Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2006/34B)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 8 november 2006, nr. 2006/34 B, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A2/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1 Algemeen

In Nederland worden aan de grensdoorlaatposten grenscontroles verricht, om na te gaan of de betrokken personen, hun vervoermiddelen en de voorwerpen in hun bezit Nederland mogen binnenkomen dan wel verlaten. Daarnaast vindt buiten de grensdoorlaatposten om grensbewaking plaats, teneinde te voorkomen dat personen zich aan de grenscontroles onttrekken.

Met de inwerkingtreding van de SUO op 26 maart 1995 werden tussen de betrokken staten, waaronder Nederland, de grenscontroles aan de gemeenschappelijke binnengrenzen afgeschaft. Sindsdien betekent toegang tot Nederland in beginsel ook toegang tot de overige landen in het Schengengebied.

Met het Verdrag van Amsterdam (juni 1997, in werking getreden per 1 mei 1999) is het Schengenacquis – dat wil zeggen het Schengenakkoord, de SUO en de besluiten van het bij het SUO ingestelde uitvoerend comité – geïncorporeerd in de EU. Volgens artikel 1 van het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de EU, zijn de EU-lidstaten die het Schengenakkoord hebben getekend gemachtigd onderling een nauwere samenwerking aan te gaan binnen de werkingssfeer van het Schengenacquis. Deze samenwerking moet echter wel plaatsvinden binnen het institutionele en juridische kader van de Unie en van het EU-Verdrag en het EG-Verdrag.

Voor de uitvoering van de grensbewaking is ‘Schengen’ een geografisch begrip; er is wel een Schengengebied dat kan worden in- of uitgereisd, maar er zijn geen Schengenonderdanen. In A2/6.1 is aangegeven in welke opzichten de grenscontrole van passagiers afkomstig uit niet-Schengenstaten verschilt van die van passagiers afkomstig uit Schengenstaten. Voorts is van belang het begrip ‘personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij personenverkeer vallen’. In artikel 8.7 Vb is opgenomen welke personen hier precies onder vallen. Voor de nadere uitwerking van de (bepalingen inzake) personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen wordt verwezen naar B10. Daarnaast is in A2/6.2.2 uitgewerkt hoe in het kader van toegang moet worden omgegaan met deze personen. Tot slot, ‘onderdaan van een derde land’ is iedereen die geen onderdaan is van de EU, de EER of Zwitserland en niet onder de toepassing van het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer van personen valt.

Op 15 maart 2006 is de SGC aangenomen. De SGC stelt, zoals is aangegeven in artikel 1 van deze Verordening, maatregelen vast die van toepassing zijn op het grenstoezicht ten aanzien van personen die de buitengrenzen van de lidstaten van de EU overschrijden. Deze Verordening is 13 april 2006 gepubliceerd en per 13 oktober 2006 in werking getreden, behalve artikel 34, dat per 14 april 2006 in werking is getreden. Deze Verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks van toepassing in alle EU-lidstaten die tot het Schengengebied behoren, alsmede in IJsland en Noorwegen. Voorts is deze Verordening deels van toepassing voor de 10 lidstaten die per 1 mei 2004 tot de EU zijn toegetreden, maar nog niet tot het Schengengebied behoren. Hieromtrent wordt verder verwezen naar de preambule van de Verordening.

A2 handelt enkel over de overschrijding van (Schengen)buitengrenzen. Binnengrenzen zijn de grenzen tussen de Schengenstaten onderling, waaraan geen grenscontrole plaatsvindt. Het operationeel vreemdelingentoezicht, MTV, dat in het gebied bij de Nederlandse binnengrenzen plaatsvindt, wordt besproken in A3.

Voor wat betreft de situaties waarin kan worden overgegaan tot een tijdelijke invoering van de grensbewaking aan de binnengrenzen, alsmede de wijze waarop gehandeld dient te worden, wordt verwezen naar Titel III, Hoofdstuk II, SGC. Voor de versoepeling van de controles wordt verwezen naar artikel 8 SGC.

B

Paragraaf A2/4.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3.1 Het visumvereiste

Vreemdelingen die visumplichtig zijn en zich naar Nederland willen begeven voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden moeten in beginsel in het bezit zijn van een paspoort. Het paspoort dient te zijn voorzien van:

• hetzij een geldig luchthaventransitvisum (A-visum), indien tijdens een tussenlanding verblijf in de internationale transitzone van een luchthaven wordt beoogd. Dit behelst geen verdere toegang tot het nationale grondgebied;

• hetzij een geldig doorreisvisum (B-visum)indien doorreis door het Schengengebied of Nederland wordt beoogd, met een oponthoud van ten hoogste vijf dagen; of

• hetzij een geldig reisvisum (C-visum), indien kort verblijf in het Schengengebied of in Nederland wordt beoogd.

De strekking van het (Schengen)visum is om de vreemdeling reeds vóór zijn komst naar Nederland aan een onderzoek te onderwerpen naar reisdoel, reispapieren, antecedenten en bestaansmiddelen.

Bij artikel 10 SUO is een eenvormig visum vastgesteld dat geldig is voor het gehele Schengengebied. De Schengenstaten geven het Schengenvisum af in de vorm van een sticker. Bepalingen omtrent visa zijn verder opgenomen in de GVI.

Zie voor modellen van visa, afgegeven in het buitenland of aan de grens, de website van de vreemdelingenketen, model M2-B en bijlage 13 en BNL bijlage VI, GVI.

In hoofdstuk VI GVI en bijlage 9, 10, 11 en 13 GVI is aangegeven op welke wijze een visumsticker moet worden ingevuld en aangebracht.

Indien de vreemdeling langer dan drie maanden in Nederland wenst te verblijven en mvv-plichtig is, dient hij een D-visum (een mvv) dan wel een combinatievisum (D+C) aan te vragen (zie B1/1).

Vrijstelling van de visumplicht

Op basis van overeenkomsten tot afschaffing van de visumplicht van de Benelux- of Schengenstaten met derde landen, bestaan uitzonderingen op de visumplicht. Vrijgesteld zijn:

• onderdanen van de EU, de EER, Zwitserland en Liechtenstein (zie bijlage 1, onderdeel 1, BNL-kader, GVI);

• onderdanen van de landen opgesomd in bijlage 1, II, onderdeel 1, GVI;

• onderdanen van speciale administratieve regio’s in China opgesomd in bijlage 1, II, onderdeel 2, GVI;

• houders van diplomatieke, officiële en dienstpaspoorten van de landen vermeld in bijlage 2, overzicht A, GVI;

• vreemdelingen die houder zijn van een geldig, door een Schengenstaat afgegeven (verblijfs)document opgesomd in bijlage 4 GVI (zie ook artikel 21 SUO);

• houders van een reisdocument voor vluchtelingen die rechtmatig verblijven in een van de landen als bedoeld in bijlage 3, onder F, sub 1, VV; en

• overige categorieën genoemd in GVI, bijlage 1, II, onderdeel 1, BNL-kader, zoals houders van een ‘crew member licence’ of een ‘crew member certificate’ (zie A2/6.2.5) en zeelieden (zie A2/6.2.7).

In aanvulling op bovenstaande kan een vreemdeling in bepaalde gevallen ook op grond van een unilaterale regel van de visumplicht worden ontheven. Dit geldt ook voor wat betreft het luchthaventransitvisum. Onderdanen van de landen opgesomd in bijlage 3 GVI zijn vrijgesteld van het luchthaventransitvisum.

In artikel 2.4 Vb zijn bepalingen opgenomen over de omstandigheden waaronder (transit)passagiers van vliegtuigen, zonder in het bezit te zijn van het vereiste visum, toegang kan worden verleend (zie A2/6.2.6).

Tot slot, zoals is neergelegd in artikel 8.9 Vb, zijn personen die normaal gesproken visumplichtig zijn vrijgesteld van de visumplicht wanneer zij een familielid zijn als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb van een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland die zijn recht inzake vrij verkeer uitoefent. Hierbij geldt als voorwaarde dat zij in het bezit moeten zijn van een geldige verblijfskaart afgegeven door één van de EU-/EER-landen of Zwitserland. (Hier wordt gedoeld op het document vermeld in artikel 10 van Richtlijn 2004/38/EG van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.)

C

Paragraaf A2/6.2.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.2.3.1 Diplomatieke en consulaire ambtenaren

De vreemdelingen van de categorie waarop de bepalingen van dit onderdeel betrekking hebben, dienen te worden onderscheiden in drie groepen:

a. niet-duurzaam verblijf;

b. duurzaam verblijf;

c. doorreis.

Ad a Niet-duurzaam verblijf

Op vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten als lid van een diplomatieke zending of consulaire post, hun gezinsleden en hun personeel, is de Vw niet van toepassing indien zij niet-duurzaam in Nederland verblijven. Op grond van de Weense Verdragen inzake het Diplomatiek Verkeer en. de Consulaire Betrekkingen komt hen een bijzondere status toe. Zij zijn door de Minister van BuZa in het bezit gesteld van het geprivilegieerdendocument (zie model M81).

