Wijziging Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 13 november 2006, nr. AT-EZ/5654023.JZ, houdende wijziging van de Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3.4, eerste lid, onderdeel a, van de Telecommunicatiewet en artikel 18 van het Frequentiebesluit;

Besluit:

Artikel I

De Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Bijlage 5 komt te luiden:

Bijlage 5 behorend bij artikel 2, eerste lid, onder i, van de Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning

Randapparaten, zijnde satellietgrondstations
 

Frequentieband

Vermogen

Kanaalraster

Duty-cycle

A

14,00–14,50 GHz1, 2

29,50–30,00 GHz1

50 dBW e.i.r.p.3

1 De randapparaten mogen uitsluitend gebruikt worden op een afstand van ten minste 500 meter buiten de begrenzing van een luchtvaartterrein als bedoeld in de Luchtvaartwet.

2 Voor randapparaten aan boord van vliegtuigen geldt:

– dat gebruik niet is toegestaan tijdens opstijgen, landen en taxiën van het vliegtuig;

– dat het gebruik aan de gate van de luchthaven is toegestaan.

3 Het maximaal toegestane uitgangsvermogen van het randapparaat is 2 Watt.

B

Voetnoot 1 bij Categorie 4 van bijlage 7 komt als volgt te luiden:

1 Het zendvermogen wordt met TPC (Transmitter Power Control) geregeld, waardoor er gemiddeld een mitigatiefactor wordt verkregen van ten minste 3 dB op het maximale toegestane outputvermogen van een systeem. Indien er geen gebruik van TPC wordt gemaakt, wordt de maximaal toegestane gemiddelde e.i.r.p. en de corresponderende maximale dichtheid van de gemiddelde e.i.r.p. met 3 dB gereduceerd. Er dienen mitigatietechnieken te worden gehanteerd die ten minste dezelfde mate van bescherming geven als de detectie-, operationele en responsvereisten zoals beschreven in de norm EN 301 893, ten einde een werking te verzekeren die met radiodeterminatiesystemen verenigbaar is.

C

Categorie 14 van bijlage 7 komt te luiden:

Categorie 14

Radiozendapparaten bestemd voor identificatie toepassingen (RFID)

 

Frequentieband

Vermogen

Kanaalraster

Duty-cycle

A

2446–2454 MHz

500 mW e.i.r.p.

B

2446–2454 MHz

4W e.i.r.p.1

< 15%2

C

865–865,6 MHz

100 mW e.r.p.

200 kHz

3

D

865,6–867,6 MHz

2 W e.r.p.

200 kHz

3

E

867,6–868 MHz

500 mW e.r.p.

200 kHz

3

1 Alleen binnenshuis. De veldsterkte op 10 m afstand van het gebouw mag niet groter zijn dan de veldsterkte die geproduceerd zou worden door een zendapparaat met 500 mW e.i.r.p. gemonteerd buiten op het gebouw en eveneens gemeten op 10 m afstand. Indien het gebouw bestaat uit diverse panden zoals bijvoorbeeld een winkelcentrum dan wordt de referentie veldsterkte bepaald buiten het pand van de gebruiker.

2 Gemeten over een periode van 200 ms (30 ms aan /170 ms uit).

3 Het gebruik van de radiozendapparaten dient zodanig te zijn dat geen ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt aan andere frequentiegebruikers in die band. Daartoe dienen passende storingsbeperkende methodieken, zoals bijvoorbeeld ‘Listen Before Talk’, te worden toegepast.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 13 november 2006.
De Minister van Economische Zaken, J.G. Wijn.

Toelichting

De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning. Voor deze wijziging is geen aanpassing van het Nationaal Frequentieplan 2005 vereist (NFP 2005).

De wijziging voorziet in twee nieuwe categorieën gebruik van frequentieruimte die zijn vrijgesteld van het hebben van een vergunning. De vrijstellingen sluiten aan bij het beleid uit de Nota Frequentiebeleid 2005 ‘vergunningvrij waar mogelijk’.

Met het opnemen van een nieuwe voetnoot in bijlage 5 behorend bij artikel 2, eerste lid, onder i, is het mogelijk dat satellietgrondstations, onder de daarbij gestelde voorwaarden worden gebruikt aan boord van vliegtuigen zonder dat daarvoor een vergunning is vereist. Het gebruik van deze radiozendapparaten kan worden vrijgesteld van het vergunningvereiste, omdat de kans op storing in radiotoepassingen van andere gebruikers gering is.

De frequentiebanden die in categorie 14 zijn opgenomen, zijn in het NFP 2005 reeds aangewezen voor short range devices (SRD), ook wel laagvermogenstoepassingen genoemd, en randapparaten, zoals draadloze telefoons. Draadloze telefoons en SRD die gebruik maken van de frequentiebanden 863 MHz tot 870 MHz zijn reeds vrijgesteld van het vergunningvereiste. De wijziging van categorie 14 bestaat daarin dat in de frequentiebanden 865–865,6 MHz, 865,6–867,6 MHz en 867,6–868 MHz thans ook voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van radiozendapparaten die zijn bestemd voor identificatie toepassingen (RFID) geen vergunning meer is vereist, mits de toepassingen worden gebruikt overeenkomstig de in categorie 14 gestelde voorwaarden. De radiotoepassingen worden gebruikt voor de identificatie van goederen, waarbij informatie wordt uitgelezen vanaf een chip die zich op de goederen bevindt. Op deze wijze kan het logistieke proces van de fabrikant naar de groothandel en de detaillist worden gevolgd met betrekking tot goederen die hergebruikt kunnen worden, zoals pallets, kratten en rolcontainers. Vergunningverlening is voor deze breed verspreide toepassing niet het geëigende middel om het gebruik te reguleren. Bovendien is uit onderzoeken gebleken dat geen storing wordt veroorzaakt op frequenties van bestaande gebruikers.

Daarnaast voorziet de onderhavige wijziging van de Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning in het vervangen van de eerste voetnoot in categorie 4 van bijlage 7. Op 25 november 2005 heeft de notificatie in verband met Richtlijn 1998/34/EG plaatsgevonden van een aantal radio-interfaces waaronder die voor RLAN (notificatie 2005/0654/NL). Naar aanleiding van die notificatie heeft de Europese Commissie een opmerking gemaakt die betrekking had op de implementatie van beschikking 2005/513/EG. Nederland heeft hierop geantwoord dat de opmerking van de

Europese Commissie zou worden overgenomen. De implementatie van beschikking 2005.513/EG heeft plaatsgevonden in de wijziging van de Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning van 9 augustus 2006 (Stcrt. 2006, 158). Voetnoot 1 bij categorie 4 van bijlage 7 is echter bij die wijziging abusievelijk niet in overeenstemming gebracht met de opmerking van de Commissie. Met de gewijzigde voetnoot gebeurt dat alsnog.

Deze concept-regeling is op 25 november 2005 voorgelegd aan de Europese Commissie in verband met Richtlijn 1998/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Deze notificatie heeft nummer 2005/0656/NL gekregen. Naar aanleiding van de reactie van de Europese Commissie wordt het volgende opgemerkt. In Categorie 14 van bijlage 7 is de derde voetnoot aangepast. De oorspronkelijk opgenomen eis dat apparatuur moet beschikken over een vorm van Listen Before Talk, is vervangen door de algemene eis dat het gebruik van de radiozendapparaten zodanig dient te zijn dat geen ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt aan andere frequentiegebruikers in die band en dat daartoe passende storingsbeperkende methodieken, zoals bijvoorbeeld ‘Listen Before Talk’, dienen te worden toegepast.

De administratieve lasten blijven gelijk. Daarom behoeft de regeling niet ter toetsing aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten te worden voorgelegd.

De Minister van Economische Zaken,

J.G. Wijn

  • 1

    Laatstelijk gewijzigd Stcrt. 2006, 158.

Naar boven