Wijziging Regeling milieukwaliteitseisen gevaarlijke stoffen oppervlaktewateren en Regeling tijdelijke vergunning voor lozing van zwartelijststoffen
Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 27 september 2006, nr. DJZ2006308146, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, houdende wijziging van de Regeling milieukwaliteitseisen gevaarlijke stoffen oppervlaktewateren en de Regeling tijdelijke vergunning voor lozing van zwartelijststoffen, in verband met een codificatie van Europeesrechtelijke voorschriften
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat,
Gelet op Richtlijn nr. 2006/11/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEU L 64) en op de artikelen 5.1, eerste lid, en 5.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer alsmede de artikelen 2a, derde lid, en 2d, vierde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
Besluiten:
Artikel I
De Regeling milieukwaliteitseisen gevaarlijke stoffen oppervlaktewateren1 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste streepje, dient te worden gelezen als volgt:
– Richtlijn: Richtlijn nr. 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEU L 64);
B
In artikel 2, eerste lid, wordt ‘artikel 7, derde lid, van de Richtlijn’ vervangen door: artikel 6, derde lid, van de Richtlijn.
C
In de bijlagen 2, 3, 4 en 5 wordt telkens aan het slot van onderdeel 1 (Inleiding) een volzin toegevoegd, luidende:
Waar in deze bijlage wordt verwezen naar de inmiddels vervallen richtlijn 76/464/EEG en die verwijzing geen onderdeel is van een beschrijving van ontwikkelingen die in het verleden hebben plaatsgevonden, dient daaronder richtlijn 2006/11/EG begrepen te worden. Verwijzingen naar artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG dienen, conform de concordantietabel in Bijlage III van richtlijn 2006/11/EG, gelezen te worden als verwijzingen naar artikel 6 van richtlijn 2006/11/EG.
Artikel II
Artikel 1 van de Regeling tijdelijke vergunning voor lozing van zwartelijststoffen2 komt te luiden:
Artikel 1
In een vergunning krachtens artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor het in oppervlaktewateren brengen van een of meer stoffen, behorende tot lijst I van bijlage I van richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEU L 64), waarvoor grenswaarden zijn vastgesteld in:
a. richtlijn nr. 82/176/EEG van de Raad van 22 maart 1982, betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van de sector elektrolyse van alkalichloriden (PbEG L 81);
b. richtlijn 83/513/EEG van de Raad van 26 september 1983 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van cadmium (PbEG L 291);
c. richtlijn nr. 84/156/EEG van de Raad van 8 maart 1984, betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van andere sectoren dan de elektrolyse van alkalichloriden (PbEG L 74/49);
d. richtlijn nr. 84/491/EEG van de Raad van 9 oktober 1984 betreffende de grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor de lozing van hexachloorcyclohexaan (PbEG L 274) of
e. richtlijn nr. 86/280/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van bepaalde onder lijst I van de bijlage van Richtlijn 76/464/EEG vallende gevaarlijke stoffen (PbEG L 181);
wordt bepaald dat zij geldt voor een daarbij vast te stellen termijn van ten hoogste tien jaar.
Artikel III
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 27 september 2006.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.
Toelichting
Richtlijn 76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEG L 129) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst zijn het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie tot codificatie van deze richtlijn overgegaan. De gecodificeerde tekst is vastgelegd in richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 (PbEU L64). Richtlijn 76/464/EEG is hiermee komen te vervallen. Voor verwijzingen naar bepalingen van de vervallen richtlijn die voorkomen in het Europees recht voorziet artikel 13 van richtlijn 2006/11/EG in een correcte doorverwijzing naar de gecodificeerde richtlijn. Ook voor het nationale recht dienen verwijzingen naar de oude richtlijn nu omgezet te worden in verwijzingen naar de gecodificeerde richtlijn 2006/11/EG. De artikelen I en II van de onderhavige regeling bewerkstelligen deze omzetting op het niveau van ministeriële regeling. Deze artikelen omvatten wijzigingen van de Regeling milieukwaliteitseisen gevaarlijke stoffen oppervlaktewateren en de Regeling tijdelijke vergunning voor de lozing van zwartelijststoffen, waarvoor beide ondergetekenden verantwoordelijk zijn. Artikel 1 van de Regeling tijdelijke vergunning voor lozing van zwartelijststoffen is geheel opnieuw vastgesteld, omdat hierbij niet kon worden volstaan met enkel een aanpassing van de verwijzing naar de gecodificeerde richtlijn. Artikel 6 van richtlijn 76/464/EEG is immers ingevolge artikel 22, tweede lid, van de kaderrichtlijn water1 inmiddels geheel komen te vervallen en keert dus niet terug in de gecodificeerde richtlijn. Vandaar dat artikel 1 (nieuw) van de Regeling tijdelijke vergunning voor lozing van zwartelijststoffen nu een opsomming bevat van de dochterrichtlijnen van richtlijn 76/464/EEG die destijds op basis van artikel 6 van die richtlijn zijn opgesteld.
Het betreft hier puur technische wijzigingen. Aan de inhoud van het Europeesrechtelijk regime is door de codificatie niets veranderd. De wettelijke bepalingen die (mede) dienen ter implementatie van de vervallen richtlijn 76/464/EEG behoeven dus voor het overige geen wijziging of aanvulling voor een juiste implementatie van richtlijn 2006/11/EG. Het gaat daarbij vooral om de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo), die het door de richtlijn vereiste vergunningstelsel voor lozingen inhoudt, alsmede een wettelijke basis voor het vaststellen van emissiegrenswaarden voor vergunningplichtige lozingen, ter uitvoering van dochterrichtlijnen die op grond van richtlijn 76/464/EEG tot stand zijn gebracht. Zie voor een opsomming van die dochterrichtlijnen de nieuwe tekst van artikel 1 van de Regeling tijdelijke vergunning voor lozing van zwartelijststoffen.
Ook het op de Wvo gebaseerde Besluit vierjaarlijks bezien van lozingsvergunningen dient ter implementatie van richtlijn 76/464/EEG. Voor een goede doorwerking van de richtlijn in het regime voor lozingen op de gemeentelijke riolering bevat artikel 8.12, derde lid, van de Wet milieubeheer een voorziening. De ondergetekenden bevorderen dat aanpassingen van de verwijzingen naar richtlijn 76/464/EEG die voorkomen in de twee laatstgenoemde regelingen zullen worden meegenomen bij wijzigingsregelingen op het niveau van algemene maatregel van bestuur, respectievelijk formele wet.
Op de wijziging van de Regeling milieukwaliteitseisen gevaarlijke stoffen oppervlaktewateren is de procedure van artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer van toepassing. Deze procedure vertoont grote gelijkenis met de procedure op grond van artikel 33 Wvo, die van toepassing is op de wijziging van de Regeling tijdelijke vergunning voor de lozing van zwartelijststoffen. Vóór vaststelling dient het ontwerp eerst ten minste 4 weken, respectievelijk een maand, voorgehangen te worden bij de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal. In verband met het zomerreces is de voorhangperiode ten opzichte van het wettelijk minimum verlengd, zodat een voldoende groot deel hiervan buiten het reces valt.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
P.L.B.A. van Geel
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
K.M.H. Peijs
- 1
Stcrt. 2004, 247.
- 2
Stcrt. 2003, 184.