Beleidsregel ‘Titulatuur op grond van artikel 7.23 van WHW’

Beleidsregel inzake de afdoening van verzoeken om toestemming tot het voeren van Nederlandse titulatuur op grond van een in het buitenland behaalde graad als bedoeld in artikel 7.23 derde lid van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (WHW).

Bestemd voor:

- – afgestudeerden;

- – decanen van scholen, hogescholen en universiteiten.

Datum: 30 oktober 2006

Kenmerk: AG OCW/MT/06.048

Datum inwerkingtreding: 1 januari 2007

Geldigheidsduur beleidsregel:

Juridische grondslag: artikel 7.23, derde lid, van de WHW

Relatie tot eerdere publicaties: vervangt de beleidsregel ‘verzoeken tot het voeren van Nederlandse titulatuur op grond van een buitenlandse opleiding’ (kenmerk AOCW/AP-05.046 d.d. 20 juli 2005).

Informatie verkrijgbaar bij: IB-Groep, tel. 050-5998036

1

Inleiding

Hierbij bericht de Informatie Beheer Groep, hierna genoemd IB-Groep, een ieder die op grond van een aan een buitenlandse instelling van hoger onderwijs behaalde graad, in aanmerking wil komen voor toestemming tot het voeren van een Nederlandse titel, dat door de IB-Groep het onderstaande beleid wordt gevoerd.

2

Vereiste voor behandeling van verzoeken

2.1. Het verzoek om toestemming tot het voeren van Nederlandse titulatuur moet schriftelijk worden aangevraagd met het daarvoor bestemde aanvraagformulier waarbij een origineel uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie - afgegeven binnen zes maanden voor de indiening van het verzoek- en een kopie van de persoonsgegevens uit een geldig Nederlands of buitenlands reis- of verblijfsdocument wordt meegezonden.

2.2. Tevens moeten gewaarmerkte kopieën van de in het buitenland gevolgde opleidingen – voortgezet en hoger onderwijs – met de daarbij behorende cijferlijsten worden meegezonden.

2.3. Indien de opleidingsdocumenten niet in het Nederlands, Duits, Engels of Frans zijn gesteld, moet een beëdigde vertaling van de opleidingsdocumenten in één van de hiervoor genoemde talen, door de vertaler aan de opleidingsdocumenten gehecht, worden meegezonden.

3

Verificatie van de echtheid van de opleidingsdocumenten

3.1. Met de aanvraag verleent de aanvrager de IB-Groep toestemming tot het verifiëren van de opleidingsdocumenten bij de bevoegde buitenlandse instanties en tevens tot het laten verrichten van technisch onderzoek van de originele opleidingsdocumenten.

3.2. Tijdens de behandeling van het verzoek kan de aanvrager worden verzocht de opleidingsdocumenten te laten legaliseren.

3.3. Indien de opleidingen zijn gevolgd in een bij het Apostilleverdrag aangesloten land, zal in plaats van de legalisatie-eis worden gevraagd om een apostillestempel op de opleidingsdocumenten.

4

Het door de IB-Groep gevoerde beleid

4.1. Een aanvraag kan worden toegewezen indien een afsluitend getuigschrift is overgelegd van een in het buitenland gevolgde hoger onderwijs opleiding die voldoet aan alle volgende criteria:

a. de opleiding is in het land van herkomst erkend,

b. de opleiding is inhoudelijk vergelijkbaar met en heeft hetzelfde doel als een Nederlandse overeenkomstige opleiding,

c. aan de opleiding zijn dezelfde rechten verbonden als aan een Nederlandse overeenkomstige opleiding en

d. er is geen sprake van één of meer wezenlijke verschillen met een Nederlandse opleiding.

4.2. Er is in ieder geval sprake van wezenlijke verschillen indien:

1. de in het buitenland genoten vooropleiding qua nominale studieduur twee jaar korter is dan de in Nederland gebruikelijke vooropleiding;

2. er een verschil is in nominale studieduur van de in het buitenland gevolgde hoger-onderwijsopleiding ten opzichte van de Nederlandse overeenkomstige opleiding van één jaar of langer;

3. een aanmerkelijk deel van het opleidingstraject dat uiteindelijk tot een buitenlandse graad heeft geleid is gevolgd aan een niet erkende instelling van hoger onderwijs in het desbetreffende land;

4. een scriptie en/of een stage geen onderdeel heeft uitgemaakt van de in het buitenland gevolgde hoger onderwijs opleiding indien deze bij een overeenkomstige Nederlandse opleiding wel een essentieel onderdeel uitmaakt van het curriculum;

5. in het curriculum van de buitenlandse opleiding – gemeten aan de totale studiebelasting – veel uren zijn besteed aan vakken die hier thuishoren in het voortgezet onderwijs en/of vakken die hier niet voorkomen in een overeenkomstige hoger onderwijs opleiding;

6. voorafgaande aan een wetenschappelijke mastersgraad geen wetenschappelijk bachelors programma is gevolgd in dezelfde discipline;

7. het gaat om een wetenschappelijke opleiding die geen toegang tot de promotie geeft.

5

Intrekking

De beleidsregel ‘verzoeken tot het voeren van Nederlandse titulatuur op grond van een buitenlandse opleiding’ (kenmerk AOCW/AP-05.046 d.d. 20 juli 2005) wordt ingetrokken.

De Hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep,
namens deze:
Chr.G. Spanjaard.

Toelichting

1. Inleiding

Onder intrekking van de beleidsregel van 20 juli 2005 wordt hiermee het beleid vastgelegd ten aanzien van de toepassing van artikel 7.23, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. In deze beleidsregel zijn de criteria opgenomen op grond waarvan een verzoek kan worden gehonoreerd. De invulling van de criteria is mede gebaseerd op de afspraken die gemaakt zijn in de Lissabon Convention on the Recognition of Qualifications concerning Higher Education in the European Region.

De criteria gelden niet voor de beoordeling van een verzoek om een doctorstitel, deze beoordeling geschiedt per aanvraag.

2. Verzoek

Het verzoek om toestemming tot het voeren van een Nederlandse titel moet schriftelijk worden ingediend met een door de IB-Groep verstrekt aanvraagformulier.

3. Authenticiteit

De aanvrager dient de IB-Groep bij de aanvraag te machtigen tot het laten uitvoeren van technisch onderzoek van de ingediende documenten en/of tot het (laten) uitvoeren van een inhoudelijke verificatie. De afhandeling van de aanvraag kan afhankelijk worden gesteld van het tijdelijk ter beschikking stellen van de originele gelegaliseerde opleidingsdocumenten. Dit om mogelijk misbruik van de procedures door het gebruik van (ver)vals(t)e documenten zoveel mogelijk tegen te gaan. Bij deze procedure wordt mede aandacht besteed aan de identiteitsvaststelling. De tenaamstelling op diploma en identiteitsbewijs moet overeenstemmen of dient anderszins officieel gestaafd te zijn.

4.1.a. Erkenning

Hier te lande is het slechts mogelijk de uit de WHW gebruikte academische titulatuur te voeren indien een opleiding is gevolgd die voldoet aan de criteria zoals genoemd in de WHW. De opleiding dient met andere woorden gevolgd te zijn aan een in de WHW opgenomen dan wel op grond van de WHW aangewezen instelling van hoger onderwijs en dient opgenomen te zijn in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO).

Op grond hiervan hanteert de IB-Groep als uitgangspunt dat slechts van een gelijkwaardige opleiding sprake kan zijn, indien de desbetreffende buitenlandse opleiding en onderwijsinstelling aldaar door de rijksoverheid is erkend. Een privaatrechtelijke erkenning kan in landen waar deze overheidserkenning bestaat niet op één lijn worden gesteld met erkenning van overheidswege. Daar waar sprake is van een federale staatsvorm, dient de opleiding op federaal niveau erkend te zijn. In landen waar geen enkele vorm van overheidserkenning van het onderwijs aanwezig is, kan de volgens de in dat land geëigende c.q. meest gangbare wijze van erkenning gelijkwaardig geacht worden aan overheidserkenning.

4.1.b. Doel en inhoud van de opleiding

Het Nederlandse hoger onderwijs onderscheidt hoger beroepsonderwijs (HBO) dat aan hogescholen wordt gegeven, en wetenschappelijk onderwijs (WO) dat aan universiteiten wordt gegeven. In andere landen is een dergelijke tweedeling niet altijd even duidelijk aanwezig. Bij de beoordeling van de buitenlandse opleiding dient daarom te worden vastgesteld of de opleiding zich beter laat vergelijken met een opleiding in het HBO of het WO.

Vergeleken dient te worden met een overeenkomstige Nederlandse opleiding. De vraag of er sprake is van een overeenkomstige opleiding wordt beantwoord door te onderzoeken of er voor de buitenlandse opleiding op het moment van aanvraag een soortgelijke Nederlandse opleiding bestaat, blijkend uit de bestudeerde vakken, de aanwezigheid van een stage- en/of thesisverplichting, het opleidingskarakter en de opleidingsdoelstelling.

Een opleiding wordt gedefinieerd als een bachelor- of een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3 van de WHW. De opleiding dient als zodanig geregistreerd te zijn in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO). Dit houdt in dat slechts vergeleken kan worden met de ‘reguliere’ opleidingen, zoals die op dit moment in het CROHO worden geregistreerd; een vergelijking met een vrij onderwijsprogramma is niet aan de orde omdat op grond van artikel 7.3c van de WHW slechts een examencommissie van een onderwijsinstelling toestemming kan verlenen voor een vrij onderwijsprogramma.

4.1.c. Verbonden rechten

Bij een verzoek om toestemming om een graad te voeren, kunnen niet meer rechten worden verstrekt dan zijn verbonden aan de buitenlandse opleiding. Indien het land van opleiding een gradenstructuur kent, moet de gevolgde opleiding in eigen land hebben geleid tot het verkrijgen van een graad/titel. Sommige landen kennen geen titulatuur op basis van hoger onderwijsdiploma’s. In die gevallen wordt per geval bezien of desalniettemin toch Nederlandse titulatuur kan worden verleend.

Hierbij dient voorts nog aandacht te worden besteed aan bi- of tri-diplomering. Daar waar voor hetzelfde onderwijspad al een Nederlandse graad is verleend kan niet onder overlegging van het buitenlandse diploma nogmaals een Nederlandse graad worden verleend.

4.1.d. Wezenlijke verschillen

Bij de afhandeling van verzoeken om erkenning worden de uitgangspunten van de Lissabon Conventie gevolgd, wat betekent dat een aanvraag kan worden toegewezen indien voldaan is aan de hiervoor genoemde criteria en er geen sprake is van wezenlijke verschillen. De twee eerstgenoemde criteria met betrekking tot de studieduur van de vooropleiding en de hoger onderwijsopleiding kunnen niet elk afzonderlijk van doorslaggevende betekenis zijn, doch alleen in combinatie met andere verschillen. De vermelde opsomming van wezenlijke verschillen is niet limitatief.

4.2.1. Vooropleiding

Van een wezenlijk verschil is sprake als de vooropleiding die aldaar toegang geeft tot de buitenlandse opleiding van hoger onderwijs twee jaar korter is dan de vooropleiding in Nederland. Hierbij wordt uitgegaan van de vooropleiding die op grond van de wet toegang geeft tot het hoger onderwijs en niet van opleidingen die vrijstelling kunnen geven van de vooropleidingseis. Een verschil in vooropleiding kan eventueel worden gecompenseerd in het curriculum van de hoger onderwijs opleiding. Dit moet blijken uit een langere nominale studieduur.

4.2.2. Studieduur

De nominale studieduur van de in het buitenland gevolgde opleiding moet in principe gelijkwaardig zijn aan die van een soortgelijke Nederlandse opleiding. Een verschil in studieduur van één jaar of langer in vergelijking met de studieduur van een overeenkomstige opleiding wordt aangemerkt als een wezenlijk verschil. Daar waar de studieduur van de buitenlandse opleiding langer is dan die van een overeenkomstige opleiding leidt dat niet tot een wezenlijk verschil.

Hierbij gaat het niet om een vergelijking van de feitelijke studieduur, doch om vergelijking van de nominale studieduur van het gevolgde curriculum. Daarbij dient opgemerkt te worden dat indien bijvoorbeeld een buitenlandse wetenschappelijke opleiding met een nominaal curriculum van drie jaar is afgesloten, een vergelijking met een bacheloropleiding eerder voor de hand ligt dan vergelijking met een masteropleiding. Een eventueel tekort aan studieduur kan niet worden gecompenseerd door werkervaring van een aanvrager mee in overweging te nemen. Deze maakt immers geen deel uit van het onderwijscurriculum. Evenmin wordt waarde gehecht aan eventueel extra benodigde tijd voor het volgen van onderwijs in een al dan niet vreemde taal.

4.2.3. Erkenning

Indien de opleiding die heeft geleid tot de buitenlandse graad voor een aanmerkelijk deel is gevolgd aan een in het land van vestiging niet erkende opleiding, is er sprake van een wezenlijk verschil. De invulling van de term aanmerkelijk deel wordt per aanvraag beoordeeld. Indien voorafgaande aan een behaalde mastergraad aan een erkende instelling een bachelor is behaald aan een niet erkende instelling is er in ieder geval sprake van een aanmerkelijk deel en daarom van een wezenlijk verschil.

4.2.4. Scriptie/Stage

Binnen een Nederlandse wetenschappelijke opleiding is het voltooien van een scriptie een essentieel onderdeel. Indien een scriptie geen onderdeel heeft uitgemaakt van de buitenlandse opleiding wordt dat gezien als een wezenlijk verschil. Slechts indien binnen de Nederlandse opleiding de scriptie geen of slechts een marginaal onderdeel uitmaakt van de opleiding kan dit tot een ander standpunt leiden. Wat voor een scriptie in het wetenschappelijk onderwijs geldt, gaat eveneens op voor de stageverplichting binnen het hoger beroepsonderwijs.

4.2.5. Relevante vakken

Soms bevinden zich vakken in het buitenlandse curriculum die hier thuishoren in het voortgezet onderwijs of vakken die hier niet voorkomen in een overeenkomstig hoger onderwijs curriculum (bijvoorbeeld politiek/ideologische vakken, lichamelijke opvoeding, skiën, ballet, fotografie).

De hiervoor gebruikte studie-uren kunnen niet worden gerekend tot hoger onderwijs. Indien de nominale studieduur van het gevolgde buitenlandse hoger-onderwijscurriculum hierdoor korter wordt dan die van een overeenkomstige Nederlandse opleiding, wordt dit gezien als een wezenlijk verschil.

4.2.6. Bachelor en Masterprogramma

De in het buitenland gevolgde opleiding moet overeenstemmen met een volledig afgeronde opleiding in het Nederlandse hoger onderwijs. Daarbij dient voorafgaande aan een Mastergraad een Bachelorprogramma zijn gevolgd in dezelfde discipline en in hetzelfde segment van het hoger onderwijs.

4.2.7. Toegang tot promotie

In het Nederlandse onderwijsbestel is de toegang tot de promotie onlosmakelijk verbonden aan het afsluiten van een Masteropleiding aan een Nederlandse universiteit. Een in het buitenland behaalde opleiding dient eenzelfde recht op toegang te hebben.

De Hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep

namens deze:

Chr.G. Spanjaard

Naar boven