Uitdagersregeling

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 29 januari 2006, nr. WJZ 6007068, houdende een subsidie voor excellente innovatieprojecten (Uitdagersregeling)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. kaderregeling: de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten;

b. excellent innovatieproject: een planmatig geheel van activiteiten, gericht op het omzetten van resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema’s of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, processen of diensten, die nieuw zijn voor Nederland, en waaraan substantiële technische risico’s en daarmee samenhangende financiële risico’s zijn verbonden en die door het goede commerciële perspectief zullen leiden tot een substantiële groei van de onderneming.

2. Voor de definitie van minister en van MKB-ondernemer is artikel 1, onderdeel a en d, van de kaderregeling van toepassing.

Artikel 2

1. De minister verstrekt op aanvraag ten behoeve van de financiering van een excellent innovatieproject subsidie in de vorm van een krediet aan een MKB-ondernemer die voor eigen rekening en risico een excellent innovatieproject uitvoert.

2. De subsidie bedraagt ten hoogste € 1 miljoen.

3. Voor het verstrekken van subsidies op grond van deze regeling is artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, 4, 5, 7, 8, 9, 11, 15, onderdeel a en c tot en met g, 18, 19, 20, 24, 25, 26, 28, 29, 30, tweede lid, 31, 32, 33, 35, 36, 37 en 38 van de kaderregeling van toepassing.

Artikel 3

Het subsidieplafond voor het in 2006 verlenen van subsidies bedraagt € 12,2 miljoen.

§ 2

Afwijzingsgronden

Artikel 4

1. De in artikel 15, onderdeel c, van de kaderregeling bedoelde termijn, is drie jaar.

2. In aanvulling op artikel 15, onderdeel a en c tot en met g, van de kaderregeling beslist de minister afwijzend op een aanvraag indien:

a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 300.000;

b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidie-ontvanger een excellent innovatieproject en de daarop volgende fase van commercialisatie kan financieren;

c. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidie-ontvanger een excellent innovatieproject in technische en economische zin tot een succes zal kunnen maken.

§ 3

Verplichtingen

Artikel 5

De subsidie-ontvanger is verplicht:

a. bij de tussenrapportages aandacht te besteden aan de vooruitzichten van commercialisatie van een excellent innovatieproject en de activiteiten die zijn ondernomen ten behoeve van die commercialisatie;

b. de subsidie, behoudens een ontheffing als bedoeld in artikel 36, eerste en derde lid, van de kaderregeling, binnen zes jaar na vaststelling van de subsidie terug te betalen.

§ 4

Formulieren

Artikel 6

Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

a. een subsidie is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1;

b. een voorschot is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2;

c. een subsidievaststelling is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

§ 5

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 februari 2006.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitdagersregeling.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3, Den Haag.

Den Haag, 29 januari 2006.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.

Toelichting

I. Algemeen

1. Aanleiding voor deze regeling

Ondernemers vormen de motor van economische groei en moeten topprestaties kunnen leveren om een duurzame economische groei, nu en in de toekomst, te kunnen realiseren. In een moderne economie staat of valt de economische groei met innovatie. De ambitie van het kabinet is om van Nederland één van de meest dynamische en concurrerende kenniseconomieën van Europa te maken. Met het oog hierop wordt innovatie waar nodig ondersteund.

In de brief van 30 mei 2005 inzake de vernieuwing van het financieel instrumentarium (Kamerstukken II 2004/05, 29 800 XIII, nr. 73) is uiteen gezet op welke wijze het gehele financiële instrumentarium van het ministerie van Economische Zaken vorm zal worden gegeven. Doel van deze herziening is het bijdragen aan een klimaat dat ondernemers uitnodigt tot topprestaties. Hierbij is een onderscheid gemaakt naar een basispakket, dat primair gericht is op het algemeen voorwaardenscheppend beleid, en het programmatische pakket, dat gericht is op het bereiken van topprestaties en excellentie op een aantal gebieden. Er is voor verschillende gebieden een programmatisch pakket; één van deze gebieden betreft innovatie. De Experimentele kaderregeling innovatieprojecten (hierna: Kaderregeling) is het centrale instrument voor het programmatisch pakket voor innovatie.

In de bedoeling ligt de Kaderregeling met ingang van 2008 te vervangen door een definitief kader in de vorm van een algemene maatregel van bestuur.

In de bovengenoemde brief aan de Tweede Kamer is aangegeven dat ook buiten de innovatieprogramma’s sprake kan zijn van excellente innovatieprojecten die ondersteuning behoeven. De excellentie ligt in dat geval op het niveau van het innovatieproject. Dit in tegenstelling tot de innovatieprogramma’s, waar de excellentie op het niveau van het programma, ofwel het geheel van alle activiteiten, wordt gevonden.

2. Doel en inhoud van de regeling

Deze regeling heeft als doelstelling bij te dragen aan duurzame economische groei van de Nederlandse economie door het versterken van de innovatiekracht. De regeling biedt ondersteuning in de vorm van een krediet voor risicovolle projecten, waarin nieuwe producten, processen of diensten worden ontwikkeld. Subsidie in de vorm van krediet kan op basis van deze regeling worden verleend aan MKB-ondernemers. Met name deze groep ondernemers heeft moeite om de financiering van risicovolle projecten rond te krijgen. Als echter een project slaagt, is er geen behoefte meer aan subsidie. Bovendien liggen deze projecten dicht tegen de marktintroductie aan. Om deze reden is gekozen voor een subsidie in de vorm van een krediet.

Deze regeling is de eerste regeling die gebruik maakt van de Kaderregeling. Veel van de bepalingen uit deze Kaderregeling worden in deze regeling van toepassing verklaard. Daarnaast zijn enkele aanvullende bepalingen opgenomen.

Om voor financiële ondersteuning in aanmerking te komen moeten de excellente innovatieprojecten zich op de volgende punten onderscheiden. In een project moeten technisch nieuwe producten, processen of diensten worden ontwikkeld, die nieuw zijn voor Nederland. Daarnaast moet een project van cruciaal belang zijn voor de toekomstige groei van de onderneming. De ontwikkelde producten, processen of diensten hebben een zeer goed marktperspectief en moeten een belangrijke bijdrage gaan leveren aan snelle groei en winstgevendheid van de onderneming. Ook in absolute omvang moet het commercieel perspectief van het project substantieel zijn. Tot slot moeten aan de ontwikkeling substantiële technische risico’s en daaraan samenhangende financiële risico’s zijn verbonden, die niet volledig gedragen kunnen worden door de onderneming; anderzijds dient de technische haalbaarheid aannemelijk gemaakt te worden op basis van resultaten van (haalbaarheids) onderzoek en het plan van aanpak.

De subsidie wordt verleend op volgorde van binnenkomst. De projecten worden niet onderling vergeleken: voor excellente innovatieprojecten ligt de lat hoog, maar hierbinnen kunnen veel soorten projecten worden ingediend die onderling moeilijk te vergelijken zijn.

De subsidie moet worden terugbetaald volgens een bij de subsidiebeschikking vastgesteld schema in zes jaar na de ontwikkeling van het project, tenzij het project onoverkomelijke technische problemen ondervindt of het marktperspectief in belangrijke mate verloren gaat tijdens de ontwikkelingsfase.

3. Samenhang met andere instrumenten

Deze regeling voorziet in een risicodragende vorm van projectfinanciering aan ondernemers in het midden- en kleinbedrijf. Daarmee onderscheidt deze regeling zich van het in de brief aan de Tweede Kamer aangekondigde kapitaalmarktpakket, dat onder andere het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 en de Regeling seed capital technostarters omvat. Het kapitaalmarktpakket zal banken en andere financiers in staat stellen om ondernemersfinanciering te verstrekken door aanvullende zekerheden te bieden en is niet specifiek gericht op innovatieprojecten. Het kapitaalmarktpakket is niet van toepassing op financiering in een vroeg en risicovol stadium van een ontwikkeling. In de praktijk wordt ondernemersfinanciering via intermediaire organisaties (het kapitaalmarktpakket) pas relevant in een latere fase van de ontwikkeling van een project dan de fase van preconcurrentieel onderzoek en wordt met name gebruikt voor de commercialisatie van een project. Er is derhalve sprake van aan elkaar complementaire instrumenten met ieder een eigen functie in de financiering van de onderneming.

Deze regeling is een van de instrumenten die worden ingezet voor de bevordering van innovatie bij MKB-ondernemers. Andere instrumenten die innovatie bij MKB-ondernemers ondersteunen zijn de WBSO en innovatievouchters.

4. Administratieve lasten

Bij de opzet van de Kaderregeling en deze regeling is getracht de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden door de regels af te stemmen op wat administratief minimaal noodzakelijk is. Zo is in beide regelingen de rapportageplicht tot het hoogst noodzakelijke beperkt en afgestemd op de eigen beslismomenten van de aanvrager.

Voor deze regeling zijn nog geen uitvoeringsgegevens beschikbaar. Om een inschatting te maken van de administratieve lasten is een vergelijking gemaakt met het in 2003 beëindigde Besluit subsidies technische ontwikkelingsprojecten (TOP), dat het meest geschikte ijkpunt is.

In deze regeling is een aantal bepalingen opgenomen die er toe leiden dat de administratieve lasten, ten opzichte van de TOP, verminderen. De belangrijkste hiervan zijn het verminderen van het aantal voortgangsrapportages en de invoering van een bij de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld aflossingsritme gedurende 6 jaar in plaats van een omzetgerelateerde aflossing over maximaal 10 jaar.

Daarnaast zal de regeling zodanig worden uitgevoerd dat er een verschuiving plaatsvindt van de informatieverplichtingen van de initiële aanvraag naar de fase na het intakegesprek met de ondernemer. In het intakegesprek wordt een indicatie gegeven of een aanvraag kansrijk is en of het zinvol is om aanvullende informatie aan te leveren.

Het effect van deze maatregelen samen komt uit op ca. 30 procent van de totale administratieve lasten ten opzichte van de TOP. Daar boven op komen enkele reductiemogelijkheden die in brede zin in de Kaderregeling zijn opgenomen. Het betreft hier met name een eenvoudiger systeem voor de berekening van de subsidiabele kosten en de hiervoor benodigde administratie. Door alle maatregelen samen dalen de totale administratieve lasten met ca. 35 procent ten opzichte van de TOP. Deze regeling draagt hierdoor bij aan de doelstelling van de Minister van Economische Zaken om de administratieve lasten te verminderen met 10 procent ten opzichte van bestaande regelingen.

De totale administratieve lasten komen op ongeveer 4,5 procent van het subsidiebudget neer. Over deze regeling is geen advies gevraagd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) omdat de relatieve hoogte van de administratieve lasten beneden de 5 procent ligt en Actal in deze gevallen niet behoeft te worden geraadpleegd.

5. Uitvoering

Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies en maakt gebruik van de Kaderregeling. De regeling wordt namens de Minister van Economische Zaken uitgevoerd door het agentschap SenterNovem, de uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Economische Zaken voor technologie, energie en milieu te ’s-Gravenhage.

Naar verwachting zullen, gelet op het subsidieplafond van € 12,2 miljoen, ongeveer 25 projecten per jaar met een gemiddelde subsidie van € 500.000 worden verstrekt.

6. Staatssteun

In deze regeling is rekening gehouden met de Europese regels inzake staatssteun. Voor steunverlening aan activiteiten ter stimulering van innovatie is vooral de Communautaire Kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (PbEG 1996, C 45) van belang. Daarnaast is voor deze regeling ook relevant de verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 364/2004. Op grond hiervan is voor deze regeling geen goedkeuring van de Europese Commissie vereist. Wel zal de regeling binnen 20 dagen na publicatie aan de Europese Commissie worden gemeld.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1

Op grond van deze regeling kan subsidie in de vorm van een krediet worden verstrekt voor een excellent innovatieproject. Dit is een deelverzameling van de innovatieprojecten, zoals gedefinieerd in de Kaderregeling. In onderdeel b van dit artikel wordt een aantal eisen gesteld aan excellente innovatieprojecten. Het gaat om projecten die zich bevinden in de fase van preconcurrentiële ontwikkeling, zoals deze is gedefinieerd in de Kaderregeling. De fase van preconcurrentiële ontwikkeling sluit aan op de fase van industrieel onderzoek. Een idee, waarvan de haalbaarheid nog op geen enkele wijze aan de hand van een laboratorium- of functiemodel is aangetoond, is nog niet rijp voor de fase van proconcurrentiële ontwikkeling. De fase waarin het onderzoek verkeert, brengt met zich mee dat er sprake is van een planmatige aanpak, waarin de verschillende stappen om te komen tot een product, duidelijk zijn te onderscheiden. De producten die worden ontwikkeld moeten nieuw zijn voor Nederland.

Het met het oog op de marktintroductie in beperkte mate aanpassen van een nieuw product, kan niet als een excellent innovatieproject worden beschouwd. Ook bij het routinematig of periodiek wijzigen van bestaande producten, is geen sprake van een excellent innovatieproject. Er moet dus sprake zijn van meer dan een geringe verbetering van, een variant op of het vervolg van bestaande producten.

Een tweede kenmerk van excellente innovatieprojecten is dat aan de projecten substantiële technische risico’s verbonden zijn. Anderzijds mogen de technische en economische risico’s niet zo groot zijn, dat getwijfeld moet worden aan de slaagkans van een project. Is dat laatste het geval, dan zal een aanvraag worden afgewezen.

Een derde belangrijk element is dat, als het excellente innovatieproject technisch slaagt, het naar verwachting een belangrijke bijdrage zal leveren aan de groei van de onderneming. Dit betekent dat een project een zeer goed commercieel perspectief moet hebben, anders zal aan de eis dat dit project moet leiden tot een substantiële groei van de onderneming niet kunnen worden voldaan. Een substantiële groei kan bestaan uit een verhoging van de omzet van de onderneming of een toename van het aantal medewerkers. Te denken valt bij een substantiële groei aan een groei van 20 procent per jaar van de omzet of van de werknemers. Een project kan in relatieve zin bijdragen aan een substantiële groei van de onderneming, maar in absolute zin beperkt zijn, en dus minder positieve gevolgen hebben voor de Nederlandse economie. Daarom kan ook worden gekeken naar de absolute groei. Als indicatie kan hierbij gedacht worden aan een uitbreiding van een bedrijf met 10 fte dan wel een toename van de toegevoegde waarde van minimaal € 1 miljoen binnen 3 jaar na marktintroductie van het te ontwikkelen product. Ook wordt gekeken naar de tijd dat de groei zal aanhouden: het is niet de bedoeling dat dit een kortdurend effect heeft. Anderzijds zal uiteraard wel rekening worden gehouden met de levensduur van het nieuwe product.

Artikel 2, eerste en tweede lid

Dit artikel bevat, tezamen met de afwijzingsgronden, de criteria voor het verstrekken van subsidie in de vorm van een krediet voor een excellent innovatieproject. Centraal in de criteria staat, dat het moet gaan om een excellent innovatieproject in de zin van deze regeling. Daarnaast is van belang dat hier de doelgroep van de subsidie wordt afgebakend. Uitsluitend MKB-ondernemers, zoals gedefinieerd in de Kaderregeling overeenkomstig de Europese omschrijving hiervoor, komen in aanmerking voor een subsidie voor een excellent innovatieproject.

De subsidie bedraagt maximaal € 1 miljoen. Dit bedrag is voldoende hoog om de projecten te kunnen financieren die beoogd worden met deze regeling.

Artikel 2, derde lid

Deze regeling hangt nauw samen met de Kaderregeling. De Kaderregeling is, evenals deze regeling, een ministeriële regeling. Er is dus geen sprake van hiërarchie tussen beide regelingen. De Kaderregeling bevat een aantal ‘modelbepalingen’, waar regelingen die betrekking hebben op innovatieprojecten gebruik van kunnen maken. Deze regeling maakt voor veel onderwerpen gebruik van de in de Kaderregeling opgenomen bepalingen. De bepalingen die in deze regeling van toepassing worden verklaard, zijn gedeeltelijk bepalingen die voor alle subsidies gelden, en gedeeltelijk in de Kaderregeling speciaal voor subsidie in de vorm van krediet opgenomen bepalingen. In de Kaderregeling zijn de bepalingen waarin naar deze regeling wordt verwezen, toegelicht. In deze regeling wordt daarom volstaan met een korte aanduiding van de inhoud van de bepalingen die in deze regeling van toepassing worden verklaard.

In de eerste plaats worden artikelen over de hoogte van de subsidie en de subsidiabele kosten van toepassing verklaard. In artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en derde lid van de Kaderregeling is geregeld dat de steunintensiteit maximaal 35 procent is (25 procent voor preconcurrentieel onderzoek en 10 procent voor een MKB-ondernemer). Artikel 4 van de Kaderregeling geeft een regeling voor cumulatie van subsidieregelingen. Artikel 5 van de Kaderregeling stelt vast welke kosten voor subsidie in aanmerking komen.

Vervolgens wordt een aantal artikelen van toepassing verklaard die betrekking hebben op de aanvraag en de beslissing op de aanvraag. Het betreft hier artikel 7 van de Kaderregeling, dat betrekking heeft op de aanvraag van de subsidie en artikel 8 van de Kaderregeling, dat de mogelijkheid biedt een subsidieplafond in te stellen. Door het van toepassing verklaren van artikel 9 van de Kaderregeling wordt duidelijk dat het beschikbare bedrag ingevolge het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst. Ook bevat dit artikel een voorziening voor de situatie dat aanvragen gelijktijdig worden ontvangen en er onvoldoende budget is om alle aanvragen te honoreren. Artikel 11 van de Kaderregeling bepaalt dat binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking moet worden gegeven.

Van belang bij de beslissing op de aanvraag zijn de afwijzingsgronden. In artikel 15 van de Kaderregeling zijn de afwijzingsgronden opgenomen. Artikel 15, onderdeel b, is uitgezonderd omdat artikel 4, tweede lid, onderdeel b, van deze regeling in plaats van artikel 15, onderdeel b, van de Kaderregeling, een specifiek op deze regeling toegesneden afwijzingsgrond bevat. Artikel 15, onderdeel c, van de Kaderregeling verwijst naar een bij ministeriële regeling vastgestelde termijn. Deze termijn in opgenomen in artikel 4, eerste lid, van deze regeling.

De artikelen 18, 25 en 26 van de Kaderregeling geven een regeling voor voorschotten. De artikelen 25 en 26 zijn specifiek in de Kaderregeling opgenomen met het oog op subsidie in de vorm van krediet en regelen voor deze subsidie de mogelijkheid van voorschotten en de aanvraag om een voorschot. Deze artikelen wijken af van de algemene regeling over voorschotten, opgenomen in artikel 16 en 17 van de Kaderregeling. Artikel 18 van de Kaderregeling bevat de regeling voor de afwijzing van een aanvraag voor een voorschot. Voor subsidies in de vorm van krediet gelden hiervoor geen bijzondere bepalingen, en is artikel 18 van toepassing.

De artikelen 19 en 20 van de Kaderregeling geven procedurele bepalingen voor de vaststelling van de subsidie.

Voor subsidie in de vorm van een krediet gelden enkele afwijkende procedurele bepalingen. Naast de bepalingen over voorschotten, bevat artikel 24 de mogelijkheid een subsidie lopende het project te verhogen.

In de Kaderregeling is een aantal artikelen opgenomen over de verplichtingen voor de subsidie-ontvanger. Waar mogelijk worden deze verplichtingen in deze regelingen van toepassing verklaard. Het betreft de artikelen 28, 29, 30, tweede lid, 31, 32, 33, 35, 36, 37, 38 van de Kaderregeling. Deze artikelen hebben betrekking op de uitvoeren van het excellente innovatieproject volgens het projectplan, de administratie van de subsidie-ontvanger, de melding van faillissement, de evaluatie van het project en de projectresultaten. Voor de verplichting met betrekking tot tussenrapportage geldt niet het algemene artikel over tussenrapportages (artikel 30, eerste lid), maar het artikel dat voor tussenrapportages in de Kaderregeling is opgenomen voor subsidies in de vorm van een krediet (artikel 37). Wel is artikel 30, tweede lid, van toepassing, dat betrekking heeft op de gevolgen die aan een tussenrapportage kunnen worden verbonden. Ook voor de mogelijkheid nadere verplichtingen op te leggen bij subsidiebeschikking geldt niet het algemene artikel (artikel 34), maar het specifiek voor subsidies in de vorm van krediet opgenomen artikel (artikel 38). Het is de bedoeling dat de subsidie in de vorm van een krediet wordt terugbetaald. Artikel 35 legt hiertoe de verplichting op, artikel 36 biedt een beperkt aantal mogelijkheden voor ontheffing van deze verplichting.

Artikel 3

In dit artikel wordt het subsidieplafond voor 2006 vastgesteld. Op basis van artikel 8 van de Kaderregeling bestaat de mogelijkheid om ook voor volgende jaren een subsidieplafond vast te stellen.

Artikel 4

In dit artikel zijn, in aanvulling op artikel 15 van de Kaderregeling, enkele aanvullende afwijzingsgronden opgenomen.

In artikel 15, onderdeel c, wordt bepaald dat een aanvraag wordt afgewezen als het onaannemelijk wordt geacht dat een project binnen een bepaalde termijn kan worden afgerond. Deze termijn is volgens het eerste lid van artikel 4, drie jaar.

Het tweede lid van deze regeling stelt in aanvulling op artikel 15, drie aanvullende afwijzingsgronden vast.

In de eerste plaats zal een project worden afgewezen als de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 300.000. De reden voor deze ondergrens is dat in de praktijk een project, om aan de omschrijving van excellent innovatieproject te kunnen voldoen, een zekere omvang zal moeten hebben. Door het opnemen van deze eis wordt aan de omschrijving van excellent innovatieproject een praktische invulling gegeven, waarmee duidelijkheid aan de aanvragers wordt geboden.

In de tweede plaats wordt een aanvraag afgewezen als er onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager het excellente innovatieproject en de daarop volgende fase van commercialisatie kan financieren. Deze afwijzingsgrond wijkt in die zin af van artikel 15, onderdeel b, van de Kaderregeling dat ook de fase van commercialisatie wordt betrokken bij de beoordeling. Reden hiervoor is dat voorkomen moet worden dat een onderneming na een succesvolle ontwikkeling onvoldoende middelen heeft voor commercialisatie. Juist de fase van commercialisatie zal een belangrijke bijdrage leveren aan de Nederlandse economie; dit is één van de drijfveren om deze projecten te ondersteunen. Daarnaast is de fase van commercialisatie van belang in verband met de verplichting de subsidie terug te betalen. Bij de beoordeling van de vraag of de aanvrager het excellente innovatieproject en de daarop volgende fase van commercialisatie zal kunnen financieren, wordt gekeken naar de financiële situatie van de hele onderneming. De financiering van de onderneming tot aan het einde van de ontwikkeling moet worden aangetoond en de financiering gedurende de fase van commercialisatie moet aannemelijk worden gemaakt.

Ten derde wordt in aanvulling op de Kaderregeling de aanvraag afgewezen indien de onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager het project in technische en economische zin tot een succes zal kunnen maken. Deze afwijzingsgrond is een aanvulling op artikel 15, onderdeel e, van de Kaderregeling, waarin is opgenomen dat een aanvraag wordt afgewezen indien onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische en economische haalbaarheid van een project. Bij die afwijzingsgrond gaat het vooral om projectspecifieke factoren, zoals haalbare technische doelstellingen. De in deze regeling opgenomen afwijzingsgrond is met name gericht op de omgevingsfactoren die het succes van het project beïnvloeden. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan kundig management van de onderneming, de strategie en het ambitieniveau van de onderneming, de betrokkenheid van het management van de onderneming en van de aandeelhouders.

Naast de afwijzingsgronden in de Kaderregeling en deze regeling, zijn ook afwijzingsgronden opgenomen in de Kaderwet EZ-subsidies en de Algemene wet bestuursrecht. Relevant zijn met name artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies en artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5, onderdeel a

In artikel 37 van de Kaderregeling is een bepaling opgenomen over tussenrapportages bij de verlening van subsidie in de vorm van een krediet. In onderdeel a van dit artikel wordt een aanvullende eis aan de tussenrapportages gesteld, namelijk dat bij deze rapportages ook aandacht moet worden besteed aan de vooruitzichten voor de commercialisatie van het project en de activiteiten die in het kader van de commercialisatie zijn ondernomen. Een goed commercieel perspectief is een belangrijke voorwaarde om krediet te verstrekken. Van de subsidie-ontvanger wordt niet alleen verwacht dat hij werkt aan de ontwikkeling, maar ook dat hij bezig is met (de voorbereiding van) de marktintroductie en de commercialisatie. Daarmee zal gewoonlijk het commercieel perspectief in de loop van het project worden bevestigd en concreter worden. Het kan echter ook voorkomen dat het marktperspectief in de loop van de ontwikkeling aanmerkelijk verslechtert. Dit kan gevolgen hebben voor de verlening van voorschotten en bijvoorbeeld leiden tot een wijziging van de subsidiebeschikking.

Artikel 5, onderdeel b

Artikel 35 van de Kaderregeling kent een algemene bepaling over de verplichting voor de subsidie-ontvanger de subsidie in de vorm van krediet terug te betalen. In aanvulling hierop wordt in dit onderdeel vastgelegd dat de subsidie uiterlijk zes jaar na vaststelling van de subsidie, dus na afronding van het excellente innovatieproject, moet worden terugbetaald. Deze bepaling is opgenomen om de aanvragers duidelijkheid te verschaffen over de termijn waarop de subsidie uiterlijk moet worden terugbetaald. Uiteraard kan, bij verwachting van een snel commercieel succes, in de beschikking tot subsidieverlening een afbetalingsschema worden vastgesteld waarin binnen bijvoorbeeld vier jaar de subsidie wordt terugbetaald.

Artikel 6

Op basis van dit artikel worden een aantal formulieren vastgesteld. De formulieren liggen ter inzage bij de uitvoerder van deze regeling, het agentschap SenterNovem. Het betreft hier de formulieren voor de aanvraag van subsidie, het aanvragen van een voorschot en de subsidievaststelling. Dat deze formulieren ook gebruikt moeten worden, volgt uit de artikelen 7, eerste lid, 17, eerste lid, en 19, tweede lid, van de Kaderregeling.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

Naar boven