Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2006, 224 pagina 15 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2006, 224 pagina 15 | Besluiten van algemene strekking |
Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 8 november 2006, nummer 2006/34A, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf A2/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
In Nederland worden aan de grensdoorlaatposten grenscontroles verricht, om na te gaan of de betrokken personen, hun vervoermiddelen en de voorwerpen in hun bezit Nederland mogen binnenkomen dan wel verlaten. Daarnaast vindt buiten de grensdoorlaatposten om grensbewaking plaats, teneinde te voorkomen dat personen zich aan de grenscontroles onttrekken.
Met de inwerkingtreding van de SUO op 26 maart 1995 werden tussen de betrokken staten, waaronder Nederland, de grenscontroles aan de gemeenschappelijke binnengrenzen afgeschaft. Sindsdien betekent toegang tot Nederland in beginsel ook toegang tot de overige landen in het Schengengebied.
Met het Verdrag van Amsterdam (juni 1997, in werking getreden per 1 mei 1999) is het Schengenacquis – dat wil zeggen het Schengenakkoord, de SUO en de besluiten van het bij het SUO ingestelde uitvoerend comité – geïncorporeerd in de EU. Volgens artikel 1 van het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de EU, zijn de EU-lidstaten die het Schengenakkoord hebben getekend gemachtigd onderling een nauwere samenwerking aan te gaan binnen de werkingssfeer van het Schengenacquis. Deze samenwerking moet echter wel plaatsvinden binnen het institutionele en juridische kader van de Unie en van het EU-Verdrag en het EG-Verdrag.
Voor de uitvoering van de grensbewaking is ‘Schengen’ een geografisch begrip; er is wel een Schengengebied dat kan worden in- of uitgereisd, maar er zijn geen Schengenonderdanen. In A2/6.1 is aangegeven in welke opzichten de grenscontrole van passagiers afkomstig uit niet-Schengenstaten verschilt van die van passagiers afkomstig uit Schengenstaten. Voorts is van belang het begrip ‘personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen’. In artikel 8.7 Vb is opgenomen welke personen hier precies onder vallen. Voor de nadere uitwerking van de (bepalingen inzake) personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen wordt verwezen naar B10. Daarnaast is in A2/6.2.2 uitgewerkt hoe in het kader van toegang moet worden omgegaan met deze personen.
Tot slot, ‘onderdaan van een derde land’ is iedereen die geen onderdaan is van de EU, de EER of Zwitserland en die niet onder de toepassing van het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer van personen valt.
Op 15 maart 2006 is de Verordening (EG) Nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) aangenomen. Deze Verordening stelt, zoals is aangegeven in artikel 1 van de Verordening, maatregelen vast die van toepassing zijn op het grenstoezicht ten aanzien van personen die de buitengrenzen van de lidstaten van de EU overschrijden. Deze Verordening is 13 april 2006 gepubliceerd en per 13 oktober 2006 in werking getreden, behalve artikel 34, dat per 14 april 2006 in werking is getreden. Deze Verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks van toepassing in alle EU-lidstaten die tot het Schengengebied behoren, alsmede in IJsland en Noorwegen. Voorts is deze Verordening deels van toepassing voor de 10 lidstaten die per 1 mei 2004 tot de EU zijn toegetreden, maar nog niet tot het Schengengebied behoren. Hieromtrent wordt verder verwezen naar de preambule van de Verordening.
A2 handelt enkel over de overschrijding van (Schengen)buitengrenzen. Binnengrenzen zijn de grenzen tussen de Schengenstaten onderling, waaraan geen grenscontrole plaatsvindt. Het operationeel vreemdelingentoezicht, MTV, dat in het gebied bij de Nederlandse binnengrenzen plaatsvindt, wordt besproken in A3.
Voor wat betreft de situaties waarin kan worden overgegaan tot een tijdelijke invoering van de grensbewaking aan de binnengrenzen, alsmede de wijze waarop gehandeld dient te worden, wordt verwezen naar Titel III, Hoofdstuk II, SGC. Voor de versoepeling van de controles wordt verwezen naar artikel 8 SGC.
B
Paragraaf A2/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
In artikel 1 Vw is aangegeven wat verstaan wordt onder:
• ambtenaren belast met grensbewaking;
• de Korpschef;
• mvv;
• vreemdeling.
In artikel 1.1 Vb is aangegeven wat verstaan wordt onder:
• Benelux-onderdanen;
• Benelux-gebied;
• luchtvaartuig;
• Schengengebied;
• SIS;
• SUO;
• schip;
• staatloze;
• vliegtuig;
• voertuig;
• zeeschip.
In artikel 2 SGC zijn voorts nadere definities vastgesteld in het kader van grensbewaking. Zo introduceert artikel 2, dertiende lid, SGC een in Nederland nieuw begrip, “grenswachter”. Gezien deze definitie, is iedere ambtenaar belast met grensbewaking ex artikel 1 Vw een grenswachter in de zin van de SGC. In de Vc zal gewoon de term ambtenaar belast met de grensbewaking worden gebezigd.
C
Paragraaf A2/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
3 Ambtenaren belast met grensbewaking, geografische verdeling
De met de grensbewaking belaste ambtenaren zijn genoemd in artikel 46 Vw. Alle ambtenaren belast met de grensbewaking zijn, zonder territoriale beperkingen, bevoegd deze taak binnen Nederland uit te oefenen. Met het oog op een efficiënte uitoefening van deze taken richten de onderscheiden diensten zich evenwel primair op verschillende gebieden die geografisch als volgt zijn verdeeld.
Alle ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond zijn bevoegd toezicht uit te oefenen op de naleving en de uitvoering van de wettelijke voorschriften met betrekking tot de grensbewaking. Binnen deze politieregio zijn deze taken in de eerste plaats toebedeeld aan de ZHP. De ambtenaren van de ZHP zijn belast met de bediening van de grensdoorlaatpost Rotterdam-Havens, inclusief de benoemde ankerplaatsen. Daarnaast zijn zij belast met het uitoefenen van de grensbewakingstaken in de politieregio Rotterdam-Rijnmond, inclusief de hierin gelegen kust- en binnenwateren.
De ambtenaren van de KMar zijn belast met de bediening van alle overige grensdoorlaatposten in Nederland en met het uitoefenen van grensbewakingstaken in de rest van Nederland. In de politieregio Rotterdam-Rijnmond zijn zij tevens belast met de bediening van de grensdoorlaatpost Hoek van Holland/Europoort.
Voor de personencontrole ten aanzien van opvarenden van zeeschepen die de kanaalzone Gent-Terneuzen bevaren is in Benelux-verband overeengekomen dat het havengebied Gent-Terneuzen, met inbegrip van het kanaal, wordt beschouwd als buitengrens van het Benelux-gebied. In de huidige situatie betekent dit derhalve dat de betreffende grensdoorlaatpost als buitengrens van het Schengengebied dient te worden beschouwd. De betrokken districtscommandant van de KMar en de Scheepvaartpolitie/Police de la Navigation van de Rijkswacht te Gent hebben voor een goede uitvoering van de personencontrole op de opvarenden van zeeschepen praktische afspraken gemaakt.
Tijdelijke grensdoorlaatposten
Tijdelijke grensdoorlaatposten worden ingesteld met het oog op bijzondere omstandigheden en zijn gedurende de tijd dat zij zijn opengesteld te beschouwen als gewone grensdoorlaatposten (artikel 2, zesde lid, SGC). In de regel worden tijdelijke grensdoorlaatposten bediend door ambtenaren van de KMar.
Bovenstaande verdeling laat onverlet dat de uitvoerende diensten elkaar, indien nodig, kunnen bijstaan in de uitoefening van de grensbewakingstaken.
D
Paragraaf A2/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Aan de buitengrenzen bevinden zich grensdoorlaatposten (zie artikel 2, zesde lid, SGC). In beginsel is iedereen verplicht via deze grensdoorlaatposten te reizen (zie artikel 4, eerste lid, SGC). In Nederland fungeren alleen zee- en luchthavens als grensdoorlaatpost. De zee- en luchthavens die zijn aangewezen als grensdoorlaatpost zijn genoemd in bijlage 4 Vv.
De grenscontrole kan op verschillende momenten plaatsvinden, in ieder geval zolang een vreemdeling zich op of nabij een grensdoorlaatpost bevindt of zolang een relatie met in- of uitreis te leggen is. Een haven(terrein) of luchthaven(terrein) wordt hierbij in zijn geheel beschouwd als grensdoorlaatpost.
Ingevolge artikel 4.6 Vb dient iedereen die zich op of nabij een grensdoorlaatpost bevindt zich te houden aan de aldaar door de ambtenaren belast met de grensbewaking gegeven aanwijzingen.
E
Paragraaf A2/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden
4.2 Toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen
De voorschriften over toegang worden, zoals aangegeven in A2/1, in sterke mate beheerst door het communautair recht en met name de SGC. In artikel 5, eerste lid, SGC is uitgewerkt onder welke voorwaarden aan onderdanen van derde landen toegang kan worden verleend tot het Schengengebied voor een verblijf van ten hoogste drie maanden. In artikel 4.5 Vb is vastgelegd waartoe een vreemdeling bij in- en uitreis in dit kader verplicht is.
Voorschriften voor een aantal bijzondere categorieën personen, waaronder onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland (alsmede hun familieleden), zijn separaat opgenomen in A2/6.2.
F
Paragraaf A2/4.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden
4.2.1 Grensoverschrijdingsdocument
In artikel 5, eerste lid, onder a, SGC is opgenomen dat men in het bezit moet zijn van een geldig grensoverschrijdingsdocument. Voor de nadere uitwerking van de voorwaarde om te beschikken over een geldig document van grensoverschrijding wordt verder verwezen naar artikel 2.3 Vb.
Het bezit van een geldig (nationaal) paspoort is een algemeen uitgangspunt. Het paspoortvereiste wordt onder meer gesteld als waarborg voor terugkeer.
Onder paspoort wordt verstaan: een mede in de Engelse of Franse taal gesteld document voor grensoverschrijding op grond waarvan het de houder is toegestaan zich naar het buitenland te begeven en terug te keren naar het land van afgifte.
Het paspoort moet zijn afgegeven door de bevoegde autoriteiten van een door Nederland erkende staat. Het moet zijn voorzien van een goedgelijkende pasfoto van en moet ondertekend zijn door de houder.
Voorts dient het in het algemeen de familienaam, de voorna(a)m(en), de nationaliteit, de geboorteplaats en de geboortedatum van de houder te bevatten. De geldigheidsduur van het paspoort moet de duur van het voorgenomen verblijf overschrijden.
Voor de afgifte van een visum geldt als voorwaarde dat het paspoort een geldigheidsduur moet hebben die drie maanden langer is dan de geldigheidsduur van het visum (zie artikel 13 SUO en paragraaf 1.3 GVI, BNL-kader).
In bepaalde gevallen kan toegang worden verkregen met andere documenten voor grensoverschrijding. Deze staan vermeld in de bijlagen 2 en 3 VV. Op grond van artikel 2.3, tweede lid, Vb is in voorkomende gevallen vereist dat de vreemdeling in het bezit is van een geldige mvv, een reisvisum of een transitvisum waarin wordt verwezen naar het document dat de vreemdeling bij zich heeft (zie voor visa A2/4.3).
Afgifte van bijzondere doorlaatbewijzen aan de grens
Aan niet-visumplichtige vreemdelingen (voor het visumvereiste zie A2/4.3.1) die bij binnenkomst niet beschikken over het vereiste document voor grensoverschrijding kan aan de grens, met het oog op kort verblijf, een bijzonder doorlaatbewijs worden afgegeven (zie bijlage 3c VV). Een bijzonder doorlaatbewijs is na afgifte een geldig document voor grensoverschrijding.
Het afgeven van bijzondere doorlaatbewijzen aan de grens is een Benelux aangelegenheid. Naar gelang het reisdoel en de plaats van bestemming kan het bijzondere doorlaatbewijs worden afgegeven voor alle drie de Benelux-landen of voor één of twee van deze landen.
De ambtenaar belast met de grensbewaking is bevoegd om zelfstandig een bijzonder doorlaatbewijs af te geven aan een niet-visumplichtige vreemdeling. Voor afgifte dient steeds aan elk van de volgende voorwaarden te worden voldaan:
• er is sprake van een situatie van overmacht. Bij situaties van overmacht kan bijvoorbeeld worden gedacht aan passagierende zeelieden van wie het schip onaangekondigd is uitgevaren, drenkelingen en personen die het slachtoffer zijn geworden van diefstal. In geval een vreemdeling zijn paspoort is vergeten, is geen sprake van een overmachtsituatie;
• de vreemdeling kan aantonen dat er een dringende en gegronde reden voor verlening van toegang bestaat;
• de vreemdeling kan aannemelijk maken dat de duur van het verblijf niet langer dan twee weken zal bedragen; en
• de vreemdeling is in het bezit van enig document waaruit zijn identiteit blijkt, bij voorkeur een van een pasfoto voorzien identiteitsbewijs afgegeven door enige officiële instelling (dit laatste vereiste geldt niet voor kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar die reizen in gezelschap van hun ouder, grootouder of hun voogd). Indien de vreemdeling wel beschikt over enig document waaruit zijn identiteit blijkt, maar dat niet is voorzien van een foto, dient op het bijzonder doorlaatbewijs een foto van de vreemdeling te worden bevestigd.
Het verlenen van bijzondere doorlaatbewijzen geschiedt gratis.
G
Paragraaf A2/4.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden
Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder b, SGC dient een vreemdeling voor beoogd verblijf van korter dan drie maanden, indien vereist, te beschikken over een geldig visum.
Voor de bepalingen omtrent (vrijstelling van) het visumvereiste en andere visagerelateerde onderwerpen wordt verwezen naar A2/4.3.
Aan het bezit van een visum kan als zodanig geen onherroepelijk recht op binnenkomst worden ontleend. Zo dient bij binnenkomst de door de vreemdeling te verstrekken informatie aan de ambtenaar belast met grensbewaking ter ondersteuning van het verzoek om toegang in overeenstemming te zijn met de reeds verstrekte informatie aan de diplomatieke post ter verkrijging van een visum.
Voorts bestaat onder bijzondere omstandigheden de mogelijkheid dat visumfaciliteiten worden verleend aan de grens indien een geldig doorreis- of reisvisum ontbreekt (zie A2/4.3.8.2).
Voor verblijf van langer dan drie maanden dient men overigens, indien vereist, te beschikken over een mvv. Ook voor de bepalingen omtrent (vrijstelling van) het mvv-vereiste wordt verwezen naar A2/4.3.
H
Paragraaf A2/4.2.3. Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden
4.2.3 Reisdoel en middelen van bestaan
Artikel 5, eerste lid, onder c, SGC ziet zowel op het vereiste het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden, zo nodig met documenten, te kunnen onderbouwen, als op het vereiste om te beschikken over voldoende middelen van bestaan.
I
Paragraaf A2/4.2.3. Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden
Het door de vreemdeling opgegeven doel en de duur van het voorgenomen verblijf dient de vreemdeling, aannemelijk te maken. Ter staving hiervan dient de vreemdeling alle gegevens te verstrekken en beschikbare documenten te tonen. Een niet-uitputtende lijst van bewijsstukken is opgenomen in de Bijlage I bij de SGC.
In het geval de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van electronic ticketing en derhalve niet in het bezit is van een retourpassagebiljet, kan de ambtenaar belast met grensbewaking met toestemming van de vreemdeling inlichtingen inwinnen bij het hiervoor door de betreffende luchtvaartmaatschappij beschikbaar gestelde informatiepunt. Indien de vreemdeling geen toestemming verleent aan de ambtenaar belast met grensbewaking om de bovenbedoelde informatie op te vragen bij de betreffende luchtvaartmaatschappij en voorts niet anderszins het doel en de duur van het voorgenomen verblijf aannemelijk kan maken, wijst de ambtenaar de vreemdeling er op dat dit tot toegangsweigering zal leiden.
Visum niet afgegeven door land van hoofdreisdoel
De diplomatieke of consulaire post van de Schengenstaat op wiens grondgebied het hoofdreisdoel is gelegen, verleent in beginsel het visum voor het hele Schengengebied. Indien het reisdoel niet vooraf kan worden bepaald, dan verleent in beginsel de diplomatieke of consulaire post van het Schengenstaat van eerste binnenkomst het visum.
De toegang kan niet worden geweigerd aan een vreemdeling op grond van het enkele feit dat het door hem opgegeven land van hoofdreisdoel niet in overeenstemming is met het land van visumafgifte. Desgevorderd is het wel aan de vreemdeling om het door hem opgegeven doel en de duur van het verblijf alsnog aannemelijk te maken. De ambtenaar belast met de grensbewaking dient de verklaringen van de vreemdeling daartoe te controleren, tenzij aanstonds duidelijk is dat de door de vreemdeling verstrekte informatie niet consistent is of niet strookt met andere (betrouwbare) gegevens die langs andere weg zijn verkregen. De controle omvat in ieder geval een controle van feiten en verklaringen die ten grondslag liggen aan de afgifte van het visum. Hiertoe zal veelal contact op moeten worden genomen met de visumafgevende instantie.
De vreemdeling wordt altijd geconfronteerd met afwijkende informatie en wordt in staat gesteld hier een verklaring voor te geven. Indien deze verklaring onvoldoende aannemelijk is, wordt de toegang geweigerd. Indien de toegang wordt geweigerd, wordt het visum in beginsel geannuleerd (zie A2/4.3.8.4).
Voor het overige wordt verwezen naar Hoofdstuk II, paragraaf 1, GVI.
J
Paragraaf A2/4.2.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden
Als toegangsvoorwaarde voor verblijf van ten hoogste drie maanden geldt voorts het vereiste om te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Overigens wordt ook in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort verblijf bezien of de aanvrager over voldoende middelen van bestaan beschikt voor de duur van het voorgenomen verblijf.
