Tussentijds Bericht Nationaliteiten (TBN 2006/6)

Aan: de Burgemeesters (t.a.v. Hoofd Burgerzaken)

i.a.a.: de Minister van Buitenlandse Zaken

de Gevolmachtigde Minister van Aruba

de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen

de Vereniging van Nederlandse Gemeenten

Onderdeel: Stafdirectie Uitvoeringsbeleid

Datum: 10 oktober 2006

Ons kenmerk: INDUIT 06 - 5112 (AUB)

Juridische achtergrond: Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b en artikel 13, eerste lid, Rijkswet op het Nederlanderschap; artikel 3, tweede lid, Besluit Optie en Naturalisatiegelden; artikel 10, Regeling Verkrijging en verlies Nederlanderschap

Geldigheidsduur: M.i.v. 1 april 2006

Onderwerp: Vervanging verklaring omtrent inkomen en vermogen door inkomensverklaring raad voor rechtsbijstand; aantonen min- en onvermogendheid en substantieel financieel nadeel

Inleiding

Dit Tussentijds Bericht Nationaliteiten (TBN) ziet op de vervanging per 1 april 2006 van de verklaring omtrent inkomen en vermogen door de inkomensverklaring, afgegeven door de raad voor rechtsbijstand die het belastbaar jaarinkomen in het peiljaar T-2 vermeldt. Het peiljaar T-2 is het tweede jaar vóór het jaar van de aanvraag. Deze wijziging is van betekenis in het geval een verzoeker in aanmerking wil komen voor een laag tarief en een laag inkomen heeft dat niet uit een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) wordt verkregen. Verzoeker dient in dat geval vanaf 1 april 2006 niet langer een verklaring omtrent inkomen en vermogen te overleggen maar een inkomensverklaring, afgegeven door de raad voor rechtsbijstand. Heeft verzoeker alleen inkomsten uit de Wet werk en bijstand (Wwb), dan is de Verklaring bijstandsgerechtigden en asielzoekers (Wwb, ROA) voldoende om in aanmerking te komen voor het laag tarief. De wijziging is tevens van betekenis voor het vaststellen van een substantieel financieel nadeel in het kader van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN. Daarbij speelde tot 1 april 2006 de verklaring omtrent inkomen en vermogen een rol. Voor het beantwoorden van de vraag of verzoeker een substantieel financieel nadeel lijdt, is de daarvoor in de plaats gekomen inkomensverklaring afgegeven door de raad voor rechtsbijstand niet hanteerbaar.

De verklaring van de raad voor rechtsbijstand heeft betrekking op het belastbare jaarinkomen in het zogenaamde peiljaar T-2. Het inkomen dat in de verklaring wordt vermeld betreft het belastbaar jaarinkomen van de verzoeker zoals vastgesteld door de belastingdienst. In de Wet op de rechtsbijstand is in het kader van een beroep op rechtshulp voorzien in de mogelijkheid tot verlegging van het peiljaar T-2 als degene die gesubsidieerde rechtsbijstand aanvraagt, meent dat zijn of haar belastbare jaarinkomen sinds het peiljaar omlaag is gegaan. De mogelijkheid tot verlegging van het peiljaarmoment naar het jaar waarin om rechtshulp wordt gevraagd, is in het systeem van rechtshulpfinanciering opgenomen omdat het gaat om een fundamenteel recht op rechtshulp. Dat is anders als het gaat om een door de raad voor rechtsbijstand afgegeven inkomensverklaring, te overleggen in het kader van een naturalisatieverzoek. Het indienen van een naturalisatieverzoek is de keuze van betrokkene en in dat kader bestaat geen fundamenteel recht op naturalisatie met een laag tarief. Daarom wordt in het kader van de vaststelling of een verzoeker in aanmerking komt voor een laag tarief, uitsluitend genoegen genomen met een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand, afgegeven op basis van een definitieve vaststelling door de belastingdienst van het belastbaar jaarinkomen van de verzoeker in het peiljaar T-2. Bepalend voor de vraag of een verzoeker in aanmerking komt voor laag tarief is derhalve het belastbaar jaarinkomen in het peiljaar T-2 zoals definitief vastgesteld door de belastingdienst en neergelegd in de inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand.