De bijzondere status houdt onder meer in dat de maatregelen van uitzetting krachtens de Vw op hen niet kunnen worden toegepast. Hun toegang, toelating en verblijf hier te lande richten zich naar de algemene regelen van volkenrecht.

Houders van diplomatieke, officiële en dienstpaspoorten van de landen vermeld in bijlage 2, overzicht A, GVI zijn vrijgesteld van de visumplicht.

Wel moeten zij bij grensoverschrijding beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding (zie bijlage 3, onder E, VV).

Zoals is aangegeven in A2/5.5.1, dient in het geval het voornemen bestaat om de toegang te weigeren aan een persoon die zich op een bijzondere status beroept, eerst contact op te worden genomen met de IND.

Ad b Duurzaam verblijf

Op vreemdelingen die reeds een jaar of meer op grond van artikel 8 Vw rechtmatig in Nederland verblijven, die gerechtigd zijn arbeid al dan niet in loondienst te verrichten en in dienst treden van een diplomatieke missie of consulaire post, blijft de Vw in volle omvang van toepassing. Het betreft met name vreemdelingen die door de diplomatieke zending of consulaire post lokaal zijn geworven.

Vreemdelingen van deze categorie ontvangen wel een geprivilegieerdendocument afgegeven door het ministerie van BuZa. Daarop komt echter een lettercode voor, met een verklaring waaruit bovengenoemde, niet-bijzondere status blijkt:

bij ambassades:

AD

Het hoofd van de diplomatieke vertegenwoordiging, het diplomatiek personeel en hun gezinsleden;

BD

Leden van het administratief en technisch personeel en hun gezinsleden;

ED

Leden van het bedienend personeel en hun gezinsleden;

PD

Particuliere bediendes.

bij Consulaten:

AC

Consul, Generaal Consul, Vice Consul en Consulaire Agenten en hun gezinsleden;

BC

Leden van het administratief en technisch personeel en hun gezinsleden;

EC

Leden van het bedienend personeel en hun gezinsleden;

PC

Particuliere bediendes.

bij internationale organisaties:

AO

Personeelsleden met diplomatieke of vergelijkbare status en hun gezinsleden;

BO

Leden van het administratief en technisch personeel en hun gezinsleden;

EO

Leden van het bedienend personeel en hun gezinsleden;

PO

Particuliere bediendes of huishoudelijke hulp (met de toevoeging ZF).

De afwijkende codering die kan voorkomen is ZF (=zelfstandige functie). Aan deze codering kunnen geen rechten worden ontleend aan privileges of immuniteiten. Nederlanders in dienst van genoemde instellingen worden onderscheiden door achter de bovengenoemde codering de aanduiding /NL te plaatsen. Duurzaam in Nederland verblijvende vreemdelingen krijgen de toevoeging /DV. Parttimers in dienst van genoemde instellingen krijgen de toevoeging /PT.

Lokaal geworven personeel dat vóór 1 augustus 1987, vanaf welke datum het onderscheid tussen duurzaam en niet-duurzaam verblijf wordt gemaakt, in het bezit was van een legitimatiebewijs afgegeven door de Minister van BuZa, behoudt de verworven bijzondere status tot beëindiging van het dienstverband.

Ad c Doorreis

Ten aanzien van diplomatieke en consulaire ambtenaren, hun gezinsleden en personeel, welke slechts op doorreis in Nederland zijn, is de Vw niet van toepassing voor zover het de doorreis naar of terugkeer van de diplomatieke zending of consulaire post in een derde land betreft. Hetgeen onder a is opgemerkt over de bijzondere status geldt ook hier.

C

Paragraaf A2/6.2.3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.2.3.3 Leden van internationale organisaties

Naast hetgeen hieromtrent is opgenomen in bepaling 4.4. Bijlage VII, SCG, geldt dat de Vw in het algemeen niet van toepassing is op vreemdelingen die een bijzondere status bezitten krachtens een zetelovereenkomst gesloten met een internationale organisatie waarin is bepaald dat de zetel, dat wil zeggen hoofdkantoor, in Nederland is gevestigd en waarin (mede) bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie. Zij zijn in het bezit van het eerdergenoemde geprivilegieerdendocument (zie model M81). Voor deze categorie geldt hetgeen hierboven bij a (niet-duurzaam verblijf) is opgemerkt over de bijzondere status (zie ook B12/3.2).

D

Paragraaf A2/7.1.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.1.4 Terugvoerplicht

Als uitwerking van artikel 26 SUO, is in artikel 65, juncto artikel 5, Vw de verplichting voor de vervoerder vastgelegd om een vreemdeling die hij naar Nederland heeft vervoerd en aan wie de toegang tot het Schengengebied is geweigerd terug te brengen naar een plaats buiten Nederland.

Blijkens de toelichting bij artikel 5 Vw dient de vervoerder een vreemdeling aan wie de toegang tot het Schengengebied is geweigerd, terug te brengen naar het derde land van waaruit hij werd aangevoerd, dan wel te vervoeren naar het derde land dat het document voor grensoverschrijding waarmee de vreemdeling heeft gereisd heeft afgegeven, of naar ieder derde land waar zijn toelating is gewaarborgd.

Ingevolge artikel 65, eerste lid, Vw is deze terugvoerplicht van toepassing op de vreemdeling die Nederland onmiddellijk dient te verlaten dan wel die binnen zes maanden na binnenkomst met het oog op uitzetting is aangehouden. Voor de vaststelling van de termijn van zes maanden is beslissend het tijdstip van staande houden. De plaatsing van de vreemdeling aan boord van een schip of vliegtuig dat bij dezelfde vervoersonderneming in gebruik is, kan eventueel ook op een later tijdstip plaatsvinden. Dit is onder meer het geval indien de vreemdeling kort voor het verstrijken van bedoelde termijn wordt aangetroffen.

De terugvoerplicht is niet alleen van toepassing op vreemdelingen aan wie bij binnenkomst aanstonds de toegang is geweigerd, maar ook op vreemdelingen - bijvoorbeeld bemanningsleden van schepen of transitpassagiers van vliegtuigen - aan wie aanvankelijk toegang is verleend maar die op illegale wijze zijn achtergebleven. De terugvoerplicht geldt niet alleen bij weigeringen van vreemdelingen die niet beschikken over (de juiste) documenten voor grensoverschrijding, maar ook bij weigeringen op basis van één van de andere gronden van artikel 5 SGC, zoals het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan of het vormen van een gevaar voor de openbare orde en nationale veiligheid.

In artikel 65, tweede lid, Vw is opgenomen dat de vervoersonderneming op aanwijzing van de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling vervoert naar een plaats buiten Nederland en daartoe zo nodig een ander middel voor terugbrenging vindt. Hiervoor worden ‘removal orders’ gehanteerd (zie M30 en het voor de luchtvaart soortgelijke model als bedoeld in Hoofdstuk 5 van Annex 9 bij het Verdrag van Chicago). Om het terugvoeren naar een plaats buiten Nederland door de vervoerder te faciliteren, wordt door de ambtenaar belast met de grensbewaking gebruik gemaakt van de daarvoor in internationaal verband gehanteerde attesten, bedoeld voor de met immigratie/grensbewaking belaste autoriteiten in het land van bestemming (zie Appendix 9, onder 1 en 2, van de Annex 9 bij het Verdrag van Chicago).

Gedurende de gehele periode vanaf het moment dat aan de vervoerder de aanwijzing is gegeven de vreemdeling terug te brengen naar een plaats buiten Nederland tot aan het moment dat de vreemdeling door de vervoersonderneming daadwerkelijk naar een plaats buiten Nederland wordt gevoerd, is de vervoerder verantwoordelijk voor de vreemdeling. Dit betekent allereerst dat de vervoerder verantwoordelijk is voor de zorg van een vreemdeling wanneer deze bijvoorbeeld in de internationale lounge van de luchthaven verblijft in afwachting van zijn vertrek. Het betekent voorts dat alle kosten die door de overheid worden gemaakt en voortkomen uit het (feitelijk) verblijf van de vreemdeling in Nederland, ook ten laste kunnen komen van de vervoerder (zie A2/7.1.6).

Indien nodig, kan door de ambtenaar belast met de grensbewaking of de ambtenaar belast met het vreemdelingentoezicht aan de vreemdeling die zal worden teruggevoerd een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd.

Verstekelingen

In afwachting van het daadwerkelijke vertrek van de verstekeling blijft de verantwoordelijkheid voor de verstekeling bij de vervoerder liggen. In overleg met de vervoerder kan de ambtenaar belast met de grensbewaking evenwel besluiten de verstekeling tijdelijk van boord te halen en de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw op te leggen (zie model M19 en model M118). De vervoerder blijft echter gehouden de verstekeling zo snel als mogelijk te doen vertrekken van het Nederlands grondgebied. De vervoerder wordt tijdig geïnformeerd omtrent de plaatsing aan boord van de verstekeling ter uitvoering van zijn verplichting.

In plaats van terugplaatsing aan boord kan de verstekeling, eveneens op kosten van de vervoerder, op een andere wijze worden terugvervoerd naar het land waar hij aan boord is gegaan, dan wel worden vervoerd naar het derde land dat het document voor grensoverschrijding waarmee de vreemdeling heeft gereisd, heeft afgegeven, of een ander land waar zijn toelating is gewaarborgd. Een dergelijke wijze van terugvervoeren is alleen mogelijk als deze praktisch uitvoerbaar is. Hiertoe dient de verstekeling in beginsel voldoende gedocumenteerd te zijn. Indien dit niet het geval is, dient de identiteit en/of nationaliteit vast te worden gesteld en aan de verstekeling een vervangend reisdocument te worden verstrekt door de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van bestemming. De vaststelling van de nationaliteit en/of identiteit en de afgifte van de vervangende reisdocumenten dient te geschieden alvorens het schip waarmee de verstekeling is aangevoerd de haven heeft verlaten. De uitvoering van de terugvoerverplichting op deze wijze mag evenwel niet ten koste gaan van een unieke verwijdermogelijkheid.

Gezagvoerders van zeeschepen kunnen zich niet onttrekken aan hun verplichtingen als bedoeld in artikel 65, derde lid, Vw, door een beroep te doen op artikel 371a Wetboek van Koophandel. In dat artikel is onder meer sprake van een bevoegdheid van de kapitein om een verstekeling bij de eerste gelegenheid die zich voordoet van boord te verwijderen. Onder ‘gelegenheid’ dient hier namelijk te worden verstaan een wettelijk geoorloofde gelegenheid, dat wil zeggen het van boord zetten van een vreemdeling mag slechts plaatsvinden na verkregen toestemming van de bevoegde autoriteiten.

Evenmin kan de kapitein zich zonder meer onttrekken aan terugplaatsing van de verstekeling aan boord door een beroep te doen op voorschrift 8 Verdrag voor beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (zoals gewijzigd in 2002). In geval de kapitein zich op dit voorschrift beroept, dienen de omstandigheden waarop hij zich beroept door de ambtenaar belast met de grensbewaking te worden beoordeeld en te worden afgewogen tegen het belang van terugplaatsing van de verstekeling aan boord.

Vreemdelingen met een vluchtrelaas

Indien de vervoerder bij een controle constateert dat hij te maken heeft met een vreemdeling die niet of niet juist is gedocumenteerd, dient hij deze in principe niet te vervoeren. Indien de vreemdeling stelt dat zijn leven in het land van waar hij op dat moment wil vertrekken in direct gevaar is, kan de vervoerder de vreemdeling niet naar de Nederlandse vertegenwoordiging zenden om aldaar een aanvraag voor een mvv met als doel ‘asiel’ in te dienen (zie C5/25). Indien de vervoerder in deze situatie overweegt de vreemdeling te vervoeren, dient de vervoerder contact op te nemen met de IND. Het Hoofd van de IND bepaalt dan of de betrokken vreemdeling, ook al is hij niet in het bezit van de juiste reisdocumenten, naar Nederland mag worden gebracht. Als een vervoerder een niet of niet juist gedocumenteerde vreemdeling naar Nederlands grondgebied heeft vervoerd, maar dit heeft gedaan met instemming van de betreffende ambtenaar, geldt geen terugvoerplicht en wordt geen proces-verbaal opgemaakt ter zake van vermoedelijke overtreding van artikel 4 Vw. Wel dient de vervoerder de feiten en omstandigheden zoals hij die daarbij heeft voorgelegd, deugdelijk schriftelijk vast te leggen.

E

Paragraaf A4/7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:

7.1 Beleid

Artikel 64 Vw bepaalt dat de uitzetting achterwege dient te blijven zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van een van zijn gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen.

Als gezinsleden worden in dit verband aangemerkt:

• echtgenoten en (geregistreerde) partners en hun respectieve minderjarige (voor-)kinderen;

• de meerderjarige kinderen die feitelijk behoren en reeds in het land van herkomst behoorden tot het gezin.