De middelen dienen toereikend te zijn om te voorzien in zowel de kosten van het verblijf in Nederland als in de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar de toegang gewaarborgd is. Of de middelen waarover de vreemdeling kan beschikken toereikend zijn, hangt af van verschillende (persoonsgebonden) factoren, waaronder de duur van het voorgenomen verblijf, het reisdoel, de persoonlijke omstandigheden en de aard van het gebruikte vervoermiddel. Vaste maatstaven zijn in dit verband niet te geven. Ter indicatie kan worden aangenomen dat vreemdelingen die zelfstandig reizen, moeten kunnen voorzien in de kosten van hun verblijf en onderdak, hetgeen voor Nederland neerkomt op een bedrag van ten minste € 34 per persoon per dag. Dit bedrag is exclusief de eventuele kosten voor een vliegreis naar een plaats buiten Nederland waar de toegang is gewaarborgd.
Aan vreemdelingen van wie niet zeker is dat zij over voldoende bestaansmiddelen kunnen beschikken voor de duur van het voorgenomen verblijf en/of voor de terugreis/reis naar een derde land, kan onder voorwaarden toegang worden verleend (zie artikel 2.11 Vb). Deze voorwaarden zijn:
a. er bestaat geen aanleiding de vreemdeling de toegang om een van de andere voorwaarden genoemd in artikel 5, eerste lid, SGC te weigeren en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden voor kort verblijf (zie vrije termijn A2/4.4);
b. de vreemdeling stelt zonodig zekerheid voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating gewaarborgd is, door het deponeren van een retourpassagebiljet of een garantiesom;
c. de vreemdeling stelt zonodig zekerheid doordat een in Nederland wonende solvabele derde zich garant stelt door ondertekening van een garantverklaring.
In daarvoor in aanmerking komende gevallen kan tevens een meldplicht worden opgelegd met toepassing van artikel 4.24, eerste lid, onder d, Vb.
Kennisgeving aan de Korpschef van de toegangsverlening onder voorwaarden geschiedt middels model M20.
Zie voor toegang onder voorwaarden ook A2/5.4.
Ad b retourpassagebiljet en garantiesom
Aan de vreemdeling kan worden verzocht een in zijn bezit zijnde retourpassagebiljet te deponeren tot zekerheidstelling. In het geval de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van electronic ticketing en derhalve niet in het bezit is van een retourpassagebiljet, wijst de ambtenaar belast met grensbewaking de vreemdeling op de mogelijkheid om alsnog door de luchtvaartmaatschappij een retourpassagebiljet te laten printen. Indien de betreffende luchtvaartmaatschappij hier niet aan kan of wil voldoen, behoudt de ambtenaar belast met grensbewaking de bevoegdheid tot het stellen van zekerheid. De geldigheid van het retourpassagebiljet moet de duur van het voorgenomen verblijf overschrijden.
De vreemdeling kan ook een garantiesom deponeren. Voor de hoogte van de garantiesom zijn de lijnvluchttarieven van de KLM bepalend. Deze tarieven kunnen worden opgevraagd bij de KLM of bij de KMar.
Van de mogelijkheid een garantiesom te deponeren, zal in het bijzonder gebruik kunnen worden gemaakt in de volgende gevallen:
• vreemdelingen die voor familiebezoek of toeristische doeleinden naar ons land komen en niet in het bezit zijn van een retourpassagebiljet geldig voor de terugreis; of
• zeelieden die na binnenkomst of afmonstering hier te lande toestemming krijgen voor het zoeken van werk aan boord van een ander schip.
Beheer retourpassagebiljet en garantiesom
Aan vreemdelingen die bij binnenkomst in Nederland een garantiesom of een retourpassagebiljet deponeren, wordt een folder uitgereikt. Hierin wordt informatie verschaft over ontvangst, beheer en teruggave van aan de grens gedeponeerde garantiesommen en retourpassagebiljetten.
Aan de vreemdeling die een retourpassagebiljet of een garantiesom deponeert, wordt tevens een ontvangstbewijs afgegeven. Ook aan een derde die een garantiesom deponeert, wordt een dergelijk ontvangstbewijs afgegeven.
In de regel beheert de Korpschef de bij hem gedeponeerde retourpassagebiljetten en garantiesommen. Retourpassagebiljetten die aan de grens zijn gedeponeerd, worden in de regel toegezonden aan de Korpschef van de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven is gelegen. Garantiesommen die aan de grens zijn gedeponeerd, worden gestort op de rekening van de Korpschef. Dit is alleen anders bij retourpassagebiljetten en garantiesommen die aan de grensdoorlaatposten van Amsterdam Schiphol, (luchthaven) Rotterdam en Rotterdam-Havens zijn gedeponeerd. Deze blijven onder berusting van de KMar en ZHP en worden dus niet doorgestuurd aan de Korpschef van de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven, is gelegen.
Over gedeponeerde garantiesommen wordt geen rente vergoed.
Teruggave en restitutie in Nederland
De vreemdeling die een retourpassagebiljet of een garantiesom heeft gedeponeerd, moet zich voor teruggave daarvan rechtstreeks wenden tot de beherende instantie. Hetzelfde geldt voor derden die een garantiesom ten behoeve van een vreemdeling hebben gedeponeerd.
De garantiesom dan wel het retourpassagebiljet wordt aan de betrokkene teruggegeven op vertoon van het ontvangstbewijs, indien:
• voldoende zekerheid bestaat omtrent vertrek van de vreemdeling (op eigen kosten); of
• naderhand een aanvraag om een verblijfsvergunning wordt ingewilligd.
Bij teruggave van de garantiesom dan wel het retourpassagebiljet moet het ontvangstbewijs worden ingenomen.
Teruggave en restitutie vanuit het buitenland
Vreemdelingen die Nederland hebben verlaten zonder zich vooraf wederom in het bezit van de garantiesom of het retourpassagebiljet te hebben gesteld, dienen zich tot een in hun land gevestigde Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging te wenden met het verzoek om restitutie van de garantiesom respectievelijk teruggave van het retourpassagebiljet. Een vreemdeling die rechtstreeks vanuit het buitenland een verzoek om restitutie indient, moet worden verwezen naar de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land.
Ad c Garantstelling door derde
Ook kan zekerheid worden gesteld doordat een hier te lande wonende solvabele derde zich garant stelt door ondertekening van een verklaring (zie bijlage 6a VV tot en met bijlage 6c VV).
Deze derde stelt zich daarbij garant voor de kosten die voor de Staat of andere openbare lichamen uit het verblijf van de vreemdeling kunnen voortvloeien, alsmede voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar toelating van de vreemdeling is gewaarborgd.
K
Paragraaf A2/4.2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden
4.2.4 Signalering ter fine van weigering
Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder d, SGC kan toegang worden verleend aan vreemdelingen die niet met het oog op weigering van toegang in (N)SIS gesignaleerd staan. Met betrekking tot signaleringen die verband houden met respectievelijk de uitvoering van de Vw en de SUO wordt verwezen naar A3/9.
Indien een vreemdeling, die in Nederland of een andere Schengenstaat een geldige verblijfstitel bezit, in het (N)SIS gesignaleerd staat, meldt de ambtenaar belast met de grensbewaking de ‘hit’ bij bureau SIRENE en licht de IND in.
De vreemdeling dient in beginsel te worden doorgelaten dan wel doorreis te worden verleend. Hiertoe reikt de ambtenaar belast met de grensbewaking aan de vreemdeling, conform het gestelde in A3/9.4, onder ad. 4, een door de IND opgestelde verklaring uit.
Ingeval de vreemdeling in bezit is van een Nederlandse verblijfstitel en twijfel bestaat met betrekking tot de rechtmatigheid van deze verblijfstitel, dient de ambtenaar na te gaan of de Nederlandse verblijfstitel rechtmatig is afgegeven.
De raadplegingsprocedure met de betreffende Schengenstaat wordt door de IND opgestart. Aan een vreemdeling die in het bezit is van een voor Nederland geldige of voor een andere Schengenstaat geldige verblijfstitel en in het OPS gesignaleerd staat, kan in beginsel de toegang worden geweigerd op grond van artikel 13, eerste lid juncto artikel 5, eerste lid, onder e, SGC. Dit geldt niet voor vreemdelingen die vallen onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer van personen; voor hen geldt een andere rechtsgrond voor weigering (zie A2/6.2.2.2)
L
Paragraaf A2/4.2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden
4.2.5 Gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid
Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder e, SGC kan toegang worden verleend aan vreemdelingen die niet worden beschouwd als een gevaar voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen van de Schengenstaten.
Onder gevaar voor de openbare orde zijn mede begrepen gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid en de (goede) internationale betrekkingen.
Van gevaar voor de volksgezondheid kan sprake zijn in het geval van potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voorzover in Nederland beschermende regelingen zijn getroffen ten aanzien van de eigen onderdanen (zie artikel 8.7, eerste lid, onder b, Vb). Daarbij kan, naast de in gezondheidswetgeving gebruikelijke ziekten als pest, cholera en gele koorts, ook worden gedacht aan nieuwere ziekten als Sars. Verwezen wordt naar artikel 2, onderdeel a, Infectieziektenwet (zie tevens A2/5.5.3 (toegangsweigering)).
Indien een vreemdeling gesignaleerd staat, waarbij verwezen wordt naar hetgeen vermeld staat onder A2/4.2.4, is dat een indicatie dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen van de Schengenstaten.
Indien er gegronde reden is te vrezen voor (politieke) activiteiten die gevaar opleveren voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen, vindt met het oog op het toelatingsvraagstuk over de vreemdeling in kwestie afstemming met de IND plaats.
M
Paragraaf A2/4.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Vreemdelingen die visumplichtig zijn en zich naar Nederland willen begeven voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden moeten in beginsel in het bezit zijn van een paspoort. Het paspoort dient te zijn voorzien van:
• hetzij een geldig luchthaventransitvisum (A-visum), indien tijdens een tussenlanding verblijf in de internationale transitzone van een luchthaven wordt beoogd. Dit behelst geen (verdere) toegang tot het nationale grondgebied;
• hetzij een geldig doorreisvisum (B-visum), indien doorreis door het Schengengebied of Nederland wordt beoogd, met een oponthoud van ten hoogste vijf dagen;
• hetzij een geldig reisvisum (C-visum), indien kort verblijf in het Schengengebied of in Nederland wordt beoogd.
De strekking van het (Schengen)visum is om de vreemdeling reeds vóór zijn komst naar Nederland aan een onderzoek te onderwerpen naar reisdoel, reispapieren, antecedenten en bestaansmiddelen.
Bij artikel 10 SUO is een eenvormig visum vastgesteld dat geldig is voor het gehele Schengengebied. De Schengenstaten geven het Schengenvisum af in de vorm van een sticker. Bepalingen omtrent visa zijn verder opgenomen in de GVI.
Zie voor modellen van visa, afgegeven in het buitenland of aan de grens, model M2-A, M2-B en bijlage 13 en BNL bijlage VI, GVI.
In hoofdstuk VI GVI en bijlage 9, 10, 11 en 13 GVI is aangegeven op welke wijze een visumsticker moet worden ingevuld en aangebracht.
Indien de vreemdeling langer dan drie maanden in Nederland wenst te verblijven en mvv-plichtig is, dient hij een D-visum (een mvv) dan wel een combinatievisum (D+C) aan te vragen (zie B1/1.1).
Vrijstelling van de visumplicht
Op basis van overeenkomsten tot afschaffing van de visumplicht van de Benelux- of Schengenstaten met derde landen, bestaan uitzonderingen op de visumplicht. Vrijgesteld zijn:
• onderdanen van de EU, de EER, en Zwitserland (zie bijlage 1, onderdeel 1, BNL-kader, GVI);
• onderdanen van de landen opgesomd in bijlage 1, II, onderdeel 1, GVI;
• onderdanen van speciale administratieve regio’s in China opgesomd in bijlage1, II, onderdeel 2, GVI;
• houders van diplomatieke, officiële en dienstpaspoorten van de landen vermeld in bijlage 2, overzicht A, GVI;
• vreemdelingen die houder zijn van een geldig, door een Schengenstaat afgegeven (verblijfs)document opgesomd in bijlage 4 GVI (zie ook artikel 21 SUO);
• houders van een reisdocument voor vluchtelingen die rechtmatig verblijven in een van de landen als bedoeld in bijlage 3, onder F, sub 1, VV;
• overige categorieën genoemd in GVI, bijlage 1, II, onderdeel 1, BNL-kader, zoals houders van een ‘crew member licence’ of een ‘crew member certificate’ (A2/6.2.5) en zeelieden (A2/6.2.7);
In aanvulling op bovenstaande kan een vreemdeling in bepaalde gevallen ook op grond van een unilaterale regel van de visumplicht worden ontheven. Dit geldt ook voor wat betreft het luchthaventransitvisum. Onderdanen van de landen opgesomd in bijlage 3 GVI zijn vrijgesteld van het luchthaventransitvisum.
In artikel 2.4 zijn bepalingen opgenomen over de omstandigheden waaronder (transit)passagiers van vliegtuigen, zonder in het bezit te zijn van het vereiste visum, toegang kan worden verleend (zie ook A2/6.2.6).
Tot slot, zoals is neergelegd in artikel 8.9 Vb, zijn personen die normaal gesproken visumplichtig zijn, vrijgesteld van de visumplicht wanneer zij een familielid zijn als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb van een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland die zijn recht inzake vrij verkeer uitoefent. Hierbij geldt als voorwaarde dat zij in het bezit moeten zijn van een geldige verblijfskaart afgegeven door één van de EU-/EER-landen of Zwitserland. (Hier wordt gedoeld op het verblijfsdocument vermeld in artikel 10 van Richtlijn 2004/38/EG van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.)
N
Paragraaf A2/4.3.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Als invulling van het bepaalde in artikel 10 SUO is een eenvormig visum (in de vorm van een sticker) ingesteld dat in beginsel geldig is voor het grondgebied van alle Schengenstaten. Vreemdelingen die houder zijn van een geldig Schengenvisum en die het grondgebied van één van de Schengenstaten op rechtmatige wijze zijn binnengekomen, mogen zich in beginsel vrij verplaatsen op het grondgebied van alle Schengenstaten. Uitzondering hierop vormt het territoriaal beperkte visum, zie hieronder.
De volgende typen Schengenvisa worden onderscheiden:
• het luchthaventransitvisum (type A) (zie hoofdstuk I, § 2.1.1, GVI);
• het doorreisvisum (type B) (zie artikel 11, eerste lid, onder b, SUO en hoofdstuk I, § 2.1.2, en hoofdstuk V, § 2.1, GVI); en
• het reisvisum (type C) (zie artikel 11, eerste lid, onder a, SUO en hoofdstuk I, § 2.1.3 en hoofdstuk V, § 2.1, GVI).
Een reisvisum kan worden afgegeven voor één of meerdere binnenkomsten. Voor houders van reisvisa geldt dat de duur van een ononderbroken verblijf, noch de totale duur van de achtereenvolgende verblijfsperioden meer dan drie maanden per zes maanden te rekenen vanaf de datum van eerste binnenkomst mag bedragen (zie artikel 11, eerste lid, onder a, SUO en hoofdstuk I, § 2.1.3 en hoofdstuk V, § 2.1, GVI). De termijn van drie maanden begint te lopen vanaf de eerste binnenkomst (zie artikel 11, eerste lid, onder a, SUO en hoofdstuk I, § 2.1.3 en hoofdstuk V, § 2.1, GVI).
Met betrekking tot het doorreisvisum bestaat voor transiterende zeelieden een separate regeling met een standaardformulier. Hiervoor wordt verwezen naar Verordening (EG) Nr. 415/2003 van 27 februari 2003 betreffende de afgifte van visa aan de grens, inclusief aan transiterende zeelieden, alsmede naar hoofdstuk V, § 4, BNL-kader, GVI.
De geldigheidsduur van een visum voor één reis bedraagt ten hoogste drie maanden. Een visum voor meerdere reizen kan worden afgegeven met een geldigheidsduur van één jaar. Voor bepaalde categorieën van personen kan de geldigheidsduur langer zijn, met een maximum van vijf jaar (zie hoofdstuk I, § 2.13 en hoofdstuk V, § 2.1, GVI).
Het visum wordt in beginsel niet voor langere duur verleend dan waarvoor het is aangevraagd.
Visum met territoriaal beperkte geldigheid
Het visum met territoriaal beperkte geldigheid is een visum waarbij verblijf uitsluitend is toegestaan op het grondgebied van één of meer Schengenstaten. Zie voor gevallen waarin dergelijke visa kunnen worden afgegeven artikel 10, derde lid, SUO, artikel 11, tweede lid, SUO, artikel 14, eerste lid SUO, en artikel 16 SUO alsmede hoofdstuk I, § 2.3 en hoofdstuk V, § 3, GVI. Voor wat betreft de afgifte van visa met territoriaal beperkte geldigheid aan de grens, wordt verwezen naar eerdergenoemde Verordening (EG) Nr. 415/2003, BNL-bijlage I GVI en hoofdstuk I, § 2.4, BNL-kader, GVI. Zie verder bijlage 14 GVI voor wat betreft de melding aan de overige Schengenstaten omtrent de afgifte van deze visa.
In de regel wordt het visum in het paspoort gesteld. Artikel 14, eerste lid, SUO en bijlage 11 GVI bepalen wanneer een visum in een reisdocument kan worden aangebracht. In bepaalde gevallen worden het luchthaventransit-, reis- en doorreisvisum niet in het paspoort, maar op een afzonderlijk vel papier gesteld: een visumverklaring (zie voor het model BNL-bijlage VI GVI). Aan een visumverklaring wordt dezelfde betekenis toegekend als aan een visum, met dien verstande, dat de houder van een dergelijke visumverklaring te allen tijde in het bezit dient te zijn van het identiteitsdocument waarnaar in het visum wordt verwezen. Deze visumverklaringen kunnen geldig gemaakt worden voor één of meerdere Schengenstaten.
