Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2006/35)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 31 oktober 2006, nr. 2006/35, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

Hoofdstuk C8]Pakistan Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van Pakistan

1 Datum

Deze versie van dit hoofdstuk is vastgesteld op 31 oktober 2006.

2 Achtergrond

Dit hoofdstuk bevat het landgebonden asielbeleid voor Pakistan. Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid van C1 tot en met C6 en kan niet worden gezien als een uitzonderingsregeling. De algemene wet- en regelgeving en het algemene beleid blijven steeds de basis voor de individuele beoordeling van een asielaanvraag.

De beleidsconclusies in dit hoofdstuk zijn mede gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa van 24 augustus 2006 over de situatie van ahmadi’s en christenen in Pakistan (kenmerk DPV/AM-909595). Dit ambtsbericht is vrijgegeven op 9 oktober 2006.

Er is besloten tot een beleidswijziging ten aanzien van ahmadi-moslims en christenen. Aan ahmadi’s en christenen die problemen ondervinden van derden wordt niet langer een vlucht- en/of vestigingsalternatief tegengeworpen.

Voor een beschrijving van de actuele situatie wordt verwezen naar het ambtsbericht van de Minister van BuZa.

3 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Pakistan is geen besluit genomen in de zin van artikel 43 Vw.

4 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

4.1 Ahmadi-moslims en christenen

In Pakistan is geen sprake van systematische vervolging van ahmadi’s en christenen door de overheid enkel en alleen op basis van hun geloof. Zij hebben als religieuze minderheid wel te maken met verscheidene soorten discriminatie. Verschillende overheidsinstellingen hebben zich hieraan gedurende de verslagperiode van het eerdergenoemde ambtsbericht meerdere malen schuldig gemaakt. Zo is het voorgekomen dat ahmadi’s en christenen niet werden aangenomen in het leger, in het onderwijs en bij overheidsinstellingen.

Het lijkt dat de intolerantie in de samenleving jegens ahmadi’s en christenen toeneemt. De overheid treedt vaak niet afdoende op in het geval ahmadi’s en christenen worden lastiggevallen. Het is gedurende de verslagperiode van het genoemde ambtsbericht voorgekomen dat de politie weigerde aanklachten van misdrijven gericht tegen ahmadi’s en christenen in behandeling te nemen, of weigerde bij confrontaties tussen ahmadi’s en christenen en aanhangers van de islamitische hoofdstromingen tussenbeide te komen.

Om op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dient betrokkene aannemelijk te maken dat betrokkene de door hem geclaimde geloofsovertuiging heeft. Vervolgens dient betrokkene aannemelijk te maken dat de problemen die hij van de zijde van Pakistaanse autoriteiten dan wel derden heeft ondervonden te herleiden zijn tot daden van vervolging zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op schending van het gestelde in artikel 3 EVRM.

5 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/4.4 is van toepassing.

6 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Pakistan komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw (zie C1/4.5).

7 Verdere beleidsconclusies en aandachtspunten

7.1 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/3.3.3 is van toepassing.

Ten aanzien van ahmadi’s en christenen geldt dat in geval van vluchtelingrechtelijke vervolging en (dreigende) schending van artikel 3 EVRM door de Pakistaanse autoriteiten en derden geen vlucht- en vestigingsalternatief wordt tegengeworpen.

7.2 Veilig land van herkomst

Pakistan wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

7.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Pakistan wordt niet beschouwd als een veilig derde land.

7.4 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het beleid zoals neergelegd in C1/5.13.3 is van toepassing. Voor wat betreft de procedure in 1F-zaken wordt verwezen naar C3/10.14. Voor de procedure omtrent getuigen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid wordt verwezen naar C3/10.15.

8 Ambtshalve toets

8.1 Opvangmogelijkheden AMV’s

Ten aanzien van amv’s uit Pakistan kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

8.2 Driejarenbeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/9, is van toepassing.

9 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Pakistan is geen besluit genomen in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

10 Overgangsrecht

Het beleid zoals weergegeven in het gelijknamige hoofdstuk van 1 april 2001 komt te vervallen met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze versie van het hoofdstuk.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Den Haag, 31 oktober 2006.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting bij Wijziging 2006/35

Het hoofdstuk “Het asielbeleid ten aanzien van Pakistan” is gewijzigd naar aanleiding van een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 24 augustus 2006.

Dit ambtsbericht heeft beleidsconsequenties, die zijn beschreven in dit hoofdstuk. Aan ahmadi’s en christenen wordt in geval van vluchtelingrechtelijke vervolging en (dreigende) schending van artikel 3 EVRM door de Pakistaanse autoriteiten en derden geen vlucht- en/of vestigingsalternatief tegengeworpen.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven