Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren 2007

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 november 2006, nr. AM/SAM/2006/90663, tot Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren 2007

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, 5 en 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. werkgever: de werkgever, genoemd in bijlage 1a als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005, zoals die bijlage luidde op 1 november 2006;

c. RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst die op 1 november 2006 op grond van artikel 2 van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 wordt gesubsidieerd;

d. werknemer: de werknemer die op 1 november 2006 werkzaam is op grond van een RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst, waarvan de overeengekomen duur in ieder geval eindigt na 1 januari 2007;

e. positieve uitstroom: het beëindigen van een RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst, waarbij de persoon die op grond van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst werkzaam was, aansluitend op, dan wel binnen vier weken na de beëindiging van die RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst:

1°. op grond van een andere schriftelijke arbeidsovereenkomst, dan wel een aanstelling in openbare dienst ten minste zes maanden werkzaam is tegen een loon dat, of een bezoldiging die ten minste gelijk is aan het loon dat de werkgever op grond van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst over een periode van zes maanden verschuldigd was, dan wel

2°. ten minste zes maanden als zelfstandige werkzaam is en in die periode geen aanspraak doet op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de Wet werk en bijstand of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, dan wel indien op het tijdstip van de beëindiging van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst reeds aanspraak op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of de Wet werk en bijstand bestond, geen aanspraak doet op een hogere uitkering op grond van de Werkloosheidswet of de Wet werk en bijstand;

f. re-integratiebedrijf: natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert;

g. arbodienst: een arbodienst als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

h. BOREA Keurmerk Reïntegratie: het keurmerk van de Brancheorganisatie re-integratiebedrijven te Tilburg;

i. accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2

Algemene Regeling SZW-subsidies

De Algemene Regeling SZW-subsidies is niet van toepassing.

Artikel 3

Subsidie loonkosten

1. De Minister verleent op aanvraag aan een werkgever gedurende het kalenderjaar 2007 een subsidie als bijdrage in de loonkosten van zijn werknemer. De subsidie bedraagt ten hoogste € 10.573,– per kalenderjaar bij een arbeidsovereenkomst met een overeengekomen arbeidsduur van 32 uur of meer uren per week en wordt naar rato verminderd naarmate de arbeidsovereenkomst minder dan een jaar heeft geduurd of een arbeidsduur heeft van minder dan 32 uur per week of naarmate het gemiddelde aantal arbeidsuren waarover de werkgever loon heeft betaald minder dan 32 uur per week bedraagt.

2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend tot een maximum van het aantal bij de werkgever in dienst zijnde werknemers, genoemd in bijlage 1a als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005.

3. Indien gedurende het kalenderjaar 2007 met betrekking tot een werknemer positieve uitstroom als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, onder 1°, naar een andere werkgever wordt gerealiseerd, wordt de subsidie, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot de loonkosten van die werknemer op dezelfde voet voortgezet tot uiterlijk het einde van de duur van de arbeidsovereenkomst met die werknemer, dan wel indien de duur van die arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd is of een bepaalde tijd heeft die voortduurt na 1 januari 2007, tot uiterlijk 1 januari 2008.

4. Het derde lid is niet van toepassing indien aansluitend op, dan wel binnen zes maanden na de beëindiging van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst, met de persoon die op grond van die RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst werkzaam was een arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet sociale werkvoorziening wordt gesloten, een dienstbetrekking wordt aangegaan als bedoeld in die wet, een dienstbetrekking wordt aangegaan met toepassing van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand, dan wel een dienstbetrekking wordt aangegaan waarbij anderszins subsidie als bijdrage in de loonkosten van die persoon, of compensatie voor aan die persoon verbonden loonkosten wordt verleend.

Artikel 4

Subsidie re-integratieactiviteiten werkgever

1. De Minister verleent aan de werkgever aan wie op grond van artikel 3, eerste lid, subsidie wordt verleend, een subsidie als bijdrage in de kosten van de door de werkgever verrichte activiteiten, gericht op positieve uitstroom van zijn werknemers.

2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt € 1500,– per werknemer tot een maximum van het aantal bij de werkgever in dienst zijnde werknemers.

Artikel 5

Subsidie kosten re-integratiebedrijf/arbodienst

1. De Minister verleent aan de werkgever aan wie op grond van artikel 3, eerste lid, subsidie wordt verleend, een subsidie als bijdrage in de kosten van de door de werkgever ingekochte diensten van een re-integratiebedrijf of een arbodienst, gericht op positieve uitstroom van zijn werknemers.

2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 100% van de door het re-integratiebedrijf of de arbodienst in rekening gebrachte en door de werkgever feitelijk betaalde kosten van diensten tot een maximum van € 3000,– per werknemer. Tot deze kosten behoort mede de omzetbelasting die niet op voet van artikel 15, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 in aftrek kan worden gebracht en geen recht geeft op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds, waarbij de toepassing van artikel 2, tiende lid, van de Wet op het BTW-compensatiefonds, buiten aanmerking blijft. Geen subsidie wordt verleend voor zover het betreft onredelijk gemaakte kosten of kosten die redelijkerwijs niet passen in het kader van de positieve uitstroom.

3. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verleend indien de in rekening gebrachte en door de werkgever feitelijk betaalde kosten betrekking hebben op diensten die zijn verricht door een re-integratiebedrijf dat of arbodienst die in het bezit is van het BOREA Keurmerk Reïntegratie, dan wel voldoet aan de criteria die ten grondslag liggen aan het verlenen van het BOREA Keurmerk Reïntegratie, op basis van een schriftelijke overeenkomst met de werkgever, waarin in ieder geval is vastgelegd:

a. de aard, de omvang en de kosten van de door het re-integratiebedrijf of de arbodienst te verrichten diensten;

b. het resultaat dat met de door het re-integratiebedrijf of de arbodienst te verrichten diensten wordt beoogd;

c. de verplichting voor het re-integratiebedrijf of de arbodienst om de werkgever te informeren over de voortgang van de feitelijk verrichte werkzaamheden en het per werknemer bereikte resultaat;

d. de verplichting voor het re-integratiebedrijf of de arbodienst om te waarborgen dat ingeval met de werkgever overeengekomen werkzaamheden of delen daarvan door het re-integratiebedrijf of de arbodienst worden uitbesteed aan een derde, die derde eveneens voldoet aan de criteria die ten grondslag liggen aan het verlenen van het BOREA Keurmerk Reïntegratie;

e. de verplichting voor het re-integratiebedrijf of de arbodienst om te waarborgen dat ingeval met de werkgever overeengekomen werkzaamheden of delen daarvan door het re-integratiebedrijf of de arbodienst worden uitbesteed aan een derde, het re-integratiebedrijf of de arbodienst geheel en zonder voorbehoud kan voldoen aan zijn verplichtingen jegens de werkgever.

4. De Minister kan op een daartoe strekkend verzoek van een andere werkgever dan de werkgever die de voor subsidie in aanmerking te brengen diensten van een re-integratiebedrijf of een arbodienst heeft ingekocht, de in het eerste lid bedoelde subsidie geheel of gedeeltelijk aan die andere werkgever verlenen, indien door die andere werkgever onder overlegging van bewijsstukken wordt aangetoond dat de werkgever die de voor subsidie in aanmerking te brengen diensten van een re-integratiebedrijf of een arbodienst heeft ingekocht, zijn bedrijfsactiviteiten heeft beëindigd. Indien de in het eerste lid bedoelde subsidie geheel of gedeeltelijk aan een andere werkgever dan de werkgever die de voor subsidie in aanmerking te brengen diensten van een re-integratiebedrijf of een arbodienst heeft ingekocht, wordt verleend, zijn het tweede en het derde lid van overeenkomstige toepassing op die andere werkgever.

Artikel 6

Subsidie positieve uitstroom

1. De Minister verleent aan de werkgever aan wie op grond van artikel 3, eerste lid, subsidie wordt verleend, een subsidie voor de realisatie van positieve uitstroom van zijn werknemers.

2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend tot een maximum van het aantal bij de werkgever in dienst zijnde werknemers en bedraagt per werknemer € 3.440,– bij een RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst waarin een arbeidsduur van 32 uur of meer per week is overeengekomen. Indien in de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst een kortere arbeidsduur dan 32 uur per week is overeengekomen wordt de subsidie per werknemer naar rato verlaagd.

3. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verleend indien de positieve uitstroom:

a. naar een andere werkgever uiterlijk met ingang 1 januari 2008 wordt gerealiseerd, dan wel,

b. binnen het bedrijf van de werkgever, of als zelfstandige op of binnen vier weken na 1 januari 2008 wordt gerealiseerd.

4. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verleend indien aansluitend op, dan wel binnen zes maanden na de beëindiging van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst, met de persoon die op grond van die RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst werkzaam was een arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet sociale werkvoorziening wordt gesloten, een dienstbetrekking wordt aangegaan als bedoeld in die wet, een dienstbetrekking wordt aangegaan met toepassing van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand, dan wel een dienstbetrekking wordt aangegaan waarbij anderszins subsidie als bijdrage in de loonkosten van die persoon, of compensatie voor aan die persoon verbonden kosten wordt verleend.

Artikel 7

Samenloop subsidie

Indien aan de werkgever subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, wordt verleend, wordt een eenmalig voorschot als bedoeld in artikel 5, achtste lid, van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren, dan wel een eenmalig voorschot als bedoeld in artikel 5, negende lid, van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren niet bij de subsidievaststelling op grond van artikel 7 van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 in aanmerking genomen, maar bij de subsidievaststelling op grond van artikel 12 van deze regeling.

Artikel 8

Subsidieaanvrager

1. De subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt aangevraagd door de werkgever.

2. De subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste lid, en 6, eerste lid, wordt verleend aan de subsidieaanvrager. Indien toepassing is gegeven aan artikel 5, vierde lid, wordt met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, de andere werkgever, bedoeld in artikel 5, vierde lid, als subsidieaanvrager aangemerkt.

Artikel 9

Subsidieaanvraag

1. De Minister ontvangt de aanvraag tot subsidieverlening op grond van artikel 3, eerste lid, uiterlijk 24 november 2006.

2. De subsidieaanvrager maakt bij de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening gebruik van het daarvoor door de Minister verstrekte formulier, dat is ingericht overeenkomstig het model van bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 10

Gegevensverstrekking voor subsidieverlening en -betaling

1. De beslissing op de volledige aanvraag tot subsidieverlening wordt uiterlijk binnen vier weken na 24 november 2006 genomen.

2. De subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt verleend met ingang 1 januari 2007.

3. De Minister betaalt de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, bij wijze van voorschot per kwartaal. De betaling vindt plaats aan de hand van een declaratie van het aantal arbeidsuren waarover de werkgever loon heeft betaald, tot een maximum van het aantal in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen arbeidsuren. In de declaratie vermeldt de subsidieaanvrager tevens het aantal werknemers met wie de arbeidsovereenkomst is beëindigd, de ingangsdata van de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten, alsmede het aantal werknemers ten aanzien van wie sprake is van positieve uitstroom.

4. De subsidieaanvrager maakt bij de indiening van een declaratie als bedoeld in het derde lid, gebruik van het daarvoor door de Minister verstrekte formulier, dat is ingericht overeenkomstig het model van bijlage 2 bij deze regeling.

5. De subsidieaanvrager draagt er zorg voor dat de relevante gegevens over een kwartaal van het jaar 2007, opgenomen in een door hem ondertekende declaratie als bedoeld in het vierde lid, door de Minister zijn ontvangen uiterlijk op de twintigste van de tweede maand volgende op het kwartaal waarop deze betrekking heeft.

6. Het voorschot, bedoeld in het derde lid, wordt betaald op of omstreeks de dertigste van de maand volgend op de maand waarin de declaratie is ontvangen.

7. In afwijking van het zesde lid wordt het voorschot met betrekking tot het eerste kwartaal 2007 en volgende kwartalen niet betaald, zolang de Minister van de subsidieaanvrager de bescheiden, nodig voor de subsidievaststelling betreffende subsidieverstrekkingen op grond van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005, over de kalenderjaren 2004 en 2005 niet heeft ontvangen en wordt het voorschot met betrekking tot het derde kwartaal 2007 en het volgende kwartaal niet betaald, zolang de Minister van de subsidieaanvrager de bescheiden, nodig voor de subsidievaststelling betreffende subsidieverstrekkingen op grond van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005, over het jaar 2006 niet heeft ontvangen.

8. Indien vóór de subsidievaststelling een verzoek tot faillietverklaring van of verlening van surseance van betaling aan de subsidieaanvrager is ingediend, vindt geen betaling van een voorschot als bedoeld in het derde lid meer plaats.

9. De subsidie, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt uiterlijk betaald tezamen met het voorschot, bedoeld in het derde lid, met betrekking tot het vierde kwartaal van het jaar 2007. Indien de Minister besluit tot gehele of gedeeltelijke betaling van deze subsidie op een eerder tijdstip, doet hij daarvan mededeling in de Staatscourant.

10. De subsidie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, en 6, eerste lid, wordt na subsidievaststelling vanaf het kalenderjaar 2008 betaald. Indien de Minister besluit tot gehele of gedeeltelijke betaling van de subsidie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, op een eerder tijdstip, doet hij daarvan mededeling in de Staatscourant.

Artikel 11

Administratieverplichting

1. De subsidieaanvrager draagt er zorg voor dat de administratie voor de uitvoering van deze regeling zodanig wordt ingericht, dat alle van belang zijnde vastleggingen en bewijsstukken ten behoeve van het besluitvormings-, uitvoerings-, controle- en verantwoordingsproces tijdig, zichtbaar en controleerbaar zijn vastgelegd.

2. Van de administratie maken in ieder geval deel uit:

a. de op grond van artikel 2 van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 gesubsidieerde arbeidsovereenkomsten die op en na 1 november 2006 van kracht zijn;

b. de loonstaten vanaf 1 november 2006;

c. de overeenkomsten met een re-integratiebedrijf of een arbodienst;

d. de informatie van het re-integratiebedrijf of de arbodienst aan de werkgever over de voortgang van de feitelijk verrichte werkzaamheden en het per werknemer bereikte resultaat;

e. facturen met betrekking tot de door een re-integratiebedrijf of een arbodienst in rekening gebrachte diensten en bescheiden met betrekking tot door de werkgever feitelijk betaalde kosten van de ingekochte diensten van een re-integratiebedrijf of een arbodienst;

f. bescheiden op grond waarvan de realisatie positieve uitstroom kan worden vastgesteld.

Artikel 12

Vaststelling subsidie

1. De Minister ontvangt van de subsidieaanvrager uiterlijk 1 juli 2008 een einddeclaratie, waarin alle relevante gegevens zijn opgenomen met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, en 5, eerste lid. Met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, ontvangt de Minister van de subsidieaanvrager uiterlijk 1 januari 2010 een einddeclaratie, waarin alle relevante gegevens zijn opgenomen met betrekking tot die subsidie. De einddeclaratie met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, en 5, eerste lid, tezamen, dan wel de einddeclaratie met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, is bij een subsidie boven € 50.000,– voorzien van een verklaring van een accountant.

2. De Minister stelt de subsidie vast binnen 12 maanden na ontvangst van de einddeclaratie met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, en 5, eerste lid, en, indien vereist, de daarop betrekking hebbende verklaring van een accountant, en binnen 12 maanden na ontvangst van de einddeclaratie met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, en, indien vereist, de daarop betrekking hebbende verklaring van een accountant.

3. Indien de bescheiden, genoemd in het eerste lid, met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, en 5, eerste lid, niet uiterlijk 1 juli 2008 door de Minister zijn ontvangen, kan de Minister de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, en 5, eerste lid, ambtshalve vaststellen. Indien de bescheiden, genoemd in het eerste lid, met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, niet uiterlijk 1 januari 2010 door de Minister zijn ontvangen, kan de Minister de subsidie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, ambtshalve vaststellen.

4. De vastgestelde subsidie kan van de bij wijze van voorschot betaalde subsidie afwijken indien de subsidieaanvrager handelt in strijd met deze regeling. Indien de subsidieaanvrager in het kader van de subsidieaanvraag of in het kader van de einddeclaratie onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel voor subsidieverlening of subsidievaststelling relevante gegevens heeft achtergehouden, kan de Minister de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste lid, en 6, eerste lid, intrekken of ten nadele van de subsidieaanvrager wijzigen.

Artikel 13

Modellen gegevensverstrekking

De einddeclaratie en, indien vereist, de verklaring van een accountant, zijn ingericht overeenkomstig de modellen van bijlagen 3 en 4 bij deze regeling. De verklaring van een accountant is gebaseerd op een controle die is uitgevoerd overeenkomstig het in bijlage 5 bij deze regeling voorgeschreven controle- en rapportageprotocol.

Artikel 14

Terugvordering

1. Na de subsidievaststelling is de subsidieaanvrager verplicht een teveel ontvangen voorschot onverwijld terug te betalen, tenzij de Minister tot verrekening op andere wijze heeft besloten.

2. Bij terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten worden de met de terugvordering verband houdende kosten bij de subsidieaanvrager in rekening gebracht. Tevens wordt in dat geval overgegaan tot het in rekening brengen van de wettelijke rente.

Artikel 15

Toezichthouders en informatieverplichtingen

1. Met het toezicht op de naleving van de in deze regeling opgenomen verplichtingen is belast het Agentschap van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

2. De subsidieaanvrager verstrekt aan de Minister desgevraagd kosteloos alle inlichtingen, die hij voor evaluatie, informatievoorziening en beleidsvorming met betrekking tot deze regeling nodig heeft en verleent daartoe inzage in terzake van belang zijnde bescheiden.

3. De subsidieaanvrager werkt mee aan door of namens de Minister uit te voeren onderzoeken en draagt er zorg voor dat de accountant hieraan kosteloos meewerkt. De daaraan verbonden kosten worden geacht te zijn begrepen in de subsidie.

Artikel 16

Wijziging Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005

De Regeling schoonmaakdiensten particulieren 20051 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel e vervalt.

2. De onderdelen f en g worden geletterd e en f.

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt ‘,door tussenkomst van OSB,’.

2. In het vijfde lid wordt ‘OSB’ vervangen door: de Minister.

C

In artikel 7, eerste lid, vervalt ‘,door tussenkomst van OSB,’.

D

In artikel 9, eerste lid, wordt ‘de Inspectie Werk en Inkomen, genoemd in hoofdstuk 7 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen en de Auditdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid’ vervangen door: het Agentschap van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 17

Wijziging Tijdelijke subsidieregeling beëindiging schoonmaakdiensten particulieren

De Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 10, zevende lid, komt te luiden:

7. De subsidieaanvrager draagt, door tussenkomst van OSB, er zorg voor dat de relevante gegevens over onderscheidenlijk het tweede en derde kwartaal van het jaar 2006, opgenomen in een door hem ondertekende declaratie als bedoeld in het zesde lid door de Minister zijn ontvangen uiterlijk op de twintigste van de tweede maand volgende op het kwartaal waarop deze betrekking heeft. De subsidieaanvrager draagt er zorg voor dat de relevante gegevens over het vierde kwartaal van het jaar 2006, opgenomen in een door hem ondertekende declaratie als bedoeld in het zesde lid door de Minister is ontvangen uiterlijk op de twintigste van de tweede maand volgende op het kwartaal waarop deze betrekking heeft.

B

In artikel 12, eerste lid, vervalt ‘telkens, door tussenkomst van OSB,’.

C

In artikel 15, eerste lid, wordt ‘de Auditdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid’ vervangen door: het Agentschap van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 18

Intrekking Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005

1. De Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 wordt met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken.

2. In afwijking van het eerste lid blijft de regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005, zoals deze luidde op 31 december 2006, van toepassing op de afwikkeling van de subsidie, bedoeld in die regeling.

Artikel 19

Inwerkingtreding

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst met uitzondering van de artikelen 16 en 17 die in werking treden met ingang van 30 december 2006.

2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2011.

3. In afwijking van het tweede lid blijft deze regeling, zoals die luidt op 31 december 2010, van toepassing op de afwikkeling van de subsidie, bedoeld in deze regeling.

Artikel 20

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren 2007.

Deze regeling zal met de toelichting en bijlage 1 in de Staatscourant worden geplaatst. De bijlagen 4, en 5 worden met ingang van 1 december 2006 en de bijlage 2 wordt met ingang van 1 maart 2007 ter inzage gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid te ’s-Gravenhage.

Den Haag, 8 november 2006.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.A.L. van Hoof.

Bijlage 1

stcrt-2006-220-p24-SC77608-1.gifstcrt-2006-220-p24-SC77608-2.gif

Toelichting

Algemeen

Inleiding

De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft op 31 oktober 2006 de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede het Belastingplan 2007 aangenomen. In de begroting is het voornemen opgenomen om met ingang van 1 januari 2007 de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 (RSP’05) af te schaffen. Door aanvaarding van de begroting kan hieraan uitvoering worden gegeven. De RSP’05 is geen oplossing gebleken voor het stimuleren van de markt voor persoonlijke dienstverlening noch voor het stimuleren van de onderkant van de arbeidsmarkt. De regeling wordt dan ook met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken.

De bedrijven die gebruik maken van de RSP’05 worden in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van de onderhavige (afbouw-)regeling. Deze regeling is conform de eerder met OSB gemaakte afspraken (Kamerstukken II 2004/05, 29 544, nr. 8). De regeling stelt bedrijven in staat op een fatsoenlijke manier hun bedrijfsvoering af te bouwen en te beëindigen, zonder dat werknemers hier de dupe van worden. Re-integratie-inspanningen voor de werknemers staan centraal om werkloosheid zoveel mogelijk te voorkomen.

De onderhavige regeling bestaat uit vier componenten, te weten:

a. een subsidie aan de werkgever als bijdrage in de loonkosten van zijn werknemer;

b. een subsidie als bijdrage in de kosten van de door de werkgever verrichte activiteiten, gericht op positieve uitstroom van zijn werknemers;

c. een subsidie als bijdrage in de kosten van de door de werkgever ingekochte diensten van een re-integratiebedrijf of een arbodienst, gericht op positieve uitstroom van zijn werknemers;

d. een subsidie aan de werkgever voor de realisatie van positieve uitstroom van zijn werknemers.

De subsidie als bijdrage in de loonkosten van de werknemer wordt gefinancierd uit het RSP-budget over 2007. De overige componenten worden gefinancierd uit het RSP-budget over 2008. De uitbetaling van die componenten vindt in beginsel dan ook op z’n vroegst in het jaar 2008 plaats. Met betrekking tot de subsidie bedoeld in artikel 4, eerste lid, en 5, eerste lid, kan de Minister besluiten tot gehele of gedeeltelijke betaling van deze subsidies op een eerder tijdstip. Hiervan doet hij mededeling in de Staatscourant.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onderdeel b

Voor de begripsomschrijving van werkgever in onderdeel b wordt aangesloten bij de RSP’05. Ook deze regeling heeft derhalve betrekking op de werkgever die is opgenomen in bijlage 1a als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de RSP’05.

Onderdeel c

Met RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst in onderdeel c wordt aangesloten op de RSP’05. In het kader van deze regeling wordt onder een RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst verstaan: een schriftelijk aangegane arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610 van titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek met de werkgever, die op grond van artikel 2 van de RSP’05 op 1 november 2006 is gesubsidieerd.

Onderdeel d

Onder werknemer in het kader van deze regeling wordt verstaan: de werknemer die arbeid verricht op grond van een RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst, die nog doorloopt in 2007. Het gaat hierbij om de werknemers die op 1 november 2006 bij de werkgever in dienst zijn. Over het algemeen zal het bij RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomsten gaan om arbeidsovereenkomsten die aangegaan zijn voor onbepaalde tijd. Het kan echter ook voorkomen dat werknemers werkzaam zijn op basis van een RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Een dergelijke arbeidsovereenkomst moet dan voortduren na 1 januari 2007.

Onderdeel e

Centraal in de regeling staat de re-integratie van werknemers. Voorkomen moet worden dat de werknemer voor zijn levensonderhoud een beroep op een uitkering moet doen. Bij positieve uitstroom komt de werkgever in aanmerking voor subsidie. In onderdeel e is omschreven aan welke elementen moet zijn voldaan, wil van positieve uitstroom gesproken kunnen worden. De RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst moet zijn beëindigd. In aansluiting op die beëindiging of binnen vier weken daarna moet de werknemer een andere schriftelijke arbeidsovereenkomst hebben gesloten, dan wel in openbare dienst zijn aangesteld. Een derde mogelijkheid is dat een RSP-gesubsidieerde werknemer ervoor kiest zich als zelfstandige te vestigen in aansluiting op de beëindiging van zijn (RSP-gesubsidieerde) arbeidsovereenkomst. De regeling zelf stelt geen specifieke eisen met betrekking tot het aannemelijk maken of een ex-werknemer als zelfstandige is gaan werken. Voldoende is dat bescheiden (zie ook artikel 11, tweede lid, onderdeel f) worden overgelegd op grond waarvan de Minister in redelijkheid kan aannemen dat de betrokken ex-werknemer daadwerkelijk als zelfstandige werkzaam is geweest. Dit zou kunnen blijken uit de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2008, maar ook uit andere documenten. Voor de goede orde zij er in dit verband op gewezen dat louter (een afschrift van) een zogenaamde Verklaring arbeidsrelatie onvoldoende is om aan te nemen dat de ex-werknemer daadwerkelijk heeft gewerkt als zelfstandige.

De werknemer die is uitgestroomd naar een andere baan, moet gedurende ten minste zes maanden werkzaam zijn in die nieuwe baan of aanstelling dan wel in onmiddellijke aansluiting daarop in een andere nieuwe baan of aanstelling die aan de voorwaarden voor positieve uitstroom voldoet. Voorts moet de werknemer met die arbeid een salaris verdienen dat berekend over die periode van zes maanden ten minste gelijk is aan het loon dat hij verdiende op grond van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst.

De werknemer die zich heeft gevestigd als zelfstandige, moet gedurende ten minste zes maanden als zelfstandige werkzaam zijn. Ook deze ex-werknemer moet als zelfstandige tenminste hetzelfde verdienen als hij voordien op grond van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst verdiende, hetgeen wordt aangenomen indien hij in die periode geen aanspraak doet op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de Wet werk en bijstand of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, dan wel indien op het tijdstip van de beëindiging van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst reeds aanspraak op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of de Wet werk en bijstand bestond, geen aanspraak doet op een hogere uitkering op grond van de Werkloosheidswet of de Wet werk en bijstand.

Onderdeel h

Zoals reeds is gesteld staat re-integratie van de werknemer centraal. Het is van belang dat de bedrijven die de werkgever inschakelt bij de uitvoering van de re-integratietrajecten van de werknemers voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen. In verband hiermee is in onderdeel i het BOREA Keurmerk Reïntegratie opgenomen. De re-integratiebedrijven of arbodiensten die door de werkgever worden ingeschakeld moeten, zo blijkt uit artikel 5, derde lid, of in het bezit zijn van het BOREA Keurmerk Reïntegratie of anders in ieder geval kunnen aantonen dat ze voldoen aan de criteria die aan het behalen van het keurmerk worden gesteld.

Artikel 2

De onderhavige regeling wijkt evenals de RSP’05 vanwege doel en karakter op onderdelen wezenlijk af van het stelsel waarop de op de Kaderwet SZW-subsidies gebaseerde Algemene regeling SZW-subsidies is gebaseerd. Daarom is ook in de regeling bepaald dat de Algemene regeling SZW-subsidies niet van toepassing is.

Artikel 3

Dit artikel regelt de subsidie in de loonkosten. In het eerste lid is bepaald dat de Minister op aanvraag van de werkgever aan hem een subsidie verleent als bijdrage in de loonkosten van zijn werknemer gedurende het kalenderjaar 2007.

Voor de hoogte van de subsidie wordt aangesloten bij de subsidie waarop de werkgever op 1 november 2006 aanspraak heeft op grond van artikel 4 van de RSP’05 tot een maximum van het aantal bij de werkgever in dienst zijnde werknemers, genoemd in bijlage 1a als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van die regeling. Het subsidiebedrag is aangepast aan de ontwikkelingen van het minimumloon en bedraagt € 10.573,– met ingang van 1 januari 2007.

De hoogte van de subsidie wordt begrensd door het aantal arbeidsuren waarover de werkgever loon heeft betaald tot maximaal het aantal arbeidsuren dat is opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening.

In het derde lid is geregeld dat als in de loop van het kalenderjaar 2007 een werknemer positief uitstroomt de loonkostensubsidie op dezelfde voet wordt voortgezet tot uiterlijk de duur van de arbeidsovereenkomst, dan wel indien de duur van die arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd is of een bepaalde tijd heeft die voortduurt na 1 januari 2007, tot uiterlijk 1 januari 2008.

Het vierde lid voorziet erin dat de loonkostensubsidie niet wordt voortgezet indien de werknemer een andere gesubsidieerde baan aanvaardt in de vorm van een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening, een arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 3 van die wet, of met toepassing van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand. Het wordt voorts niet wenselijk geacht om de loonkostensubsidie voort te zetten, indien weliswaar positief wordt uitgestroomd, maar dat na korte tijd de werknemer alsnog werk in een andere gesubsidieerde baan aanvaardt. Daarom is in het vierde lid tevens opgenomen dat de loonkostensubsidie evenmin wordt voortgezet als binnen zes maanden na beëindiging van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst de werknemer alsnog gaat werken in een andere gesubsidieerde baan. Evenmin wordt de loonkostensubsidie voortgezet, indien de nieuwe werkgever subsidie als bijdrage in de loonkosten van de oud RSP-werknemer ontvangt of compensatie ontvangt voor kosten die aan die persoon zijn verbonden.

Artikel 4

Kern van deze regeling is de re-integratie van de werknemers of, met andere woorden, het bewerkstelligen van positieve uitstroom van de werknemers. De werkgever zal, al dan niet tezamen met zijn werknemers, activiteiten moeten ondernemen om te bewerkstelligen dat zijn werknemers daadwerkelijk uitstromen naar niet-gesubsidieerde arbeid. Hierbij kan worden gedacht aan het selecteren en inschakelen van re-integratiebedrijven of arbodiensten, het samen met deze bedrijven opzetten van op de werknemer toegespitste re-integratietrajecten en het aangaan van de contracten. Als bijdrage in de door de werkgever hiervoor te maken kosten komt de werkgever in aanmerking voor een subsidie van € 1.500,– per werknemer. Uitgangspunt hierbij is het aantal werknemers dat de werkgever in dienst heeft op 1 november 2006, doch niet meer dan het aantal opgenomen in bijlage 1a als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de RSP’05.

Artikel 5

Het eerste lid van artikel 5 regelt dat de werkgever tevens in aanmerking komt voor een subsidie als bijdrage in de kosten die hij maakt voor de diensten die hij heeft ingekocht bij het re-integratiebedrijf of de arbodienst met het oog op positieve uitstroom van zijn werknemers.

De subsidie, zo blijkt uit het tweede lid, bedraagt 100% van de kosten van de door de werkgever bij het re-integratiebedrijf of de arbodienst ingekochte diensten tot een maximum van € 3.000,– per werknemer. Het gaat hierbij om de kosten die in rekening zijn gebracht door het re-integratiebedrijf of de arbodienst en die feitelijk door de werkgever zijn betaald. Uit de administratie van de werkgever moet dit blijken.

Voor zover kosten worden gemaakt die naar het oordeel van de Minister als onredelijk zijn aan te merken, komen deze niet voor subsidie in aanmerking. Evenmin komen kosten voor subsidie in aanmerking die redelijkerwijs niet geacht kunnen worden bij te dragen aan positieve uitstroom. Tot de kosten wordt echter wel (mede) gerekend de omzetbelasting die niet op voet van artikel 15, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 in aftrek kan worden gebracht en geen recht geeft op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds, waarbij de toepassing van artikel 2, tiende lid, van de Wet op het BTW-compensatiefonds, buiten aanmerking blijft.

Om de kans op positieve uitstroom zo groot mogelijk te doen zijn is het van belang dat de werkgever re-integratiebedrijven of arbodiensten inschakelt die werken volgens bepaalde kwaliteitseisen. Daartoe is als voorwaarde in het derde lid opgenomen dat de subsidie op grond van artikel 5 alleen wordt verleend indien het ingeschakelde re-integratiebedrijf of arbodienst bij het verrichten van de diensten heeft voldaan aan de criteria die ten grondslag liggen aan het verlenen van het BOREA Keurmerk Reïntegratie. Beschikt het door de werkgever ingeschakelde re-integratiebedrijf of arbodienst over genoemd keurmerk dan mag de werkgever er uiteraard van uitgaan dat dan wordt gewerkt volgens de criteria van het BOREA Keurmerk Reïntegratie.

Geeft de werkgever er de voorkeur aan om bedrijven of diensten in te schakelen die niet beschikken over voornoemd keurmerk, dan moet het door hem ingeschakeld re-integratiebedrijf of arbodienst kunnen aantonen dat voldaan wordt aan de criteria die aan het behalen van het keurmerk worden gesteld en dat volgens deze criteria wordt gewerkt. Uit de administratie van de werkgever moet vervolgens blijken dat hij zich hiervan heeft vergewist. Het inschakelen van een niet gecertificeerd re-integratiebedrijf of arbodienst zonder dat uit de administratie van de werkgever afdoende blijkt dat hij expliciet heeft nagegaan dat het re-integratiebedrijf of arbodienst werkt volgens de criteria van het BOREA Keurmerk Re-integratie bergt een risico in zich. Het risico bestaat hierin dat als de werkgever niet afdoende kan aantonen dat het door hem ingeschakeld re-integratiebedrijf of arbodienst daadwerkelijk werkt volgens de criteria van het BOREA Keurmerk Reïntegratie, hij niet in aanmerking zal komen voor de subsidie kosten re-integratiebedrijf/arbodienst.

Om voor de subsidie in aanmerking te komen moet de werkgever een schriftelijke overeenkomst met het door hem ingeschakelde re-integratiebedrijf of de arbodienst zijn aangegaan. In het derde lid is bepaald welke aspecten minimaal moeten zijn vastgelegd. Het is aan de werkgever en het re-integratiebedrijf of de arbodienst om meer voorwaarden of verplichtingen in de overeenkomst op te nemen.

Onderdeel a heeft betrekking op de aard, omvang en kosten van de te verrichten diensten. Het kan hierbij zowel gaan om diensten die het bedrijf verricht voor alle te re-integreren werknemers, maar het kan ook gaan om specifiek op werknemers gerichte trajecten.

Een re-integratietraject heeft een bepaald doel. In de overeenkomst moet duidelijk het eindresultaat zijn opgenomen. Onderdeel b heeft hierop betrekking.

In onderdeel c is de verplichting opgenomen dat het re-integratiebedrijf of de arbodienst de werkgever moet informeren over de voortgang van de feitelijk verrichte werkzaamheden alsmede over het tot dan toe bereikte resultaat per werknemer.

Met het opnemen van een te bereiken resultaat en de verplichting op de hoogte te worden gehouden over de voortgang van zijn werknemers wordt de werkgever in staat gesteld tijdens de loop van het traject na te gaan of het beoogde resultaat kan worden behaald. Blijkt bijvoorbeeld uit de rapportage van onvoldoende inzet van de zijde van zijn werknemer, dan kan de werkgever hem hierop aanspreken. Ook kan de werkgever hierin aanleiding zien om met het re-integratiebedrijf of de arbodienst na te gaan of het traject moet worden bijgesteld om het beoogde resultaat alsnog te bereiken.

Het is mogelijk dat in de overeenkomst tussen werkgever en re-integratiebedrijf of arbodienst het re-integratiebedrijf of de arbodienst opneemt dat onderdelen kunnen worden uitbesteed aan derden. Met het oog hierop is het van belang dat de werkgever ervan kan en mag uitgaan dat door het re-integratiebedrijf of de arbodienst in te schakelen andere bedrijven of diensten eveneens werken volgens de criteria van het BOREA Keurmerk Reïntegratie. Daartoe is in onderdeel d de verplichting opgenomen dat het re-integratiebedrijf of arbodienst waarborgt dat de door hem ingeschakelde derde eveneens voldoet aan de criteria van het BOREA Keurmerk Reïntegratie en dat hij werkt volgens deze criteria.

Uitbesteding van onderdelen mag er niet toe leiden dat de werkgever zich niet integraal op de hoogte kan stellen van de voortgang van de trajecten. De risico’s die kunnen voortvloeien uit uitbesteding van onderdelen van trajecten moeten de verantwoordelijkheid blijven van degene die deze heeft aangegaan. Dat betekent dat deze niet ten laste mogen komen van de werkgever. Daarom is in onderdeel e opgenomen dat het re-integratiebedrijf of de arbodienst waarmee de werkgever de overeenkomst als bedoeld in de aanhef van het derde lid heeft gesloten, integraal verantwoordelijk blijft voor de in de overeenkomst opgenomen werkzaamheden en resultaten. Als de uitvoering van uitbestede onderdelen niet volgens de afspraken verloopt, dan mag de werkgever het re-integratiebedrijf of de arbodienst daarop aanspreken en het is vervolgens de verantwoordelijkheid van het re-integratiebedrijf of de arbodienst hierop actie te ondernemen richting derde.

De situatie kan zich voordoen dat in de loop van 2007 een werkgever zich genoodzaakt ziet zijn bedrijfsactiviteiten te beëindigen. Beëindiging van de bedrijfsactiviteiten brengt met zich dat ook de re-integratie van de werknemers op losse schroeven komt te staan. Zoals reeds eerder gemeld staat het belang van de werknemers voorop en dus hun re-integratie naar andere arbeid. Doet een situatie van bedrijfsbeëindiging zich voor, dan moet zo veel mogelijk worden voorkomen dat de werknemers die hierdoor worden getroffen, niet (langer) kunnen deelnemen aan re-integratietrajecten. Daartoe regelt het vierde lid dat op verzoek van een andere werkgever de Minister de subsidie van artikel 5 aan die andere werkgever kan verlenen. Bij ‘andere werkgever’ kan worden gedacht aan een ander schoonmaakbedrijf in de regio of in de gemeente waar de werkgever die zijn activiteiten heeft beëindigd, actief was. Het is de discretionaire bevoegdheid van de Minister over te gaan tot deze gewijzigde vorm van subsidieverlening. Verzoekt een andere werkgever om de subsidie voor re-integratieactiviteiten aan hem te verlenen, dan moet duidelijk zijn dat het vorige bedrijf is gestopt. Die andere werkgever moet dan ook bewijsstukken overleggen waaruit blijkt dat beëindiging van bedrijfsactiviteiten door het vorige bedrijf heeft plaatsgevonden. De regeling schrijft – tegen de achtergrond van het feit dat de oorzaak van de bedrijfsbeëindiging divers kan zijn – overigens niet voor welke met name aangeduide bewijsstukken overgelegd moeten worden. Van belang is slechts dat bescheiden worden overgelegd op grond waarvan mag worden aangenomen dat er daadwerkelijk bedrijfsbeëindiging heeft plaatsgevonden.

Is een andere werkgever bereid de re-integratie met behulp van een re-integratiebedrijf of een arbodienst op zich te nemen en verleent de Minister hiervoor subsidie, dan moet die andere werkgever eveneens voldoen aan het tweede en derde lid.

Artikel 6

Het eerste lid van dit artikel voorziet in een subsidie voor de werkgever indien positieve uitstroom wordt gerealiseerd. Deze subsidie wordt alleen verleend bij positieve uitstroom van werknemers voor wie de werkgever subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, van deze regeling ontvangt.

In het tweede lid is geregeld dat als maximum hiervoor geldt het aantal in dienst zijnde RSP-werknemers dat is opgenomen in bijlage 1a als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de RSP’05. Per uitgestroomde werknemer bedraagt de subsidie € 3.440,– bij een RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst met een arbeidsduur van 32 uur of meer per week. De subsidie wordt naar rato verminderd als de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst minder dan 32 uur per week bedraagt.

In het derde lid is opgenomen aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om voor deze subsidie in aanmerking te komen. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen positieve uitstroom naar een niet gesubsidieerde baan bij een andere werkgever, positieve uitstroom naar een niet gesubsidieerde baan bij dezelfde werkgever en vestiging als zelfstandige.

Betreft het uitstroom naar een andere werkgever, dan moet de arbeidsovereenkomst uiterlijk met ingang van 1 januari 2008 zijn ingegaan en betreft het een doorstroom binnen het bedrijf van dezelfde werkgever dan mag het dienstverband op zijn vroegst per 1 januari 2008 ingaan, doch niet later dan 4 weken na beëindiging van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst, omdat uit artikel 1, onderdeel e, blijkt dat anders geen sprake kan zijn van positieve uitstroom. Ook bij uitstroom als zelfstandige geldt dat vestiging hiervan op zijn vroegst kan ingaan per 1 januari 2008, doch niet later dan 4 weken na beëindiging van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst.

Een belangrijk aspect van positieve uitstroom is dat bij uitstroom naar een niet gesubsidieerde baan de werknemer ten minste zes maanden in die baan, een andere niet gesubsidieerde baan of als zelfstandige werkzaam is. Dit heeft tot gevolg dat als een werknemer uitstroomt naar een niet gesubsidieerde baan of zich vestigt als zelfstandige, maar hij stroomt binnen een termijn van zes maanden alsnog door naar een andere gesubsidieerde baan in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (een dienstbetrekking of een arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 3 van die wet), of de Wet werk en bijstand, de werkgever niet in aanmerking komt voor de subsidie op grond van het eerste lid. Dit geldt ook als een dienstbetrekking wordt aangegaan waarbij anderszins subsidie als bijdrage in de loonkosten van de uitgestroomde werknemer of compensatie voor aan die werknemer verbonden kosten wordt verleend. Dit is geregeld in het vierde lid.

Artikel 7

In het onderhavige artikel is bepaald op welke wijze zal worden omgegaan met het eenmalig doorlopend voorschot dat aan de werkgevers is verstrekt op grond van artikel 5 van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren (RSP). Zolang de werkgever gebruik maakte van de RSP en in het verlengde hiervan van de RSP’05 wordt dit voorschot niet verrekend of teruggevorderd. Beëindiging van de subsidieverstrekking op grond van de RSP’05 zou tot gevolg hebben dat het eenmalig doorlopend voorschot moet worden verrekend of teruggevorderd. Dit nu wordt niet doelmatig geacht. Immers de situatie rond de loonbetaling op grond van deze regeling is in wezen geen andere dan die op grond van de RSP’05. Daarom is ervoor gekozen de verrekening van het eenmalig doorlopend voorschot niet te betrekken bij de vaststelling van de subsidie op grond van de RSP’05, maar bij de vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, en 5, eerste lid, op grond van artikel 12 van deze regeling. Op deze wijze wordt voorkomen dat de werkgever die kiest voor deze regeling met extra administratieve lasten te maken krijgt.

Artikel 8

Hierin is bepaald wie de subsidie aanvraagt en aan wie de subsidie wordt verleend. Om misverstanden of onduidelijkheden rond de subsidieverstrekking te voorkomen is in het eerste lid aangegeven dat de werkgever de subsidie, bedoeld in het eerste lid van artikel 3 aanvraagt. In het tweede lid is bepaald dat de subsidie wordt verleend aan de subsidieaanvrager. De werkgever wordt hierdoor verantwoordelijk voor de consequenties die uit de subsidieverstrekking voortvloeien, zoals verantwoording en het geven van informatie aan de Minister.

Artikel 9

Dit artikel regelt de wijze waarop de werkgever de aanvraag tot subsidieverlening moet indienen. In het eerste lid is bepaald dat de werkgever de aanvraag tot subsidieverlening rechtstreeks bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) indient. Voorts dat deze aanvraag uiterlijk 24 november 2006 moet zijn ontvangen.

Voor de aanvraag moet de aanvrager gebruik maken van het voorgeschreven model dat betrekking heeft op de aanvraag. Dit formulier is opgebouwd uit verschillende onderdelen, namelijk de aanvraag, de verklaring en de opgave niet alleen van het aantal werknemers, maar ook de voor de subsidieverlening van belang zijnde gegevens van de werknemers. In dit verband worden genoemd de namen van de werknemers, hun geboortedata, de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst, de arbeidsduur per week en tevens of het om een arbeidsovereenkomst gaat voor onbepaalde tijd of bepaalde tijd. Ook moet worden opgegeven of het om zogenaamde min-max contracten gaat. Om in behandeling te kunnen worden genomen moet de aanvraag volledig zijn ingevuld.

Artikel 10

Dit artikel regelt de gegevensverstrekking voor de subsidieverlening en de betaling daarvan.

In het eerste lid is bepaald dat uiterlijk 4 weken na 24 november 2006 de beslissing op de volledige aanvraag wordt genomen. Dat betekent ingeval de volledige aanvraag vóór 24 november 2006 is ingediend, uiterlijk 22 december 2006 de beslissingen moet zijn genomen. Kan de aanvraag wegens het niet volledig zijn niet in behandeling worden genomen en ontvangt het Agentschap SZW vervolgens de volledige aanvraag later, dan wordt de termijn van 4 weken opgeschort.

In het tweede lid is bepaald dat de subsidieverlening op grond van artikel 3, eerste lid, ingaat met ingang van 1 januari 2007. Dit betreft de subsidieverlening in de loonkosten.

De leden 3 tot en met 7 hebben alle betrekking op de uitvoering van de loonkostensubsidie en de betaalbaarstelling daarvan.

De verstrekking van subsidie geschiedt bij wijze van voorschot per kwartaal. Dit is geregeld in het derde lid. De betaling hiervan vindt achteraf plaats. De betaling van de subsidie geschiedt op basis van de door de werkgever ingediende kwartaaldeclaratie.

De betaling hiervan vindt plaats aan de hand van een door de werkgever over het betreffende kwartaal ingediende declaratie, waarin in ieder geval opgave wordt gedaan van het aantal arbeidsuren waarvoor de werkgever loon heeft betaald, tot een maximum van het aantal in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen arbeidsuren, het aantal werknemers van wie de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst is beëindigd, de ingangsdatum van die beëindiging en het aantal werknemers ten aanzien van wie uitstroom naar een andere niet gesubsidieerde baan heeft plaatsgevonden.

In het vierde lid is geregeld dat voor de indiening van de kwartaaldeclaraties de werkgever gebruik moet maken van het voorgeschreven formulier dat is ingericht overeenkomstig model 2.

Het vijfde lid regelt dat de werkgever ervoor moet zorgen dat de kwartaaldeclaraties met daarin de relevante gegevens bij het Agentschap SZW zijn ingediend uiterlijk de twintigste van de tweede maand volgende op het kwartaal waarop de declaratie betrekking heeft. Dit betekent dat de declaratie over het eerste kwartaal (1 januari t/m 31 maart 2007) moet zijn ingediend uiterlijk 20 mei 2007, de declaratie over het tweede kwartaal (1 april t/m 30 juni 2007) moet zijn ingediend uiterlijk 20 augustus 2007, de declaratie over het derde kwartaal (1 juli t/m 30 september 2007) uiterlijk 20 november 2007 en over het vierde kwartaal (1 oktober t/m 31 december 2007) uiterlijk 20 februari 2008.

Het zesde lid regelt op welk tijdstippen de voorschotten worden betaald. De kwartaalvoorschotten worden betaald op of rond de dertigste van de maand volgend op de maand waarin de declaratie is ontvangen.

In het zevende lid is echter bepaald dat het voorschot niet wordt betaald als de Minister van de werkgever de bescheiden die hij nodig heeft voor de subsidievaststelling over voorgaande subsidieverstrekkingen, niet heeft ontvangen.

Het achtste lid regelt dat in geval van een verzoek tot faillietverklaring van of verlening van surseance aan de aanvrager is ingediend voordat de subsidie is vastgesteld, voorschotten als bedoeld in het vierde lid, niet meer worden uitbetaald.

Het negende lid voorziet in de betaling van de subsidie bedoeld in artikel 4, eerste lid, te weten de subsidie als tegemoetkoming in de kosten die de werkgever maakt bij het verrichten van activiteiten ten behoeve van de positieve uitstroom van zijn werknemers. De subsidie hoeft de werkgever niet apart aan te vragen; de subsidie wordt uiterlijk betaald gelijktijdig met de betaling van het voorschot over het vierde kwartaal van het jaar 2007. Dat betekent dus uiterlijk in de maand maart van het jaar 2008. De Minister kan echter besluiten tot eerdere gehele of gedeeltelijke betaling van deze subsidie. In dat geval doet hij daarvan mededeling in de Staatscourant.

Ingevolge het tiende lid wordt de subsidie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, (subsidie kosten re-integratiebedrijf/arbodienst) en 6, eerste lid, (subsidie positieve uitstroom) pas na subsidievaststelling betaald vanaf het kalenderjaar 2008. Met betrekking tot de subsidie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, kan de Minister eveneens besluiten toe eerdere gehele of gedeeltelijke betaling ervan. Ook hiervan doet hij dan mededeling in de Staatscourant.

Artikel 11

Het eerste lid van dit artikel regelt dat de werkgever ervoor moet zorgen dat zijn administratie op orde is; met andere woorden zodanig is ingericht dat alle van belang zijnde vastleggingen en bewijsstukken ten behoeve van het besluitvormings-, uitvoerings-, controle- en verantwoordingsproces tijdig, zichtbaar en controleerbaar zijn vastgelegd.

In het tweede lid is bepaald wat in ieder geval deel uitmaakt van de administratie van de werkgever. In onderdeel f van dat lid is in algemene zin aangegeven dat de administratie bescheiden moet bevatten op grond waarvan positieve uitstroom kan worden vastgesteld. Hierbij kan worden gedacht aan afschriften van de arbeidsovereenkomst die de uitgestroomde werknemer heeft gesloten met zijn nieuwe werkgever en een verklaring van de nieuwe werkgever dat het hierbij niet gaat om gesubsidieerde arbeid. Omdat de uitgestroomde werknemer minstens zes maanden in de nieuwe baan werkzaam moet zijn, is het van belang dat, wil de werkgever voor de subsidie in aanmerking komen, hij eveneens beschikt over afschriften van loonbetalingen aan de werknemer door de nieuwe werkgever.

Betreft de uitstroom een vestiging als zelfstandige, dan kan de werkgever geen afschriften van de nieuwe arbeidsovereenkomst of loonbetalingen overleggen. Het blijft echter de verantwoordelijkheid van de werkgever om ervoor te zorgen dat de Minister de gegevens ontvangt op grond waarvan een oordeel gevormd kan worden dat positieve uitstroom heeft plaatsgevonden. Het ligt in de rede dat de werkgever hierover afspraken maakt met zijn ex-werknemer om van hem de nodige gegevens te ontvangen.

Artikel 12

Dit artikel regelt de vaststelling van de subsidie op grond van deze regeling. Hiertoe is in het eerste lid bepaald dat de subsidieaanvrager er voor zorgt dat de Minister uiterlijk 1 juli 2008 een einddeclaratie ontvangt waarin alle relevante gegevens zijn opgenomen die nodig zijn om de subsidie die betrekking heeft op de loonkosten (artikel 3, eerste lid), de re-integratieactiviteiten werkgever (artikel 4, eerste lid) en op de door de werkgever aan het re-integratiebedrijf of de arbodienst betaalde werkelijke kosten in het kader van het re-integratietraject (artikel 5, eerste lid). Met betrekking tot de subsidie die is gericht op de positieve uitstroom (artikel 6, eerste lid) ontvangt de Minister uiterlijk 1 januari 2010 een einddeclaratie, waarin alle relevante gegevens zijn opgenomen met betrekking tot die subsidie. De einddeclaratie, zowel die met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid en 5, eerste lid, als die met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, moet voorzien zijn van een accountantsverklaring als de subsidie € 50.000,– of meer bedraagt.

In het tweede lid is bepaald dat de vaststelling van de subsidie binnen 12 maanden na ontvangst van de desbetreffende einddeclaratie plaatsvindt. De einddeclaratie is, indien nodig, voorzien van een accountantsverklaring.

Het derde lid regelt dat als de bescheiden met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid en 5, eerste lid, niet uiterlijk 1 juli 2008 door de Minister zijn ontvangen, dan wel de bescheiden met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 6, niet uiterlijk 1 januari 2010 door hem zijn ontvangen, de Minister de subsidie ambtshalve kan vaststellen.

In het vierde lid is opgenomen dat bij de vaststelling kan worden afgeweken van de subsidie die bij wijze van voorschot is betaald, indien de subsidieaanvrager handelt in strijd met de regeling. In het verlengde hiervan is opgenomen dat indien de subsidieaanvrager in het kader van de subsidieaanvraag of in het kader van de einddeclaratie onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel voor subsidieverlening of subsidievaststelling relevante gegevens heeft achtergehouden, de Minister de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4 eerste lid, 5, eerste lid, en 6, eerste lid, kan intrekken of ten nadele van de subsidieaanvrager kan wijzigen. Voor de goede orde zij erop gewezen dat in het kader van de onderhavige regeling – onder andere – de artikelen 4:35, 4:48, 4:49 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht onverminderd van toepassing zijn.

Artikel 13

In het onderhavige artikel is geregeld dat de einddeclaratie en de accountantsverklaring zijn ingericht volgens de modellen die bij de regeling behoren. Voorts is in dit artikel bepaald, dat de accountantsverklaring gebaseerd moet zijn op een controle die is uitgevoerd overeenkomstig het controle- en rapportageprotocol dat is opgenomen in bijlage 5.

Artikel 14

Dit artikel regelt de terugvordering. In het eerste lid is bepaald dat na de subsidievaststelling de werkgever verplicht is de te veel ontvangen subsidie onverwijld terug te betalen. Hierop kan de Minister een uitzondering maken, als hij tot verrekening op andere wijze overgaat. Hierbij kan worden gedacht aan verrekening met nog in een ander kader door de werkgever te ontvangen subsidie.

Het tweede lid regelt dat bij terugvordering de werkgever aansprakelijk wordt gesteld voor de door het Ministerie te maken kosten die te maken hebben met de terugvordering. In een dergelijk geval wordt ook overgegaan tot het in rekening brengen van de wettelijke rente.

Artikel 15

Het eerste lid van dit artikel wijst de toezichthouder aan voor het toezicht op de naleving van de verplichtingen die aan de werkgever zijn opgelegd. Het betreft hierbij het Agentschap van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hiermee wordt voldaan aan de aanwijzing als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies. Op de toezichthouder zijn de artikelen 5:11 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op de verplichting informatie te verstrekken die nodig is voor evaluatie, informatievoorziening en beleidsvorming met betrekking tot deze regeling.

Het derde lid bepaalt dat de werkgever meewerkt aan onderzoeken die door of namens de Minister worden gehouden. Voorts moet de werkgever ervoor zorgen dat de door hem ingeschakelde accountant kosteloos meewerkt aan deze onderzoeken. De kosten hiervan worden geacht in de subsidie te zijn inbegrepen.

Artikelen 16 tot en met 20

De intermediaire rol die de Ondernemersorganisatie schoonmaak- en bedrijfsdiensten in het de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 en de Tijdelijke subsidieregeling beëindiging schoonmaakdiensten particulieren vervulde, is komen te vervallen. In verband hiermede zijn in voormelde regelingen de artikelen aangepast. Voorts regelt artikel 16, onderdeel D, de wijziging van de toezichthoudende functie. De toezichthoudende functie van de Inspectie Werk en Inkomen, genoemd in hoofdstuk 7 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, alsmede van de Auditdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is beëindigd en wordt overgenomen door het Agentschap van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De in deze artikelen vervatte wijzigingen treden in werking met ingang van 30 december 2006. Op de afwikkeling van de subsidie op grond van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 is die regeling zoals die luidt op 31 december 2006 van toepassing, zodat bij de afwikkeling met de wijziging van die regeling rekening wordt gehouden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H.A.L. van Hoof

  • 1

    Stcrt.2005, 176; (laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 16 december 2005 (Stcrt. 250).

  • 2

    Stcrt. 2006, 88.

Naar boven