In de volgende gevallen moet het visum in de vorm van een visumverklaring worden afgegeven:
• collectief reizende vreemdelingen die overigens in het bezit zijn van de vereiste individuele documenten voor grensoverschrijding;
• vreemdelingen wier document voor grensoverschrijding door de betreffende Schengenstaat niet als ‘geldig document voor grensoverschrijding’ is erkend (zie artikel 14, tweede lid, SUO en hoofdstuk VI, § 5.4, GVI.)
Voor een overzicht van reisdocumenten welke recht geven op overschrijding van de buitengrenzen en waarin een visum kan worden aangebracht, wordt verwezen naar het overzicht van reisdocumenten bij de GVI.
Het kan hier een doorreisvisum of een reisvisum voor een verblijfsduur van ten hoogste dertig dagen betreffen, afgegeven aan vreemdelingen die:
• met gebruikmaking van een collectief document voor grensoverschrijding in groepsverband reizen (zie A2/6.2.4);
• een groep vormen van minimaal vijf en maximaal vijftig personen;
• in het bezit zijn van de vereiste individuele documenten voor grensoverschrijding, maar waarvan kan worden vastgesteld dat zij gezamenlijk reizen en een gezamenlijk reisdoel hebben. Het visum wordt in dit geval gesteld op een losse verklaring.
Zie ook hoofdstuk I, § 2.1.4, GVI. Voor wat betreft de afgifte van collectieve visa aan de grens zie verder Verordening (EG) Nr. 415/2003, BNL-bijlage I GVI en hoofdstuk V, § 4.5, BNL-kader, GVI.
Reizigerslijst voor schoolreizen binnen de EU
Aan scholieren van derde landen die rechtmatig in Nederland verblijven, kan ter vereenvoudiging van schoolreizen binnen de EU een reizigerslijst voor scholieren worden afgegeven overeenkomstig het Besluit van de Raad van de EU van 30 november 1994 (94/75/JBZ). Bij dit besluit is een standaard gemeenschappelijk formulier toegevoegd van een reizigerslijst. De reizigerslijst is opgenomen in bijlage 3b VV.
Met de reizigerslijst kunnen scholieren uit derde landen die rechtmatig verblijf hebben in een van de lidstaten in de eerste plaats visumvrij reizen tussen de lidstaten maar zij moeten wel nog voldoen aan de overige voorwaarden voor toegang. Lidstaten kunnen dan ook scholieren die niet aan de nationale voorwaarden voor toegang voldoen, de toegang weigeren.
Daarnaast hebben de lidstaten van de EU de lijst tevens erkend als geldig document voor grensoverschrijding, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
• de lijst is voorzien van recente foto’s van de op de lijst vermelde scholieren die niet in het bezit zijn van een identiteitsbewijs met foto;
• de verantwoordelijke instantie van de lidstaat moet de verblijfsstatus van de betrokken scholieren en hun recht om opnieuw tot het land te worden toegelaten hebben bevestigd en ervoor hebben gezorgd dat het document dienovereenkomstig gewaarmerkt is;
• de lidstaat van verblijf van de scholier in kwestie moet de andere lidstaten hebben meegedeeld dat hij de lijst als geldig document voor grensoverschrijding wenst te gebruiken.
De scholieren komen voor visumvrijstelling, door plaatsing op de reizigerslijst, in aanmerking indien:
• zij in het kader van een schoolexcursie deelnemen aan een groepsreis van leerlingen van een school voor algemeen vormend onderwijs (basisscholen, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor voortgezet onderwijs);
• zij deel uitmaken van een groep die begeleid wordt door een leerkracht van de desbetreffende school;
• de leerlingenlijst volledig is ingevuld en gewaarmerkt door het schoolhoofd en is voorzien van recente foto’s van de op de lijst vermelde scholieren voor zover deze niet in het bezit zijn van een identiteitsbewijs met foto; en
• zij rechtmatig in een van de Schengenstaten verblijven.
Criteria voor visumverlening (kort verblijf)
De criteria voor visumverlening zijn in beginsel gelijk aan de algemene criteria die gelden voor toegang zoals opgenomen in artikel 5, eerste lid, SGC. De criteria voor visumverlening zijn nader uitgewerkt in de GVI en de daartoe behorende bijlagen.
Een van de basiscriteria bij visumverlening is het voorkomen van illegale immigratie (zie ook hoofdstuk V, § 1.4, GVI). Hierbij is het aan de visumaanvrager om aannemelijk te maken – zo nodig middels het overleggen van documenten – dat de tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd. Bij de beoordeling of de tijdige terugkeer voldoende gewaarborgd kan worden geacht, kunnen meerdere wegingsfactoren een rol spelen. De onderstaande factoren moeten in samenhang worden gezien maar kunnen ook reeds op zichzelf leiden tot de conclusie dat de tijdige terugkeer onvoldoende is gewaarborgd:
• het ontbreken van een (sterke) sociale en economische band van de visumaanvrager met het land van herkomst.
• eerdere bezoeken van de visumaanvrager aan een of meer Schengenstaten, waarbij de regels omtrent de duur van het verblijf en aanmelding niet zijn gerespecteerd.
• “visumshoppen”: aanvrager die in een relatief korte tijd bij verschillende vertegenwoordigingen heeft getracht in het bezit gesteld te worden van een visum.
• Het overleggen van valse dan wel vervalste documenten bij de visumaanvraag.
• Het afleggen van valse of onjuiste verklaringen, ten einde de vertegenwoordiging ertoe te bewegen een visum te verstrekken.
• Gebruik maken van een minder geloofwaardige referent of garantsteller. Dit wil zeggen een persoon waarvan vast staat dat deze eerder vreemdelingen heeft uitgenodigd dan wel hiervoor garant heeft gestaan die niet (tijdig) zijn teruggekeerd.
De hierboven weergegeven opsomming is niet limitatief.
Zoals reeds in A2/4.2.3 werd vermeld, is in artikel 5, eerste lid, onder c, SGC aangegeven dat een vreemdeling dient te beschikken over voldoende middelen van bestaan. In bijlage 7 GVI is voor Nederland aangegeven dat het uitgangspunt hierbij een bedrag is van € 34 per persoon per dag. Tevens dient de vreemdeling in het bezit te zijn van een medische reisverzekering voor de duur van zijn verblijf in het Schengengebied (zie hoofdstuk V, § 1.4, GVI, de Benelux-Bijlage V en deel I, punt 4.1.2. GVI).
In geval de vreemdeling zelf niet over voldoende middelen beschikt, kan desondanks toegang worden verleend in geval een in Nederland rechtmatig verblijvende solvabele derde zich garant stelt voor de kosten die voor de staat of voor andere openbare lichamen voortvloeien uit het verblijf van de vreemdeling.
O
Paragraaf A2/4.3.8.2. Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
4.3.8.2 Voorwaarden verlening van visa aan de grens
De voorwaarden voor verlening van een visum aan de grens zijn opgenomen in artikel 1 van Verordening (EG) Nr. 415/2003 (zie ook BNL-bijlage I GVI). De belangrijkste voorwaarde hierbij is dat de vreemdeling kan aantonen dat door onvoorziene en dringende redenen hij niet in de gelegenheid is geweest een visum aan te vragen voorafgaand aan zijn komst naar de betreffende Schengen- staat. Overigens kan dit niet worden tegengeworpen aan familieleden van EU, EER of Zwitserse onderdanen die vallen onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer van personen.
Zie voor de visumafgifte aan de grens aan zeelieden Verordening (EG) Nr. 415/2003 en hoofdstuk V, § 4, BNL-kader, GVI.
P
Paragraaf A2/4.3.8.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Indien een vreemdeling nog geen toegang tot het Schengengebied heeft verkregen, kan het visum worden geannuleerd. Annulering kan alleen aan de grens geschieden en dient te geschieden door de ambtenaar belast met de grensbewaking. De annulering werkt terug tot en met het tijdstip van de verlening (zie bijlage 14 GVI en BNL-bijlage III GVI).
Het visum wordt in de volgende gevallen geannuleerd:
• indien de houder van het visum met het oog op weigering van toegang in het (N)SIS staat gesignaleerd, tenzij de betrokkene houder is van een door een van de lidstaten afgegeven visum of terugkeervisum en hij toegang wenst met het oog op doorreis tot het grondgebied van de lidstaat die het document heeft afgegeven;
• indien er ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat het visum op onrechtmatige/frauduleuze wijze is verkregen (bijvoorbeeld indien het evident is dat de houder van het visum valse of vervalste documenten heeft gebruikt voor verkrijging van het visum, of indien het opgegeven reisdoel een ander is, dan bij de visumaanvraag is aangegeven);
• indien het opgegeven land van hoofdverblijf niet in overeenstemming is met het land van visumafgifte en de vreemdeling het door hem opgegeven doel en duur van het verblijf niet alsnog aannemelijk kan maken (zie A2/4.2.3.1).
Het feit dat de onderdaan van een derde land aan de grens niet alle in artikel 5, tweede lid, SGC bedoelde bewijsstukken kan overleggen, leidt niet automatisch tot een besluit tot annulering van het visum. Annulering dient te worden onderscheiden van weigering van toegang, welke procedure inhoudt dat het visum niet wordt geannuleerd maar dat de ambtenaar belast met grensbewaking de houder van het visum de toegang tot het grondgebied weigert, bijvoorbeeld doordat de houder van het visum niet de bewijsstukken met betrekking tot het reisdoel kan tonen (zie BNL-bijlage III), of indien bij een reisvisum voor meerdere binnenkomsten betrokkene niet in het bezit blijkt te zijn van voldoende middelen van bestaan.
Voorafgaand aan het annuleren van het nog geldige visum (zowel visa afgegeven door de Nederlandse vertegenwoordiging als visa afgegeven door een andere Schengenstaat) dient toestemming door de Visadienst te worden verleend.
De annulering van het visum dient te geschieden door het aanbrengen van een stempel ‘GEANNULEERD’. In dat geval worden het optisch variabel kenmerk van de visumsticker, het veiligheidskenmerk “latent-beeldeffect” en het woord “visum” ter voorkoming van verder misbruik vernietigd door middel van een doorhaling.
De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt de Visadienst van deze beslissing onverwijld in kennis (zie bijlage 14 GVI en BNL-bijlage III GVI). Van geannuleerde visa dienen de volgende gegevens aan de Visadienst te worden verstrekt:
• datum en reden van annulering;
• naam van de houder van het visum;
• nationaliteit van de houder van het visum;
• aard en nummer van het reisdocument;
• nummer van de visumsticker;
• soort visum;
• datum en plaats waarop het visum werd afgegeven;
• vreemdelingennummer.
Voor zover het een door een andere Schengenstaat afgegeven visum betreft, stelt de Visadienst in beginsel binnen 72 uur de centrale autoriteiten van de Schengenstaat dat het visum heeft afgegeven in kennis van de annulering.
Annulering van een visum dient te worden onderscheiden van de intrekking van een visum (zie daarvoor A2/4.3.7).
Q
Paragraaf A2/5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
5.2 Minimumcontrole en grondige controle
Ingevolge artikel 7 SGC zijn er twee basisvormen van grenscontrole te onderscheiden: de minimumcontrole en de grondige controle.
R
Paragraaf A2/5.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Een ieder dient bij in- en uitreis aan een minimumcontrole te worden onderworpen.
Voor de inhoud van de minimumcontrole en de raadpleging van het OPS en NSIS wordt verwezen naar artikel 7, tweede lid, SGC.
S
Paragraaf A2/5.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Bij binnenkomst en uitreis worden onderdanen van derde landen (zie A2/1) aan een grondige controle onderworpen. Wat een grondige controle bij inreis en een grondige controle bij uitreis behelst, is uitgewerkt in artikel 7 derde lid, respectievelijk artikel 7, vierde lid, SGC.
T
Paragraaf A2/5.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Op grond van artikel 10 SGC dient bij overschrijding van de buitengrenzen van het Schengengebied in de in artikel 5, eerste lid, onder a, SGC bedoelde reisdocumenten van onderdanen van derde landen systematisch een in- of uitreisstempel te worden aangebracht.
Voor de nadere bepalingen inzake het afstempelen zij verder verwezen naar artikel 10 SGC en bijlage IV SGC.
In artikel 11 SGC is verder uitgewerkt hoe gehandeld dient te worden als in het grensoverschrijdingsdocument van een onderdaan van een derde land die onderworpen wordt aan een grenscontrole geen inreisstempel is aangebracht, terwijl deze stempel op grond van de SGC wel aangebracht zou moeten zijn.
In artikel 11 SGC wordt tevens ingegaan op de situatie dat een onderdaan van een derde land geen inreisstempel in zijn reisdocument heeft, terwijl dat wel het geval zou moeten zijn, maar het vermoeden dat hij niet (langer) voldoet aan de voorwaarden inzake rechtmatig verblijf kan weerleggen. Er wordt melding gemaakt van een in de bijlage VIII SGC opgenomen formulier, dat de vreemdeling in een dergelijke situatie overhandigd kan worden. Overhandiging van dit formulier hoeft niet standaard te gebeuren, maar enkel als de betrokken vreemdeling erom verzoekt.
Voorts wordt verwezen naar artikel 4.24 tot en met artikel 4.26 Vb voor het plaatsen van aantekeningen in reis- of identiteitspapieren, alsmede artikel 8.9 Vb voor wat betreft de onderdanen van derde landen die vallen onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer van personen.
Tevens wordt verwezen naar hetgeen in A3/3.6.3 is opgenomen in het kader van (het ontbreken van) in en uitreisstempels.
U
Paragraaf A2/5.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
5.4 Toegangsverlening onder voorwaarden
Er kan door ambtenaren belast met grensbewaking ‘toegang onder voorwaarden’ worden verleend:
• voor kort verblijf;
• aan een niet-visumplichtige vreemdeling die zijn verblijfsdoel in die zin wijzigt dat hij nog slechts kort verblijf beoogt.
Er mag bij ‘toegang onder voorwaarden’ geen aanleiding bestaan de toegang om redenen genoemd in artikel 5, eerste lid, SGC te weigeren en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden voor verblijf in de vrije termijn.
Bij toegang onder voorwaarden worden aantekeningen gesteld in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling. Deze aantekeningen kunnen betrekking hebben op:
• het stellen van zekerheid (zie A2/4.2.3.2); en
• het opleggen van een meldplicht.
De aantekeningen worden gesteld door middel van het aanbrengen van de sticker ‘Doorlating onder voorwaarden’. Deze sticker dient in het paspoort te worden aangebracht. De inreisstempel wordt half op en half onder het laminaat geplaatst.
Aan de Korpschef van de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven is gelegen, wordt van de toegang onder voorwaarden kennis gegeven door gebruik van een formulier (zie model M20). Een eventuele garantverklaring (zie A2/4.2.3.2) wordt met deze kennisgeving meegezonden. In het geval van een niet-visumplichtige vreemdeling die zijn verblijfsdoel wijzigt in kort verblijf worden eveneens de door de vreemdeling overgelegde verklaringen meegezonden.
Omtrent het opleggen van de meldplicht wordt opgemerkt dat dit in beginsel betekent: aanmelding binnen drie dagen bij de vreemdelingenpolitie van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven. Indien de vreemdeling in verband met een zaterdag, zondag of feestdag niet zou kunnen voldoen aan de verplichting tot aanmelding binnen drie dagen, wordt in het document voor grensoverschrijding de volgende aantekening gesteld: “aanmelden uiterlijk op ... (datum)”.
Indien daarvoor in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat, kan bij inreis eveneens een van de andere aantekeningen die zijn opgenomen in artikel 4.24, eerste lid, onder b, c en e Vb (doel en duur voorgenomen verblijf en de toepassing van de artikelen 2.4 tot en met 2.8 Vb) in het document voor grensoverschrijding worden gesteld.
V
Paragraaf A2/5.5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Aan iedereen die niet aan de toegangsvoorwaarden voldoet, wordt de toegang geweigerd. De weigering van toegang is:
• een met redenen omklede beslissing, genomen door de ambtenaar belast met de grensbewaking;
• welke geen uitstel gedoogt (of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de in de Vw genoemde termijn van uitstel ten uitvoer wordt gelegd);
• die door de vreemdeling in ontvangst moet worden genomen; en
• waarmee een vreemdeling bij het niet vervullen van de voorwaarden voor binnenkomst, wordt ontzegd het grondgebied van Nederland c.q. het Schengengebied binnen te komen en aldaar te verblijven.
Ingevolge artikel 3, derde lid, Vw dient in het geval een vreemdeling te kennen geeft asiel te willen vragen, een voornemen tot toegangsweigering te worden voorgelegd aan het Hoofd van de IND. Het Hoofd van de IND is bevoegd om in een dergelijke situatie een aanwijzing te geven omtrent het al dan niet weigeren van de toegang aan de vreemdeling in kwestie. In beginsel zal de toegang worden geweigerd en een vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd ex artikel 6, eerste en tweede lid Vw, waarna de vreemdeling, ter behandeling van het asielverzoek, zal worden geplaatst in AC Schiphol.
In het geval het voornemen bestaat om de toegang te weigeren aan een vreemdeling die een onderdaan van de EU, EER of Zwitserland is of dit stelt te zijn, dan dient dit voornemen te worden voorgelegd aan de IND. Ingevolge artikel 8.8, tweede lid, Vb mag toegangsweigering aan deze categorie personen pas plaatsvinden na een bijzondere aanwijzing daartoe van de Minister.
Indien, in andere dan de hierboven genoemde gevallen, het al dan niet verlenen van toegang nauw samenhangt met de toelatingsbeslissing, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking contact op met de IND. Dit gebeurt in elk geval indien de ambtenaar belast met grensbewaking het voornemen heeft de toegang te weigeren aan personen behorend tot een van onderstaande categorieën:
• de persoon die zich erop beroept Nederlander te zijn en/of daarmee te worden gelijkgesteld;
• de vreemdeling die zich op een bijzondere status beroept (zie A2/6.2.3);
• de vreemdeling die zich erop beroept dat hem lang verblijf in Nederland is toegestaan;
• de vreemdeling die in het bezit is van een geldige mvv;
• buitenlandse adoptie(f)- en pleegkinderen.
Voorts neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking contact op met de IND indien het weigeren van toegang leidt tot het schaden van een wezenlijk humanitair belang en wanneer een wezenlijk Nederlands belang (bijvoorbeeld het bijzonder urgente reisdoel van de vreemdeling) zich tegen weigering van toegang verzet.
In beginsel wordt toegang geweigerd aan een vreemdeling van wie blijkt dat hij lang verblijf beoogt, indien de vereiste mvv ontbreekt. Met machtiging van de IND kan echter onder bepaalde voorwaarden toegang worden verleend, indien de vreemdeling zijn verblijfsdoel wijzigt, dan wel wanneer een wezenlijk Nederlands belang of een klemmende reden van humanitaire aard zich tegen weigering van toegang verzet.
W
Paragraaf A2/5.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
5.5.2 Procedures voor weigering van toegang aan de grens
De toegangsweigering van een onderdaan van een derde land geschiedt schriftelijk door uitreiking van een standaardformulier aan de vreemdeling. De toegang wordt geweigerd ingevolge artikel 13 juncto artikel 5, eerste lid, SGC.
In een weigeringsformulier conform het standaardformulier zoals opgenomen in bijlage V, deel B, SGC worden de redenen aangekruist op grond waarvan de toegang wordt geweigerd. Gedetailleerde voorschriften inzake weigering van toegang zijn opgenomen in Bijlage V, deel A, SGC.
Indien de vreemdeling weigert het formulier te ondertekenen, maakt de ambtenaar belast met de grensbewaking daarvan melding in het vak ‘opmerkingen’ op het formulier. De vreemdeling ontvangt een kopie.
Voor de wijze waarop gehandeld dient te worden bij toegangsweigering aan onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland (inclusief familieleden) wordt verwezen naar A2/6.2.2.2. Voor de wijze waarop gehandeld dient te worden bij toegangsweigering aan onderdanen van België en Luxemburg wordt verwezen naar A2/6.2.2.3.
X
Paragraaf A2/5.5.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
5.5.4 Aanwenden van rechtsmiddelen
De schriftelijke toegangsweigering is een besluit waartegen de vreemdeling administratief beroep kan instellen. Met het oog hierop dient in geval van toegangsweigering de vreemdeling naast het uitgereikte standaardformulier ook in het bezit te worden gesteld van een folder ‘Rechtsmiddelen’.
Indien een geweigerde vreemdeling om een raadsman verzoekt, zendt de grensbewakingsambtenaar hieromtrent een faxbericht aan de meldcentrale rechtsbijstand. Het administratief beroepschrift kan binnen vier weken worden ingediend bij de Minister. De behandeling van het administratief beroepschrift mag niet in Nederland worden afgewacht. Betrokkene dient Nederland ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk te verlaten, tenzij er sprake is van een (eerste) verzoek om een voorlopige voorziening.
Y
Paragraaf A2/5.5.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
5.5.5 De toegang blijft geweigerd
Indien de vreemdeling Nederland niet onmiddellijk kan verlaten, wordt een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vw, of vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw opgelegd. In het laatste geval wordt de vreemdeling in afwachting van het vertrek geplaatst in een grenslogies (zie ook A5/2.2)
Ook als de geweigerde vreemdeling zijn vrijheid wordt ontnomen, bijvoorbeeld op strafrechtelijke gronden, blijft hem de toegang geweigerd. In dat geval blijft ook de terugvoerverplichting (zie A2/5.5.7 en A2/7.1.4) in stand en blijft de mogelijkheid bestaan om hem – na expiratie van de straf – in een grenslogies zijn vrijheid te ontnemen in afwachting van zijn uitzetting (artikel 6 juncto artikel 7 Vw). Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de vreemdeling op grond van het WvSv bijvoorbeeld in een huis van bewaring wordt geplaatst. Het is dus mogelijk om de vreemdeling na vrijlating uit het huis van bewaring op grond van artikel 6 Vw zijn vrijheid te ontnemen (zie model M19 en model M118). Artikel 7 Vw is tevens van toepassing op personen in Nederlandse gevangenissen in verband met hun berechting door een internationaal gerecht.
Z
Paragraaf A2/5.5.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Indien een vreemdeling de toegang wordt geweigerd heeft dat niet alleen betrekking op toegang tot Nederland, maar – behoudens uitzonderingen – op het hele Schengengebied. Wanneer de toegang geweigerd wordt, betrokkene een asielaanvraag indient en er naar aanleiding daarvan op grond van de Dublin Verordening een verzoek tot overname van de asielaanvraag ingediend wordt bij een andere staat, kan de situatie anders zijn.
Als immers het Dublinland waarbij het verzoek tot overname ingediend wordt, tevens een Schengenstaat is en het overnameverzoek gebaseerd is op de eerdere aanwezigheid van de asielzoeker in die Schengenstaat, dan was er doorgaans al sprake van feitelijke toegang tot het Schengengebied en kan de toegang dus niet alsnog geweigerd worden.
Het vorenstaande betekent dat alleen indien een verzoek tot overname van de asielaanvraag gedaan kan worden op grond van de Overeenkomst van Dublin, maar niet tevens op grond van het Akkoord van Schengen en de SUO, de toegang geweigerd kan worden en één van de maatregelen van artikel 6 Vw opgelegd kan worden (zie model M19 en model M118).
In de situatie waarin een overnameverzoek wordt ingediend bij de Nederlandse autoriteiten dan wel waarin de Nederlandse autoriteiten afzien van het doen van een overnameverzoek en de asielaanvraag op grond van artikel 3, vierde lid, Overeenkomst van Dublin aan zich trekken, doet zich hetzelfde voor. Ook in deze zaken is van belang of de asielzoeker onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in Nederland in een Schengenstaat (waaronder Nederland) is geweest en zich daar reeds de verdere feitelijke toegang tot het Schengengebied heeft verschaft. Is dat het geval, dan is het niet (meer) mogelijk om de asielzoeker de toegang tot Nederland en daarmee het Schengengebied te weigeren.
Is het overnameverzoek gericht aan of gedaan door een Dublinland dat geen Schengenstaat is, blijft de toegang geweigerd. Met andere woorden, is de asielzoeker onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in een Dublinland geweest dat geen Schengenstaat is, dan had en heeft hij geen feitelijke toegang tot het Schengengebied.
Aan Dublinclaimanten aan wie de toegang niet geweigerd kan worden, wordt de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 55 Vw opgelegd of, indien aan de voorwaarden daarvan wordt voldaan, de maatregel van artikel 59 Vw.
AA
Paragraaf A2/5.5.8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
5.5.8 Bijzondere aandachtspunten voor de grensdoorlaatposten
Vreemdelingen aan wie de toegang wordt geweigerd, dienen – ongeacht of zij wel of niet een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indienen – voor terugname te worden geclaimd bij de vervoerder.
Voor vreemdelingen die geen aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indienen, dient het vertrek te worden geëffectueerd met als bestemming de plaats van het opstappen dan wel een andere plaats waar de toegang van de vreemdeling gewaarborgd is zodra plaatsing aan boord van een luchtvaartuig van de betreffende maatschappij mogelijk is. Voor meer bijzonderheden zie Annex 9 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart van 7 december 1944 (het Verdrag van Chicago).
Vreemdelingen aan wie de toegang wordt geweigerd, dienen – ongeacht of zij wel of niet een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indienen – voor terugname te worden geclaimd bij de vervoerder.
Voor vreemdelingen die geen aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indienen, dient het vertrek te worden geëffectueerd zodra het aanvoerende schip vertrekt, tenzij het vertrek voordien, in overleg met de verantwoordelijke reder, op andere wijze kan worden geëffectueerd.
AB
Paragraaf A2/6.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Voor de definities van de volgende begrippen wordt verwezen naar artikel 2, SGC:
• regelmatige veerverbindingen
• vervoerder
• cruiseschip
• pleziervaart
• kustvisserij
Daarnaast zijn de volgende begrippen met hun omschrijvingen van belang:
• passagiers: alle aan boord van een schip verblijvende personen, niet zijnde verstekelingen, die geen deel uitmaken van de bemanning;
• bemanning: de personen die zijn aangemonsterd om aan boord rechtstreeks met de vaart verband houdende werkzaamheden te verrichten, en als zodanig op de bemanningslijst staan vermeld;
• scheepsagent: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die ter plaatse de reder in al zijn functies als reder vertegenwoordigt;
• verstekeling: een persoon die zich ophoudt op een schip of in de lading van een schip, zonder de toestemming van de vervoerder of de kapitein van het schip en wiens aanwezigheid op het schip wordt ontdekt na vertrek uit een haven of wiens aanwezigheid in de lading wordt ontdekt in de haven van aankomst.
Voor de specifieke voorschriften voor de grenscontrole van zeegrenzen, zij verwezen naar artikel 18 en Bijlage VI, onder 3, SGC, waar verder onderscheid wordt gemaakt naar verschillende segmenten, te weten: cruiseschepen, pleziervaart, kustvisserij en veerverbindingen.
Bijzondere regels in verband met de toegang en grenscontrole van zeelieden worden verder behandeld in A2/6.2.7, artikel 3 van Bijlage VI en Bijlage VII, onder 3, SGC.
Als nadere toelichting op hetgeen in Bijlage VI, onder 3.2.6, SGC is opgenomen omtrent de pleziervaart wordt het volgende opgemerkt.
Wanneer een pleziervaartuig komend van buiten Schengen via een andere jachthaven dan een grensdoorlaatpost Nederland en het Schengengebied wil inreizen, is dat toegestaan, mits de gezagvoerder zijn aankomst aankondigt bij de havenmeester en aangeeft waarom hij via diens haven wil inrezien, alsmede de havenmeester voorziet van een lijst van alle opvarenden. De havenmeester dient bij de grensbewakingsautoriteiten melding te maken van de (aan)komst van het pleziervaartuig en de lijst met opvarenden door te geven.
Wanneer een pleziervaartuig komend van buiten Schengen voornemens was via een grensdoorlaatpost Nederland cq. het Schengengebied in te reizen, maar dat door een situatie van overmacht (ernstige ziekte/technische problemen) niet kan, dient de havenmeester van de haven waar het pleziervaartuig naar toe is uitgeweken bij de grensbewakingsautoriteiten melding maken van de aankomst van het pleziervaartuig.
AC
Paragraaf A2/6.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Voor de definities van de begrippen ‘interne vlucht’ en ‘vervoerder’ wordt verwezen naar artikel 2, SGC.
Voor de specifieke voorschriften voor de grenscontrole van luchtgrenzen, zij verwezen naar artikel 18 en Bijlage VI, onder 2, SGC, waar een verder onderscheid wordt gemaakt naar segmenten, te weten: internationale luchthavens, secundaire luchthavens en particuliere vluchten.
Bijzondere regels in verband met de grenscontrole van piloten en bemanningsleden van vliegtuigen worden behandeld in artikel 19 en Bijlage VII, onder 2, SGC.
AD
Paragraaf A2/6.2.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
6.2.2.2 Onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland (en familieleden)
De gunstiger regels in verband met toegang voor onderdanen van de EU, EER en Zwitsersland, alsmede hun familieleden, zijn in de Vw en het Vb verwerkt. Verwezen wordt naar hoofdstuk 8, Afdeling 2, paragraaf 2 Vb. In het kader van toegang en de eerste periode van het rechtmatig verblijf zijn de artikelen 8.7 tot en met 8.11 Vb het meest relevant.
Artikel 8.7 Vb geeft aan welke vreemdelingen onder welke omstandigheden onder de toepassing van het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen. Voor een nadere uitwerking van (de bepalingen die gelden voor) de categorieën vermeld in artikel 8.7 Vb wordt verwezen naar B10.
Voor de onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede voor de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, gelden in beginsel de in de artikelen 4 Vw en 4.4, 4.6 en 4.8 tot en met 4.16 Vb genoemde algemene verplichtingen in verband met grenscontrole. Zij kunnen bij passage van de buitengrens in beginsel (enkel) aan een minimumcontrole worden onderworpen (zie A2/5.2.1).
Voor wat betreft het vereiste om te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding geldt voor onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland dat naast een geldig nationaal paspoort ook een geldige identiteitskaart volstaat. Het familielid dat onderdaan is van een derde land dient echter als hoofdregel te beschikken over een geldig nationaal paspoort dat is voorzien van een visum (zie A2/4.3.1 voor het visumvereiste). Zoals is aangegeven in A2/4.3.1, zijn (in beginsel visumplichtige) familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb vrijgesteld van de visumplicht als zij in het bezit zijn van een geldige verblijfskaart afgegeven door één van de EU-/EER-landen of Zwitserland.
Er wordt geen in- of uitreisstempel aangebracht in de documenten van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland. Een stempel wordt evenmin aangebracht in de documenten van familieleden bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, op voorwaarde dat zij een door Zwitserland of één van de EU-/EER-landen afgegeven verblijfskaart overleggen (zie artikel 8.9 Vb).
Indien daartoe op grond van bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat, kunnen onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, worden onderworpen aan een grondige controle (zie A2/5.2.2). Ook vragen omtrent doel en duur van het verblijf kunnen worden gesteld indien niet vaststaat of het om een onderdaan van de EU, EER en Zwitserland gaat, dan wel de familieleden daarvan, en indien de antwoorden op die vragen noodzakelijk zijn voor het onderzoek naar de status van betrokken persoon. Controle op bestaansmiddelen vindt echter niet plaats (zie artikel 4.5, eerste lid, onder a, en derde lid Vb) tenzij de status van de betrokken persoon onduidelijk is en deze controle noodzakelijk is voor de vaststelling van de status van betrokkene.
Ingevolge artikel 8.8, eerste lid, Vb kan aan onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, die beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding de toegang slechts worden geweigerd:
a. indien hij op grond van zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt;
b. in het geval van potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie dan wel andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, ten aanzien waarvan in Nederland beschermende regelingen ten aanzien van Nederlanders worden getroffen;
c. indien hij om redenen van de openbare orde of openbare veiligheid uit Nederland is verwijderd en sinds de verwijdering nog geen redelijke termijn is verstreken.
Van belang is dat de beoordeling uitsluitend gebaseerd mag zijn op het gedrag van betrokkene. Bij de toepassing van deze bepaling moet het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen (artikel 3:4 Awb) en vormen strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf nog geen voldoende grond om toegang te weigeren. Van een dergelijke bedreiging zal onder meer sprake zijn indien de vreemdeling in het OPS staat gesignaleerd als ‘ongewenst vreemdeling’ of ‘ongewenstverklaard ex artikel 67 Vw’ en bij bezit van verboden wapens of verdovende middelen.
Het gaat hier enkel om potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voorzover in Nederland beschermende regelingen zijn getroffen ten aanzien van de eigen onderdanen. Daarbij kan, naast de in gezondheidswetgeving gebruikelijke ziekten als pest, cholera en gele koorts, ook worden gedacht aan nieuwere ziekten als Sars. Verwezen wordt artikel 2, onderdeel a, Infectieziektenwet.
De vreemdeling die eerder om redenen van openbare orde of openbare veiligheid is verwijderd kan na verloop van een redelijke termijn en in ieder geval na drie jaar na zijn vertrek een aanvraag indienen om opheffing van het eerdere besluit om hem uit Nederland te verwijderen. Gelet op het feit dat verblijfsbeëindiging persoonlijk gedrag vereist dat een actuele, werkelijke en (voldoende) ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, ligt het voor de hand dat de vreemdeling tevens ongewenst zal zijn verklaard (zie A5/6). In die gevallen betreft het in de Nederlandse situatie derhalve een aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring. Gedurende de behandeling van deze aanvraag heeft de vreemdeling geen recht van toegang tot Nederland.
Zoals is aangegeven in A2/5.5.1, dient bij de vreemdeling die onderdaan is (of stelt te zijn) van de EU, de EER of Zwitserland, voorafgaand aan toegangsweigering de IND te worden geraadpleegd (zie ook artikel 8.8, tweede lid, juncto artikel 8.7, eerste lid, Vb). Indien wordt overgegaan tot toegangsweigering moet een schriftelijke gemotiveerde beschikking worden uitgereikt (zie artikel 8.8, tweede lid, Vb). Hiervoor kan model M18 worden gebruikt. De toegang wordt geweigerd ingevolge artikel 3, eerste lid, onder d, Vw juncto artikel 8.8 Vb. De motivering moet concreet zijn; niet mag worden volstaan met de enkele mededeling dat de betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid. Bij de kennisgeving van de toegangsweigering moet worden vermeld dat daartegen binnen 4 weken administratief beroep kan worden ingesteld bij de IND. De behandeling van het administratief beroepschrift mag niet in Nederland worden afgewacht. Betrokkene dient Nederland ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk te verlaten, tenzij er sprake is van een (eerste) verzoek om een voorlopige voorziening. Het aanbrengen van een (toegangs)weigeringsstempel is eveneens van toepassing op burgers van de EU en onderdanen van EER-landen en Zwitserland.
Zoals aangegeven in A2/4.4.1, wordt sedert de implementatie op 29 april 2006 van Richtlijn 2004/38/EG van 29 april 2004, betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, ten aanzien van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland niet langer onderscheid gemaakt tussen rechtmatig verblijf in de vrije termijn en rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan. Ingevolge artikel 8.11, eerste lid, onder a en b Vb, heeft een vreemdeling rechtmatig verblijf gedurende een periode van drie maanden na inreis indien hij:
• beschikt over een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort; of
• het bewijs van zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig met andere middelen levert.
Een eerste termijn van drie maanden geldt ten aanzien van familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb die geen onderdaan zijn van de EU, de EER of Zwitserland, met dien verstande dat dat gezinslid in het bezit moet zijn van een geldig paspoort (zie artikel 8.11, tweede lid, Vb). Andere documenten dan het paspoort worden niet geaccepteerd.
Overigens, een vreemdeling die niet beschikt over het vereiste document voor grensoverschrijding, kan pas worden uitgezet nadat hem gedurende een redelijke termijn de gelegenheid is gegeven dat document te verkrijgen of op andere wijze vast te stellen of te bewijzen dat hij het recht op vrij verkeer en verblijf geniet (zie artikel 8.8, vierde lid, Vb).
AE
Paragraaf A2/6.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
6.2.3 Bijzondere categorieën personen
Voor wat betreft de bijzondere regels voor staatshoofden en houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort en leden van internationale organisaties wordt verwezen naar artikel 19 en Bijlage VII, onder 1. en 4, SGC. Ter toelichting en aanvulling voor de Nederlandse situatie is het volgende van belang.
AF
Paragraaf A2/6.2.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
6.2.3.1 Diplomatieke en consulaire ambtenaren
De vreemdelingen van de categorie waarop de bepalingen van dit onderdeel betrekking hebben, dienen te worden onderscheiden in drie groepen:
a. niet-duurzaam verblijf;
b. duurzaam verblijf;
c. doorreis.
Op vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten als lid van een diplomatieke zending of consulaire post, hun gezinsleden en hun personeel, is de Vw niet van toepassing indien zij niet-duurzaam in Nederland verblijven. Op grond van de Weense Verdragen inzake het Diplomatiek Verkeer en de Consulaire Betrekkingen komt hen een bijzondere status toe. Zij zijn door de Minister van BuZa in het bezit gesteld van het geprivilegieerdendocument (zie model M81).
De bijzondere status houdt onder meer in dat de maatregelen van uitzetting krachtens de Vw op hen niet kunnen worden toegepast. Hun toegang, toelating en verblijf hier te lande richten zich naar de algemene regelen van volkenrecht.
Houders van diplomatieke, officiële en dienstpaspoorten van de landen vermeld in bijlage 2, overzicht A, GVI zijn vrijgesteld van de visumplicht. Wel moeten zij bij grensoverschrijding beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding (zie bijlage 3, onder e, VV).
Zoals is aangegeven in A2/5.5.1, dient in het geval het voornemen bestaat om de toegang te weigeren aan een persoon die zich op een bijzondere status beroept, eerst contact op te worden genomen met de IND.
Op vreemdelingen die reeds een jaar of meer op grond van artikel 8 Vw rechtmatig in Nederland verblijven, die gerechtigd zijn arbeid al dan niet in loondienst te verrichten en in dienst treden van een diplomatieke missie of consulaire post, blijft de Vw in volle omvang van toepassing. Het betreft met name vreemdelingen die door de diplomatieke zending of consulaire post lokaal zijn geworven.
Vreemdelingen van deze categorie ontvangen wel een geprivilegieerdendocument afgegeven door het Ministerie van BuZa. Daarop komt echter een lettercode voor, met een verklaring waaruit bovengenoemde, niet-bijzondere status blijkt (zie model M81-A).
Lokaal geworven personeel dat vóór 1 augustus 1987, vanaf welke datum het onderscheid tussen duurzaam en niet-duurzaam verblijf wordt gemaakt, in het bezit was van een legitimatiebewijs afgegeven door de Minister van BuZa, behoudt de verworven bijzondere status tot beëindiging van het dienstverband.
Ten aanzien van diplomatieke en consulaire ambtenaren, hun gezinsleden en personeel, welke slechts op doorreis in Nederland zijn, is de Vw niet van toepassing voor zover het de doorreis naar of terugkeer van de diplomatieke zending of consulaire post in een derde land betreft. Hetgeen onder a is opgemerkt over de bijzondere status geldt ook hier.
AG
Paragraaf A2/6.2.3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
6.2.3.3 Leden van internationale organisaties
Naast hetgeen hieromtrent is opgenomen in bepaling 4.4. Bijlage VII, SGC, geldt dat de Vw in het algemeen niet van toepassing is op vreemdelingen die een bijzondere status bezitten krachtens een zetelovereenkomst gesloten met een internationale organisatie waarin is bepaald dat de zetel, dat wil zeggen hoofdkantoor, in Nederland is gevestigd en waarin (mede) bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie. Zij zijn in het bezit van het eerdergenoemde geprivilegieerdendocument (zie model M81). Voor deze categorie geldt hetgeen hierboven bij a (niet-duurzaam verblijf) is opgemerkt over de bijzondere status. Voor een overzicht van de categorieën vreemdelingen die krachtens een internationale overeenkomst een geprivilegieerdendocument bezitten, wordt verwezen naar B12/4.
AH
Paragraaf A2/6.2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
6.2.5 Piloten en andere bemanningsleden van luchtvaartuigen
Voor wat betreft de bijzondere regels voor piloten en andere bemanningsleden van vliegtuigen wordt verwezen naar artikel 19 en Bijlage VII, onder 2, SGC.
Zie tevens GVI, bijlage 1, II, onderdeel 1, BNL-kader.
AI
Paragraaf A2/6.2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
6.2.6 Transitpassagiers van vliegtuigen
In artikel 2.4 Vb zijn bepalingen opgenomen over vreemdelingen die als passagier van een vliegtuig een vliegveld aandoen (transiteren).
Voor wat betreft het luchthaventransitvisum staat in bijlage 3 GVI opgesomd voor de onderdanen van welke landen geldt dat zij zijn vrijgesteld van het visumvereiste.
Aan visumplichtige transitpassagiers van vliegtuigen die in het bezit zijn van een voor het Benelux-gebied geldig paspoort doch niet van het vereiste visum en die door omstandigheden buiten hun wil hun reis niet kunnen voortzetten, kan onder voorwaarden toegang tot het Benelux-gebied worden verleend.
Zie voor transitpassagiers van vliegtuigen tevens de Benelux Voorschriften Verzameling Deel IV, onder J.
In beginsel wordt toegang verleend tot het Benelux-gebied indien:
• de onderbreking plaatsvindt wegens van de wil van de vreemdeling onafhankelijke omstandigheden (bijvoorbeeld ongunstige weersomstandigheden, technische storingen enz.);
• hij van één van de daartoe aangewezen luchthavens zal vertrekken;
• hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en reisbiljetten op grond waarvan zijn doorreis en toegang tot het land van bestemming vaststaat; en
• hij voldoet aan artikel 12, eerste lid, onder b en d, Vw.
De toegang wordt verleend voor de duur die noodzakelijk is om de doorreis per eerstvolgende gelegenheid te kunnen voortzetten. De toegang kan worden geweigerd aan personen ten aanzien van wie een gegrond vermoeden bestaat dat zij toegang vragen voor een ander doel dan waarvoor deze regeling bedoeld is.
Als blijk van de verleende toegang aan de transitpassagier, wordt in het reisdocument van de transitpassagier een aantekening gesteld. De tekst van deze aantekening luidt:
“Toegang tot het Benelux-gebied verleend van geldig tot , (vermelding relevante artikel en lid).” Voorts wordt een territoriaal beperkt visum verleend voor de duur die noodzakelijk is om de doorreis te kunnen voortzetten. Daarbij komt een inreisstempel en handtekening van de ambtenaar die toegang verleent.
In plaats van het stellen van een aantekening kan, in het geval van toegangverlening aan de transitpassagier van een vliegtuig, een afzonderlijke verklaring aan de vreemdeling worden verstrekt (zie bijlage 5a VV).
De territoriale geldigheid van de toegang wordt beperkt wanneer het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling niet geldig is voor België of Luxemburg. In dat geval wordt bij de aantekening aangegeven voor welk(e) Benelux-land(en) deze geldig is.
Indien de vreemdeling aan wie toegang is verleend niet op het voorgeschreven tijdstip is vertrokken, moet hiervan onmiddellijk kennis worden gegeven aan de ambtenaren der KMar belast met het toezicht op vreemdelingen, alsmede aan de vreemdelingenpolitie.
AJ
Paragraaf A2/6.2.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Voor wat betreft de bijzondere regels voor zeelieden wordt verwezen naar artikel 19 en Bijlage VII, onder 3, SGC. Ter toelichting en aanvulling voor de Nederlandse situatie is het volgende van belang.
AK
Paragraaf A2/6.2.7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
6.2.7.1 Specifieke voorschriften voor zeelieden
Op grond van de Wet op de uitgebreide identificatieplicht is een politieambtenaar bevoegd tot het vorderen van een identiteitsbewijs voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor zijn taakuitoefening. In dat geval dienen ook passagierende zeelieden een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Een geldig grensoverschrijdingsdocument is in dat geval voldoende. Zeelieden kunnen eveneens aan een grensbewakingscontrole worden onderworpen voordat zij het vaartuig, verlaten dan wel betreden.
Wanneer een zeeman niet of niet langer aan de in de SGC neergelegde voorwaarden voor passagieren voldoet, stelt het hoofd van de doorlaatpost daaromtrent een aantekening op de bemanningslijst achter de naam van de zeeman. Bij gevaar voor de openbare orde kan het hoofd van de doorlaatpost/het hoofd van dienst volstaan de vreemdeling de verplichting op te leggen aan boord van het schip te blijven. Zonodig kan hij de zeeman in dit geval ook met toepassing van artikel 50 Vw overbrengen naar de vreemdelingenpolitie. Dit laatste geschiedt steeds:
• wanneer de zeeman staat gesignaleerd als ongewenst vreemdeling of als ongewenst verklaarde vreemdeling op grond van artikel 67 Vw; of
• wanneer de zeeman is achtergebleven na vertrek van het schip, dan wel is afgemonsterd, zonder te voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst en verblijf in Nederland.
De ambtenaar belast met grensbewaking hoeft geen machtiging te vragen voor het verlenen van een visum aan zeelieden die toegang willen tot andere dan de gemeenten waarin de haven gelegen is waar hun schip is afgemeerd of de daaraan grenzenden gemeenten. Zoals is aangegeven in A2/4.3.3.1, bestaat met betrekking tot het doorreisvisum voor transiterende zeelieden een separate regeling (inclusief een standaardformulier). Zie hiervoor Verordening (EG) Nr. 415/2003 en hoofdstuk V, § 4, BNL-kader, GVI. Behalve de daar genoemde voorwaarden gelden voor zelfstandige verlening van een visum in dit geval bovendien de volgende voorwaarden:
• de betreffende zeeman moet deel uit blijven maken van de bemanning van het schip waarop hij het Schengengebied is binnen gekomen;
• de betrokken rederij of agent moet zich garant stellen door ondertekening van een verklaring zoals opgenomen in bijlage 6a en 6b VV.
AL
Paragraaf A2/6.2.7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Aan visumplichtige zeelieden die na aankomst in Nederland onmiddellijk in een ziekenhuis moeten worden opgenomen en die niet in het bezit zijn van het vereiste visum, kan door het hoofd van de doorlaatpost, ongeacht hun nationaliteit, zonder voorafgaande machtiging, een visum voor ten hoogste vijftien dagen worden verstrekt, waarvan de geldigheid is beperkt tot Nederland.
Niet-visumplichtige zieke zeelieden, die niet in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding kunnen zonder voorafgaande machtiging in het bezit worden gesteld van een bijzonder doorlaatbewijs, mits hun identiteit op enigerlei wijze kan worden aangetoond.
In alle gevallen waarin een zieke zeeman op de hiervoor bedoelde wijze tot Nederland wordt toegelaten, dient de Korpschef van de politieregio waaronder de gemeente ressorteert waarin het ziekenhuis staat, schriftelijk te worden geïnformeerd. Indien de zieke zeeman lijdt aan een ziekte die een gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren, is hetgeen is bepaald in A2/5.5.3 van toepassing.
AM
Paragraaf A2/6.2.7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
6.2.7.3 Werkzoekende zeelieden
Zeelieden die werk willen zoeken aan boord van een in één van de Schengenhavens liggend schip, zonder dat uit een verklaring van de rederij/scheepsagent de mogelijkheid van aan- of overmonstering blijkt, moeten aan alle voorwaarden voor toegang voldoen.
Voor wat betreft het vereiste van een geldig grensoverschrijdingsdocument geldt, dat voor werkzoekende zeelieden het zeemansboekje niet in de plaats van het paspoort kan treden.
Indien in het geldig document van grensoverschrijding het benodigde visum ontbreekt, kan aan werkzoekende zeelieden aan de grens een reisvisum met een geldigheid van maximaal vijftien dagen worden afgegeven, mits aan alle overige voorwaarden voor toegang wordt voldaan. Indien nodig kan in uitzonderlijke gevallen na ommekomst van de vijftien dagen termijn een wijziging of verlenging van de geldigheidsduur van het reisvisum bij de Visadienst, of (voor zover het de in de regio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeelieden betreft) bij de ZHP worden gevraagd.
Deze werkzoekende zeelieden moeten bovendien met een zeemansboekje (-paspoort) of andere bewijsmiddelen kunnen aantonen dat zij daadwerkelijk het beroep van zeeman uitoefenen.
AN
Paragraaf A2/6.2.7.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.
AO
Paragraaf A2/6.2.7.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.
AP
Paragraaf A2/6.2.9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
6.2.9 Minderjarigen (inclusief adoptie(f)- en pleegkinderen)
Deze paragraaf gaat over minderjarigen, inclusief adoptie(f)- en pleegkinderen, aan wie (nog) geen lang verblijf in Nederland is toegestaan.
Voor wat betreft de bijzondere regels voor minderjarigen wordt verwezen naar artikel 19 en Bijlage VII, onder 6, SGC. Minderjarigen worden op dezelfde wijze gecontroleerd als volwassenen, ongeacht of zij alleen reizen dan wel begeleid worden.
AQ
Paragraaf A2/6.2.10.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
6.2.10.1 In Nederland voor lang verblijf toegelaten vreemdelingen
Toegang wordt steeds verleend aan:
• vreemdelingen die in het bezit zijn van een geldig paspoort en een geldige verblijfsvergunning afgegeven door één der Schengenstaten;
• vreemdelingen die in het bezit zijn van een paspoort alsmede een geldig verblijfsdocument (zie bijlagen 7a, 7b, 7c, 7d en 7e VV).
Ten aanzien van de tweede voorwaarde geldt voorts dat aan een persoon met een door de Nederlandse autoriteiten afgegeven paspoort of identiteitskaart die gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer van personen (zie B10) en (vervolgens) verwijderd is door een andere lidstaat om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid, door de Nederlandse ambtenaar belast met de grensbewaking zonder formaliteiten toegang dient te worden verleend. Dit geldt ook wanneer het paspoort of de identiteitskaart is vervallen of de nationaliteit van de houder wordt betwist (zie artikel 8.10 Vb).
Inwonende kinderen beneden de twaalf jaar zijn meestal opgenomen in de vergunning van hun ouders. Deze kinderen worden ook feitelijk in het bezit gesteld van een verblijfsdocument (zie artikel 4.21, tweede lid, Vb).
Alle hierboven genoemde vreemdelingen zijn in geval van terugkeer naar Nederland vrijgesteld van de visumplicht (bijlage 3, onder A, VV).
a. Vreemdelingen die kunnen aantonen dat hen lang verblijf in Nederland is toegestaan.
Vreemdelingen aan wie lang verblijf in Nederland is toegestaan zijn bij in- en uitreis verplicht om het in hun bezit zijnde document voor grensoverschrijding desgevraagd aan een grensbewakingsambtenaar te tonen en te overhandigen (zie artikel 4.5 Vb).
Ten aanzien van vreemdelingen die kunnen aantonen dat hen lang verblijf in Nederland is toegestaan blijft controle op bestaansmiddelen achterwege. Hen wordt niet gevraagd naar doel en duur van het verblijf. Wel kan controle aan de hand van het OPS plaatsvinden, met name met het oog op tenuitvoerlegging van signaleringen die verband houden met de Vw (zie A3/9).
Zoals is aangegeven in A2/5.5.1, dient in het geval het voornemen bestaat om de toegang te weigeren aan een persoon die zich er op beroept dat hem lang verblijf in Nederland is toegestaan, eerst contact op te worden genomen met de IND.
b. Vreemdelingen aan wie lang verblijf in Nederland niet meer is toegestaan / bij twijfel omtrent het verblijfsrecht
Uit een signalering in het OPS kan blijken dat de verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd is ingetrokken dan wel de geldigheidsduur is verstreken. Aan de houder van een geldig paspoort en van een verblijfsvergunning waarvan de geldigheidsduur nog maar korte tijd is verstreken kan, wanneer hij een redelijke grond kan aanvoeren voor zijn verlate terugkeer, toegang worden verleend. In ieder geval dient de grensbewakingsambtenaar zo veel mogelijk direct de verblijfsrechtelijke status na te gaan. Indien de vreemdeling wordt doorgelaten dient met toepassing van artikel 4.26 Vb een meldplicht te worden opgelegd.
Wanneer de vreemdeling niet kan aantonen of aannemelijk kan maken dat hem lang verblijf in Nederland is toegestaan, kan voor vaststelling van zijn verblijfsrechtelijke positie contact worden opgenomen met de vreemdelingenpolitie van de politieregio in welke de gestelde woon- of verblijfplaats van de vreemdeling is gelegen, dan wel met de IND.
AR
Paragraaf A2/6.2.10.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
6.2.10.2 Vreemdelingen die een beslissing over verblijf mogen afwachten
Aan vreemdelingen wordt in bepaalde gevallen toegestaan om in Nederland de (definitieve) beslissing over hun verblijf af te wachten. Hieromtrent wordt door de IND een aantekening gesteld in het paspoort. Zie voor deze aantekening artikel 4.34, eerste lid, onder c, Vb.
Wanneer deze vreemdelingen Nederland verlaten en naderhand weer willen terugkeren, moeten zij in beginsel voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst en verblijf in Nederland.
Wanneer deze vreemdelingen in het bezit zijn van een geldig paspoort, voorzien van een geldig visum voor terugkeer (zie model M2-B), wordt steeds toegang verleend. In verband met de grenscontrole is in dit geval het gestelde onder A2/6.2.10.1 van overeenkomstige toepassing.
