Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2006/36A)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 8 november 2006, nr. 2006/36A, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B9/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1 Inleiding

De in dit hoofdstuk beschreven procedure, bedoeld voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel, maakt onderdeel uit van een integrale aanpak om mensenhandel te bestrijden, een uitdrukkelijke prioriteit voor politie en justitie in Nederland. Mensenhandel is een grove schending van de rechten van de mens en een uiterst ernstig misdrijf. Het delict is strafbaar gesteld in artikel 273f WvSr. Dit artikel ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit. Ook is in dit verband relevant artikel 248b WvSr.

Hoewel het merendeel van de slachtoffers van mensenhandel vrouw is, is in dit hoofdstuk afgezien van het hanteren van de meer gangbare term ‘vrouwenhandel’. Dit om eventuele verwarring te voorkomen, omdat ook mannen en minderjarigen een beroep kunnen doen op de procedure die in dit hoofdstuk is beschreven.

Dit hoofdstuk heeft uiteraard betrekking op vreemdelingen. Dit laat onverlet dat ook Nederlanders in Nederland slachtoffer van mensenhandel kunnen zijn.

Om tot vervolging te kunnen overgaan is een aangifte geen absolute voorwaarde. Desalniettemin is voor het opsporings- en vervolgingsonderzoek van groot belang dat zowel slachtoffers als getuigen die aangifte doen gedurende langere tijd ter beschikking blijven van het OM om de bewijsvorming te kunnen afronden. Dit rechtvaardigt de opschorting van de verwijdering dan wel het verlenen van een tijdelijke verblijfsvergunning.

Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.

Het begrip mensenhandel bevat de volgende elementen:

• iedere gedraging waarmee de binnenkomst van vreemdelingen in, de doorreis over, het verblijf in of het vertrek van het grondgebied van een land wordt bevorderd;

• iedere gedraging die gericht is op de seksuele uitbuiting tegen betaling; en,

• een van de overige in artikel 273f WvSr als mensenhandel strafbaar gestelde ernstige vormen van uitbuiting.

In dit hoofdstuk wordt het rechtmatig verblijf van slachtoffers van mensenhandel en getuige-aangevers van mensenhandel gedurende de bedenktijd voorafgaande aan de aangifte en gedurende de periode van opsporing, vervolging en de berechting in feitelijke aanleg na aangifte van mensenhandel geregeld. Daarnaast biedt dit hoofdstuk richtlijnen voor het bieden van opvang en bescherming van de slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel.

Het behandelen met respect van het slachtoffer en van de getuige-aangever die aangifte doet, maakt daarvan onderdeel uit, evenals het garanderen van de veiligheid van slachtoffers en het beschermen van de rechten van de slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel.

B

Paragraaf B9/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2 Doelgroep

De procedure in dit hoofdstuk heeft betrekking op de hierna genoemde categorieën vreemdelingen.

Vreemdelingen die worden aangetroffen bij een politiecontrole in een seksinrichting

Wanneer in een seksinrichting in het kader van een reguliere controle op basis van de APV, de Vw en de WAV of in het kader van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen worden aangetroffen, dient de politie reeds bij geringe aanwijzing van mensenhandel de betrokken vreemdeling te wijzen op de in dit hoofdstuk omschreven rechten.

Aanwijzingen van mensenhandel kunnen op verschillende manieren worden verkregen. Na de opheffing van het bordeelverbod per 1 oktober 2000, dient een exploitant teneinde legaal een seksinrichting te mogen exploiteren, te beschikken over een door de gemeente verstrekte vergunning. Voorwaarde voor een dergelijke vergunning is onder meer dat er geen vreemdelingen werkzaam mogen zijn die niet beschikken over een geldige verblijfstitel waarmee het is toegestaan om in Nederland te werken. De aanwezigheid van een prostituee in een seksinrichting die niet beschikt over een geldige verblijfstitel kan een aanwijzing van mensenhandel zijn.

