Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar UWV 2007

Besluit van de Minister van Justitie van 8 november 2006, nr. 5452159/06/CBK, houdende de aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij de UWV (Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar UWV 2007)

De Minister van Justitie,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten, artikel 142, eerste lid onder b en c, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 85 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en artikel 8, zevende lid, van de Politiewet 1993;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 2;

b. de Wet suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

c. UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 2

Maximaal 200 ambtenaren, werkzaam bij het UWV en belast met de opsporing van strafbare feiten, zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van de feiten strafbaar gesteld:

a. bij of krachtens de wetten waarvan de uitvoering bij of krachtens de Wet suwi is opgedragen aan het UWV;

b. in de artikelen 161 sexies, 161 septies, 177, 177a, 179, 180, 181, 182, 184, 185, 189, 194, 197, 197a, 197b, 197c, 197d, 198, 225, 226, 227, 227a, 227b, 228, 229, 231, 266, 321, 322, 323a, 326, 340, 341, 342, 343, 344, 345, 347, 348, 350a, 350b, 362, 363, 416, 417, 417bis, 435, onder 4, 442, 447b, 447c, 447d en 447e van het Wetboek van Strafrecht, voor zover het feit van belang is voor de toepassing van wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, met de uitvoering waarvan het UWV krachtens de wet is belast, dan wel voor de uitvoering van andere taken, voor het verrichten waarvan het UWV krachtens de Wet suwi de goedkeuring heeft gekregen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

2. De buitengewoon opsporingsambtenaar is tevens bevoegd de in artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering genoemde bevoegdheden uit te oefenen.

3. De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van Nederland.

Artikel 4

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Amsterdam.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van het regionaal politiekorps Amsterdam-Amstelland.

Artikel 5

De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd bij de opsporing van de in artikel 3, eerste lid, genoemde strafbare feiten gebruik te maken van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993. Hij gedraagt zich overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 6

De directeur van het directoraat Fraude Preventie en Opsporing van het UWV brengt jaarlijks, vóór 1 april over het jaar daaraan voorafgaand, aan de Minister van Justitie verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat op 31 december werkzaam was bij het UWV;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;

c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de Minister van Justitie goedgekeurde examen en hoeveel personen voor dat examen zijn geslaagd.

Artikel 7

Aan de buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 2 van dit besluit, die reeds éénmaal met goed gevolg het examen buitengewoon opsporingsambtenaar heeft afgelegd, wordt onder de navolgende voorwaarden ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar:

a. hij neemt deel aan een bijscholingsprogramma waarin tenminste de eindtermen zoals vastgesteld bij circulaire van de Minister van Justitie van 10 augustus 2000, kenmerk 5045239/500/CBK, zijn verwerkt;

b. de verschillende onderdelen van het bijscholingsprogramma worden afgesloten met een toets;

c. de onder b. bedoelde toetsing van de buitengewoon opsporingsambtenaar geschiedt onder verantwoordelijkheid van een coördinatiecommissie waarin een lid van het Openbaar Ministerie is opgenomen;

d. hij heeft alle periodieke toetsen als bedoeld onder b. met goed gevolg afgelegd;

e. door middel van een systeem van periodieke toetsing of bijscholing wordt gewaarborgd dat bij de buitengewoon opsporingsambtenaar het verworven kennisniveau blijft gehandhaafd.

Artikel 8

Het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar UWV 2002 wordt ingetrokken.

Artikel 9

De op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging, de legitimatiebewijzen buitengewoon opsporingsambtenaar en de overige benoemingsbescheiden, afgegeven mede op basis van het in artikel 8 genoemde besluit, worden voor de duur van hun geldigheid geacht akten en legitimatiebewijzen of overige benoemingsbescheiden afgegeven mede op basis van het onderhavige besluit te zijn.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2007 en vervalt met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar UWV 2007.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, postbus 20301, 2500 EH, Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

Dit besluit wordt in de Staatscourant en het Algemeen Politieblad geplaatst.

Den Haag, 8 november 2006.
De Minister van Justitie,
namens deze:
Hoofd Afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, R.R. Joesoef Djamil.

Toelichting

Bij brief van 4 september 2006, heeft de Directeur Fraude Preventie en Opsporing van het UWV verzocht om verlenging van de categoriale beschikking betreffende de buitengewoon opsporingsambtenaren werkzaam bij het UWV.

Onderhavig besluit beoogt de opsporingsbevoegdheid van de met opsporingstaken belaste ambtenaren werkzaam bij de UWV met een periode van vijf jaar te verlengen. Het besluit berust op de in artikel 4, derde lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar neergelegde bevoegdheid hiertoe over te gaan indien de noodzaak van de te hanteren opsporingsbevoegdheid aanwezig blijft. Gelezen voornoemd verzoek van het UWV, acht ik de noodzaak voor verlenging van de opsporingsbevoegdheid aanwezig.

Gezien het feit dat het wegens administratieve procedures praktisch niet uitvoerbaar is om met ingang van 1 januari 2007 aan alle buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van het UWV een nieuwe akte van beëdiging en een nieuw legitimatiebewijs uit te reiken, is in artikel 6 van dit besluit een overgangsregeling opgenomen. Op grond van deze regeling behouden de akten, legitimatiebewijzen en overige benoemingsbescheiden van de betreffende buitengewoon opsporingsambtenaren nog tot de datum waarop zij vervallen, hun geldigheid.

De Minister van Justitie

namens deze:

Hoofd Afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken,

R.R. Joesoef Djamil

Naar boven