AS
Paragraaf A2/6.2.11.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
6.2.11.2 Uitgenodigde vluchtelingen
Uitgenodigde vluchtelingen zijn vluchtelingen die door de Nederlandse regering als zodanig worden erkend en op verzoek van de UNHCR naar Nederland worden overgebracht.
Vluchtelingen die door de Nederlandse regering zijn uitgenodigd, zullen zich individueel of in groepsverband melden aan de grens. Zij zullen in de regel in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding. Hun komst wordt door de IND van te voren aangekondigd aan de ambtenaar belast met de grensbewaking, opdat hun onmiddellijk toegang kan worden verleend. De ambtenaar belast met de grensbewaking vangt de betrokkenen bij aankomst op en begeleidt hen naar AC Schiphol alwaar zij in de gelegenheid worden gesteld om een asielaanvraag in te dienen.
AT
Paragraaf A2/7.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Wat onder vervoerder wordt verstaan staat in artikel 2, SGC. Voor Nederland geldt dat met name de luchtvaart-, cruise- en ferrymaatschappijen, alsmede eigenaars van koopvaardijschepen en eigenaars/gebruikers van pleziervaartuigen, die één of meer vreemdelingen aanvoeren via een plaats waar buitengrenscontrole voor het Schengengebied plaatsvindt, zich aan een aantal verplichtingen moeten houden.
De volgende verplichtingen voor vervoerders zijn opgenomen in de Vw:
a. de zorgplicht (artikel 4 Vw);
b. de afschriftplicht (artikel 4 Vw), en
c. de terugvoerplicht (artikel 65, juncto artikel 5 Vw)
Daarnaast kan de vervoerder ingevolge artikel 65 Vw, juncto artikel 6.3 Vb, aansprakelijk worden gesteld voor de uitzettings- en verblijfskosten die door de overheid worden gemaakt met betrekking tot geweigerde vreemdelingen die niet onmiddellijk kunnen worden terugvervoerd.
De onder b genoemde afschriftplicht is een nationale bepaling. De overige bepalingen vloeien voort uit het feit dat Nederland zich heeft aangesloten bij de SUO.
AU
Paragraaf A2/7.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
De Nederlandse overheid kan op grond van artikel 2.2 Vb vervoerders verplichten een afschrift te maken van de in het bezit van bepaalde vreemdelingen zijnde documenten. Deze afschriftplicht geldt slechts voor vluchten of vaarten vanaf die plaatsen van vertrek die specifiek, bij ministeriële regeling, zijn aangegeven. Ook kunnen bepaalde specifieke vervoersondernemingen worden aangewezen.
De vervoerder dient desgevraagd een afschrift te kunnen overleggen van het op de vreemdeling betrekking hebbende document voor grensoverschrijding, indien hij de vreemdeling rechtstreeks dan wel na transfer of transit naar Nederland vervoert vanaf een luchthaven die bij ministeriële regeling is aangewezen als afschriftplichtige luchthaven.
Aan de afschriftplicht wordt voldaan door het maken van een afbeelding van de pagina’s van het reisdocument welke de volgende essentiële gegevens van de vreemdeling bevatten:
• foto van de vreemdeling;
• naam, voornaam en geboortedatum van de vreemdeling;
• nationaliteit van de vreemdeling;
• soort en nummer en geldigheidsduur van het reisdocument van de vreemdeling;
• soort en nummer en afgifteplaats van eventuele benodigde visa, zowel voor Nederland als eventueel voor het land van eindbestemming;
• uitreisstempel voor zover dit is aangebracht door de grensbewakingsautoriteiten van het land van vertrek.
Het is derhalve niet de bedoeling dat van alle pagina’s van het reisdocument van vorenbedoelde vreemdeling een afbeelding wordt gemaakt.
De afbeelding dient van een dusdanige kwaliteit te zijn, dat teksten goed leesbaar zijn en de foto op het reisdocument goed tot de houder van het document te herleiden is. Bij voorkeur wordt een digitale scan van het reisdocument gemaakt.
Indien een vreemdeling bij binnenkomst in Nederland niet over (de juiste) reisdocumenten blijkt te beschikken, dienen de bedoelde afbeeldingen desgevraagd te worden overhandigd aan de bevoegde Nederlandse grensbewakingsautoriteiten. Deze overhandiging dient binnen één uur na het verzoek van de ambtenaar belast met de grensbewaking te geschieden. Het is niet noodzakelijk dat de grensbewakingsautoriteiten over de exacte gegevens beschikken van de vlucht waarmee de vreemdeling is aangekomen. Een indicatie, verkregen uit de verklaringen van de vreemdeling of uit andere bronnen is hiertoe voldoende. In praktijk kan dit betekenen dat de afschriften van meerdere vluchten en van verschillende (vermoedelijke) dagen van aankomst dienen te worden overhandigd.
De bij ministeriële regeling vastgestelde lijst van plaatsen van vertrek en/of vervoersondernemingen waarvoor de afschriftplicht geldt, wordt samengesteld op basis van ervaringsgegevens en is terug te vinden in bijlage 1 VV. Deze lijst wordt regelmatig geactualiseerd en schriftelijk kenbaar gemaakt aan de betreffende vervoerders. Daarbij wordt steeds aangegeven vanaf welk moment de afschriftplicht geldt.
De afschriftplicht geldt nimmer ten aanzien van diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde personen. Deze plicht geldt evenmin ten aanzien van uitgenodigde vluchtelingen.
AV
Paragraaf A2/7.1.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Als uitwerking van artikel 26 SUO, is in artikel 65, juncto artikel 5, Vw de verplichting voor de vervoerder vastgelegd om een vreemdeling die hij naar Nederland heeft vervoerd en aan wie de toegang tot het Schengengebied is geweigerd terug te brengen naar een plaats buiten Nederland.
Blijkens de toelichting bij artikel 5 Vw dient de vervoerder een vreemdeling aan wie de toegang tot het Schengengebied is geweigerd, terug te brengen naar het derde land van waaruit hij werd aangevoerd, dan wel te vervoeren naar het derde land dat het document voor grensoverschrijding waarmee de vreemdeling heeft gereisd heeft afgegeven, of naar ieder derde land waar zijn toelating is gewaarborgd.
Ingevolge artikel 65, eerste lid, Vw is deze terugvoerplicht van toepassing op de vreemdeling die Nederland onmiddellijk dient te verlaten dan wel die binnen zes maanden na binnenkomst met het oog op uitzetting is aangehouden. Voor de vaststelling van de termijn van zes maanden is beslissend het tijdstip van staande houden. De plaatsing van de vreemdeling aan boord van een schip of vliegtuig dat bij dezelfde vervoersonderneming in gebruik is, kan eventueel ook op een later tijdstip plaatsvinden. Dit is onder meer het geval indien de vreemdeling kort voor het verstrijken van bedoelde termijn wordt aangetroffen.
De terugvoerplicht is niet alleen van toepassing op vreemdelingen aan wie bij binnenkomst aanstonds de toegang is geweigerd, maar ook op vreemdelingen – bijvoorbeeld bemanningsleden van schepen of transitpassagiers van vliegtuigen – aan wie aanvankelijk toegang is verleend maar die op illegale wijze zijn achtergebleven. De terugvoerplicht geldt niet alleen bij weigeringen van vreemdelingen die niet beschikken over (de juiste) grensoverschrijdingsdocumenten, maar ook bij weigeringen op basis van één van de andere gronden van artikel 5 SGC zoals het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan of het vormen van een gevaar voor de openbare orde en nationale veiligheid.
In artikel 65, tweede lid, Vw is opgenomen dat de vervoersonderneming op aanwijzing van de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling vervoert naar een plaats buiten Nederland en daartoe zo nodig een ander middel voor terugbrenging vindt. Hiervoor worden ‘removal orders’ gehanteerd (zie modellen M29 en M30). Om het terugvoeren naar een plaats buiten Nederland door de vervoerder te faciliteren, wordt door de ambtenaar belast met de grensbewaking gebruik gemaakt van de daarvoor in internationaal verband gehanteerde attesten, bedoeld voor de met immigratie/grensbewaking belaste autoriteiten in het land van bestemming (zie modellen M27 en M28).
Gedurende de gehele periode vanaf het moment dat aan de vervoerder de aanwijzing is gegeven de vreemdeling terug te brengen naar een plaats buiten Nederland tot aan het moment dat de vreemdeling door de vervoersonderneming daadwerkelijk naar een plaats buiten Nederland wordt gevoerd, is de vervoerder verantwoordelijk voor de vreemdeling. Dit betekent allereerst dat de vervoerder verantwoordelijk is voor de zorg van een vreemdeling wanneer deze bijvoorbeeld in de internationale lounge van de luchthaven verblijft in afwachting van zijn vertrek. Het betekent voorts dat alle kosten die door de overheid worden gemaakt en voortkomen uit het (feitelijk) verblijf van de vreemdeling in Nederland, ook ten laste kunnen komen van de vervoerder (zie A2/7.1.6).
Indien nodig, kan door de ambtenaar belast met de grensbewaking of de ambtenaar belast met het vreemdelingentoezicht aan de vreemdeling die zal worden teruggevoerd een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd.
In afwachting van het daadwerkelijke vertrek van de verstekeling blijft de verantwoordelijkheid voor de verstekeling bij de vervoerder liggen. In overleg met de vervoerder kan de ambtenaar belast met de grensbewaking evenwel besluiten de verstekeling tijdelijk van boord te halen en de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw op te leggen (zie model M19 en model M118). De vervoerder blijft echter gehouden de verstekeling zo snel als mogelijk te doen vertrekken van het Nederlands grondgebied. De vervoerder wordt tijdig geïnformeerd omtrent de plaatsing aan boord van de verstekeling ter uitvoering van zijn verplichting.
In plaats van terugplaatsing aan boord kan de verstekeling, eveneens op kosten van de vervoerder, op een andere wijze worden terugvervoerd naar het land waar hij aan boord is gegaan, dan wel worden vervoerd naar het derde land dat het document voor grensoverschrijding waarmee de vreemdeling heeft gereisd, heeft afgegeven, of een ander land waar zijn toelating is gewaarborgd. Een dergelijke wijze van terugvervoeren is alleen mogelijk als deze praktisch uitvoerbaar is. Hiertoe dient de verstekeling in beginsel voldoende gedocumenteerd te zijn. Indien dit niet het geval is, dient de identiteit en/of nationaliteit te worden vastgesteld en aan de verstekeling een vervangend reisdocument te worden verstrekt door de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van bestemming. De vaststelling van de nationaliteit en/of identiteit en de afgifte van de vervangende reisdocumenten dient te geschieden alvorens het schip waarmee de verstekeling is aangevoerd de haven heeft verlaten. De uitvoering van de terugvoerverplichting op deze wijze mag evenwel niet ten koste gaan van een unieke verwijdermogelijkheid.
Gezagvoerders van zeeschepen kunnen zich niet onttrekken aan hun verplichtingen als bedoeld in artikel 65, derde lid, Vw, door een beroep te doen op artikel 371a Wetboek van Koophandel. In dat artikel is onder meer sprake van een bevoegdheid van de kapitein om een verstekeling bij de eerste gelegenheid die zich voordoet van boord te verwijderen. Onder ‘gelegenheid’ dient hier namelijk te worden verstaan een wettelijk geoorloofde gelegenheid, dat wil zeggen het van boord zetten van een vreemdeling mag slechts plaatsvinden na verkregen toestemming van de bevoegde autoriteiten.
Evenmin kan de kapitein zich zonder meer onttrekken aan terugplaatsing van de verstekeling aan boord door een beroep te doen op voorschrift 8 Verdrag voor beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (zoals gewijzigd in 2002). In geval de kapitein zich op dit voorschrift beroept, dienen de omstandigheden waarop hij zich beroept door de ambtenaar belast met de grensbewaking te worden beoordeeld en te worden afgewogen tegen het belang van terugplaatsing van de verstekeling aan boord.
Vreemdelingen met een vluchtrelaas
Indien de vervoerder bij een controle constateert dat hij te maken heeft met een vreemdeling die niet of niet juist is gedocumenteerd, dient hij deze in principe niet te vervoeren. Indien de vreemdeling stelt dat zijn leven in het land van waar hij op dat moment wil vertrekken in direct gevaar is, kan de vervoerder de vreemdeling niet naar de Nederlandse vertegenwoordiging zenden om aldaar een aanvraag voor een mvv met als doel ‘asiel’ in te dienen (zie C5/25). Indien de vervoerder in deze situatie overweegt de vreemdeling te vervoeren, dient de vervoerder contact op te nemen met de IND. Het Hoofd van de IND bepaalt dan of de betrokken vreemdeling, ook al is hij niet in het bezit van de juiste reisdocumenten, naar Nederland mag worden gebracht. Als een vervoerder een niet of niet juist gedocumenteerde vreemdeling naar Nederlands grondgebied heeft vervoerd, maar dit heeft gedaan met instemming van de betreffende ambtenaar, geldt geen terugvoerplicht en wordt geen proces-verbaal opgemaakt ter zake van vermoedelijke overtreding van artikel 4 Vw. Wel dient de vervoerder de feiten en omstandigheden zoals hij die daarbij heeft voorgelegd, deugdelijk schriftelijk vast te leggen.
AW
Paragraaf A3/3.6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
3.6.3 Onderzoek verblijfsstatus
Wanneer een vreemdeling op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf is staande gehouden en het is niet mogelijk de identiteit en de andere relevante gegevens van de betrokkene met voldoende zekerheid aan de hand van een geschikt document vast te stellen, kan een eigen opgave van de betrokkene omtrent zijn identiteit, nationaliteit en eventueel zijn verblijfsstatus worden gecontroleerd in de vreemdelingenadministratie.
Wanneer gegevens van betrokkene niet voorkomen in de vreemdelingenadministratie zal in de GBA de opgegeven nationaliteit nagegaan worden. Bij een niet-Nederlandse nationaliteit, evenals bij het aantreffen van een verblijfsstatus in de vreemdelingenadministratie die nader onderzoek behoeft, zal de verblijfsrechtelijke positie moeten worden onderzocht.
Indien de betrokkene opgeeft in een gemeente buiten de politieregio waar het onderzoek plaatsvindt te wonen, dan vindt het onderzoek plaats met inschakeling van de Korpschef van het regionale politiekorps waarin de opgegeven gemeente is gelegen. Blijkt dat de betrokkene niet rechtmatig in Nederland verblijft, dan zullen jegens hem de maatregelen van toezicht bedoeld in het Vb worden toegepast. Verwijderbare vreemdelingen worden uitgezet met inachtneming van hetgeen hierover in A4 bepaald is.
Wanneer in het grensoverschrijdingsdocument van een vreemdeling geen inreisstempel is aangebracht, mag hieraan het vermoeden worden verbonden dat de houder niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden inzake de rechtmatige verblijfsduur. Dit vermoeden kan worden weerlegd wanneer de vreemdeling op enigerlei wijze geloofwaardige bewijsmiddelen overlegt, zoals vervoerbewijzen of bewijzen van zijn aanwezigheid buiten het grondgebeid van de lidstaten, waaruit blijkt dat hij de voorwaarden inzake kort verblijf heeft nageleefd.
Indien de vreemdeling het vermoeden heeft kunnen weerleggen dat hij illegaal in Nederland verblijft, dient de bevoegde ambtenaar in het grensoverschrijdingsdocument van de vreemdeling een aantekening te plaatsen op welke datum en welke plaats hij de buitengrens van één van de Schengenlidstaten heeft overschreden.
Indien de ambtenaren belast met de grensbewaking of de ambtenaren belast met het vreemdelingentoezicht constateren dat de vreemdeling niet kan aantonen dat er buiten zijn schuld geen inreisstempel is aangebracht in zijn reisdocument, moet geconstateerd worden dat er sprake is van illegaal verblijf. In dat geval dient zowel in het kader van de grensbewaking als in het kader van het MTV de gebruikelijke procedure te worden gevolgd, dat wil zeggen: de procedures voor overdracht dan wel uitzetting dienen ter hand te worden genomen.
AX
Paragraaf A3/9.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
9.3 Handelwijze bij een als ongewenst gesignaleerde vreemdeling
Een vreemdeling die in het kader van grensbewaking wordt aangetroffen en die staat gesignaleerd zoals hiervoor omschreven, wordt in beginsel de toegang geweigerd op grond van artikel 13, juncto artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, SGC. Er dient voordat tot toegangsweigering wordt overgegaan echter contact te worden opgenomen met de IND indien het een vreemdeling betreft als bedoeld in A2/5.5.1.
Een vreemdeling die in het kader van binnenlands vreemdelingentoezicht wordt aangetroffen, kan op grond van de artikelen 50, juncto artikel 63, Vw worden overgebracht naar een politiebureau of een brigade van de KMar. Het uitgangspunt van de signalering is dat de vreemdeling uit Nederland verwijderd dient te worden (zie echter hierna). Deze verwijdering dient conform het gestelde in A4 dan ook zo spoedig mogelijk te gebeuren. De vrijheidsontneming kan geschieden op grond van het bepaalde in artikel 50 en/of artikel 59 Vw.
Indien aannemelijk is dat de verwijdering uit Nederland van een vreemdeling die terzake van een strafbaar feit gesignaleerd staat, na het ondergaan van zijn straf of na beëindiging van het tegen hem in te stellen strafrechtelijk onderzoek, op moeilijkheden zal stuiten of aanmerkelijke kosten met zich mee zal brengen, moet onmiddellijk contact met de IND worden opgenomen. Dit laatste dient in ieder geval te geschieden indien een terzake van een strafbaar feit gesignaleerde vreemdeling niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding of houder is van een (niet Nederlands) vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort.
Indien de gesignaleerde vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning voor Nederland of een van de andere Schengenlanden, dan wel een aanvraag tot verblijf indient of heeft ingediend, dan wel een verblijfsvergunning wil verlengen, is de procedure zoals vermeld onder A3/9.4 van toepassing.
AY
Paragraaf A3/9.6.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
9.6.3.1 Opheffing van signaleringen in het (N)SIS
Ingevolge artikel 111 SUO heeft een ieder het recht op het grondgebied van elk der Overeenkomstsluitende Partijen bij de naar nationaal recht bevoegde rechter of instantie een beroep in te stellen wegens een hem betreffende signalering. In het bijzonder kan dit beroep zijn gericht op verbetering, verwijdering of kennisneming van de signalering of op schadevergoeding. Om opheffing van een signalering kan door de vreemdeling worden verzocht bij de staat die verantwoordelijk is voor de signalering. In Nederland dient de vreemdeling zich met een dergelijk gemotiveerd verzoek te richten tot de DNRI. Verwezen wordt naar artikel 35 en artikel 36 Wbp. Verzoeken tot opheffing van door Nederland opgenomen signaleringen en ingediende bezwaarschriften worden doorgestuurd aan en behandeld door de IND. Binnen vier weken nadat het verzoek ontvangen is, wordt door de IND schriftelijk op het verzoek beslist.
Een signalering wordt in ieder geval uit het (N)SIS verwijderd als de signaleringstermijn is verstreken. Verzoeken tot opheffing richten zich dus op opheffing voordat de signaleringstermijn is verlopen. Een signalering kan worden opgeheven als er sprake is van gewijzigde omstandigheden, die nopen tot opheffing. Daarvan is in ieder geval sprake in de volgende gevallen:
a. de grondslag voor de signalering is komen te vervallen (bijvoorbeeld omdat de ongewenstverklaring is opgeheven);
b. de vreemdeling toont aan dat de signalering berust op onterechte gronden;
c. aan de vreemdeling wordt verblijf in Nederland toegestaan;
d. aan de vreemdeling wordt verblijf in een andere lidstaat toegestaan.
Verwezen wordt naar A3/9.4. Indien de vreemdeling verblijf wordt toegestaan in Nederland, wordt de signalerende staat verzocht om opheffing van de signalering of verwijdert Nederland de eigen signalering.
Het kan voorkomen dat een andere Schengenstaat voornemens is een door Nederland gesignaleerde vreemdeling een verblijfsvergunning te verlenen. In die gevallen zal het Nederlandse bureau SIRENE door die staat worden verzocht de signalering op te heffen. Ook in deze gevallen stuurt het bureau SIRENE het verzoek om opheffing van de signalering door naar de IND. De signalering dient dan uit het (N)SIS te worden verwijderd. In ieder individueel geval moet worden bezien of de signalering vervolgens in het OPS wordt opgenomen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het verblijfsdoel van de vreemdeling in de staat waar hem verblijf wordt toegestaan. Immers, in sommige gevallen kan de vreemdeling onder de werking van het Gemeenschapsrecht komen te vallen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij vreemdelingen die verblijf wordt toegestaan bij een familielid dat EU-/EER of Zwitsers onderdaan is.
Humanitaire omstandigheden zijn op zichzelf geen reden om te besluiten tot opheffing van de signalering. Als sprake is van kortdurende humanitaire omstandigheden kan een gesignaleerde vreemdeling op grond van artikel 5, vierde lid, onder c, SGC verzoeken toegang te verkrijgen tot Nederland voor de duur van maximaal drie maanden zoals ook is uitgewerkt in artikel 2.9 Vb (zie A3/9.6.4). Als de vreemdeling zich beroept op langduriger omstandigheden als gezinsleven of vrees voor vervolging in het land van herkomst, dan dient hij een verblijfsvergunning voor het betreffende doel aan te vragen. Als de verblijfsvergunning wordt verleend, dient de signalering te worden opgeheven.
AZ
Paragraaf A3/9.6.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
9.6.4 Toegangsverlening aan een gesignaleerde vreemdeling
Op grond van artikel 5, vierde lid, onder c, SGC mogen lidstaten besluiten om een vreemdeling toegang te verlenen voor kort verblijf, ondanks dat deze vreemdeling ter fine van weigering toegang in het SIS staat gesignaleerd. Dit is ook uitgewerkt in artikel 2.9, tweede lid, Vb.
Toegang voor kort verblijf kan worden verleend op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen. Als sprake is van dergelijke omstandigheden hoeft de signalering niet tijdelijk te worden opgeheven, maar kan worden besloten om de vreemdeling toegang te verlenen voor de duur van maximaal drie maanden, beperkt tot het Nederlands grondgebied. De andere lidstaten dienen van deze toegangsverlening op de hoogte te worden gesteld.
Als omstandigheden in de zin van artikel 5, vierde lid, onder c, SGC kunnen in ieder geval worden aangemerkt (niet limitatief):
• zwaarwegende familieomstandigheden;
• getuigenis door de vreemdeling in een (straf)rechtszaak;
• vereiste overkomst van de vreemdeling voor een eigen rechtszaak.
Voor een nadere uitwerking van deze omstandigheden en de wijze van indiening en beoordeling van het verzoek wordt verwezen naar de beschrijving ten aanzien van de tijdelijke opheffing van ongewenstverklaringen in A5.
BA
Paragraaf A4/7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Artikel 64 Vw bepaalt dat de uitzetting achterwege dient te blijven zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van een van zijn gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen.
Als gezinsleden worden in dit verband aangemerkt:
• echtgenoten en (geregistreerde) partners en hun respectieve minderjarige (voor-)kinderen;
• de meerderjarige kinderen die feitelijk behoren en reeds in het land van herkomst behoorden tot het gezin.
In de situatie dat ten aanzien van een minderjarig kind sprake is van het achterwege laten van de uitzetting, worden als gezinsleden aangemerkt:
• de (stief/pleeg)ouders van het kind;
• de minderjarige (stief)broers en zussen van het kind;
• de meerderjarige broers en zussen die feitelijk behoren en reeds in het land van herkomst behoorden tot het gezin van bedoelde ouders.
Voor de wijze waarop de familierechtelijke relatie en het feitelijke behoren tot het gezin wordt aangetoond, wordt verwezen naar C1/4.6 en C5/23. In het kader van deze regeling behoeven officiële documenten, waarmee de familierechtelijke relatie wordt aangetoond, niet gelegaliseerd te zijn door de Minister van BuZa.
Hoewel een geldig document voor grensoverschrijding geen voorwaarde is voor een geslaagd beroep op artikel 64 Vw, dient bij voorkeur wel een paspoort overgelegd te worden.
De bescherming tegen uitzetting in deze gevallen moet uitdrukkelijk worden onderscheiden van de situatie waarin de vreemdeling medische behandeling in Nederland stelt te behoeven en om die reden in aanmerking wenst te komen voor een verblijfsvergunning (zie B8).
Bij een beroep op artikel 64 Vw is de vraag aan de orde of betrokkene medisch gezien in staat is om te reizen. Het betreft dus een tijdelijke maatregel, gericht enkel op de opschorting van de uitzetting en/of de rechtsplicht om Nederland te verlaten. In voorkomende gevallen kan tevens sprake zijn van het achterwege laten van de uitzetting ingevolge artikel 64 Vw, indien de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan. Ten aanzien hiervan wordt verwezen naar B8/3.6.
De vraag of op grond van artikel 64 Vw uitzetting achterwege moet blijven, kan zich niet eerder voordoen dan vanaf het moment waarop de rechtsplicht ontstaat Nederland te verlaten. Derhalve kan de bescherming van artikel 64 Vw niet intreden indien en zolang de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft ingevolge artikel 8 Vw.
Een beroep op artikel 64 Vw is mogelijk indien de vreemdeling zich in de situatie bevindt waarin de werking van een besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning niet (langer) is opgeschort dan wel indien de vreemdeling nimmer een aanvraag om een verblijfsvergunning heeft ingediend en geen rechtmatig verblijf heeft. Hierbij is niet van belang of de uitzetting op korte termijn is gepland.
Handelwijze bij ongewenstverklaring en na toegangsweigering
Ingeval de vreemdeling ongewenst is verklaard ex artikel 67 Vw, of indien de toegang is geweigerd, kan er geen sprake zijn van rechtmatig verblijf ex artikel 8 Vw en kan er evenmin een geslaagd beroep worden gedaan op artikel 64 Vw.
Een aanvraag om artikel 64 Vw toe te passen en het rechtmatig verblijf ex artikel 8, onder j, Vw toe te kennen, zal dan ook moeten worden afgewezen omdat betrokkene, vanwege de ongewenstverklaring, dan wel vanwege de toegangsweigering, daarop geen aanspraak kan maken.
De gezondheidstoestand van de vreemdeling kan desalniettemin, gelet op de strekking van artikel 64 Vw, aanleiding zijn om tijdelijk geen gevolg te geven aan de bevoegdheid om de vreemdeling uit te zetten.
In dat geval blijft de uitzetting achterwege zonder dat sprake is van rechtmatig verblijf en zonder dat de ongewenstverklaring of toegangsweigering wordt opgeheven. In dit geval gebeurt dit naar de ratio van (en niet ingevolge) artikel 64 Vw. Het stellen van een aantekening in het grensoverschrijdingsdocument blijft in deze gevallen achterwege.
BB
Paragraaf A5/5.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
5.6 Inreis, toezicht en uitreis
Ten aanzien van een vreemdeling wiens ongewenstverklaring tijdelijk is opgeheven dient sprake te zijn van een gecontroleerde in- en uitreis van het Nederlands grondgebied via een buitengrens. Ook dient tijdens het verblijf van de vreemdeling in Nederland toezicht op hem te worden uitgeoefend. Tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring gaat gepaard met tijdelijke toegangsverlening aan een gesignaleerde vreemdeling op grond van artikel 5, vierde lid, onder c, SGC. Daarbij dient de handelwijze te worden gehanteerd zoals beschreven in A3/9.6.4.
De ambtenaren belast met de grensbewaking worden door de IND op de hoogte gesteld van de komst van de vreemdeling naar Nederland. Bij vertrek van de vreemdeling uit Nederland moeten de ambtenaren belast met de grensbewaking de IND van het moment van het daadwerkelijke vertrek op de hoogte stellen. Hoe het toezicht op de vreemdeling tijdens zijn verblijf in Nederland moet worden ingericht, dient per individueel geval te worden bezien. Dit hangt onder meer af van de ernst van de onderliggende feiten die tot de ongewenstverklaring hebben geleid en van de reden waarom de vreemdeling in Nederland is. De toe te passen vorm van toezicht moet worden afgestemd met de instantie die om het verblijf van de vreemdeling in Nederland heeft verzocht. Gedacht kan worden aan een vorm van beperking van bewegingsvrijheid op grond van artikel 56, eerste lid, Vw en artikel 5.1 Vb.
BC
Paragraaf C3/11.2.1 Vreemdelingencirculaire komt als volgt te luiden:
Wanneer een vreemdeling op luchthaven Schiphol tegenover een ambtenaar belast met de grensbewaking te kennen geeft een asielaanvraag te willen indienen, geldt de volgende procedure:
– De toegang wordt geweigerd door een ambtenaar belast met grensbewaking, tenzij de vreemdeling voor toegang in aanmerking komt;
– De ambtenaar belast met de grensbewaking wijst de vreemdeling op de voor hem beschikbare rechtsmiddelen;
– De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt de beschikking ex artikel 6, eerste lid, Vw (model M19) op en reikt deze uit met de bijbehorende toelichting;
– De ambtenaar belast met de grensbewaking verzorgt een kort identiteitsonderzoek naar de vreemdeling. Hij noteert voorts de vluchtgegevens van de vreemdeling. Deze gegevens zijn van belang om vast te stellen door welke luchtvaartmaatschappij de betrokkene is aangevoerd;
– De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt fotokopieën van alle aangetroffen bescheiden, zoals paspoort, identiteitsbewijzen, reisbiljetten, diploma’s en dergelijke en neemt de reis- en/of identiteitspapieren eventueel in (zie C3/10.6);
– De vreemdeling en zijn bescheiden worden door de KMar overgedragen aan Ac Schiphol. Overdracht aan Ac Schiphol geschiedt met een nieuwe beschikking ex artikel 6, eerste en tweede lid Vw, waarbij het Ac Schiphol wordt aangewezen als een ruimte waar de vreemdeling zich dient op te houden.
BD
Paragraaf C3/11.2.1.3 Vreemdelingencirculaire komt als volgt te luiden:
11.2.1.3 Asielverzoek in transit vanuit een ander land
Indien een uitgeprocedeerde asielzoeker via de luchthaven Schiphol wordt verwijderd door een land dat geen partij is bij de Overeenkomst van Dublin dan wel gebonden is aan de Verordening, geldt de procedure als aangegeven in C3/11.3.1. Na toegangsweigering wordt het asielverzoek in Ac Schiphol in behandeling genomen als aangegeven in C3/11.3.1 en C3/12.3.
BE
Paragraaf C3/11.2.2 Vreemdelingencirculaire komt als volgt te luiden:
Wanneer een vreemdeling Nederland is binnengekomen aan boord van een schip of luchtvaartuig in gebruik bij een vervoersonderneming (anders dan via Schiphol) en tegenover een ambtenaar belast met de grensbewaking te kennen geeft een asielaanvraag te willen indienen, geldt de volgende procedure:
• Door de ambtenaar belast met de grensbewaking wordt, indien de vreemdeling niet voor toegang in aanmerking komt, de toegang geweigerd, waarbij hij de vreemdeling wijst op de voor hem beschikbare rechtsmiddelen;
• De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt een beschikking (model M19) op waarbij de vreemdeling op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een aanwijzing wordt gegeven zich op te houden in een daartoe door de grensbewakingsambtenaar aangewezen plaats of ruimte; deze wordt uitgereikt met de bijbehorende toelichting;
• Het hoofd van de betrokken doorlaatpost neemt contact op met Ac Schiphol, ten behoeve van het overbrengen van de vreemdeling daar naartoe;
• Het hoofd van de betrokken doorlaatpost verzorgt een kort onderzoek, waarbij hij de identiteits- en reisgegevens noteert. Deze gegevens zijn van belang om vast te stellen door welke luchtvaartmaatschappij of rederij de vreemdeling is aangevoerd, opdat een claim kan worden gelegd;
• De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt fotokopieën van alle aangetroffen bescheiden zoals paspoort, identiteitsbewijzen, reisbiljetten, diploma’s en dergelijke, en neemt de reis- of identiteitspapieren eventueel in (voor procedure zie C3/10.6);
• Alle bescheiden worden overgedragen aan degene die het vervoer van de vreemdeling naar Ac Schiphol verzorgt;
• Overdracht aan het Ac Schiphol vindt plaats met een nieuwe beschikking ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, (op te maken door het hoofd van de doorlaatpost) waarbij Ac Schiphol wordt aangewezen als ruimte waar de vreemdeling zich dient op te houden. Aldaar wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag in te dienen.
BF
Paragraaf C3/12.3.2 Vreemdelingencirculaire komt als volgt te luiden:
De vreemdeling wordt door de ambtenaar belast met de grensbewaking de toegang op basis van artikel 13 juncto artikel 5 SGC geweigerd, indien hij niet aan de voorwaarden voor toegang voldoet. Indien de vreemdeling te kennen geeft een asielaanvraag te willen indienen, wijst de ambtenaar belast met de grensbewaking op grond van artikel 6 eerste en tweede lid, Vw, Ac Schiphol aan als plaats of ruimte waar de vreemdeling zich dient op te houden. Voor deze aanwijzing gelden geen nadere criteria dan de omstandigheid dat de toegang is geweigerd. De vreemdeling wordt op zijn rechtsmiddelen gewezen en de benodigde informatiefolders worden uitgereikt.
BG
Paragraaf C3/12.3.3.1 Vreemdelingencirculaire komt als volgt te luiden
12.3.3.1 Oplegging of voortzetting van de maatregel
Na de aanmelding in Ac Schiphol en indiening van de asielaanvraag, beziet de IND, onder meer op basis van de hieronder genoemde niet-cumulatieve en niet-limitatieve criteria of een maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, en tweede lid, Vw, voortgezet kan worden:
a. het asielverzoek kan binnen de AC-procedure worden afgewezen;
b. de asielzoeker maakt deel uit van een grotere groep asielzoekers die op hetzelfde moment arriveert, waarbij aanleiding bestaat om uitgebreid onderzoek te plegen naar de herkomst of oorzaak daarvan;
c. er is sprake van ‘misbruik van de asielprocedure’, bijvoorbeeld doordat de asielzoeker onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn reis of identiteit of zich van zijn al dan niet vervalste reisdocument en andere reisbescheiden heeft ontdaan;
d. ten aanzien van de asielzoeker, zijn identiteit en nationaliteit, asielrelaas of overgelegde documenten is nader onderzoek of analyse noodzakelijk, teneinde te bepalen of het asielverzoek dient te worden afgewezen;
e. de toegang is geweigerd op grond van artikel 13 juncto art 5 eerste lid onder d. of e. SGC
f. ten aanzien van de asielzoeker zal bij een andere staat een verzoek tot overname worden ingediend op basis van de Overeenkomst van Dublin of Verordening nr. 343/2003 van de Raad van de EU;
g. ten aanzien van de asielzoeker is een claim gelegd bij de aanvoerende maatschappij;
h. er is sprake van een evident geval waarin artikel 1F Vluchtelingenverdrag kan worden tegengeworpen.
Hier wordt met name gedoeld op alle gevallen waarin de asielzoeker zijn identiteit of nationaliteit niet aannemelijk heeft kunnen maken, verder onderzoek hiernaar noodzakelijk is en dit onderzoek naar verwachting binnen zes weken kan worden afgerond. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de situatie waarin documenten van de asielzoeker verder onderzocht dienen te worden op echtheid of authenticiteit, taalanalyse of onderzoek naar de gestelde leeftijd is geïndiceerd of ander herkomstonderzoek nodig wordt geacht.
Voorts zal oplegging of voortzetting van de maatregel plaatsvinden wanneer verder onderzoek naar het asielrelaas is geïndiceerd en dit onderzoek naar verwachting binnen zes weken kan worden afgerond. Ook hierbij kan onder meer gedacht worden aan onderzoek van documenten. Tevens kan dit aan de orde zijn wanneer de asielzoeker tijdelijk niet gehoord kan worden.
Indien het onderzoek niet binnen zes weken is afgerond zal steeds een belangenafweging gemaakt worden omtrent de voortzetting van de maatregel. De maatregel zal in beginsel worden opgeheven, tenzij redenen, gelegen in de persoon van de asielzoeker of zijn gedragingen, dat indiceren. Met name moet daarbij worden gedacht aan de situatie dat de asielzoeker niet meewerkt aan de spoedige voortgang van het onderzoek.
Gedoeld wordt op die gevallen waarin tegenwerping van artikel 1F Vluchtelingenverdrag plaatsvindt op basis van verklaringen van de betrokken asielzoeker in combinatie met beleidsconclusies die zijn gebaseerd op algemene ambtsberichten over schenders van mensenrechten. Daarnaast wordt gedoeld op gevallen waarbij een asielzoeker tijdens de AC-procedure op Schiphol mededelingen doet van door hem begane ernstige mensenrechtenschendingen waaruit blijkt dat er sprake is van het vermoeden dat aan hem artikel 1F Vluchtelingenverdrag kan worden tegengeworpen.
Bovenstaande lijst is niet uitputtend. Indien niet (langer) aan een van de bovenstaande criteria wordt voldaan kan onder bijzondere omstandigheden de maatregel toch worden opgelegd dan wel voortgezet.
BH
Model M18 is aangepast.
BI
Model M19 is aangepast.
BJ
Model M31 is komen te vervallen.
BK
De afkortingenlijst wordt als volgt aangepast.
ABRvS | Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State |
AC | Aanmeldcentrum |
ACVZ | Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken |
AIVD | Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst |
Amv | Alleenstaande minderjarige vreemdeling |
AOW | Algemene Ouderdomswet |
APV | Algemene Plaatselijke Verordening |
Awb | Algemene wet bestuursrecht |
BMA | Bureau Medische Advisering |
BuZa | (Ministerie / Minister van) Buitenlandse Zaken |
BVV | Basisvoorziening vreemdelingensysteem |
BZK | (Ministerie / Minister van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
CAO | Collectieve arbeidsovereenkomst |
COA | Centraal Orgaan opvang Asielzoekers |
CWI | Centrale organisatie Werk en Inkomen |
DJI | Dienst Justitiële Inrichtingen |
DNRI | Dienst Nationale Recherche Informatie |
EG | Europese Gemeenschap |
EER | Europese Economische Ruimte |
EU | Europese Unie |
EVRM | Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden |
EZ | (Ministerie / Minister van) Economische Zaken |
FAA | Forças Armadas Angolanas |
FLEC | Frente de Libertaçao do Enclave de Cabinda |
GBA | Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens |
GG&GD | Geneeskundige en gezondheidsdienst |
GVI | Gemeenschappelijke Visuminstructies |
HKS | Herkenningsdienstsysteem |
IND | Immigratie- en Naturalisatiedienst |
IOM | Internationale Organisatie voor Migratie |
JDS | Justitieel documentatiesysteem |
KMar | Koninklijke Marechaussee |
KLPD | Korps Landelijke Politiediensten |
MPLA | Movimento Popular de Libertaçao de Angola |
MTV | Mobiel Toezicht Vreemdelingen |
mvv | Machtiging tot voorlopig verblijf |
NGO | Non-gouvernementele organisatie |
(N)SIS | (Nationaal) Schengen Informatie Systeem |
NVVB | Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken |
OCW | (Ministerie / Minister van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen |
OM | Openbaar Ministerie |
OPS | Opsporingsregister |
PIL | Protocol Identificatie en Labeling |
PTSS | Posttraumatische stressstoornis |
REAN | Return and Emigration of Aliens from the Netherlands |
ROA | Regeling Opvang Asielzoekers |
Rva | Regeling verstrekkingen asielzoekers e.a. categorieën vreemdelingen 2005 |
Rvb | Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen |
RvS | Raad van State |
Rwn | Rijkswet op het Nederlanderschap |
SGC | Verordening (EG) Nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) |
SIRENE | Supplementary Information Request at the National Entries |
SIS | Schengen Informatie Systeem |
SRA | Stichting Rechtsbijstand Asiel |
Stb. | Staatsblad |
Stcrt. | Staatscourant |
SUO | Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen |
SVB | Sociale Verzekeringsbank |
SZW | (Ministerie / Minister van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
TBC | Tuberculose |
TBS | Terbeschikkingstelling |
Trb. | Tractatenblad |
TWV | Tewerkstellingsvergunning |
UNDP | United Nations Development programme |
UNHCR | United Nations High Commissioner for Refugees |
UNITA | Uniao Nacional para a Independencia Total de Angola |
UNRWA | United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East |
UWV | Uitvoeringsinstelling werknemersverzekering |
Vb | Vreemdelingenbesluit |
Vc | Vreemdelingencirculaire |
VIS | Verificatie- en informatiesysteem |
VN | Verenigde Naties |
VNG | Vereniging van Nederlandse Gemeenten |
VRIS | Vreemdelingen in de strafrechtketen |
VROM | (Ministerie / Minister van) Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu |
VV | Voorschrift Vreemdelingen |
Vw | Vreemdelingenwet |
VWS | (Ministerie / Minister van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
Wajong | Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten |
WAO | Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering |
Wav | Wet arbeid vreemdelingen |
WAZ | Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen |
Wbp | Wet bescherming persoonsgegevens |
WHW | Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek |
WIA | Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen |
WIW | Wet Inschakeling Werkzoekenden |
Wob | Wet openbaarheid van bestuur |
Wobka | Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie |
WSF | Wet op de Studiefinanciering |
WSW | Wet Sociale werkvoorziening |
WvSr | Wetboek van Strafrecht |
WvSv | Wetboek van Strafvordering |
WW | Werkeloosheidswet |
Wwb | Wet werk en bijstand |
ZHP | Dienst Zeehavenpolitie van de politieregio Rotterdam-Rijnmond |
ZW | Ziektewet |
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 13 oktober 2006.
Den Haag, 8 november 2006.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze:
de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.
In verband met de inwerkingtreding van de Verordening (EG) Nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode, SGC), wordt de Vreemdelingencirculaire aangepast. Deze Verordening is op 13 april 2006 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 105) en is in werking getreden op 13 oktober 2006, met uitzondering van artikel 34 SGC, dat in werking is getreden op 14 april 2006.
In deze Verordening zijn de belangrijkste bepalingen in het kader van de grensbewaking in Schengenverband gecodificeerd. Zo zijn verschillende bepalingen uit de Schengenuitvoeringsovereenkomst, namelijk artikelen 2 t/m 8, en uit het Gemeenschappelijk Handboek, alsmede enkele beschikkingen en besluiten van de Europese Raad opgenomen in de SGC. Als gevolg hiervan zijn ingetrokken onder andere: artikelen 2 t/m 8 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (SUO), het Gemeenschappelijk Handboek inclusief de bijlagen, bijlage 7 van de Gemeenschappelijke Visuminstructies, Verordening (EG) 790/2001 van de Raad van 24 april 2001 en Verordening (EG) 2133/2004 van de Raad van 13 december 2004.
Een belangrijke inhoudelijke aanpassing vormt de wettelijke grondslag indien de toegang tot Nederland en het Schengengebied wordt geweigerd. Aan de onderdanen van de EU/EER en Zwitserland, alsmede hun familieleden die vallen onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer van personen, kan de toegang geweigerd worden ingevolge artikel 3, eerste lid, onder d, Vw juncto artikel 8.8 Vb. Aan onderdanen van derde landen wordt de toegang met ingang van 13 oktober 2006 geweigerd ingevolge artikel 13 juncto artikel 5 SGC.
De meeste wijzigingen betreffen echter aangepaste verwijzingen naar bepalingen die met de inwerkingtreding van de SGC zijn vervallen.
De enige inhoudelijke verduidelijking van het huidige beleid, dat niet gerelateerd is aan de inwerkingtreding van de SGC, betreft de werkwijze in het kader van de afschriftplicht van vervoerders en in het bijzonder, de uitvoering van de verplichting om desgevraagd een afschrift van het grensoverschrijdingsdocument te overleggen.
A2/1 Algemeen
In het algemene deel wordt de publicatie van de SGC, inwerkingtreding en het toepassingsgebied beschreven.
A2/2 Begrippen
De SGC introduceert het begrip ‘grenswachter’ dat in Nederland synoniem is voor de ambtenaar belast met grensbewaking.
A2/3 Ambtenaren belast met grensbewaking, geografische verdeling
Naast enkele taalkundige aanpassingen, zijn de verwijzingen gewijzigd en de relevante artikelen uit de SGC opgenomen.
A2/4.1 Grensdoorlaatposten
Artikelen waarnaar werd verwezen, zijn gewijzigd naar de artikelen uit de SGC.
A2/4.2 Toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen
Toegelicht is dat in de SGC de toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen zijn neergelegd.
A2/4.2.1Grensoverschrijdingsdocument
Het artikel waarnaar in deze paragraaf werd verwezen, is gewijzigd naar het artikel uit de SGC.
A2/4.2.2. Visum
Het artikel waarnaar in deze paragraaf werd verwezen, is gewijzigd naar het artikel uit de SGC.
A2/4.2.3 Reisdoel en middelen van bestaan
Het artikel waarnaar in deze paragraaf werd verwezen, is gewijzigd naar het artikel uit de SGC.
A2/4.2.3.1 Reisdoel
Opgenomen is een verwijzing naar Bijlage I bij de SGC. De term ‘hoofdverblijf’ is vervangen door de term ‘hoofdreisdoel’.
A2/4.2.3.2 Middelen van bestaan
Verwezen is naar de relevante bepalingen uit de SGC en er zijn enkele taalkundige aanpassingen opgenomen.
A2/4.2.4 Signalering ter fine van weigering
Artikelen waarnaar in deze paragraaf werd verwezen, zijn gewijzigd in artikelen uit de SGC.
A2/4.2.5 Gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid
Het artikel waarnaar in deze paragraaf werd verwezen, is gewijzigd in het artikel uit de SGC.
A2/4.3.1 Het visumvereiste
Verwezen is naar de relevante bepalingen uit de SGC en er zijn enkele taalkundige aanpassingen opgenomen.
A2/4.3.3.1 Schengenvisa
Verwezen is naar de relevante bepalingen uit de SGC en er zijn enkele taalkundige aanpassingen opgenomen.
A2/4.3.8.2 Voorwaarden verlening visa aan de grens
Nader is toegelicht de werkwijze inzake de familieleden van de onderdanen van de EU/EER en Zwitserland.
A2/4.3.8.4 Annulering visa
Verwezen is naar de relevante bepaling uit de SGC en er zijn enkele toelichtende voorbeelden genoemd.
A2/5.2 Minimumcontrole en grondige controle
Het artikel waarnaar in deze paragraaf werd verwezen, is gewijzigd in het artikel uit de SGC.
A2/5.2.1 Minimumcontrole
Opgenomen is een verwijzing naar artikel 7, tweede lid, SGC.
A2/5.2.2 Grondige controle
Opgenomen is een verwijzing naar artikel 7, derde en vierde lid, SGC.
A2/5.3 Stempelen
Opgenomen zijn enkele verwijzingen naar de SGC en Vb.
A2/5.4 Toegangsverlening onder voorwaarden
Het artikel waarnaar in deze paragraaf werd verwezen, is gewijzigd in het artikel uit de SGC.
A2/5.5.1 Algemene bepalingen
Opgenomen zijn enkele toelichtende bepalingen.
A2/5.5.2 Procedures voor weigering toegang aan de grens
Toegelicht is de procedure ten aanzien van de weigering van toegang aan onderdanen van derde landen en er zijn verwijzingen opgenomen naar relevante bepalingen uit SGC.
A2/5.5.4 Aanwenden van rechtsmiddelen
Opgenomen zijn enkele toelichtende bepalingen.
A2/5.5.5 De toegang blijft geweigerd
Opgenomen is de bepaling dat na toegangsweigering een maatregel ex artikel 6 Vw wordt opgelegd.
A2/5.5.6 Dublinzaken
Opgenomen zijn enkele taalkundige wijzigingen.
A2/5.5.8 Bijzondere aandachtspunten voor de grensdoorlaatposten
Nader is toegelicht dat de geweigerde vreemdeling in beginsel naar de plaats van het opstappen dient te worden teruggestuurd.
A2/6.1.1 Zeevaart
Toegevoegd zijn enkele begrippen die in de SGC nader zijn gedefinieerd. Voorts zijn opgenomen enkele verwijzingen naar de SGC.
A2/6.1.2 Luchtvaart
Opgenomen zijn verwijzingen naar de relevante bepalingen uit de SGC.
A2/6.2.2.2 Onderdanen van de EU/EER en Zwitserland (en familieleden)
Nader is toegelicht de wijze van grenscontrole van onderdanen van de EU/EER en Zwitserland, alsmede hun familieleden. In verband met de inwerkingtreding van de SGC is de grondslag voor de toegangsweigering van deze categorie gewijzigd en zijn tevens enkele bepalingen opgenomen omtrent het aanwenden van de rechtsmiddelen.
A2/6.2.3. Bijzondere categorieën
De titel van deze paragraaf is gewijzigd. Tevens is opgenomen een verwijzing naar relevante bepalingen uit de SGC.
A2/6.2.3.1 Diplomatieke en consulaire ambtenaren
Enkele overbodige bepalingen zijn verwijderd.
A2/6.2.3.3 Leden van internationale organisaties
Vermeld is de relevante bepaling van de SGC.
A2/6.2.5 Piloten en andere bemanningsleden van luchtvaartuigen
Vermeld zijn de relevante bepalingen van de SGC.
A2/6.2.6 Transitpassagiers van vliegtuigen
Nader is toegelicht dat een territoriaal beperkt visum dient te worden verstrekt.
A2/6.2.7 Zeelieden
Opgenomen zijn verwijzingen naar de relevante bepalingen van de SGC.
A2/6.2.7.1 Specifieke voorschriften voor zeelieden
De paragrafen A2/6.2.7.1, A2/6.2.7.2 en A2/6.2.7.3 zijn samengevoegd, waarbij enkele overbodige bepalingen die ook in de SGC zijn opgenomen, zijn verwijderd. De titel van de paragraaf is gewijzigd.
A2/6.2.7.2 Zieke zeelieden
Paragraaf A2/6.2.7.4 is vernummerd naar A2/6.2.7.2.
A2/6.2.7.3 Werkzoekende zeelieden
Paragraaf A2/6.2.7.5 is vernummerd naar A2/6.2.7.3.
De paragrafen A2/6.2.7.4 is komen te vervallen.
De paragraaf A2/6.2.7.5 is komen te vervallen.
A2/6.2.9 Minderjarigen (inclusief adoptie(f)- en pleegkinderen)
Opgenomen is een verwijzing naar de relevante bepalingen van de SGC.
A2/6.2.10.1 In Nederland voor lang verblijf toegelaten vreemdelingen
Er is een taalkundige wijziging opgenomen. Daarnaast is opgenomen dat, naast de regiopolitie, contact kan worden opgenomen met de IND.
A2/6.2.10.2 Vreemdelingen die een beslissing over verblijf mogen afwachten
Opgenomen is een taalkundige wijziging.
A2/6.2.11.2 Uitgenodigde vluchtelingen
Opgenomen is een taalkundige wijziging.
A2/7.1.1 Inleiding
Opgenomen is een verwijzing naar artikel 2 SGC.
A2/7.1.3 De afschriftplicht
Het beleid is verduidelijkt, namelijk dat bij het overleggen van afschriften het niet noodzakelijk is dat de grensbewakingsautoriteiten over de exacte gegevens beschikken van de vlucht in kwestie.
A2/7.1.4 De terugvoerplicht
Opgenomen is een verwijzing naar artikel 5 SGC.
A3/3.6.3 Onderzoek verblijfsstatus
Verwijderd is een verwijzing naar de EU-Verordening die inmiddels is ingetrokken.
A3/9.3 Handelwijze bij een als ongewenst gesignaleerde vreemdeling
De wettelijke grondslag van de toegangsweigering is gewijzigd.
A3/9.6.3.1 Opheffing van signaleringen in het (N)SIS
Opgenomen is een verwijzing naar artikel 5 SGC.
A3/ 9.6.4 Toegangsverlening aan een gesignaleerde vreemdeling
Opgenomen zijn verwijzingen naar artikel 5 SGC.
A4/7.1 Beleid
De wettelijke grondslag van de toegangsweigering wordt niet langer vermeld.
A5/5.6 Inreis, toezicht en uitreis
Opgenomen is een verwijzing naar artikel 5 SGC.
C3/11.2.1 Schiphol
Weggelaten is de opmerking dat de toegang mondeling wordt geweigerd aangezien dit inmiddels schriftelijk geschiedt. Verduidelijkt is dat de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd wordt ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid Vreemdelingenwet.
C3/11.2.1.3 Asielverzoek in transit vanuit een ander land
Weggelaten is de opmerking dat de toegang mondeling wordt geweigerd aangezien dit inmiddels schriftelijk geschiedt.
C3/11.2.2 Overige doorlaatposten
Verduidelijkt is dat de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd wordt ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid Vreemdelingenwet.
C3/12.3.2 Toegangsweigering
De wettelijke grondslag van de toegangsweigering is gewijzigd.
C3/12.3.3.1 Oplegging of voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel
De wettelijke grondslag van de toegangsweigering is gewijzigd.
Model M18 is aangepast.
Model M19 is aangepast.
Model M31 is komen te vervallen.
Afkortingenlijst
De afkorting SGC is toegevoegd aan de afkortingenlijst.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
namens deze:
de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2006-224-p15-SC77680.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.