Omdat de inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand het belastbaar jaarinkomen vermeldt, wordt door middel van een omrekentabel in de Handleiding RWN vastgesteld of het in de door verzoeker overgelegde inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand vermelde jaarinkomen de op hem toepasselijke bijstandsnorm per maand, niet te boven gaat.

De inkomensverklaring afgegeven door de raad voor rechtsbijstand is niet toepasbaar in het kader van de vaststelling of verzoeker een substantieel financieel nadeel lijdt (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN). Ter vaststelling of sprake is van een substantieel financieel nadeel is het netto maandinkomen van verzoeker bepalend. De inkomensverklaring afgegeven door de raad voor rechtsbijstand geeft het belastbaar jaarinkomen in peiljaar T-2 aan. Als gevolg van de unieke financiële en belastingstechnische situatie van elke individuele verzoeker is geen omrekentabel van belastbaar jaarinkomen naar netto maand inkomen mogelijk. Om die reden kan de inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand niet in de plaats treden van de inmiddels vervallen verklaring inkomen en vermogen. Vooralsnog zal, in afwachting van herziening van het beleid ter vaststelling van een substantieel financieel nadeel, een verzoeker die omwille van een substantieel financieel nadeel zijn oorspronkelijke nationaliteit wenst te behouden, een aantal bewijsstukken dienen te overleggen die in dit TBN nader worden benoemd. Het betreft bewijsstukken die vóór het vervallen van de verklaring omtrent inkomen en vermogen werden gevraagd als aanvulling op deze verklaring. Aan de hand van deze bewijsstukken wordt de vraag beantwoord of verzoeker een substantieel financieel nadeel lijdt, waarbij het netto maandinkomen bepalend is. Tevens komt een aantal verwijzingen naar het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand en de Regeling gegevensverstrekking draagkracht rechtzoekenden te vervallen daar waar verwezen wordt naar artikelen die per 1 april 2006, zijn komen te vervallen dan wel omdat de verwijzing niet langer relevant is.

In dit TBN is tevens een verduidelijking opgenomen ten aanzien van het inkomen van de echtgeno(o)t(e) of partner in het geval van een (enkelvoudig) verzoek. Als gevolg van artikel 10, tweede lid, RVVN wordt in dat geval het inkomen van de echtgenoot of echtgenote (tenzij deze duurzaam van de verzoeker gescheiden leeft) en van de persoon met wie de verzoeker duurzaam een gezamenlijke huishouding voert (tenzij tussen hen een bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat), mede in aanmerking genomen bij de vaststelling van het inkomen en vermogen van de verzoeker.

Artikel 9, eerste lid

In de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN, komt de laatste zin van paragraaf 3.4 te vervallen.

De eerste alinea en de eerste twee regels van de tweede alinea van paragraaf 3.4.2 “Vaststelling van inkomen en vermogen” worden vervangen door de navolgende tekst:

“Indien een verzoeker een beroep wenst te doen op deze uitzondering op de afstandsverplichting, dient hij, voor zover van toepassing, de volgende, meest recente bewijsstukken te overleggen:”

De derde alinea van paragraaf 3.4.2. komt te vervallen.

De derde, vierde en vijfde zin van de derde alinea van paragraaf 3.4.3 “Niet-zelfstandigen (ofwel loontrekkenden)” worden vervangen door de volgende tekst:

“Incidentele inkomsten zoals gratificaties en bonussen, worden niet bij de berekening betrokken. Voor de vaststelling van inkomsten wordt uitgegaan van een periode van drie maanden voorafgaand aan de dag waarop verzoeker verklaart niet bereid te zijn afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit en daarbij een beroep doet op het lijden van substantieel financieel nadeel. Ingeval verzoeker een regelmatig doch variabel inkomen heeft (bijvoorbeeld uitzendkrachten, oproepkrachten) wordt het inkomen eveneens vastgesteld aan de hand van een periode van drie maanden voorafgaand aan de dag waarop verzoeker de verklaring heeft afgegeven.”

De tekst van het laatste gedachtenstreepje van de opsomming in de vierde alinea van paragraaf 3.4.3 komt als volgt te luiden:

“– reis- en onkostenvergoeding indien deze onbelast wordt uitbetaald.”

De eerste zin van de vijfde alinea van paragraaf 3.4.3 wordt vervangen door de volgende tekst:

“Bij het bepalen van het inkomen wordt –met uitzondering van bovengenoemde gevallen waarbij een periode van drie maanden in aanmerking wordt genomen- uitgegaan van de hoogte van de inkomsten direct voorafgaand aan het tijdstip waarop de verklaring wordt afgegeven waaruit blijkt dat de verzoeker niet bereid is afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit en waaruit blijkt dat hij zich beroept op het lijden van substantieel financieel nadeel.”

De eerste zin onder “vermogen”van de zevende alinea van paragraaf 3.4.3 wordt vervangen door de volgende tekst:

“In dit kader geldt als vermogen het gemiddelde van de rendementsgrondslagen, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (vergelijk artikel 1, eerste lid, onder o, Wet op de rechtsbijstand)”.

De eerste zin van de achtste alinea van paragraaf 3.4.3 wordt vervangen door de volgende tekst:

“Voor de vaststelling van het vermogen wordt uitgegaan van de toestand, zoals deze is op het tijdstip waarop de verklaring wordt afgegeven waaruit blijkt dat de verzoeker niet bereid is afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit wegens het lijden van substantieel financieel nadeel.”

De tekst van het tweede gedachtenstreepje in de negende alinea van paragraaf 3.4.3 komt als volgt te luiden:

de waarde van vermogensbestanddelen die niet dan onder voor verzoeker onredelijk bezwarende of belastende voorwaarden te gelde kunnen worden gemaakt.”

De tweede alinea van paragraaf 3.4.4. “Zelfstandigen” wordt vervangen door de volgende tekst:

“Naast de in paragraaf 3.4.2. genoemde bewijsstukken, voor zover van toepassing, dient verzoeker die zelfstandige is de volgende bewijsstukken te overleggen:

de meest recente jaarrekening (een balans en winst- en verliesrekening);

een kopie van de meest recente aangifte en aanslag van de inkomstenbelasting;

een kopie van de meest recente aangifte en aanslag van de vermogensbelasting;

een uittreksel van de Kamer van Koophandel (behalve als inschrijving niet mogelijk is).

Het staat de verzoeker daarnaast vrij om zijn inkomen en vermogen aan te tonen aan de hand van een rapport van een registeraccountant.”

De eerste zin van de derde alinea van paragraaf 3.4.4. wordt vervangen door de volgende tekst:

“Aan de hand van de hierboven genoemde stukken wordt de financiële draagkracht van verzoeker vastgesteld.”

De tekst van de vierde alinea van paragraaf 3.4.4. onder ”Inkomen” wordt vervangen door de volgende tekst:

“Voor de vaststelling van het netto maandinkomen wordt uitgegaan van het inkomen voorafgaand aan het jaar van indienen van het verzoek om naturalisatie”.

De tekst van de vijfde alinea van paragraaf 3.4.4. onder “Vermogen” wordt vervangen door de volgende tekst:

“Voor de vaststelling van het vermogen wordt uitgegaan van de toestand van het vermogen op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar van het indienen van het verzoek om naturalisatie”.

De zesde en zevende alinea van paragraaf 3.4.4. komen te vervallen.

Artikel 13, eerste lid

In de toelichting op artikel 13, eerste lid, RWN, komt de tekst van paragraaf 2.4 “Beoordeling of laag tarief van toepassing is”, tot aan de tekst beginnende met “Te overleggen verklaringen” te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

“In geval van financieel min- en onvermogen van de verzoeker(s) is een laag tarief van toepassing. Elk van de drie Koninkrijksdelen heeft in de ingevolge artikel 3, tweede lid, BON 2000 totstandgekomen ministeriële regeling eigen criteria ontwikkeld om de status van min- en onvermogenden vast te stellen. Voor Nederland wordt die status vastgesteld aan de hand van een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand (een verklaring op grond van artikel 7, tweede lid, onder d, Wet op de rechtsbijstand inhoudende de vaststelling van de draagkracht overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de rechtsbijstand).

Deze verklaring is verkrijgbaar bij de raad voor rechtsbijstand. De inkomensverklaring van de raad is niet nodig indien de verzoeker alleen inkomsten heeft uit de Wet werk en bijstand (Wwb). In dat geval volstaat de Verklaring bijstandsgerechtigden en asielzoekers (Wwb, ROA). Deze verklaring is verkrijgbaar bij de gemeente.

Eén verzoeker komt in aanmerking voor tarief C als het inkomen van verzoeker niet uitkomt boven de op hem of haar toepasselijke norm uit de Wwb. Het gaat dan om de norm die van toepassing is in het halfjaar dat het naturalisatieverzoek wordt ingediend en de betalingsverplichting wordt vastgesteld. Bij de beoordeling of de verzoeker in aanmerking komt voor laag tarief wordt, gelet op het bepaalde in artikel 10, tweede lid, Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap, in het geval deze gehuwd is, dan wel een (geregistreerde) partner heeft (tenzij deze echtgeno(o)t(e) of partner van de verzoeker duurzaam gescheiden leeft) dan wel een duurzaam huishouden voert met een persoon (tenzij tussen hen een bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat), het inkomen van beiden meegerekend.

Gemeenschappelijke verzoekers komen in aanmerking voor tarief D als hun gezamenlijke inkomen niet uitkomt boven de norm uit de Wwb, die op hen van toepassing is op het moment dat het naturalisatieverzoek wordt gedaan en de betalingsverplichting wordt vastgesteld.

In het geval van een zelfstandig verzoek van een minderjarige wordt het toepasselijk tarief (gewoon of verminderd tarief) bepaald aan de hand van het inkomen van de wettelijke vertegenwoordiger(s) van het kind.

In het geval een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand wordt overgelegd, vindt beoordeling of de verzoeker in aanmerking komt voor het lage tarief plaats door middel van een omrekening aan de hand van de “Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990” van het in de inkomensverklaring vermelde belastbare jaarinkomen naar de op de verzoeker toepasselijke norm uit de Wwb. De omgerekende jaarbedragen zijn vermeld in onderstaande tabel.

De bijstandsnormen worden halfjaarlijks gewijzigd. De datum van indiening van het verzoek om naturalisatie is bepalend voor de toepasselijke bijstandsnorm. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maakt de nieuwe bijstandsnorm bekend via persberichten. Nadere informatie over de bijstandsnormen kan worden verkregen bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, telefoonnummer (070) 3334444 of 0800 9051. Als de bijstandsnormen gewijzigd worden zullen de nieuwe jaarbedragen in een TBN worden gepubliceerd.

Ter vaststelling of een verzoeker die een inkomensverklaring, afgegeven door de raad voor rechtsbijstand overlegt, in aanmerking komt voor een laag tarief geldt onderstaande omrekentabel. Aan de hand van de bedragen in die tabel wordt bepaald of een verzoeker voor een laag tarief in aanmerking komt. Is het inkomen en vermogen van verzoeker(s) niet hoger dan het op de situatie van de verzoeker(s) van toepassing zijnde bedrag in de tabel, dan komt of komen verzoeker(s) in aanmerking voor een laag tarief.

  

 

Beiden 21 jr en ouder, jonger dan 65 jr

€17.599, 18

Beiden 65 jr en ouder

€18.844,86

Een echtgenoot/partner ouder dan 65, de ander tenminste 21 jr

€18.844,86

 

21 jr en ouder maar jonger dan 65 jr

€11.285,25

65 jr en ouder

€17.210,35

 

Ouder dan 21 jr, maar jonger dan 65 jr

€8.799,80

Ouder dan 65 jr

€15.119,75

 

Gehuwden, een partner jongere

€10.385,80

Idem, met kinderen

€14.512,92

Gehuwden, beide jongere

€5.334,62

Idem, met kinderen

€8.422,02

Alleenstaande ouders

€4.248,80

Alleenstaanden

€2.667,31

Verzoeker, alleenstaande, ouder dan 21 maar jonger dan 65, dient een naturalisatieverzoek in. Verzoeker meent in aanmerking te komen voor laag tarief en legt een inkomensverklaring T-2 van de raad voor rechtsbijstand over. Uit de inkomensverklaring blijkt dat het belastbaar jaarinkomen van betrokkene €9.102,65 bedraagt. Volgens de omrekentabel komt verzoekerniet in aanmerking voor het laag tarief, omdat hij ten hoogste € 8.799,80 aan inkomsten zou mogen hebben gehad.

Wwb-toeslagen worden niet meegerekend

Op grond van de Wwb bestaat de mogelijkheid toeslagen toe te kennen. De Gemeentelijke Sociale Diensten hebben een beleidsvrijheid met het toekennen van deze toeslagen en er zijn geen standaardnormeringen ontwikkeld. In dat kader dient uitsluitend te worden getoetst aan de bijstandsnormen zonder toeslagen. Dit betekent dat een verzoeker wiens inkomsten bestaan uit een uitkering Wwb, al dan niet aangevuld met een toeslag Wwb (hetzij structureel, hetzij incidenteel) in aanmerking komt voor naturalisatie tegen laag tarief.

Het komt voor dat verzoekers die een combinatie van verschillende uitkeringen ontvangen, door verschillende berekeningssystemen van de uitkeringsinstanties een inkomen genieten dat slechts enkele euro’s boven de voor hen geldende bijstandsnormen ligt. Uitsluitend in die gevallen waarin de verzoeker en zijn/haar eventuele echtgeno(o)t(e) of partner verschillende uitkeringen geniet(en) (dus bijvoorbeeld niet in gevallen waarin inkomsten uit arbeid worden genoten), geldt dat als het belastbaar jaarinkomen in het peiljaar niet meer dan €100 boven het in het op betrokkene(n) van toepassing zijnde bedrag in bovenstaande omrekentabel ligt, de verzoeker toch in aanmerking komt voor het verminderd tarief. Ook hier geldt dat de verzoeker een en ander door middel van een inkomensverklaring T-2 van de raad voor rechtsbijstand dient aan te tonen. De inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand moet afgegeven zijn in hetzelfde jaar waarin het verzoek om naturalisatie is ingediend.

Een verzoeker had in het peiljaar T-2 een WAO-uitkering. Omdat deze uitkering beneden het bijstandsniveau ligt, ontvangt de verzoeker een aanvulling op grond van de Toeslagenwet. Hierdoor is het belastbaar jaarinkomen van de verzoeker €67 hoger dan de voor hem geldende bijstandsnorm. De aanvulling op grond van de Toeslagenwet is verleend om het inkomen van de verzoeker aan te vullen tot het bijstandsniveau. Door de verschillende berekeningssystemen van de bedrijfsvereniging en de Sociale Dienst ligt het inkomen van verzoeker iets boven de voor hem geldende bijstandsnorm. De achterliggende gedachte van de verleende aanvulling is om de verzoeker een inkomen op bijstandsniveau te verschaffen. In dat kader komt de verzoeker in aanmerking voor het verminderd tarief. Indien de verzoeker meent voor laag tarief in aanmerking te komen, zal hij een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand moeten tonen.”

In de tekst van paragraaf 2.4 onder “Te overleggen verklaringen” komen de eerste drie zinnen te vervallen en worden vervangen door de volgende tekst:

“Als een verzoeker voor het lage tarief in aanmerking wenst te komen, dient hij een inkomensverklaring afgegeven door de raad voor rechtsbijstand, of een verklaring Bijstandsgerechtigden en asielzoekers (Wwb, ROA) en de meest recente uitkeringsspecificaties, te overleggen. De inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand moet afgegeven zijn in hetzelfde jaar waarin het naturalisatieverzoek is ingediend. De Verklaring bijstandsgerechtigden en asielzoekers (Wwb, ROA) mag bij de indiening van het naturalisatieverzoek niet ouder zijn dan twee maanden. Het verdient aanbeveling om een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand tijdig voor afloop van het kalenderjaar aan te vragen zodat bij het naturalisatieverzoek een inkomensverklaring kan worden overgelegd die in hetzelfde jaar is afgegeven als het verzoek wordt gedaan.”

Tot slot

De tekst van dit TBN wordt, voor zover relevant, zo spoedig mogelijk verwerkt in de Handleiding RWN.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 2006.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Naar boven