Subsidieregeling SWOV 2006

Regeling houdende verstrekking van subsidie aan de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid SWOV (Subsidieregeling SWOV 2006)

8 november 2006

Nr. HDJZ/AWW/2006-1042

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 2 aanhef en onder a, 3 en 6, eerste lid, van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat en artikel 4:59, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. SWOV: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid SWOV, gevestigd te Leidschendam;

c. jaarprogramma: activiteitenplan voor een bepaald boekjaar;

d. wet: Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2

1. De Minister kan op aanvraag per boekjaar subsidie verstrekken aan de SWOV voor het uitvoeren van de in het jaarprogramma opgenomen activiteiten, gericht op:

a. wetenschappelijk onderzoek, met als doel uitbreiding van kennis ter verbetering van de verkeersveiligheid, waarbij verkeersveiligheid ook in samenhang met andere ontwikkelingen bekeken wordt, en waartoe tevens een verkeersveiligheidsbalans en een verkeersveiligheidsverkenning, inclusief voorspellingen over toekomstige ontwikkelingen inzake slachtoffercijfers, worden uitgebracht, en

b. kennisverspreiding, met als doel actief opslaan, onderhouden, ontsluiten en verspreiden van kennis ter verbetering van de verkeersveiligheid, en welke is ontwikkeld uit wetenschappelijk onderzoek en ander beschikbaar materiaal.

2. Geen subsidie wordt verstrekt voorzover voor een activiteit uit het jaarprogramma reeds een subsidie door een ander bestuursorgaan is verstrekt dan wel andere inkomsten van derden zonder tegenprestatie zijn verkregen.

Artikel 3

Afdeling 4.2.8 van de wet is van toepassing.

Artikel 4

1. De subsidie bedraagt per boekjaar ten hoogste € 4.173.136,00 (prijspeil 2006).

2. Het in het eerste lid genoemde bedrag is exclusief de compensaties voor de arbeidskostenontwikkeling en voor de prijsontwikkeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid.

§ 2

De subsidieverlening

Artikel 5

1. De SWOV dient de aanvraag tot subsidieverlening in uiterlijk 1 augustus voorafgaand aan het boekjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

2. De aanvraag gaat, naast de in paragraaf 4.2.8.2 van de wet genoemde bescheiden, vergezeld van:

a. het bedrag van de aangevraagde subsidie;

b. het verslag van de vergadering van het bestuur van de SWOV waarin het desbetreffende jaarprogramma geaccordeerd is;

c. de desbetreffende adviezen van de Programma Adviesraad en van de Wetenschappelijke Adviesraad, en

d. een opgave van aangevraagde of verkregen subsidies of andere inkomsten als bedoeld in artikel 2, tweede lid.

Artikel 6

1. De Minister beoordeelt het jaarprogramma, mede aan de hand van de bij de aanvraag tot subsidieverlening te overleggen bescheiden.

2. Naast de gronden, genoemd in de wet, kan de Minister de subsidieverlening in elk geval geheel of gedeeltelijk weigeren indien:

a. het jaarprogramma niet voldoet aan artikel 2, eerste lid;

b. het jaarprogramma niet in voldoende mate aansluit bij de door de Minister geformuleerde beleidsdoelstellingen op het gebied van de verkeersveiligheid, of

c. het bedrag van de aangevraagde subsidie naar het oordeel van de Minister onevenwichtig is in verhouding tot de activiteiten in het jaarprogramma.

3. De subsidieverlening geschiedt onder de voorwaarde dat voor het deel van de subsidie dat ten laste van een nog niet vastgestelde begroting komt, voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

4. De beschikking tot subsidieverlening bepaalt het bedrag van de subsidie met toepassing van de volgende formule:

a. voor de boekjaren 2007, 2008 en 2009: X – (Y – Z), met dien verstande dat ‘(Y – Z)’ groter of gelijk is aan nul;

b. voor het boekjaar 2010: X – Y, met dien verstande dat Y groter of gelijk is aan nul.

5. In de formules, genoemd in het vierde lid, wordt verstaan onder:

a. X = het bedrag dat de Minister wil verstrekken voor de activiteiten in het jaarprogramma;

b. Y = de omvang die de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 14, eerste lid, heeft op 31 december van het boekjaar waarop het jaarprogramma betrekking heeft, zonder de maximering, bedoeld in het tweede lid van dat artikel;

c. Z = het bedrag van de egalisatiereserve dat ingevolge artikel 14, tweede lid, ten hoogste kan worden gevormd.

6. De Minister kan, in afwijking van het vierde lid, onder b, besluiten dat een bedrag wordt bestemd ten gunste van de egalisatiereserve onder een opvolgende subsidieregeling. Een dergelijk bedrag bedraagt ten hoogste het bedrag dat ingevolge artikel 14, tweede lid, kan worden gevormd.

Artikel 7

1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan de Minister ambtshalve het maximale subsidiebedrag, genoemd in artikel 4, eerste lid, verhogen met een bedrag dat tot ten hoogste bedraagt het bedrag dat wordt verkregen door:

a. het bedrag van de looncomponent in de subsidie te indexeren met het percentage voor de arbeidskostenontwikkeling, genoemd in de desbetreffende loonbijstellingsbrief van het Ministerie van Financiën met betrekking tot compensatie voor de arbeidskostenontwikkeling van B3-instelllingen in de g&g-sector (code 905), en

b. het resterende bedrag van de subsidie te indexeren met het percentage voor de prijsontwikkeling van de materiële kosten, genoemd in de desbetreffende prijsbijstellingsbrief van het Ministerie van Financiën met betrekking tot de materiële consumptieve overheidsuitgaven (code 3).

2. De beschikking, bedoeld in het eerste lid, vermeldt tevens het bedrag van de looncomponent in de subsidie voor het volgende boekjaar. Voor het boekjaar 2007 bedraagt de looncomponent € 2.845.256 (prijspeil 2006).

Artikel 8

1. Op aanvraag van de SWOV verleent de Minister voorschotten per kalenderkwartaal.

2. Het totaal van de voorschotten in een boekjaar bedraagt ten hoogste 95 procent van het bedrag, genoemd in artikel 4, eerste lid.

3. De aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een liquiditeitsprognose waarbij de liquiditeitsbehoefte per kalenderkwartaal wordt aangegeven; de aanvraag wordt ingediend gelijktijdig met de aanvraag tot subsidieverlening.

4. Het voorschot voor het vierde kwartaal wordt ambtshalve verhoogd met een bedrag van ten hoogste 95 procent van de verhoging, bedoeld in artikel 7, eerste lid.

§ 3

De verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 9

Met het oog op het actief verspreiden van de kennis ter verbetering van de verkeersveiligheid, stelt de SWOV alle onderzoeksresultaten van het jaarprogramma aan een ieder ter beschikking tegen ten hoogste een vergoeding van de verschaffingkosten. De kennisverspreiding heeft onverwijld plaats na afronding van de onderzoeksresultaten.

Artikel 10

1. De SWOV verschaft de Minister op diens verzoek te allen tijde inlichtingen omtrent de voortgang en de resultaten van de uitvoering van de activiteiten uit het jaarprogramma.

2. De SWOV stelt de Minister vooraf schriftelijk op de hoogte in geval bekendheid wordt gegeven aan activiteiten uit het jaarprogramma met een politiek gevoelig of belangrijk beleidsmatig karakter.

3. De SWOV doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de Minister van alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de subsidie en de rechtmatige en doelmatige besteding daarvan.

Artikel 11

1. De SWOV verricht geen activiteiten die in concurrentie met derden worden ontplooid of zouden kunnen worden ontplooid.

2. De SWOV voert een administratie die zodanig is ingericht dat een gescheiden administratie wordt gevoerd voor de activiteiten uit het jaarprogramma enerzijds en voor de overige activiteiten anderzijds.

Artikel 12

De Minister kan de SWOV in de beschikking tot subsidieverlening andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 13

1. De SWOV behoeft de toestemming van de Minister voor:

a. het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

b. het wijzigen van de statuten;

c. het ontbinden van de rechtspersoon, of

d. het doen van aangifte tot haar faillissement of het aanvragen van surséance van betaling.

Artikel 14

1. De SWOV vormt een egalisatiereserve.

2. De omvang van deze reserve bedraagt ten hoogste 15% van de vastgestelde subsidie per boekjaar.

§ 4

De subsidievaststelling

Artikel 15

1. De aanvraag tot subsidievaststelling gaat, naast de in paragraaf 4.2.8.5 van de wet genoemde bescheiden, vergezeld van:

a. het verslag van de vergadering van het bestuur van de SWOV waarin de behandeling van het jaarverslag heeft plaatsgehad, en

b. het verslag van de vergadering van de Programma Adviesraad waarin de daadwerkelijke realisatie van het jaarprogramma is beoordeeld.

2. De accountantsverklaring, bedoeld in artikel 4:78, derde lid, van de wet, behelst tevens een schriftelijke verklaring van de accountant over de naleving door de SWOV van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen. Deze verklaring wordt opgesteld overeenkomstig het door de Minister vastgestelde controleprotocol.

3. Artikel 4:76 van de wet is van overeenkomstige toepassing.

§ 5

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 16

1. De Minister publiceert uiterlijk 1 januari 2010 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk.

2. De SWOV verleent op verzoek van de Minister alle medewerking aan een door de Minister ingesteld evaluatieonderzoek.

Artikel 17

Met het toezicht op de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen zijn belast de directeur en medewerkers van de accountantsdienst van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en, zonodig, andere bij besluit van de Minister aangewezen personen.

Artikel 18

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2010, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 19

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling SWOV 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.

Toelichting

I. Algemeen

Deze regeling strekt ertoe subsidiegelden aan de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid SWOV (hierna: SWOV) te kunnen (blijven) verstrekken voor het uitvoeren van het jaarlijkse onderzoeks- en kennisverspreidingsprogramma (hierna: jaarprogramma). De voorgaande Subsidieregeling SWOV 2003 is per 1 januari 2006 vervallen.

De SWOV is het nationale wetenschappelijke instituut op het gebied van de verkeersveiligheid. Zij voert wetenschappelijk onderzoek uit met een fundamenteel ‘daar en dan’-karakter. De stichting verspreidt tevens kennis over verkeersveiligheid aan professionals. Verkeer en Waterstaat onderkent het belang en de functie van dit onderzoek en van deze kennisverspreiding en is bereid hiervoor opnieuw subsidie beschikbaar te stellen.

De Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat geeft de mogelijkheid om bij Ministeriële regeling subsidies te verstrekken voor activiteiten die passen in het verkeer- en vervoerbeleid. Deze wet biedt de grondslag voor de onderhavige regeling. Door het vervallen van de vorige subsidieregeling is het noodzakelijk voor de nieuwe subsidieperiode (boekjaren 2007 tot en met 2010) een nieuwe regeling te maken.

De afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn van rechtswege van toepassing op de subsidie. De wet geeft de mogelijkheid ook afdeling 4.2.8 van toepassing te verklaren op per boekjaar verstrekte subsidies. Dit is in artikel 3 gebeurd.

Bij het opstellen van de nieuwe regeling is uitgangspunt geweest dat bepalingen die op grond van de Awb reeds gelden, niet herhaald worden. Tevens is rekening gehouden met de uitkomsten van de evaluatie van de vorige regeling. De wetenschappelijke kwaliteit van de SWOV is onderzocht door de Stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) (rapport ‘Scientific Review Institute for Road Safety Research SWOV’, november 2005). Belangrijkste conclusie uit het rapport is dat de SWOV het Nederlandse instituut is voor verkeersveiligheid. De kwaliteit van de onderzoeksprojecten is in het algemeen goed tot zeer goed. De evaluatie zelf geeft geen aanleiding de subsidievoorwaarden aan te passen.

II. Kerntaken en rollen van de SWOV

De SWOV is een wetenschappelijk instituut dat onafhankelijk onderzoek verricht en actuele analyses en prognoses maakt op het gebied van de verkeersveiligheid. De SWOV draagt zorg voor verspreiding van deze kennis.

In het meerjarenprogramma wordt het beleid voor onderzoek en kennisverspreiding over een langere periode neergelegd. Het jaarprogramma is een afgeleide van dit meerjarenprogramma. Voor het uitvoeren van het jaarprogramma, mits positief beoordeeld door de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister), wordt de subsidie ingevolge de onderhavige regeling beschikbaar gesteld.

Het jaarprogramma bestaat uit twee deelprogramma’s, te weten wetenschappelijk onderzoek en kennisverspreiding.

Het wetenschappelijk onderzoek strekt ertoe om diepgang te verkrijgen door middel van inzichten, het bedenken van oplossingen, het ontwikkelen van methoden en het verkrijgen van relaties met andere onderzoeksvelden met betrekking tot de verkeersveiligheidsproblematiek. Bij de motivering van de onderzoeksactiviteiten in het jaarprogramma wordt een relatie gelegd naar (externe) maatschappelijke ontwikkelingen in de verkeersveiligheid zelf, maar ook in beleidsterreinen als bijvoorbeeld de ruimtelijke ordening, sociaal-economische ontwikkelingen, demografische ontwikkelingen, technologie, gedragsbeïnvloeding, regelgeving en handhaving, etc. Onderzoek levert nieuwe kennis op ter verbetering van de verkeersveiligheid. Deze kennis kan dus naast een sectoraal, ook een integraal karakter hebben. In dit kader zal periodiek een verkeersveiligheidsbalans en een verkeersveiligheidsverkenning worden uitgebracht.

De kennis verkregen uit onderzoek of ander beschikbaar materiaal (de bibliotheek bijvoorbeeld) dient tegen ten hoogste vergoeding van de verschaffingkosten beschikbaar te komen van het publiek en van professionals werkzaam in de verkeersveiligheid. Dit kan bijvoorbeeld geschieden via internet, op aanvraag, het SWOV-tijdschrift, en verspreiding van rapporten en dergelijke. Ook dit onderwerp zal in het jaarprogramma haar beslag krijgen.

De rolinvulling van de SWOV ziet er als volgt uit:

– functioneren als een onafhankelijk kennisinstituut en kennisverspreider;

– verzamelen, analyseren, koppelen, controleren en objectiveren van gegevens (ook van derden);

– leveren van periodieke kwaliteitsrapporten (o.a. balansen en verkenningen met een tijdshorizon van vijf jaar of meer, alsmede wetenschappelijke visies), en

– zorgdragen voor een inhoudelijke advisering door middel van de Programma Adviesraad en de Wetenschappelijke Adviesraad.

III. Europese aspecten

De subsidieregeling ten behoeve van de SWOV is getoetst aan de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (PbEG d.d. 17 februari 1996, nr. C 45/5). Conclusie van deze toets is dat de subsidieverlening valt onder artikel 2.4 van genoemde kaderregeling en derhalve door de Europese Commissie normaal gesproken niet beschouwd wordt als staatssteun in de zin van artikel 87, eerste lid, van het EG-Verdrag, omdat de resultaten van de O&O-projecten die door de SWOV als openbaar onderzoekscentrum zonder winstoogmerk worden uitgevoerd op niet-discriminerende basis aan een ieder tegen kostprijs ter beschikking worden gesteld.

Het is de SWOV niet toegestaan (potentiële) marktactiviteiten te verrichten (artikel 11, eerste lid). Dit houdt verband met de garantstelling van de Minister voor ontslaguitkeringen van de SWOV; met name de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 april 2004, nr. HDJZ/AWW/2004-252, houdende tijdelijke garantie ontslaguitkeringen SWOV (Stcrt. 2004, 80). Om te voorkomen dat een dergelijke garantie wordt aangemerkt als staatssteun, is het noodzakelijk dat de SWOV geen (potentiële) marktactiviteiten verricht, zodat zij niet wordt aangemerkt als ondernemer in Europeesrechtelijke zin.

Wel is het de SWOV toegestaan activiteiten te verrichten die aan het jaarprogramma gerelateerd zijn, alsmede activiteiten waarvoor subsidies van andere organen dan Verkeer en Waterstaat worden ontvangen dan wel activiteiten waarvoor andere ongemarkeerde inkomsten (zogenoemde inkomsten zonder tegenprestatie) worden ontvangen. Het gaat in dit verband om inkomsten van bestuursorganen, instellingen of bedrijven zoals Europese Unie, provincies, gemeenten, ANWB en RAI. Dergelijke activiteiten vallen niet onder de categorie marktactiviteiten. De woorden ‘overige activiteiten’ in artikel 11, tweede lid, zien op deze activiteiten, en dus niet op marktactiviteiten.

IV. Artikelsgewijs

Artikel 2

De subsidie kan ingevolge het eerste lid worden verstrekt voor het uitvoeren van het jaarprogramma dat, zoals gezegd, bestaat uit twee deelprogramma’s ter verbetering van de verkeersveiligheid, te weten wetenschappelijk onderzoek en kennisverspreiding. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. Ingevolge artikel 4:68 van de Awb is een boekjaar gelijk aan een kalenderjaar.

Het tweede lid bevat een anticumulatiebepaling. Het is namelijk ongewenst dat ten behoeve van dezelfde activiteiten van het jaarprogramma een beroep kan worden gedaan op meerdere subsidie-instrumenten van de overheid, voorzover dit leidt tot meer dan 100% financiering. Mocht daarom blijken dat de activiteiten uit het jaarprogramma reeds door een ander bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk zijn of worden gesubsidieerd, dan zal de subsidieverstrekking door de Minister geheel of gedeeltelijk achterwege blijven. Hetzelfde geldt voor andere ongemarkeerde inkomsten van derden, de zogenoemde inkomsten zonder tegenprestatie. Voor een activiteit kan dus nooit meer dan 100% financiering plaats hebben.

Artikel 4

Dit artikel geeft aan welk bedrag aan subsidie voor de in artikel 2, eerste lid, bedoelde activiteiten maximaal wordt verstrekt. Indien de aanvraag tot subsidieverlening een hoger bedrag bevat, wordt de subsidie geweigerd voorzover het dit maximum overstijgt. Voorzover het aangevraagde bedrag beneden het maximum ligt, wordt de subsidie overeenkomstig de aanvraag verleend behoudens in elk geval de afwijzingsgronden zoals genoemd in de Awb en in de subsidieregeling (met name artikel 6).

Artikel 5

De subsidieverlening geschiedt op aanvraag. Voor de procedurele afhandeling van de aanvraag zijn tevens de bepalingen over subsidieverlening in de Awb van toepassing. Zo dient een aantal bescheiden te worden bijgevoegd, deels genoemd in artikel 5, tweede lid, van de subsidieregeling en deels in de wet (met name art. 4:61 Awb). De wet noemt: het activiteitenplan (bij de SWOV aangeduid als jaarprogramma), de begroting en de omvang van de egalisatiereserve.

In de artikelen 4:62 en 4:63 van de Awb staat beschreven wat het jaarprogramma en de begroting precies moeten behelzen. Het jaarprogramma bevat een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

De begroting bevat een overzicht van de voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven, voorzover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie is gevraagd. De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien. De begroting behelst een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het daaraan voorafgaande boekjaar.

Artikel 6

De SWOV kan jaarlijks op basis van deze subsidieregeling een aanvraag voor een subsidie indienen bij de Minister, op basis waarvan, na een positieve beoordeling, de subsidieverstrekking kan plaatsvinden. Uitgangspunt bij de subsidieverlening is dat het jaarprogramma en de te overleggen bescheiden (zoals de begroting) als één geheel worden behandeld.

Bij de beoordeling van het jaarprogramma (en bescheiden) door de Minister is het in elk geval van belang dat de subsidie wordt gebruikt voor het doel waarvoor subsidie wordt verstrekt, dat de subsidie voldoende aansluit bij het door de Minister gevoerde verkeersveiligheidsbeleid, en dat het bedrag van de aangevraagde subsidie niet disproportioneel hoog is in verhouding tot de te subsidiëren activiteiten uit het jaarprogramma. Bij de beoordeling worden in elk geval betrokken de adviezen van de Programma Adviesraad en de Wetenschappelijke Adviesraad alsmede het verslag van de bestuursvergadering van de SWOV. Voor de subsidieverlening is voorts van belang dat zich geen (andere) weigeringsgronden voordoen als genoemd in de Awb (met name de artikelen 4:35 en 4:51).

De beoordeling van het jaarprogramma heeft een formeel karakter wat betreft het toetsen aan de vereisten voor subsidieverlening, en een marginaal karakter wat betreft het toetsen van de inhoud van het jaarprogramma in relatie tot het verkeersveiligheidsbeleid. Het is niet de bedoeling dat de wijze van uitvoering en de onderzoeksresultaten inhoudelijk worden getoetst (dit zou de onafhankelijke positie van de SWOV aantasten). Het gaat bij de verkeersveiligheidstoets vooral om de vraag of de gekozen onderwerpen (activiteiten) van het jaarprogramma voldoende aansluiten bij onderwerpen die in het kader van de door de Minister geformuleerde beleidsdoelstellingen op het gebied van de verkeersveiligheid onderzoek verdienen.

Voor de toetsing van het jaarprogramma is mede gekozen, omdat Verkeer en Waterstaat niet in het bestuur van de SWOV participeert; dit maakt het wenselijk dat de subsidiegever het te subsidiëren jaarprogramma toetst.

In zijn algemeenheid wordt acht weken een haalbare termijn geacht om tot een beschikking tot subsidieverlening te komen. Indien wegens de complexiteit van de aanvraag dan wel een andere vertragende factor, deze termijn niet gehaald kan worden, kan de Minister de beslissingstermijn verlengen. De artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb geven hiervoor de grondslag. De beschikkingen staan open voor bezwaar en beroep.

Het in het derde lid geformuleerde begrotingsvoorbehoud vindt haar basis in artikel 4:34 van de Awb. Dit voorbehoud maakt het voor de Minister mogelijk terug te komen op de subsidieverlening indien er onvoldoende gelden zijn, bijvoorbeeld in verband met een financiële taakstelling van het Rijk. Het eventueel beroep op een begrotingsvoorbehoud moet door de Minister binnen vier weken na de inwerkingtreding van de wet tot vaststelling van de begroting van Verkeer en Waterstaat voor het desbetreffende jaar worden gedaan.

De subsidieverlening geschiedt op basis van een vast bedrag dat ingevolge het vierde en vijfde lid wordt berekend overeenkomstig een bepaalde formule. Deze formule strekt ertoe excessieve ‘overschotten’ tegen te gaan. Bij het laatste boekjaar (2010) zal een eventueel overschot volledig in mindering worden gebracht op het bedrag van de subsidie, tenzij de Minister heeft bepaald dat de SWOV het overschot geheel of gedeeltelijk mag bestemmen als egalisatiereserve in een opvolgende subsidieperiode. De omvang van een dergelijk bedrag kan ingevolge het zesde lid niet meer zijn dan de maximale reserve ingevolge artikel 14, tweede lid.

De woorden ‘met dien verstande’ in het vierde lid, onderdeel a, geven aan dat, indien ‘(Y–Z)’ negatief is, voor de berekening van het subsidiebedrag ‘(Y–Z)’ gelijk wordt gesteld aan nul. Hetzelfde geldt voor de term Y in onderdeel b.

De subsidievaststelling vindt op grond van de Awb overeenkomstig de subsidieverlening plaats (art. 4:46 Awb), behoudens de gevallen, genoemd in de wet.

Artikel 7

In de subsidierelatie met de SWOV wordt het wenselijk geacht eventuele loon- en prijscompensaties te laten doorwerken in de hoogte van het maximale subsidiebedrag, voorzover daarvoor van Rijkswege voldoende gelden beschikbaar worden gesteld. Artikel 7 geeft de mogelijkheid daartoe. Het betreft hier een ambthalve beschikking ten voordele van de SWOV. De mogelijkheid van bezwaar en beroep staat open.

Artikel 8

In dit artikel is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om voorschotten te verlenen. De Minister kan vier maal per jaar een voorschot verstrekken, aan het begin van elk kwartaal, zodat de SWOV over voldoende gelden beschikt om een aanvang te maken met de gesubsidieerde activiteiten. Voorschotten zijn mogelijk tot ten hoogste 95% van het maximumbedrag van de subsidie, een uitzonderlijk hoog percentage aangezien de SWOV voor een groot deel afhankelijk is van de geldstroom van de Minister en zonder dit bedrag aan voorschotten in ernstige financiële problemen zou geraken.

De aanvraag tot voorschotverlening wordt gelijktijdig met de aanvraag tot subsidieverlening ingediend. De SWOV heeft de plicht bij de aanvraag tot voorschotverlening een helder inzicht in het verloop van de liquiditeit te geven. De subsidieverlening en de voorschotverlening worden gecombineerd tot één beschikking.

Artikel 10

De ervaringen van de afgelopen jaren hebben geleerd dat bij de subsidieverlener in elk geval behoefte bestaat aan het vooraf schriftelijk op de hoogte gesteld worden van bekendmaking van activiteiten uit het jaarprogramma of resultaten ervan, met een politiekgevoelig of belangrijk beleidsmatig karakter. Een en ander is geregeld in het tweede lid.

Artikel 11

De verplichting, opgenomen in het eerste lid, houdt verband met de garantstelling voor ontslaguitkeringen door de SWOV in relatie tot Europese regelgeving. In hoofdstuk III van de toelichting is dit nader toegelicht.

Vanuit het oogpunt van het afleggen van rekening en verantwoording van de subsidiegelden is in het tweede lid de verplichting tot een gescheiden administratie opgenomen. Ook de Awb kent diverse verplichtingen met betrekking tot de administratie. Zo is de subsidieontvanger op grond van artikel 4:69 verplicht een (financiële) administratie te voeren, zodanig dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en plichten alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan. Deze administratie en de bijbehorende bescheiden dienen gedurende zeven jaren te worden bewaard.

Artikel 13

Met het oog op het al dan niet continueren van de toekenning van subsidie aan de SWOV is het van belang dat wijzigingen in de rechtspersoonlijkheid en het voortbestaan van de stichting de instemming van de Minister hebben. Artikel 13 voorziet hierin.

Artikel 14

Zoals gezegd geschiedt de jaarlijkse subsidieverlening op basis van een nominaal bedrag; de hoogte ervan wordt berekend met behulp van een rekenformule (artikel 6). De subsidie is dus niet afhankelijk van de kosten van de gesubsidieerde activiteiten of van door de subsidieontvanger te leveren prestaties. Dit impliceert dat, indien in het desbetreffende boekjaar de uitvoeringskosten van een of meer gesubsidieerde activiteiten uit het jaarprogramma hoger zijn dan de subsidie in dat boekjaar, dit negatieve saldo in beginsel voor risico is van de SWOV. Daarom is in de subsidieregeling een verplichting opgenomen tot het vormen van een egalisatiereserve gedurende de werkingsduur van de onderhavige subsidieregeling (boekjaren 2007 tot en met 2010). Artikel 4:72 van de Awb biedt deze mogelijkheid. Met deze reserve kunnen verschillen tussen de werkelijk gemaakte kosten van de gesubsidieerde activiteiten en de vastgestelde subsidie per boekjaar opgevangen worden ten gunste onderscheidenlijk ten laste van deze reserve. De reserve werkt aldus als een buffer, waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar. Op deze wijze wordt een doelmatige besteding en beheer van subsidiegelden gerealiseerd. De egalisatiereserve wordt dus slechts gevormd uit de vastgestelde subsidie en ten behoeve van mogelijke tekorten in andere jaren van de werkingsduur van de subsidieregeling. De reserve kan ook negatief zijn.

De reserve wordt voorts zo hoog rentend mogelijk en zo veilig als redelijkerwijs mogelijk is belegd. De van de egalisatiereserve genoten rente wordt aan de egalisatiereserve toegevoegd (artikel 4:72 Awb).

In het jaarverslag presenteert de SWOV het resultaat over het boekjaar en geeft de bestemming daarvan aan. Bij de vaststelling van de subsidie wordt de resultaatsbestemming betrokken. Hierbij geldt dat de omvang van de egalisatiereserve maximaal 15% mag bedragen van de vastgestelde subsidie over het desbetreffende boekjaar.

Artikel 15

De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. Dit impliceert dat de te subsidiëren activiteiten uit het jaarprogramma in principe worden gestart en afgerond in het jaar waarop de programmering betrekking heeft in de vorm waarin het in het jaarprogramma is opgenomen. Mocht het onverhoopt noodzakelijk zijn lopende het boekjaar wijzigingen aan te brengen in de uitvoering van activiteiten uit het jaarprogramma, dan is een nieuwe subsidiebeschikking vereist. De SWOV dient dergelijke wijzigingen dan ook tijdig ter goedkeuring voor te leggen aan de Minister. De Minister is immers bevoegd bij de subsidievaststelling een lager bedrag dan het verleende bedrag toe te kennen in de in de wet bepaalde gevallen (artikel 4:46 Awb): onder meer in geval de activiteiten uit het jaarprogramma niet of niet geheel hebben plaatsgevonden in het desbetreffende boekjaar.

Bij de daarop betrekking hebbende aanvraag tot subsidievaststelling dient door de SWOV rekening en verantwoording te worden afgelegd over de aan de uitvoering van activiteiten uit het jaarprogramma verbonden uitgaven en inkomsten (artikel 4:45, tweede lid, Awb). De aanvraag dient op grond van artikel 4:74 van de Awb binnen zes maanden na afloop van elk boekjaar te worden ingediend. Bij de aanvraag dient de SWOV ingevolge art. 4:75 en 4:78 van de Awb in elk geval een jaarrekening, een activiteitenverslag (hier genaamd: jaarverslag) en een accountantsverklaring te overleggen. Het jaarverslag beschrijft de aard en omvang van de activiteiten die ter uitvoering van het jaarprogramma zijn verricht, en bevat een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen (artikel 4:80 Awb). Naast de in de Awb genoemde bescheiden zal de SWOV bij de aanvraag tot subsidievaststelling ook de bescheiden, genoemd in artikel 15, eerste lid, van de onderhavige regeling dienen te overleggen.

Daarnaast is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid tevens een schriftelijke accountantsverklaring te vragen over de naleving door de SWOV van de subsidieverplichtingen (artikel 4:79 Awb). Hieraan is vooral behoefte vanwege het belang dat wordt toegekend aan de realisering van het jaarprogramma en aan de gescheiden administratie in verband met de andere inkomsten van de SWOV.

De accountantsverklaring dient te worden opgesteld overeenkomstig het door de Minister vastgestelde controleprotocol (artikel 15, tweede lid). Het protocol gaat onder andere in op van toepassing zijnde regelgeving en de daarin opgenomen eisen, waarmee bij de controle rekening gehouden moet worden en geeft, als uiteindelijk doel, een modeltekst ten behoeve van de verklaring.

Teneinde inzicht te verkrijgen in de gehele financiële administratie van de SWOV, maakt artikel 4:77 van de Awb het mogelijk, bij subsidieontvangers die hun inkomsten in overwegende mate ontlenen aan de subsidie, artikel 4:76 van die wet van overeenkomstige toepassing te verklaren. Dit is gebeurd in artikel 15, derde lid, van de onderhavige regeling. Hierdoor worden aan de jaarrekening dezelfde eisen gesteld als in het geval dat de subsidieontvanger zijn inkomsten geheel zou ontlenen aan de subsidie. Zo dient de jaarrekening aan te sluiten op de begroting waarvoor subsidie is verleend en een vergelijking te behelzen met de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het boekjaar.

De beschikking tot subsidievaststelling stelt het bedrag van de subsidie vast. Een termijn van acht weken wordt in het algemeen voldoende geacht om tot een beschikking te komen. In bijzondere, complexe gevallen zal dit niet het geval zijn. Daarom heeft de Minister een verlengingsmogelijkheid. Een en ander is geregeld in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb.

Artikel 16

Ingevolge artikel 4:24 van de Awb bestaat er een evaluatieplicht voor wettelijke subsidies. Gezien de beperkte werkingsduur van de regeling, wordt door de Minister uiterlijk 1 januari 2010 een evaluatieverslag gepubliceerd.

De medewerking van de SWOV bij de totstandkoming van het evaluatieverslag is onontbeerlijk en derhalve wordt een verplichting daartoe in artikel 16, tweede lid van de onderhavige regeling neergelegd.

De resultaten van de evaluatie zullen bouwstenen zijn voor een eventuele nieuwe regeling.

Artikel 17

Dit artikel bepaalt welke functionarissen binnen het Ministerie toezichthouder zijn. In afdeling 5.2 van de Awb (artikel 5:11 tot en met 5:20) wordt een aantal bevoegdheden genoemd waarover de toezichthouder beschikt, met name de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen en de bevoegdheid inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden alsmede daarvan kopieën te maken. De SWOV dient ingevolge artikel 5:20, eerste lid, van de Awb en 6, tweede lid, van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat aan de toezichthouder alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voorzover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is (artikel 5:13 van de Awb).

Artikel 18

De onderhavige regeling heeft een beperkte werkingsduur vanwege de wenselijkheid in een eventuele daaropvolgende subsidieregeling rekening te houden met de resultaten van de evaluatie.

Dit artikel bevat verder een overgangsbepaling in het tweede lid. De regeling vervalt weliswaar per 1 januari 2010, maar blijft in verband met de afwikkeling van reeds verleende subsidies van toepassing op die subsidies. Zo zal de subsidie die in 2009 is verleend voor 2010, blijven vallen onder de onderhavige regeling. De subsidierelatie duurt immers nog voort na de subsidieverlening. Met name voor de verantwoording en vaststelling van de subsidie, evenals voor de terugvordering van een eventueel onverschuldigd betaalde subsidie, hebben de subsidieverlener en subsidieontvanger nog tijd nodig voor het opmaken en indienen van de accountantsverklaring, het jaarverslag etc., alsmede voor de beoordeling ervan.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

Naar boven