Verder kunnen de politie en andere overheidsinstanties tijdens acties die gericht zijn op (het opsporen van) illegalen ook op mogelijke slachtoffers van mensenhandel stuiten. Indien tijdens deze acties aanwijzingen worden verkregen dat mogelijk sprake is van mensenhandel dienen de vermoedelijke slachtoffers daarvan gewezen te worden op de in dit hoofdstuk omschreven procedure.

Vreemdelingen, die in Nederland in de prostitutie werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken en die zelf contact opnemen met de politie

Het gaat hier om vreemdelingen die in Nederland in de prostitutie werkzaam zijn of zijn geweest en zich op eigen initiatief tot de politie wenden, omdat zij slachtoffer zijn van mensenhandel. De politie dient de vreemdeling te wijzen op de in dit hoofdstuk omschreven procedure.

Slachtoffers van overige in artikel 273f WvSr als mensenhandel strafbaar gestelde feiten

Onder uitbuiting wordt verstaan gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij of met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken. Dat zijn alle vormen van moderne slavernij. Daarbij kan worden gedacht aan tewerkstelling onder dwang of het maken van misbruik van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken of te blijven. Alleen de slachtoffers die geen geldige verblijfstitel hebben in Nederland kunnen rechten ontlenen aan de in dit hoofdstuk omschreven procedure.

Vreemdelingen die nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel

Het gaat hier om vreemdelingen die zich in Nederland bevinden en mogelijk buiten Nederland slachtoffer van mensenhandel zijn geworden, en die nog niet feitelijk in Nederland werkzaam zijn geweest. Aangezien slachtoffers van mensenhandel regelmatig van het ene naar het andere land worden gebracht, juist om de afhankelijkheid te vergroten en de opsporing te bemoeilijken komt deze doelgroep regelmatig voor. Het kan echter wel degelijk van belang zijn dat ook deze vreemdelingen ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek gehoord worden en dat zij in de gelegenheid worden gesteld om aangifte te doen. De dader kan in meerdere landen actief zijn en het is ook mogelijk dat het slachtoffer met het oogmerk hem/haar hier te lande wederom te verhandelen naar Nederland is gebracht. Voor deze vreemdelingen is de bedenktijd opengesteld.

Vreemdelingen die nog geen toegang tot Nederland hebben gehad, maar wel mogelijk slachtoffer van mensenhandel zijn

Het gaat hier bijvoorbeeld om vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, maar die aangeven slachtoffer te zijn van mensenhandel. Voor de strafbaarstelling in artikel 273f WvSr gelden geen territoriale beperkingen. Het kan dus wel degelijk van belang zijn dat ook deze vreemdelingen ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek gehoord worden en dat zij in de gelegenheid worden gesteld om aangifte te doen. Pas na aangifte volgt toelating. Op hen is de bedenktijd als beschreven in B9/3 niet van toepassing omdat de bedenktijd feitelijke toelating tot Nederland vereist. De overige paragrafen zijn wel van toepassing.

Getuige-aangevers van mensenhandel

Getuige-aangevers kunnen vreemdelingen zijn of Nederlanders die zelf werkzaam zijn in dezelfde sector als het slachtoffer. Tevens kunnen het personen zijn, die werkzaam zijn buiten deze sector en die kennis dragen van mensenhandel. Alleen de getuige-aangevers die geen geldige verblijfstitel hebben in Nederland kunnen rechten ontlenen aan de in dit hoofdstuk omschreven procedure. Op hen is de bedenktijd als omschreven in B9/3 niet van toepassing omdat de bedenktijd naar zijn aard bedoeld is om een slachtoffer uit de strafbare situatie te halen en de gelegenheid te bieden om op adem te komen en een weloverwogen beslissing tot aangifte te kunnen laten nemen.

C

Paragraaf B9/4.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.6 Verlenging en voortgezet verblijf

Verlengingsaanvraag

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden verlengd zolang er sprake is van een strafrechtelijk opsporings- en vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit ter zake waarvan aangifte is gedaan. De geldigheid van de verblijfsvergunning wordt niet verlengd indien er geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- en vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit ter zake waarvan aangifte is gedaan.

De aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning kan rechtstreeks bij de IND worden ingediend.

Bij de beoordeling van de verlengingsaanvraag dient de IND bij het OM na te gaan of er nog sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek dan wel of de berechting in feitelijke aanleg van de verdachte heeft plaatsgevonden.

De verlengingsaanvraag wordt niet afgewezen op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, Vw.

De verlengingsaanvraag wordt niet afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar het oordeel van de Minister rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan.

Op grond van artikel 3.34e, onder c VV is het slachtoffer van mensenhandel geen leges verschuldigd.

Indien het slachtoffer van mensenhandel niet over een paspoort beschikt, dient het slachtoffer een paspoort aan te vragen bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan betrokkene de nationaliteit bezit. Indien blijkt dat betrokkene niet in het bezit kan worden gesteld van een paspoort in verband met weigerachtigheid van de betreffende autoriteiten kan ontheffing van het paspoortvereiste worden verleend (B1/2.2.2).

Voortgezet verblijf

Nadat de grondslag aan de verblijfsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk is komen te ontvallen en de verblijfsvergunning is ingetrokken of de geldigheidsduur ervan is verstreken, dient betrokkene Nederland te verlaten.

Dat is anders indien betrokkene tijdig een aanvraag doet om wijziging van de verblijfsvergunning voor een ander doel en aan de in dat kader gestelde voorwaarden is voldaan. Betrokkene dient dan een wijziging van de vergunning aan te vragen. Het gaat hier om een aanvraag die niet gerelateerd is aan de B9-procedure, bijvoorbeeld verblijf bij partner.

Voorts bestaat de mogelijkheid om een wijziging van de verblijfsvergunning aan te vragen met het oog op voortgezet verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard, gerelateerd aan de B9-procedure, waarmee dan een beroep wordt gedaan op artikel 3.52 Vb. Een slachtoffer van mensenhandel aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan en van oordeel is dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, kan een beroep doen op artikel 3.52 Vb.

In andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51 Vb, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, Vw heeft gehad en van wie naar het oordeel van de Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

Slachtoffers die daarop beroep doen, dienen een aanvraag in om wijziging van de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met ‘voortgezet verblijf’. De aanvraag wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar zij woon- of verblijfplaats hebben.

Voor de afdoening van deze aanvraag om wijziging zijn ingevolge artikel 3.34c, aanhef, VV leges verschuldigd.

Indien het slachtoffer van mensenhandel niet over een paspoort beschikt, dient het slachtoffer een paspoort aan te vragen bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan betrokkene de nationaliteit bezit. Indien aangetoond wordt dat betrokkene niet in het bezit kan worden gesteld van een paspoort in verband met weigerachtigheid van de betreffende autoriteiten kan ontheffing van het paspoortvereiste worden verleend (B1/2.2.2).

Van de volgende categorieën slachtoffers kan de aanvraag om voortgezet verblijf, mits zich verder geen algemene weigeringsgrond voordoet, in ieder geval worden ingewilligd:

a. slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van een strafzaak die uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling;

b. slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van een strafzaak die uiteindelijk niet heeft geleid tot een veroordeling, die op het moment van de rechterlijke uitspraak reeds gedurende drie jaar of langer op basis van een verblijfsvergunning op grond van B9 in Nederland verblijven.

Ad. a.

Indien de aangifte van mensenhandel van het slachtoffer tot een veroordeling van de verdachte heeft geleid, wordt aangenomen dat terugkeer voor het slachtoffer risico’s met zich brengt. Indien het slachtoffer een aanvraag doet om voortgezet verblijf kan deze om die reden worden ingewilligd. Hierbij is dan wel van belang dat de rechterlijke uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden doordat geen rechtsmiddel is aangewend tegen de uitspraak in eerste aanleg óf, indien wel een rechtsmiddel is aangewend, het Gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.

Ad b

Om het recht op voortgezet verblijf niet geheel afhankelijk te maken van het verloop van de strafzaak, zal indien de strafzaak niet tot een veroordeling leidt doch anders luidt, maar er wel tenminste drie jaar verstreken is tussen de verlening van de verblijfsvergunning op grond van dit hoofdstuk en het in kracht van gewijsde gaan van de rechterlijke uitspraak, de verblijfsduur van het slachtoffer als belangrijkste humanitaire factor wegen. Hierbij is dan eveneens van belang dat de rechterlijke uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden doordat geen rechtsmiddel is aangewend tegen de uitspraak in eerste aanleg óf, indien wel een rechtsmiddel is aangewend, het Gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.

Bij deze grond tot inwilliging is doorslaggevend dat het slachtoffer drie jaar of langer heeft bijgedragen aan de opsporing en de vervolging én er een rechterlijke uitspraak is gedaan. In het geval de zaak eerder geseponeerd is geweest en de daadwerkelijke vervolging eerst na een beklag ter hand is genomen, telt de termijn van de beklagprocedure mee voor de berekening van de driejaren termijn.

De vreemdeling die onder één van de hierboven genoemde twee categorieën valt, is de eerst aangewezene om dit aan te tonen middels het overleggen van een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak.

In het geval de strafzaak is geëindigd in een sepot en een eventueel beklag niet is gehonoreerd, wordt de aanvraag om voortgezet verblijf beoordeeld conform het hiernavolgend beleid.

Aanvragen om voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling van vreemdelingen die niet onder één van de twee hierboven genoemde categorieën vallen kunnen alleen voor inwilliging in aanmerking komen indien naar het oordeel van de Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag spelen de volgende factoren een belangrijke rol:

• risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;

• risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie;

• de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid terzake.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met terugwerkende kracht met ingang van 14 augustus 2006, met uitzondering van artikel 1, onderdelen A en B, die terugwerken tot 1 september 2006. Het besluit is geldig tot en met 31 december 2006.

Den Haag, 8 november 2006.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze:
de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting bij Wijziging 2006/36a

Algemeen

A + B

Door de invoering van de Wet Computercriminaliteit II in het Wetboek van Strafrecht op 1 september 2006 heeft een vernummering van de artikelen in dit Wetboek plaatsgevonden. Artikel 273a Wetboek van Strafrecht (mensenhandel) is artikel 273f Wetboek van Strafrecht geworden. Inhoudelijk is de tekst van het artikel niet gewijzigd.

C

De B9-regeling is een tijdelijke regeling die het verblijf in Nederland van een voordien illegaal slachtoffer van mensenhandel regelt, zolang dat verblijf noodzakelijk is voor de opsporing en vervolging van de verdachte.

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning op grond van hoofdstuk B9 Vreemdelingencirculaire is dan ook gekoppeld aan het strafproces. De B9-regeling eindigt op het moment dat de uitspraak in de strafzaak in kracht van gewijsde is gegaan. Hiervan is sprake als de rechterlijke uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden doordat de verdachte geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen de uitspraak in eerste aanleg óf, indien de verdachte wel een rechtsmiddel heeft aangewend, het Gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan. Eerst daarna kan voortgezet verblijf worden aangevraagd.

Voor het gebruik kunnen maken van de B9-regeling door een slachtoffer is vooralsnog de aangifte van het slachtoffer bepalend. Voor de beoordeling van voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling zijn humanitaire omstandigheden gerelateerd aan de B9-procedure bepalend en vooral de vraag of het slachtoffer veilig naar huis kan terugkeren.

De Minister heeft geen koppeling tussen het doen van aangifte en het bieden van uitzicht op permanent verblijf beoogd. Het is dan ook niet de bedoeling met het beleid ten aanzien van de B9-regeling een bonus te stellen op het doen van aangifte als zodanig om gecalculeerde aangiften te voorkomen. In die zin blijft het staand beleid van kracht en blijft het strafproces een belangrijke rol spelen.

Het Nederlandse beleid heeft tot nu toe ook geen koppeling gewild tussen de uitkomst van de strafzaak en het verlenen van permanent verblijf. Daarom is in het beleid voor voortgezet verblijf een koppeling gelegd tussen de dreiging van represailles en voortgezet verblijf. Belangrijk argument daarvoor is dat de positie van een slachtoffer niet geheel afhankelijk gemaakt moet worden van het al dan niet resulteren van de vervolging in een veroordeling. Het feit dat een strafzaak niet leidt tot een veroordeling kan aan diverse factoren liggen. Dat er geen veroordeling volgt wil niet per definitie zeggen dat er daarom geen sprake zou kunnen zijn van slachtofferschap. Het is echter niet de bedoeling dat met het huidige beleid het omgekeerde wordt bereikt, namelijk dat ook aan slachtoffers van wie de aangifte uiteindelijk wel tot een veroordeling heeft geleid geen voortgezet verblijf wordt verleend, indien zij hierom vragen.

De criteria voor voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling worden daarom voor de volgende categorieën slachtoffers aangepast:

1) voor slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van een strafzaak die uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling;

2) voor slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van een strafzaak die uiteindelijk niet heeft geleid tot een veroordeling, die op het moment van de uitspraak reeds gedurende drie jaar of langer op basis van een verblijfsvergunning B9 in Nederland verblijven.

Op die manier wordt een nadere invulling gegeven aan het laten meewegen van enerzijds het gevaar voor represailles en anderzijds de humanitaire factor bij het beoordelen van een verzoek om voortgezet verblijf.

Daarbij zal in het vervolg de volgende lijn gehanteerd worden:

– Indien de aangifte van mensenhandel van het slachtoffer uiteindelijk tot een veroordeling van de verdachte heeft geleid wordt er voortaan van uitgegaan dat terugkeer voor het slachtoffer risico’s met zich brengt. Indien het slachtoffer een aanvraag doet om voortgezet verblijf kan deze om die reden worden ingewilligd, mits zich verder geen algemene weigeringsgrond voordoet.

– Om het recht op voortgezet verblijf niet afhankelijk te maken van het verloop van de strafzaak, zal indien de strafzaak niet tot een veroordeling leidt, maar er wel drie jaar verstreken is tussen de verlening van de verblijfsvergunning B9 en het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak, de verblijfsduur van het slachtoffer als belangrijkste humanitaire factor wegen. Ook hier geldt dat het slachtoffer zelf een aanvraag moet doen.

Bij deze grond tot inwilliging is doorslaggevend dat het slachtoffer drie jaar of langer heeft bijgedragen aan de opsporing en de vervolging en er uitspraak is gedaan. In het geval de zaak eerder geseponeerd is geweest en de daadwerkelijke vervolging eerst na een beklag ter hand is genomen, telt de termijn van de beklagprocedure mee.

–Andere aanvragen om voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling, bijvoorbeeld in geval de strafzaak is geëindigd in een sepot en een eventueel beklag niet is gehonoreerd, worden conform het staand beleid behandeld. In die gevallen blijft de aannemelijkheid van represailles de doorslag geven.

Het is de bedoeling dat het op basis van deze criteria eenvoudiger wordt om een beslissing op een aanvraag voor voortgezet verblijf te nemen, dat de snelheid van beslissen wordt verhoogd en dat de positie van het slachtoffer wordt verduidelijkt en verbeterd.

Het beleid wordt ook meer analoog aan het beleid ten aanzien van voortgezet verblijf in het algemeen (artikel 3.51 Vb), door met het criterium van drie jaar verblijf op het moment van uitspraak aan te sluiten bij de gangbare drie-jaren termijn. Uitgangspunt van beleid blijft dat betrokkene zelf een aanvraag voor voortgezet verblijf indient en hiervoor leges betaalt. Er zal niet ambtshalve worden getoetst.

Het beleid treed met terugwerkende kracht in met ingang van 14 augustus 2006, de datum van de brief aan de Tweede Kamer waarin de Minister de Kamer heeft geïnformeerd over haar besluit om het beleid ten aanzien van voortgezet verblijf na de B9-regeling aan te passen, met uitzondering van artikel I, onderdelen A en B, die terugwerken tot 1 september 2006.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze:

de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven