsbeveiliging)

Grondslag: art. 38.1.c van de Politiewet 1993

Bron: C.N.J. Neisingh en P.C.M. Louwe, 13 september 1995

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

Opmerking: dit is een versie van handeling 228 zoals opgenomen in het RIO. Vanuit de politietaak ten behoeve van Nederlandse en andere strijdkrachten is de beveiliging van hoge militairen die Nederland bezoeken opgedragen aan de KMar. Het gezag over deze inzet in Nederland berust bij de Minister van Justitie. Door de Minister van Defensie is de beveiliging van personen (militair en overige) bij crisisbeheersingsoperaties opgedragen aan de KMar. Het gezag berust bij de Minister van Defensie.

Tevens heeft het Ministerie van Defensie een convenant gesloten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit convenant regelt de inzet van de KMar voor de beveiliging van uitgezonden personeel dat werkzaam is op Nederlandse diplomatieke- en consulaire posten.

(307)

Handeling: het verstrekken van inlichtingen over bij zijn wapen aangelegde andere verzameling van persoonsgegevens dan een politieregister aan de Registratiekamer

Grondslag: art. 28 van de Wet politieregisters (Stb. 1990, 414)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(317)

Handeling: het aangeven van de kaders waarbinnen CID’s hun taak mogen uitvoeren, en het geven van aanwijzingen waarmee CID’s rekening moeten houden bij de uitvoering van hun taak

Grondslag: art. 2.2 van de CID-regeling 1995 (Stcrt. 74)

Periode: 1994–

Waardering: B 1

N.B.: in het RIO wordt als actor van deze handeling CID-officier vermeld. Tijdens het driehoeksoverleg is uit opmerkingen van de materiedeskundige gebleken, dat ook de Kmar deze handeling uitvoert.

(340)

Handeling: het uitvoeren van art. –20 en 23– van de Regeling mobiele eenheid (Stcrt. 1994, 64)

Grondslag: art. –20 en 23– van de Regeling mobiele eenheid (Stcrt. 1994, 64)

Periode: 1994–

Waardering: Art 23 Aanwijzen door korpsbeheerder vam ambtenaar die wordt belast met coördinatie (Art 20 NVT KMar) V , 5 jaar

N.B.: als actor in het RIO wordt vakminister genoemd. Deze handeling wordt echter alleen uitgevoerd door de Ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Defensie.

(359)

Handeling: het uitvoeren van de Regeling voortgezette vuurwapenopleiding politie (Stcrt. 1994, 64) en van art. 1 van de Regeling toepassing Regeling voortgezette vuurwapenopleiding politie voor de ambtenaren van politie bij het Korps landelijke politiediensten en de bijzondere ambtenaren van politie (Stcrt. 1994, 64)

Grondslag: Regeling voortgezette vuurwapenopleiding politie (Stcrt. 1994, 64);

art. 1 van de Regeling toepassing Regeling voortgezette vuurwapenopleiding politie voor de ambtenaren van politie bij het Korps landelijke politiediensten en de bijzondere ambtenaren van politie (Stcrt. 1994, 64)

Periode: 1994–

Product: register of kaartsysteem waarin melding wordt gemaakt van de datum, de soort en het aantal verschoten scherpe patronen alsmede van de vorderingen of resultaten van de betrokken politieambtenaar

Waardering: V, 5 jaar

N.B.: als actor in het RIO wordt vakminister genoemd. Deze handeling wordt echter alleen uitgevoerd door de Ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Defensie.

(399)

Handeling: het uitvoeren van de Bewapeningsregeling politie (Stcrt. 1994, 64)

Grondslag: Bewapeningsregeling politie (Stcrt. 1994, 64)

Periode: 1994–

Waardering: het verzoeken tot bewapening van (bijzondere/adspirant) ambtenaren van politie, V, 5 jaar

Het vaststellen van regels met betrekking tot het dragen, het onderhoud en het bewaren van wapens en munitie, V, 5 jaar

N.B.: als actor in het RIO wordt vakminister genoemd. Deze handeling wordt echter alleen uitgevoerd door de Ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Defensie.

(694)

Handeling: het al dan niet verlenen van ‘normale’ ofwel ‘harde’ bijstand in bijzondere gevallen

Grondslag: art. 58.1 van de Politiewet 1993

Periode: 1994–

Waardering: B 6

(699)

Handeling: het al dan niet overeenstemmen met de Minister van Justitie over de aanwijzing van andere militairen van de Koninklijke marechaussee dan haar (onder)officieren om bijstand te verlenen aan de politie voor de opsporing van strafbare feiten

Grondslag: art. 1, 2.1 en 2.3 van de Regeling opsporingsbijstand Koninklijke marechaussee (Stcrt. 1994, 70)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(712)

Handeling: het al dan niet ter beschikking stellen van militairen voor de BBE-defensie

Grondslag: art. 11.2 van de Regeling bijzondere bijstandseenheden (Stcrt. 1994, 70)

Periode: 1994–

Waardering: B 6

(720)

Handeling: het leveren van bijdragen aan het overleg met de Minister van Justitie over de vraag of hij de plannen tot daadwerkelijke eenheidsgewijze inzet van BBE’s, al dan niet goedkeurt

Grondslag: art. 5.2 van de Regeling bijzondere bijstandseenheden (Stcrt. 1994, 70)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(721)

Handeling: het voordragen tot adviezen van het beleidsteam van de regering aan de Minister van Justitie over het al dan niet goedkeuren van de plannen tot daadwerkelijke eenheidsgewijze inzet van BBE’s

Grondslag: toelichting op de Regeling bijzondere bijstandseenheden (Stcrt. 1994, 70)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

Minister van Defensie [politieregisterbeheerder bij (of registerbeheerder van de CID van) de Koninklijke marechaussee]

(281)

Handeling: het treffen van de nodige voorzieningen voor de juistheid en de volledigheid van de persoonsgegevens die in een politieregister zijn opgenomen

Grondslag: art. 4.3 van de Wet politieregisters (Stb. 1990, 414)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(285)

Handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van een (model)reglement voor een politieregister

Grondslag: art. 9.1 (of 12.1) van de Wet politieregisters (Stb. 1990, 414)

Periode: 1994–

Waardering: B 1

(289)

Handeling: het treffen van technische en organisatorische voorzieningen ter beveiliging van een politieregister tegen verlies of aantasting van de gegevens en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking daarvan

Grondslag: art. 7.2 van de Wet politieregisters (Stb. 1990, 414)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(294)

Handeling: het al dan niet meedelen aan (de wettelijke vertegenwoordiger van) de belanghebbende of, en zo ja welke, gegevens over de betrokkene in enig politieregister zijn opgenomen, waar deze gegevens vandaan komen en aan wie deze zijn verstrekt

Grondslag: art. 20 van de Wet politieregisters (Stb. 1990, 414)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(296)

Handeling: het opnemen, verbeteren, aanvullen of verwijderen van persoonsgegevens in een politieregister

Grondslag: art. 22.1 van de Wet politieregisters (Stb. 1990, 414)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(330)

Handeling: het schriftelijk aanwijzen van een persoon die bij een andere CID werkt dan waar het register wordt gehouden of van een misdaadanalist, die rechtstreekse toegang heeft tot het CID-register

Grondslag: art. 10.1 van de CID-regeling 1995 (Stcrt. 74)

Periode: 1994–

Waardering: V termijn: van de schriftelijk vastgelegde technische werkzaamheden: 2 jaar [art. 10.3 van de CID-regeling 1995 (Stcrt. 74)].

N.B.: De redactie van deze handeling is aangepast t.o.v. de oorspronkelijke redactie zoals deze is opgenomen in het RIO. Zie ook handeling 738.

(331)

Vervallen

(738)

Handeling: het schriftelijk belasten van een persoon met het uitvoeren van technische werkzaamheden aan het CID-register

Grondslag: art. 10.1 van de CID-regeling 1995 (Stcrt. 74)

Periode: 1994–

Waardering: V termijn: van de schriftelijk vastgelegde technische werkzaamheden: 2 jaar [art. 10.3 van de CID-regeling 1995 (Stcrt. 74)].

N.B.: Deze handeling maakte oorspronkelijk onderdeel uit van handeling 330.

Minister van Defensie (bevelhebber van een ander onderdeel van de krijgsmacht dan de Koninklijke marechaussee)

(701)

Handeling: het al dan niet verlenen van bijstand

Grondslag: art. 59.1 van de Politiewet 1993

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar met uitzondering van bijstand bij incidenten en bijzondere gebeurtenissen, zoals MKZ-crisis, overstromingen; B 6

(712)

Handeling: het al dan niet ter beschikking stellen van militairen voor de BBE-defensie

Grondslag: art. 11.2 van de Regeling bijzondere bijstandseenheden (Stcrt. 1994, 70)

Periode: 1994–

Waardering: B 6

Toelichting: Deze waardering is conform het Basisselectiedocument Taakveld IV beleidsterrein operatiën: militaire bijstand en steunverlening 1945–1993, Concept, Ministerie van Defensie & Rijksarchiefdienst/PIVOT, ’s-Gravenhage, maart 1995, (2) en (3) (RIO-nrs. 5 en 8).

Districtscommandant van de Koninklijke Marechaussee

(397)

Handeling: het uitvoeren van de Samenwerkingsregeling bestrijding terroristische misdrijven (Stcrt. 1994, 152)

Grondslag: Samenwerkingsregeling bestrijding terroristische misdrijven (Stcrt. 1994, 152)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

N.B.: Het bewaarniveau van de gegevens is de bijzondere dienst recherchezaken, artikel 4 Samenwerkingsregel bestrijding terroristische misdrijven

Buitengewoon opsporingsambtenaar

(76)

Handeling: het vragen aan de Minister van Justitie of aan de procureur-generaal om beëindiging van de opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar

Grondslag: art. 35.2.a van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (Stb. 1994, 825)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

(91)

Handeling: het uitoefenen van de opsporingsbevoegdheden ter zake van de feiten die in een akte van beëdiging zijn vermeld

Grondslag: art. 2 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (Stb. 1994, 825)

Periode: 1994–

Waardering: V, 5 jaar

Adviesraad Koninklijke marechaussee, later Bestuursraad Koninklijke marechaussee

(4)

Handeling: het adviseren van de Minister van Defensie over zaken die van invloed zijn op de aard, omvang en wijze van uitvoering van de civiele politietaken van de Koninklijke marechaussee

Bron: Staatsalmanak voor het Koninkrijk der Nederlanden 1994–1995 1994, p. L16; Koninklijke Marechaussee 1994, p. 4; C.N.J. Neisingh en P.C.M. Louwe, 13 september 1995

Periode: 1994–

Waardering: B 5

Commissie voor de politieklachten (klachtencommissie)

(735)

Handeling: het adviseren van de korpsbeheerder/ commandant van de Koninklijke marechaussee of van enig ander onderdeel van de krijgsmacht over de afdoening van klachten over het optreden van militairen van deze onderdelen van de krijgsmacht bij de uitvoering van hun politietaken of bij de bijstandverlening aan de politie

Grondslag: art. 63.2 van de Politiewet 1993

Periode: 1994–

Waardering: V, 20 jaar

Klachtencoördinator

(741)

Handeling: het registreren van klachten over het optreden van militairen van de Koninklijke marechaussee bij de uitvoering van hun politietaken alsmede het coördineren van de klachtenbehandeling

Grondslag: Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee/krijgsmacht 2004 (Stcrt. 2004, nr. 89), art. 4

Periode: 2004–

Waardering: V, 20 jaar

Overlegorganen

(742)

Handeling: het voeren van overleg binnen de korpsstaf, districten en op lager ambtelijk niveau inzake de uitvoering van de politietaken

Periode: 1994–

Product: Verslag, notulen

Waardering: V, 5 jaar

1

Art. 32.1 van de Politiewet (Stb. 1957, 244; gewijzigd Stb. 1988, 576).

2

Deze taak en de handelingen die hieruit voortvloeien, worden verricht onder het gezag van de Minister van Justitie.

3

Voor deze politietaak staat de Koninklijke marechaussee in 85 à 90% van de gevallen onder het gezag van de burgemeester of de officier van justitie. Slechts in 10 à 15% van de gevallen voert de Minister van Defensie het gezag uit (C.N.J. Neisingh en P.C.M. Louwe, 20 juli 1995). Voor zover de Minister van Defensie het gezag uitvoert, komen deze taak en de handelingen die hieruit voortvloeien, aan de orde in het nog uit te komen PIVOT-rapport over operatiën.

4

Overigens onder gezag van de burgemeester of de officier van justitie (C.N.J. Neisingh en P.C.M. Louwe, 20 juli 1995).

5

Deze taak en de handelingen die hieruit voortvloeien, behoren ten dele tot het beleidsterrein inzake douane en accijnzen en komen ten dele aan de orde in het PIVOT-rapport over toelating van vreemdelingen, ‘De toelating van vreemdelingen’, p. 6–8 en 40–41.

6

Elzinga e.a. 1995, p. 63.

Naar boven