In de situatie dat ten aanzien van een minderjarig kind sprake is van het achterwege laten van de uitzetting, worden als gezinsleden aangemerkt:

• de (stief/pleeg)ouders van het kind;

• de minderjarige (stief)broers en zussen van het kind;

• de meerderjarige broers en zussen die feitelijk behoren en reeds in het land van herkomst behoorden tot het gezin van bedoelde ouders.

Voor de wijze waarop de familierechtelijke relatie en het feitelijke behoren tot het gezin wordt aangetoond, wordt verwezen naar C1/4.6 en C5/23. In het kader van deze regeling behoeven officiële documenten, waarmee de familierechtelijke relatie wordt aangetoond, niet gelegaliseerd te zijn door de Minister van BuZa.

Hoewel een geldig document voor grensoverschrijding geen voorwaarde is voor een geslaagd beroep op artikel 64 Vw, dient bij voorkeur wel een paspoort overgelegd te worden.

De bescherming tegen uitzetting in deze gevallen moet uitdrukkelijk worden onderscheiden van de situatie waarin de vreemdeling medische behandeling in Nederland stelt te behoeven en om die reden in aanmerking wenst te komen voor een verblijfsvergunning (zie B8).

Bij een beroep op artikel 64 Vw is de vraag aan de orde of betrokkene medisch gezien in staat is om te reizen. Het betreft dus een tijdelijke maatregel, gericht enkel op de opschorting van de uitzetting en/of de rechtsplicht om Nederland te verlaten. In voorkomende gevallen kan tevens sprake zijn van het achterwege laten van de uitzetting ingevolge artikel 64 Vw, indien de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan. Ten aanzien hiervan wordt verwezen naar B8/3.

De vraag of op grond van artikel 64 Vw uitzetting achterwege moet blijven, kan zich niet eerder voordoen dan vanaf het moment waarop de rechtsplicht ontstaat Nederland te verlaten. Derhalve kan de bescherming van artikel 64 Vw niet intreden indien en zolang de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft ingevolge artikel 8 Vw.

Een beroep op artikel 64 Vw is mogelijk indien de vreemdeling zich in de situatie bevindt waarin de werking van een besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning niet (langer) is opgeschort dan wel indien de vreemdeling nimmer een aanvraag om een verblijfsvergunning heeft ingediend en geen rechtmatig verblijf heeft. Hierbij is niet van belang of de uitzetting op korte termijn is gepland.

Handelwijze bij ongewenstverklaring en na toegangsweigering

Ingeval de vreemdeling ongewenst is verklaard ex artikel 67 Vw, of indien de toegang is geweigerd, kan er geen sprake zijn van rechtmatig verblijf ex artikel 8 Vw en kan er evenmin een geslaagd beroep worden gedaan op artikel 64 Vw.

Een aanvraag om artikel 64 Vw toe te passen en het rechtmatig verblijf ex artikel 8, onder j, Vw toe te kennen, zal dan ook moeten worden afgewezen omdat betrokkene, vanwege de ongewenstverklaring, dan wel vanwege de toegangsweigering, daarop geen aanspraak kan maken.

De gezondheidstoestand van de vreemdeling kan desalniettemin, gelet op de strekking van artikel 64 Vw, aanleiding zijn om tijdelijk geen gevolg te geven aan de bevoegdheid om de vreemdeling uit te zetten.

In dat geval blijft de uitzetting achterwege zonder dat sprake is van rechtmatig verblijf en zonder dat de ongewenstverklaring of toegangsweigering wordt opgeheven. In dit geval gebeurt dit naar de ratio van (en niet ingevolge) artikel 64 Vw. Het stellen van een aantekening in het grensoverschrijdingsdocument blijft in deze gevallen achterwege.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Den Haag, 8 november 2006.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting bij Wijziging 2006/34b

Algemeen

Op 2 januari 2006 is het Project “Actualisering Vreemdelingencirculaire” van start gegaan. Dit Project heeft tot doel bepalingen die achterhaald zijn te verwijderen uit de Vreemdelingencirculaire 2000 en, waar nodig, achterhaalde bepalingen te actualiseren.

In de derde fase van het Project is deel B geheel herzien en tevens enkele paragrafen van deel A (zie wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2006/30).

Dit Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire bevat een wijziging op de op 16 oktober 2006 in de Staatscourant gepubliceerde paragrafen van het A-deel van de Vreemdelingencirculaire (WBV 2006/30), zoals deze met ingang van 1 januari 2007 gelden.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven