Wijziging Uitvoeringsregeling Kadasterwet 1994

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 oktober 2006, nr. DJZ 2006315295, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Kadasterwet 1994 (wijziging in verband met de inwerkingtreding van de Herzieningswet Kadasterwet I)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op de artikelen 7e, derde lid, 10b, tweede lid, 11, derde lid, vierde lid, eerste zin, en vijfde lid, 11b, derde tot en met zevende lid, en tiende lid, eerste zin, 14b, eerste lid, derde zin, en tweede lid, 46, tweede lid, tweede zin, en derde lid, tweede zin, en 46a, eerste lid, eerste zin, tweede lid, tweede zin, en derde lid, tweede zin, van de Kadasterwet, en artikel 2, derde en vijfde lid, van het Kadasterbesluit;

Besluit:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling Kadasterwet 19941 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van hoofdstuk 1 komt te luiden: Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

B

Aan artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, vijf onderdelen toegevoegd, luidende:

d. het certificaat: het certificaat, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel rr, van de Telecommunicatiewet;

e. het gekwalificeerde certificaat: het gekwalificeerde certificaat, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel ss, van de Telecommunicatiewet;

f. de certificatiedienstverlener: de certificatiedienstverlener, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel tt, van de Telecommunicatiewet;

g. de identiteitscode: de identiteitscode, bedoeld in artikel 3, onder g, van het Besluit elektronische handtekeningen;

h. het kabelnet: het net bestaande uit een of meer kabels, dat in de grond is of wordt aangelegd.

C

Artikel 2 wordt verplaatst naar hoofdstuk 1 en komt te luiden:

Artikel 2

1. De elektronische handtekening, bedoeld in artikel 7e, eerste lid, van de wet, wordt aangemaakt met de techniek van de digitale handtekening.

2. Het bestuur van de Dienst stelt bij regeling technische standaarden, normen en specificaties vast voor het aanmaken van de elektronische handtekening.

D

Het opschrift van hoofdstuk 2 komt te luiden:

Hoofdstuk 2. Vereisten met betrekking tot de aanbieding van stukken ter inschrijving in de openbare registers

E

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. De verklaring van eensluidendheid, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet, wordt gesteld aan de voet van het afschrift van het in papieren vorm ter inschrijving aangeboden stuk en bevat de verklaring dat het afschrift eensluidend is met het ter inschrijving aangeboden stuk. De verklaring bevat voorts de vermelding van de naam, de voornamen en de woonplaats met het adres van degene die de verklaring ondertekent.

2. Indien de verklaring van eensluidendheid ondertekend wordt door een notaris, gerechtsdeurwaarder, griffier dan wel een advocaat of procureur, kan in plaats van de woonplaats met het adres worden vermeld:

a. de benaming van het ambt en de plaats van vestiging van de notaris dan wel de gerechtsdeurwaarder;

b. de benaming van het ambt en de standplaats van de griffier, of

c. de benaming van de hoedanigheid van de advocaat of de procureur en de plaats van vestiging van de advocaat of procureur.

2. In het derde lid wordt ‘moet worden’ vervangen door ‘wordt’ en ‘desbetreffende’ telkens door: betrokken.

3. Na het derde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

4. De verklaring, bedoeld in artikel 11b, eerste lid, van de wet, wordt op zodanige wijze in het afschrift of het uittreksel van het in elektronische vorm ter inschrijving aangeboden stuk opgenomen, dat na omzetting van het desbetreffende elektronische bestand naar een leesbare tekst de verklaring aan de voet van het afschrift verschijnt. De verklaring bevat de vermelding van de naam, de voornamen en de woonplaats met het adres van degene die de verklaring voorziet van een elektronische handtekening. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

5. Het eerste tot en met het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verklaring van eensluidendheid, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet, of de verklaring, bedoeld in artikel 11b, eerste lid, van de wet, die wordt opgenomen in het afschrift van een stuk dat deel uitmaakt of deel uit zal gaan maken van een stuk dat ter inschrijving wordt aangeboden, voorzover hiervan niet wordt afgeweken in de artikelen 5 en 7 tot en met 9.

F

In de aanhef van artikel 4 wordt na ‘de volgende stukken’ ingevoegd: in papieren vorm.

G

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

1. Indien een stuk in papieren vorm ter inschrijving wordt aangeboden en een tekening van A4-formaat in papieren vorm deel uitmaakt van dit stuk, wordt aan de voet van het afschrift van het stuk, boven de verklaring van eensluidendheid, tevens een afschrift van de tekening opgenomen. Indien de tekening een groter formaat dan A4-formaat heeft, wordt naast het afschrift van het stuk een afzonderlijk afschrift van de tekening aangeboden, dat eveneens voorzien is van een verklaring van eensluidendheid.

2. Indien in de tekening, naast zwart en wit, kleuren zijn gebruikt, wordt dit op het afschrift van de tekening vermeld op een in het oog vallende plaats.

3. Het afschrift van de tekening is behoorlijk raadpleegbaar.

4. Indien de tekening is vervaardigd op een groter formaat dan A0-formaat, wordt het afschrift van de tekening verdeeld over een aantal doorlopend genummerde bladen op A0-formaat en wordt bij het afschrift een overzichtstekening gevoegd. Op de overzichtstekening wordt de ligging van de bladen ten opzichte van elkaar vermeld onder toevoeging van de bladnummers.

5. In gevallen als bedoeld in het vierde lid wordt de verklaring van eensluidendheid gesteld aan de voet van het afschrift van het blad met het hoogste nummer.

H

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt ‘moet’ vervangen door ‘voldoet’ en vervalt: voldoen.

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na ‘elk blad waaruit de tekening bestaat’ een komma geplaatst en wordt ‘desbetreffende’ vervangen door: betrokken.

I

Na artikel 6 worden acht artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7

1. Indien een stuk in elektronische vorm ter inschrijving wordt aangeboden en een tekening in elektronische vorm deel uitmaakt van dat stuk, dan wordt naast het afschrift of het uittreksel van het stuk tevens een afschrift van de tekening aangeboden.

2. Het afschrift van de tekening kan tezamen met het afschrift of het uittreksel van het stuk waar de tekening deel van uitmaakt, in een elektronisch bestand worden aangeboden. Het elektronische bestand wordt voorzien van een verklaring als bedoeld in artikel 3, vierde lid, en van een elektronische handtekening. De verklaring en de elektronische handtekening worden op zodanige wijze in het elektronische bestand opgenomen, dat deze na de omzetting van het elektronische bestand naar een leesbare tekst aan de voet van het afschrift of het uittreksel verschijnen.

3. Indien het afschrift van de tekening wordt aangeboden in een apart bestand, wordt dit bestand afzonderlijk voorzien van een verklaring als bedoeld in artikel 3, vierde lid, en van een elektronische handtekening. De verklaring en de elektronische handtekening worden op zodanige wijze in het elektronische bestand opgenomen dat deze na de omzetting van het elektronische bestand naar een leesbare tekst aan de voet van het afschrift verschijnt.

4. De artikelen 5, tweede en derde lid, en 6 zijn van overeenkomstige toepassing, voorzover daarvan in het vijfde en zesde lid niet wordt afgeweken.

5. Het afschrift van de tekening wordt, indien dit noodzakelijk is om voldoende raadpleegbaar te zijn, verdeeld over een aantal doorlopend genummerde deeltekeningen. Bij het afschrift wordt een overzichtstekening gevoegd, waarop de ligging van de deeltekeningen ten opzichte van elkaar wordt vermeld onder toevoeging van de nummers van de deeltekeningen.

6. In gevallen als bedoeld in het vijfde lid wordt de verklaring, bedoeld in artikel 3, vierde lid, opgenomen in het afschrift van de overzichtstekening. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

7. Indien het afschrift van de tekening overeenkomstig artikel 11 in bewaring is genomen, wordt dit afschrift niet voorzien van een verklaring als bedoeld in artikel 3, vierde lid. In plaats daarvan wordt de verklaring, bedoeld in artikel 3, vierde lid, aan de voet van het afschrift of het uittreksel van het stuk waar de tekening deel van uitmaakt, uitgebreid met een verklaring, inhoudende dat het in bewaring genomen afschrift van de tekening inhoudelijk een volledige en juiste weergave is van de originele tekening. In de verklaring wordt eveneens het betrokken depotnummer vermeld.

Artikel 8

1. Indien een stuk in elektronische vorm ter inschrijving wordt aangeboden en een ander stuk, niet zijnde een tekening, deel uitmaakt van dat stuk, dan wordt naast het afschrift of het uittreksel van dat stuk tevens een afschrift aangeboden van het stuk dat daarvan deel uitmaakt.

2. Het afschrift of het uittreksel van het in elektronische vorm ter inschrijving aangeboden stuk kan tezamen met het afschrift van het stuk dat daarvan deel uitmaakt in een elektronisch bestand worden aangeboden. Het elektronische bestand wordt voorzien van een verklaring als bedoeld in artikel 3, vierde lid, en van een elektronische handtekening. De verklaring en de elektronische handtekening worden op zodanige wijze in het elektronische bestand opgenomen, dat deze na de omzetting van het elektronische bestand naar een leesbare tekst aan de voet van het afschrift of het uittreksel verschijnen.

3. Indien het afschrift van het stuk dat deel uitmaakt van het stuk dat in elektronische vorm ter inschrijving wordt aangeboden, in een afzonderlijk bestand wordt aangeboden, wordt dit bestand afzonderlijk voorzien van een verklaring als bedoeld in artikel 3, vierde lid, en van een elektronische handtekening. De verklaring wordt op zodanige wijze in het elektronische bestand opgenomen dat deze na de omzetting van het elektronische bestand naar een leesbare tekst aan de voet van het afschrift verschijnt.

4. Indien het origineel van het stuk dat deel uitmaakt van het in elektronische vorm ter inschrijving aangeboden stuk, is voorzien van een elektronische handtekening, wordt in de verklaring, bedoeld in artikel 3, vierde lid, vermeld:

a. de naam van degene die het originele stuk heeft voorzien van een elektronische handtekening, zoals blijkt uit het bij de elektronische handtekening behorende certificaat;

b. de identiteitscode van voornoemd certificaat, en

c. de naam van de certificatiedienstverlener die voornoemd certificaat heeft afgegeven.

Artikel 9

Indien het afschrift van een tekening of een ander stuk dat deel uitmaakt dan wel deel uit zal gaan maken van een in elektronische vorm ter inschrijving aan te bieden stuk als bedoeld in de artikelen 7 en 8 overeenkomstig artikel 10 in papieren vorm in bewaring is genomen, wordt dit afschrift niet voorzien van een verklaring van eensluidendheid. In plaats daarvan wordt de verklaring, bedoeld in artikel 3, vierde lid, aan de voet van het afschrift van het stuk waar de tekening of het andere stuk deel van uitmaakt uitgebreid met een verklaring, inhoudende dat het in bewaring genomen afschrift van de tekening of het stuk inhoudelijk een volledige en juiste weergave is van de originele tekening of het originele stuk. In de verklaring wordt tevens het betrokken depotnummer vermeld.

Artikel 10

1. Van een tekening in papieren vorm die deel uitmaakt dan wel deel uit zal gaan maken van een stuk dat in elektronische vorm ter inschrijving zal worden aangeboden, kan voorafgaand aan de inschrijving een afschrift in papieren vorm in bewaring worden genomen, indien de aanbieder dit verzoekt en dit bijdraagt aan de raadpleegbaarheid van het afschrift van de tekening in de openbare registers.

2. Het verzoek tot inbewaringneming wordt ingediend ten minste twee weken voordat het stuk waarvan de tekening deel uitmaakt, ter inschrijving wordt aangeboden, door middel van een formulier dat de vorm heeft van het model dat als bijlage 17 bij deze regeling is gevoegd.

3. Indien de tekening deel uitmaakt van een stuk dat betrekking heeft op een appartementsrecht of een kabelnet, wordt het verzoek tot inbewaringneming, in afwijking van het tweede lid, gedaan gelijktijdig met een verzoek tot vaststelling van het complexnummer of een verzoek tot vaststelling van het nummer van een kabelnet als bedoeld in artikel 26 door middel van een formulier dat de vorm heeft van het model dat als bijlage 1 bij deze regeling is gevoegd.

4. Het verzoek wordt in tweevoud ingediend en bevat een afschrift van de tekening, alsmede een door de aanbieder aan de tekening toegekend uniek kenmerk.

5. Indien het afschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen, neemt de bewaarder dit afschrift in bewaring onder vermelding van een uniek depotnummer. Indien de tekening deel uit zal gaan maken van een stuk dat betrekking heeft op een appartementsrecht of een kabelnet, neemt de bewaarder, in afwijking van de eerste zin, het afschrift slechts in bewaring, indien het verzoek tot vaststelling van het complexnummer of het verzoek tot vaststelling van het nummer van een kabelnet als bedoeld in artikel 26 wordt ingewilligd.

6. Na de inbewaringneming voorziet de bewaarder beide exemplaren van het verzoek tot inbewaringneming van een depotverklaring, waarin het toegekende depotnummer wordt vermeld, en zendt hij een exemplaar van het verzoek aan de aanbieder terug. Indien de tekening deel uit zal gaan maken van een stuk dat betrekking heeft op een appartementsrecht of een kabelnet, zendt de bewaarder, in afwijking van de eerste zin, de depotverklaring gelijktijdig terug met de verklaring inzake de vaststelling van het complexnummer of het nummer van een kabelnet als bedoeld in artikel 27a.

7. Indien het stuk waarvan de tekening deel uitmaakt niet binnen een jaar na de inbewaringneming wordt ingeschreven, eindigt de inbewaringneming en zendt de bewaarder het afschrift aan de aanbieder terug door middel van een bericht dat de vorm heeft van het model dat als bijlage 18 bij deze regeling is gevoegd.

8. Het eerste tot en met zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing op andere stukken dan tekeningen in papieren vorm, die deel uitmaken dan wel deel uit zullen gaan maken van een stuk dat in elektronische vorm ter inschrijving zal worden aangeboden.

Artikel 11

1. Van een tekening in elektronische vorm die deel uitmaakt dan wel deel zal gaan uitmaken van een stuk dat in elektronische vorm ter inschrijving zal worden aangeboden, kan op verzoek van de aanbieder voorafgaande aan de inschrijving een afschrift in elektronische vorm in bewaring worden genomen, indien de aanbieder dit verzoekt en dit bijdraagt aan een doelmatige inschrijving in de openbare registers of bijwerking van de kadastrale registratie.

2. Artikel 10, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het verzoek in enkelvoud wordt ingediend.

3. Na de inbewaringneming voorziet de bewaarder het verzoek tot inbewaringneming van een depotverklaring, waarin het toegekende depotnummer wordt vermeld, en zendt deze aan de aanbieder terug. Indien de tekening deel uit zal gaan maken van een stuk dat betrekking heeft op een appartementsrecht of een kabelnet, zendt de bewaarder, in afwijking van de eerste zin, de depotverklaring gelijktijdig terug met de verklaring inzake de vaststelling van het complexnummer of het nummer van een kabelnet als bedoeld in artikel 27b.

4. Artikel 10, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de bewaarder na de beëindiging van de inbewaringneming een bericht zendt aan de aanbieder dat de vorm heeft van het model dat als bijlage 19 bij deze regeling is gevoegd.

5. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op andere stukken dan tekeningen in elektronische vorm, die deel uitmaken dan wel deel uit zullen gaan maken van een stuk dat in elektronische vorm ter inschrijving zal worden aangeboden.

Artikel 11a

1. Indien in een ter inschrijving aangeboden stuk in elektronische vorm verklaringen zijn opgenomen van een persoon die verklaart notaris of waarnemend notaris te zijn, wordt in het verzoek tot inschrijving een bewijsstuk opgenomen, waaruit blijkt dat die persoon bevoegd is om als notaris, dan wel waarnemend notaris op te treden.

2. Het bewijsstuk is niet ouder dan twee jaar.

3. Indien het bewijsstuk wordt geleverd door middel van een specifiek attribuut in het gekwalificeerde certificaat waarop de elektronische handtekening van de notaris of de waarnemend notaris gebaseerd is, dient de certificatiedienstverlener dit attribuut te baseren op inlichtingen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.

Artikel 11b

1. Indien ter verkrijging van de inschrijving van een stuk in elektronische vorm door de aanbieder bewijsstukken als bedoeld in artikel 11b, vijfde lid, derde zin, van de wet worden overgelegd, kan die overlegging zowel in papieren als in elektronische vorm plaatsvinden, met dien verstande dat de overlegging van bewijsstukken in elektronische vorm slechts plaats kan vinden met inachtneming van het tweede en derde lid.

2. Indien het origineel van het bewijsstuk is voorzien van een elektronische handtekening, wordt bij het afschrift een verklaring van een certificatiedienstverlener gevoegd, inhoudende dat de elektronische handtekening op het originele stuk is gebaseerd op een gekwalificeerd certificaat, onder toevoeging van de volgende gegevens:

a. de naam van degene die het originele stuk heeft voorzien van een elektronische handtekening, zoals blijkend uit het bij de elektronische handtekening behorende certificaat;

b. de identiteitscode van voornoemd certificaat, en

c. de naam van de certificatiedienstverlener die voornoemd certificaat heeft afgegeven.

3. Indien het origineel van het bewijsstuk is opgemaakt in papieren vorm, kan een door een notaris voor eensluidendheid gewaarmerkt elektronisch afschrift worden overgelegd. Artikel 11a is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11c

1. Een hernieuwd verzoek tot inschrijving van een stuk dat oorspronkelijk in elektronische vorm ter inschrijving is aangeboden, wordt gedaan door middel van een verzoek dat de vorm heeft van het model dat als bijlage 19 bij deze regeling is gevoegd.

2. Indien het hernieuwde verzoek tot inschrijving wordt gedaan in elektronische vorm, wordt dit verzoek voorzien van de elektronische handtekening van:

a. de oorspronkelijke aanbieder, dan wel

b. een persoon die bevoegd is tot het opmaken van het stuk waarop het hernieuwde verzoek tot inschrijving betrekking heeft.

3. Indien het hernieuwde verzoek tot inschrijving wordt gedaan in papieren vorm, vindt de hernieuwde aanbieding van tekeningen, foto’s en andere stukken die deel uitmaken van het ter inschrijving aangeboden stuk, in papieren vorm plaats tezamen met de indiening van dat verzoek.

J

In artikel 12, tweede lid, wordt ‘artikel 46, derde lid’ vervangen door: artikel 46, vierde lid.

K

Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

Een bijhoudingsverklaring als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, van de wet kan uitsluitend worden ingeschreven, indien:

a. de bijhoudingsverklaring betrekking heeft op een eerder ingeschreven stuk betreffende de overdracht van een gedeelte van een perceel of de vestiging van een beperkt recht op een gedeelte van een perceel;

b. onduidelijk is op welk gedeelte van het betrokken perceel het eerder ingeschreven stuk betrekking heeft, en

c. de notaris in de bijhoudingsverklaring in aanvulling op het eerder ingeschreven stuk verklaart op welk gedeelte van het betrokken perceel dit stuk betrekking heeft.

L

Het opschrift van hoofdstuk 7 komt te luiden: Hoofdstuk 7. Vaststelling van het complexnummer van een appartementsrecht en het nummer van een kabelnet

M

De artikelen 26 en 27 worden vervangen door zeven artikelen, luidende:

Artikel 26

Een verzoek tot vaststelling van het complexnummer of het nummer van een kabelnet als bedoeld in artikel 2, derde en vijfde lid, van het Kadasterbesluit wordt gedaan door middel van een formulier dat de vorm heeft van het model dat als bijlage 1 bij deze regeling is gevoegd.

Artikel 26a

1. Een verzoek als bedoeld in artikel 26 wordt in papieren vorm in tweevoud ingediend bij de bewaarder. Het verzoek wordt gedagtekend en door een notaris ondertekend.

2. In het verzoek tot vaststelling van het complexnummer worden de kadastrale aanduidingen van de desbetreffende onroerende zaken en de appartementsrechten, waarin deze onroerende zaken zullen worden gesplitst, vermeld. Bij het verzoek worden, voorzover artikel 26b niet van toepassing is, twee afschriften van de tekening, bedoeld in artikel 109, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, gevoegd. Op de tekening worden de onroerende zaken waarop de in de splitsing te betrekken appartementsrechten betrekking hebben, perceelsgewijs aangeduid door middel van hun kadastrale aanduiding.

3. Bij het verzoek tot vaststelling van het nummer van een kabelnet worden, voorzover artikel 26b niet van toepassing is, twee afschriften van de tekening gevoegd waarop het kabelnet is weergegeven door middel van een lijn lopend over de onroerende zaken waarin het kabelnet is of wordt aangelegd. Op de tekening worden de onroerende zaken perceelsgewijs aangeduid door middel van hun kadastrale aanduiding, wordt de voor de desbetreffende afbeelding gebruikte schaal vermeld en de richting van het noorden door middel van een pijl aangegeven.

4. Indien het afschrift van de tekening, bedoeld in het tweede en derde lid, uit meerdere bladen bestaat, wordt op elk blad vermeld de daarop afgebeelde onroerende zaken met perceelsgewijs hun kadastrale aanduiding en de dagtekening van het verzoek. Elk blad wordt voorzien van een open ruimte, bestemd voor de verklaring, bedoeld in artikel 27, tweede lid, en wordt door de notaris gewaarmerkt.

5. De notaris vermeldt in het verzoek, bedoeld in artikel 26, uit hoeveel bladen het afschrift van de tekening bestaat en verklaart dat de overgelegde afschriften van de tekening onderling geheel gelijkluidend zijn.

Artikel 26b

Indien het afschrift van de tekening overeenkomstig artikel 10 in papieren vorm in bewaring wordt gegeven, wordt een verzoek als bedoeld in artikel 26 in papieren vorm ingediend. Artikel 26a is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij het verzoek slechts één afschrift van de tekening wordt gevoegd.

Artikel 26c

1. Een verzoek als bedoeld in artikel 26 wordt in elektronische vorm in enkelvoud ingediend op het elektronische postadres dat daartoe is vastgesteld bij regeling van het bestuur van de Dienst. Het verzoek wordt gedagtekend en door een notaris voorzien van een elektronische handtekening die voldoet aan artikel 7e van de wet.

2. Op het verzoek tot vaststelling van het complexnummer is artikel 26a, tweede lid, van toepassing, met dien verstande dat bij het verzoek een elektronisch afschrift van de tekening, bedoeld in artikel 109, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, wordt gevoegd, waarop de voor de desbetreffende afbeelding gebruikte schaal en de afmetingen van de originele afbeelding worden vermeld.

3. Op het verzoek tot vaststelling van het nummer van een kabelnet is artikel 26a, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij het verzoek een elektronisch afschrift van de tekening wordt gevoegd.

4. Indien het afschrift van de tekening, bedoeld in het tweede en derde lid, uit meerdere deeltekeningen bestaat, worden op elke deeltekening vermeld de daarop afgebeelde onroerende zaken met perceelsgewijs hun kadastrale aanduiding en de dagtekening van het verzoek. Op elke deeltekening worden de voor de desbetreffende afbeelding gebruikte schaal en de afmetingen van de originele afbeelding vermeld.

5. De notaris verklaart in het verzoek, bedoeld in artikel 26, uit hoeveel deeltekeningen het afschrift van de tekening, bedoeld in het tweede en derde lid, bestaat.

Artikel 27

1. Indien het verzoek, bedoeld in artikel 26, overeenkomstig artikel 26a in papieren vorm is ingediend, stelt de bewaarder het complexnummer of het nummer van het kabelnet vast en voorziet beide exemplaren van het verzoek en beide afschriften van de tekening van een gedagtekende en ondertekende verklaring waarin dit complexnummer of nummer van het kabelnet wordt vermeld.

2. Indien het afschrift van de tekening uit meerdere bladen bestaat, worden de overzichtstekening en alle bladen voorzien van de verklaring, bedoeld in het eerste lid.

3. Nadat de bewaarder het complexnummer of het nummer van het kabelnet heeft vastgesteld, zendt hij een exemplaar van het verzoek, bedoeld in artikel 26, voorzien van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, en een afschrift van de tekening aan de notaris terug. Het andere exemplaar van het verzoek en het andere afschrift van de tekening blijven bij de Dienst berusten.

Artikel 27a

1. Indien het verzoek, bedoeld in artikel 26, overeenkomstig artikel 26b in papieren vorm is ingediend, stelt de bewaarder het complexnummer of het nummer van het kabelnet vast en voorziet het verzoek, alsmede het bij het verzoek tot inbewaringneming gevoegde afschrift van de tekening, van een gedagtekende en ondertekende verklaring waarin deze complexaanduiding of kadastrale aanduiding wordt vermeld.

2. Artikel 27, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. Nadat de bewaarder het complexnummer of het nummer van het kabelnet heeft vastgesteld, zendt hij een exemplaar van het verzoek, bedoeld in artikel 26, voorzien van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, en het bij het verzoek gevoegde afschrift van de tekening aan de notaris terug.

Artikel 27b

1. Indien het verzoek, bedoeld in artikel 26, overeenkomstig artikel 26c in elektronische vorm is ingediend, stelt de bewaarder het complexnummer of het nummer van het kabelnet vast en voorziet het verzoek en het afschrift van de tekening van een gedagtekende verklaring, waarin het complexnummer of het nummer van het kabelnet wordt vermeld. De bewaarder voorziet de verklaring van een elektronische handtekening.

2. Indien het afschrift van de tekening uit meerdere deeltekeningen bestaat, worden de overzichtstekening en alle deeltekeningen voorzien van de verklaring, bedoeld in het eerste lid.

3. Nadat de bewaarder het complexnummer of het nummer van het kabelnet heeft vastgesteld, vervaardigt hij een elektronisch afschrift van het verzoek, bedoeld in artikel 26. De bewaarder zendt het afschrift van het verzoek, voorzien van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, en zijn elektronische handtekening terug aan de notaris. Een exemplaar van het verzoek en het elektronische afschrift van de tekening blijven bij de Dienst berusten.

4. De elektronische handtekening van de bewaarder, bedoeld in het eerste en derde lid, voldoet aan artikel 7e van de wet.

N

In de artikelen 28, eerste lid, en 29, eerste lid, wordt ‘de artikelen 26 en 27’ telkens vervangen door: de artikelen 26 tot en met 27b.

O

Bijlage 1 wordt vervangen door de bijlage 1 die bij deze regeling is gevoegd.

P

De in dit artikel I bedoelde bijlagen 17, 18 en 19 zijn die welke als overeenkomstig genummerd bij deze regeling zijn gevoegd.

Artikel II

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 oktober 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (29 834) tot wet wordt verheven en artikel IIA, onderdeel B, van die wet in werking treedt nadat artikel I, onderdelen B, I, L en M, van de onderhavige regeling in werking is getreden, wordt de Uitvoeringsregeling Kadasterwet 1994 als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel h, komt te luiden:

h. het netwerk: het net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, dat in, op of boven de grond is of wordt aangelegd.

B

In het opschrift van hoofdstuk 7, de artikelen 10, 11, 26, 26a en 26c tot en met 27b en bijlage 1 wordt ‘kabelnet’ telkens vervangen door: netwerk.

Artikel III

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 oktober 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (29 834) tot wet wordt verheven en artikel IIA, onderdeel B, van die wet in werking treedt voordat artikel I, onderdelen B, I, L en M, van de onderhavige regeling in werking is getreden, wordt laatstgenoemd artikel als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel B komt te luiden:

B

Aan artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, vijf onderdelen toegevoegd, luidende:

d. het certificaat: het certificaat, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel rr, van de Telecommunicatiewet;

e. het gekwalificeerde certificaat: het gekwalificeerde certificaat, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel ss, van de Telecommunicatiewet;

f. de certificatiedienstverlener: de certificatiedienstverlener, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel tt, van de Telecommunicatiewet;

g. de identiteitscode: de identiteitscode, bedoeld in artikel 3, onder g, van het Besluit elektronische handtekeningen;

h. het netwerk: het net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, dat in, op of boven de grond is of wordt aangelegd.

B

In de onderdelen I, L en M wordt ‘kabelnet’ telkens vervangen door: netwerk.

Artikel IV

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het besluit van 25 januari 2006 (Stb. 59), houdende wijziging van het Kadasterbesluit, de Maatregel teboekgestelde schepen 1992, de Maatregel te boek gestelde luchtvaartuigen en het Arbeidstijdenbesluit vervoer (wijziging in verband met de inwerkingtreding van de Herzieningswet Kadasterwet I en enige andere wetten, alsmede in verband met de kadastrale aanduiding van kabelnetten) in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 25 oktober 2006
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P. Winsemius.

Toelichting

Algemeen

De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Kadasterwet 1994 (hierna: UKW 1994).

De wijzigingen in de UKW 1994 houden in de eerste plaats verband met de inwerkingtreding van de Herzieningswet Kadasterwet I (hierna: HKW I). Sinds de inwerkingtreding van de HKW I zijn in de Kadasterwet bepalingen opgenomen, die de toepassing van informatie- en communicatietechnologie mogelijk maken bij het berichtenverkeer verbonden aan het houden van de openbare registers en het verstrekken van inlichtingen daaruit.1 De wijzigingen in de UKW 1994 zijn noodzakelijk ter uitvoering van de HKW I.

Daarnaast is in artikel I, onderdelen B, I, L en M, van de onderhavige wijzigingsregeling, ter uitvoering van artikel 2, vijfde lid, van het Kadasterbesluit, voorzien in een regeling voor de vaststelling van het nummer van een kabelnet. Dit nummer maakt onderdeel uit van de kadastrale aanduiding van een in de grond gelegen kabelnet. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 6 juni 2003, zaaknummers 36.075 en 36.076 (onder meer gepubliceerd in BNB 2003, 271 en 272) bepaald dat kabelnetten aangemerkt moeten worden als onroerende zaken. Dit brengt mee dat de kabelnetten net als alle andere onroerende zaken geregistreerd dienen te worden in de openbare registers. Tot op heden was het niet mogelijk een eigen kadastrale aanduiding te geven aan kabelnetten. Na de inwerkingtreding van artikel 2, vijfde en zesde lid, van het Kadasterbesluit is dit wel mogelijk. Door de toekenning van een eigen kadastrale aanduiding aan een kabelnet kan worden voorkomen dat een kabelnet perceelsgewijs moet worden geregistreerd en wordt de inschrijving van kabelnetten in de openbare registers vereenvoudigd.

Op 6 oktober jl. is een tweede nota van wijziging ingediend bij de Tweede Kamer betreffende het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken.2 In deze nota van wijziging wordt voorgesteld om aan artikel 20 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een nieuw tweede lid toe te voegen waarin wordt bepaald dat een net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, dat in, op of boven de grond van anderen is of wordt aangelegd, toekomt aan de bevoegde aanlegger van dat net dan wel aan diens rechtsopvolger. Hiermee wordt afgeweken van artikel 20, eerste lid, van Boek 5 van het BW, waarin het leerstuk van de natrekking is geregeld. Wanneer de regeling in werking treedt, zal dit leiden tot een groot aantal verzoeken tot registratie van netwerken. In het Kadasterbesluit en de Uitvoeringsregeling Kadasterwet 1994 kan hierop nog niet worden vooruitgelopen, maar er kan wel rekening mee worden gehouden. Daarom is in de artikelen V en VI van het Besluit tot wijziging van het Kadasterbesluit van 25 januari 2006 voorzien in een regeling op basis waarvan in de toekomst ook andere netwerken dan kabelnetten voorzien kunnen worden van een kadastrale aanduiding en in de artikelen II en III van de onderhavige regeling in een regeling op basis waarvan in de toekomst ook een nummer vastgesteld kan worden voor andere netwerken dan kabelnetten3 .

Tot slot zijn in de UKW 1994 een aantal technische en redactionele verbeteringen aangebracht. De laatste categorie wijzigingen spreekt voor zich, zodat op deze wijzigingen in de artikelsgewijze toelichting niet meer wordt teruggekomen.

De elektronische aanlevering van stukken brengt een vermindering van de administratieve lasten mee ten bedrage van € 14.720.856,–. De nieuwe regeling betreffende de kadastrale aanduiding van netwerken, waaronder ook kabelnetten, strekt ertoe de stijging van de administratieve lasten te beperken. Niettemin is er per saldo sprake van een stijging van de administratieve lasten met 1,4 miljoen euro eenmalig en 50.000 euro structureel.

Een ontwerp van de regeling is inhoudelijk afgestemd op de uitkomsten van het overleg dat met de betrokken beroepsgroepen, waaronder de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), is gevoerd.

De regeling bevat voorschriften betreffende de wijze waarop bij het berichtenverkeer verbonden aan het houden van de openbare registers en het verstrekken van inlichtingen gebruikt gemaakt kan worden van informatie- en communicatietechnologie. Deze voorschriften zijn aan te merken als voorschriften betreffende diensten van de informatiemaatschappij. Daarom is een ontwerp van de regeling op 29 maart 2006 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2006/0158/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Naar aanleiding van deze melding is geen reactie ontvangen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

In onderdeel A is het opschrift van hoofdstuk 1 gewijzigd in verband met de toevoeging van artikel 2 van de UKW (nieuw) aan dit hoofdstuk.

Onderdeel B

In onderdeel B zijn aan artikel 1 van de UKW 1994 vijf nieuwe onderdelen toegevoegd. In artikel 1, onderdelen d, e, f en g, van de UKW 1994 wordt beschreven wat in de UKW wordt verstaan onder de begrippen certificaat, gekwalificeerd certificaat, certificatiedienstverlener en identiteitscode. Daartoe wordt verwezen naar artikel 1.1, onderdelen rr, ss en tt, van de Telecommunicatiewet en artikel 3, onderdeel g, van het Besluit elektronische handtekeningen, waarin een beschrijving van voornoemde begrippen wordt gegeven.

Daarnaast wordt in artikel 1, onderdeel h, van de UKW beschreven wat wordt verstaan onder het begrip kabelnet.

Met de opname van de onderdelen d, e, f, g en h in artikel 1 van de UKW 1994 wordt beoogd het gebruik van voornoemde begrippen in de UKW 1994 te vergemakkelijken.

Onderdeel C

Artikel 2 van de UKW 1994 (oud) is vervallen, hetgeen verband houdt met het volgende. Voor de inwerkingtreding van de HKW I werd ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Kadasterwet (oud) in artikel 2 van de UKW 1994 (oud) nader geregeld waaruit de openbare registers bestonden. Thans regelt het eerste lid van artikel 8 van de Kadasterwet zelf waar de openbare registers uit bestaan en is in het tweede lid bepaald dat het bestuur van de Dienst nadere regels stelt omtrent de vorm van de openbare registers. Artikel 2 van de UKW 1994 (oud) is daarmee overbodig geworden.

In artikel 2 van de UKW 1994 is een nieuwe bepaling opgenomen, die uitvoering geeft aan artikel 7e, derde lid, van de Kadasterwet.

In artikel 2, eerste lid, van de UKW 1994 is voorgeschreven dat in de gevallen waarin de Kadasterwet het gebruik van de elektronische handtekening voorschrijft, deze elektronische handtekening dient te worden aangemaakt met de techniek van de digitale handtekening. In het berichtenverkeer dat plaatsvindt in het kader van de Kadasterwet, is het – onder meer in verband met de in artikel 2a van de Kadasterwet genoemde doeleinden van de Dienst in het rechtsverkeer, het economisch verkeer en het bestuurlijk verkeer – noodzakelijk dat de betrouwbaarheid en de vertrouwelijkheid van het berichtenverkeer voldoende wordt gewaarborgd. Van de elektronische handtekeningen is de digitale handtekening op dit moment de meest geavanceerde elektronische handtekening en de meest in aanmerking komende handtekening om de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van het berichtenverkeer met de Dienst te waarborgen.

Voorts is in artikel 2, tweede lid, van de UKW 1994 bepaald dat het bestuur van de Dienst technische standaarden, normen en specificaties – omtrent onder andere hahsalgoritmen, encryptiealgoritmen en sleutellengtes – vaststelt, die bij het aanmaken van de digitale handtekening moeten worden nageleefd. Het bestuur van de Dienst kan daarmee slagvaardig inspelen op de technische ontwikkelingen op het gebied van de digitale handtekening.

Onderdeel D

Het opschrift van hoofdstuk 2 is aangepast in verband met de opname in dit hoofdstuk van enkele nieuwe bepalingen betreffende onder meer het aanbieden van tekeningen die deel uitmaken van een stuk dat ter inschrijving wordt aangeboden, en het depot.

Onderdeel E

Artikel 3 van de UKW 1994 voorziet in een uniforme en efficiënte regeling voor de vorm van de verklaring van eensluidendheid en de vermelding in deze verklaring van de persoonsgegevens van de opsteller en de ondertekenaar.

In artikel 3, tweede lid, van de UKW 1994 is de regeling betreffende de vermelding van de gegevens van de ondertekenaar van de verklaring van eensluidendheid uitgebreid. Naast een regeling voor de notaris en de griffier is ook een regeling opgenomen voor de gerechtsdeurwaarder, de advocaat en de procureur. Hieraan bleek in de praktijk behoefte te bestaan. Daarnaast is de term ‘de standplaats van de notaris’ vervangen door ‘de plaats van vestiging van de notaris’. Artikel 3, tweede lid, van de UKW 1994 is daarmee aangepast aan de terminologie van de Wet op het notarisambt.4

Aan artikel 3 van de UKW 1994 is een nieuw vierde lid toegevoegd, waarin een regeling is opgenomen betreffende de vermelding van de persoonsgegevens van de opsteller en ondertekenaar van het elektronische equivalent van de verklaring van eensluidendheid: de verklaring, bedoeld in artikel 11b, derde lid, van de Kadasterwet. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de in artikel 3, eerste tot en met derde lid, van de UKW 1994 opgenomen regeling. Zo is in artikel 3, vierde lid, van de UKW 1994, om praktische redenen en om onnodige verschillen met afschriften in papieren vorm te voorkomen, voorgeschreven dat de verklaring, bedoeld in artikel 11b, eerste lid, van de wet, op zodanige wijze in het elektronische afschrift moet worden opgenomen dat na omzetting van het elektronische bestand naar leesbare tekst de verklaring aan de voet van het afschrift verschijnt.

In artikel 3, vijfde lid, van de UKW 1994 is bepaald dat het eerste tot en met het vierde lid van overeenkomstige toepassing zijn op de verklaring van eensluidendheid, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet, en de verklaring, bedoeld in artikel 11b, eerste lid, van de wet, die worden opgenomen in de afschriften van de stukken die deel uit maken van stukken die ter inschrijving worden aangeboden, voorzover hiervan niet wordt afgeweken in de artikelen 5 en 7 tot en met 9. Daarbij valt onder meer te denken aan de afschriften van tekeningen en foto’s die deel uit maken van de ter inschrijving aangeboden stukken.

Onderdeel F

In de aanhef van artikel 4 van de UKW 1994 is tot uitdrukking gebracht, dat dit artikel alleen betrekking heeft op stukken die in papieren vorm ter inschrijving worden aangeboden. Omdat bij aanbieding van stukken in elektronische vorm niet tevens een afschrift in papieren vorm hoeft te worden aangeboden, is artikel 4 van de UKW 1994 niet relevant voor in elektronische vorm aan te bieden stukken.

Onderdeel G

Artikel 5

In artikel 5 van de UKW 1994 is een nieuwe bepaling opgenomen, die evenals de ‘oude’ bepaling voorschrijft welke eisen worden gesteld aan het afschrift van een tekening in papieren vorm die deel uitmaakt van een stuk dat in papieren vorm ter inschrijving wordt aangeboden, met dien verstande dat artikel 5 van de UKW 1994 op een aantal punten is gewijzigd. Zo zijn onder meer de regels betreffende het gebruik van een door de Dienst te verstrekken formulier bij het vervaardigen van een afschrift, komen te vervallen. Artikel 5 van de UKW 1994 (nieuw) geeft uitvoering aan artikel 11, derde en vijfde lid, onder a, van de Kadasterwet en beoogt ervoor te zorgen dat de afschriften van tekeningen van dusdanige kwaliteit zijn dat zij kunnen worden ingeschreven in de openbare registers en nadien kunnen worden geraadpleegd.

In artikel 5, eerste lid, van de UKW 1994 (nieuw) is bepaald dat bij de aanbieding van het stuk waar de tekening deel van uitmaakt, eveneens een afschrift van de tekening aangeboden dient te worden. Indien de tekening een A4-formaat heeft, wordt het afschrift van de tekening opgenomen aan de voet van het afschrift of het uittreksel van het stuk waar de tekening deel van uitmaakt. In het afschrift van de tekening hoeft dan geen afzonderlijke verklaring van eensluidendheid te worden opgenomen. Indien de tekening een groter formaat heeft dan A4-formaat, dient van deze tekening een afzonderlijk afschrift te worden overgelegd, dat voorzien is van een ‘eigen’ verklaring van eensluidendheid. In de verklaring van eensluidendheid verklaart de ondertekenaar van deze verklaring dat het afschrift van de tekening exact overeenkomt met de originele tekening. Indien later blijkt dat het afschrift van de tekening toch afwijkt van het origineel, dan is de ondertekenaar van de verklaring van eensluidendheid aansprakelijk voor de eventuele schade die hieruit is voortgekomen.

In artikel 5, tweede lid, van de UKW 1994 (nieuw) is voorgeschreven dat wanneer in de originele tekening kleuren zijn gebruikt, dit in het afschrift van de tekening vermeld moet worden op een in het oog vallende plaats. Deze bepaling is op verzoek van de raadplegers van de openbare registers, waaronder bijvoorbeeld het notariaat en de makelaardij, in de UKW 1994 opgenomen en heeft als doel de leesbaarheid van het afschrift van de tekening te vergroten.

In artikel 5, derde lid, van de UKW 1994 (nieuw) is bepaald dat het afschrift van de tekening voldoende raadpleegbaar moet zijn. Hiermee wordt onder meer het volgende bedoeld. De in het afschrift van de tekening voorkomende tekens moeten voldoende scherp, duidelijk van vorm en voldoende groot zijn. Dit betekent onder meer dat wanneer er in de originele tekening kleuren worden gebruikt, deze kleuren niet te licht kunnen zijn, omdat deze kleuren anders in het afschrift van de tekening niet meer te zien zijn.

Artikel 5, vierde en vijfde lid, van de UKW 1994 (nieuw) treft een regeling voor de gevallen waarin de originele tekening een formaat heeft dat groter is dan A0-formaat. Na de ontvangst van het afschrift van de tekening vervaardigt de Dienst hiervan een elektronisch afschrift, dat wordt opgeslagen in het elektronische deel van de openbare registers. Het afschrift van de tekening kan nadien worden geraadpleegd via het opgeslagen elektronische afschrift, waarbij de verschillende onderdelen van de tekening door middel van een ‘inzoomfunctie’ kunnen worden uitvergroot. Het afschrift van een tekening kan niet worden aangeleverd in een formaat dat groter is dan A0-formaat, omdat het dan niet goed mogelijk is om daarvan een elektronisch afschrift te vervaardigen. Daarom is in artikel 5, vierde en vijfde lid, van de UKW 1994 voorgeschreven dat wanneer de tekening een groter formaat heeft dan A0-formaat, het afschrift van die tekening verdeeld moet worden over een aantal bladen.

Onderdeel I

Artikel 7

In artikel 7 van de UKW 1994 is ter uitvoering van artikel 11b, derde en vijfde lid, eerste zin, van de Kadasterwet voorgeschreven welke eisen worden gesteld aan het afschrift van een tekening in elektronische vorm die deel uitmaakt van een stuk dat in elektronische vorm ter inschrijving wordt aangeboden. In de regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de artikelen 5 en 6 van de UKW 1994 betreffende afschriften van tekeningen in papieren vorm.

De verklaring, bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de UKW 1994, die ingevolge artikel 7, eerste, tweede en vijfde lid, van de UKW 1994 gesteld moet worden op het afschrift van het stuk waar de tekening deel van uitmaakt, het afschrift van de tekening dan wel de overzichtstekening, heeft dezelfde functie als de verklaring van eensluidendheid waarvan de afschriften van tekeningen die in papieren vorm worden aangeboden, dienen te zijn voorzien.

In artikel 7, zevende lid, van de UKW 1994 is bepaald dat wanneer het elektronisch afschrift van de tekening overeenkomstig artikel 11 van de UKW 1994 in bewaring wordt genomen, de verklaring, bedoeld in artikel 3, vierde lid, niet in het afschrift van de tekening moet worden opgenomen, maar in het afschrift of het uittreksel van het stuk waartoe de tekening behoort. Wanneer de tekening voor de inschrijving in bewaring is genomen, is deze tekening – en het stuk waar de tekening deel van uitmaakt – veelal nog niet door de notaris gepasseerd. Omdat tot aan het passeren nog steeds wijzigingen kunnen worden aangebracht, kan de notaris er ten tijde van de inbewaringneming van het afschrift van de tekening nog niet voor instaan dat dit afschrift exact overeenkomt met de originele tekening. Wanneer het verzoek tot inschrijving wordt ingediend is de tekening wel gepasseerd en kan de notaris dus wel een verklaring afleggen. Daarom zal de notaris pas op dat moment een verklaring als bedoeld in artikel 3, vierde lid, opstellen. Omdat hij het afschrift van de tekening dan al niet meer in zijn bezit heeft – die is immers in bewaring gegeven – breidt de notaris de verklaring die is opgenomen in het afschrift van het stuk waar de tekening deel van uitmaakt, uit met een passage betreffende de tekening.

Artikel 8

Artikel 8 van de UKW 1994 bevat een regeling betreffende de aanbieding van stukken – niet zijnde tekeningen – in elektronische vorm die deel uitmaken van een stuk dat ter inschrijving wordt aangeboden. Zo ziet artikel 8 van de UKW 1994 onder meer op stukken betreffende rechtshandelingen naar burgerlijk recht, zoals bijvoorbeeld de onderhandse cessie en de koopovereenkomst. Ter inschrijving van zo´n rechtshandeling dienen, ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Kadasterwet, authentieke afschriften te worden aangeboden van een door een notaris opgemaakte verklaring, waarin degene die de inschrijving van de rechtshandeling verlangt, verklaart dat deze rechtshandeling is verricht en wat zij inhoudt. Aan de verklaring dienen de bescheiden te worden gehecht waaruit de rechtshandeling blijkt. Indien de notaris genoemde stukken langs elektronische weg ter inschrijving wil aanbieden, zal hij van zijn verklaring en van de daaraan gehechte bescheiden een elektronisch afschrift moeten maken, dat voorzien is van de verklaring, bedoeld in artikel 3, vierde lid.

In artikel 8 van de UKW 1994 is – ter uitwerking van artikel 11b, derde lid, van de Kadasterwet – bepaald op welke wijze het afschrift voorzien moet worden van de verklaring, bedoeld in artikel 11b, eerste lid, van de Kadasterwet. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de algemene regeling van artikel 3, vierde lid, van de UKW 1994. In artikel 8, vierde lid, van de UKW 1994 is in aanvulling hierop bepaald dat, indien het originele stuk is voorzien van een elektronische handtekening, in de verklaring, bedoeld in artikel 3, vierde lid, ook vermeld dient te worden door wie de aangehechte bescheiden zijn ondertekend, zodat deze informatie na inschrijving van het stuk in de openbare registers geraadpleegd en geverifieerd kan worden.

Artikel 9

In artikel 9 van de UKW 1994 is bepaald dat wanneer het afschrift van een tekening of een ander stuk dat deel uitmaakt van een ter inschrijving aan te bieden stuk overeenkomstig artikel 10 van de UKW 1994 in papieren vorm in bewaring is genomen, dit afschrift niet voorzien hoeft te worden van een verklaring van eensluidendheid. In plaats daarvan wordt de verklaring, bedoeld in artikel 3, vierde lid, die is opgenomen in het elektronische afschrift of uittreksel van het stuk waar de tekening of het andere stuk deel van uitmaakt, uitgebreid met een verklaring, inhoudende dat het in bewaring genomen afschrift van de tekening of het stuk inhoudelijk een volledige en juiste weergave is van de originele tekening of het originele stuk. Voor de verdere toelichting op deze regeling wordt verwezen naar de toelichting op artikel 7, zevende lid, van de UKW 1994.

Artikel 10

In artikel 10 van de UKW 1994 is een regeling opgenomen op basis waarvan een afschrift van tekeningen of andere stukken – zoals foto’s – die deel uitmaken of deel uit zullen gaan maken van een stuk dat in elektronische vorm ter inschrijving zal worden aangeboden, voorafgaand aan die inschrijving afzonderlijk in papieren vorm in bewaring kan worden genomen. Artikel 10 van de UKW 1994 geeft uitvoering aan artikel 11b, derde en vijfde lid, tweede zin, en zesde en zevende lid, van de Kadasterwet.

Artikel 10 van de UKW 1994 biedt een oplossing voor de gevallen waarin bijvoorbeeld een notaris een stuk in elektronische vorm wil aanbieden, maar hij hiertoe niet in staat is, omdat een tekening in papieren vorm deel uitmaakt van dit stuk en hij niet beschikt over de apparatuur om hiervan een elektronisch bestand te maken. In die gevallen kan de notaris een afschrift van de tekening in papieren vorm in bewaring geven, waarna de bewaarder hiervan een elektronisch afschrift vervaardigt.

Het verzoek tot inbewaringneming wordt ingevolge artikel 10, eerste lid, van de UKW 1994 alleen gehonoreerd, indien de inbewaringneming bijdraagt aan de raadpleegbaarheid van het afschrift van de tekening. Hiermee wordt bedoeld dat de regeling alleen geldt voor de gevallen waarin de notaris niet in staat is om zelf een elektronisch afschrift van de tekening of de foto te maken, dat voldoende raadpleegbaar is.

In artikel 10, tweede lid, van de UKW 1994 is bepaald dat een verzoek tot inbewaringneming ingediend kan worden door middel van een formulier dat de vorm heeft van het model dat als bijlage 17 bij de UKW 1994 is gevoegd. Indien de tekening echter deel uitmaakt dan wel deel uit zal gaan maken van een stuk dat betrekking heeft op een appartementsrecht of een kabelnet, dient het verzoek tot inbewaringneming – ingevolge artikel 10, derde lid, van de UKW 1994 – gelijktijdig gedaan te worden met een verzoek tot vaststelling van het complexnummer dan wel een verzoek tot vaststelling van het nummer van een kabelnet.

In artikel 10, vierde lid, van de UKW 1994 is voorgeschreven dat het verzoek tot inbewaringneming in tweevoud dient te worden ingediend. Bij het verzoek hoeft echter slechts één afschrift van de tekening te worden gevoegd. In artikel 10, vierde lid, van de UKW 1994 is voorts voorgeschreven dat de aanbieder van het afschrift van de tekening in het verzoek tot in bewaringneming een door hem aan de tekening toegekend uniek kenmerk vermeldt. Zo´n uniek kenmerk is bijvoorbeeld een dossiernummer. Na de inbewaringneming zendt de bewaarder alleen een depotverklaring retour aan de aanbieder. Aan de hand van het unieke kenmerk kan de aanbieder na de ontvangst van de depotverklaring snel traceren op welk bij hem in behandeling zijnd dossier het depotnummer betrekking heeft.

In artikel 10, vijfde lid, van de UKW 1994 is bepaald dat het afschrift van de tekening slechts in bewaring wordt genomen, indien dat voldoet aan de daaraan gestelde eisen, waaronder artikel 5 en voorzover van toepassing artikel 6 van de UKW 1994. Bovendien geldt dat de bewaarder het afschrift van een tekening die deel uit zal gaan maken van een stuk dat betrekking heeft op een appartementsrecht of een kabelnet, slechts in bewaring zal nemen als het verzoek tot vaststelling van een complexnummer of het verzoek tot vaststelling van het nummer van een kabelnet wordt ingewilligd.

Nadat het verzoek tot inbewaringneming is gehonoreerd wordt van het papieren afschrift van de tekening een elektronisch afschrift vervaardigd en wordt dit elektronische afschrift opgeslagen in de logische database voor depotbestanden: een elektronische opslagplaats voor afschriften van tekeningen die in bewaring zijn genomen. Omdat dit ongeveer twee weken in beslag neemt, is in artikel 10, tweede lid, van de UKW 1994 bepaald dat het afschrift van de tekening moet worden ingediend uiterlijk twee weken voordat het stuk waarvan de tekening deel uitmaakt ter inschrijving wordt aangeboden.

In artikel 10, vijfde lid, van de UKW 1994 is bepaald dat het afschrift van de tekening in bewaring wordt genomen onder vermelding van een uniek depotnummer. Aan de hand van dit depotnummer kan het afschrift makkelijk teruggevonden worden op het moment dat het stuk waarvan de tekening deel uitmaakt ter inschrijving wordt aangeboden en het afschrift van de tekening bij het afschrift van voornoemd stuk gevoegd moet worden. Daarnaast i s in artikel 7, zevende lid, van de UKW 1994 bepaald dat het depotnummer vermeld dient te worden in de verklaring, bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de UKW 1994, die in het geval van inbewaringneming niet wordt opgenomen in het afschrift van de tekening, maar in het afschrift van het stuk waarvan de tekening deel uitmaakt.

Nadat het afschrift van de tekening in bewaring is genomen, wordt het verzoek tot inbewaringneming – ingevolge artikel 10, zesde lid, van de UKW 1994 – door de bewaarder voorzien van een depotverklaring en teruggestuurd aan de aanbieder.

Om te voorkomen dat de administratie bij het Kadaster wordt vervuild door afschriften van tekeningen, waarvan achteraf blijkt dat de aanbieding ervan niet tot een inschrijving zal leiden, is in artikel 10, zevende lid, van de UKW 1994 de inschrijvingstermijn van het stuk waarvan de tekening deel uitmaakt, gelimiteerd tot één jaar na de inbewaringneming. Indien deze termijn is verstreken, wordt het verzoek tot inbewaringneming geacht te zijn ingetrokken en wordt de tekening geretourneerd.

In artikel 10, achtste lid, van de UKW 1994 is de hiervoor beschreven regeling betreffende de inbewaringneming van afschriften van tekeningen van overeenkomstige toepassing verklaard op de inbewaringneming van andere stukken dan tekeningen – zoals foto´s – in papieren vorm, die deel uitmaken dan wel deel uit zullen gaan maken van stukken die in elektronische vorm ter inschrijving worden aangeboden.

Artikel 11

In artikel 11 van de UKW 1994 is een regeling opgenomen op basis waarvan een afschrift van tekeningen of andere stukken die deel uitmaken dan wel deel uit zullen gaan maken van een stuk dat in elektronische vorm ter inschrijving zal worden aangeboden, voorafgaand aan die inschrijving afzonderlijk in elektronische vorm in bewaring kan worden genomen. Artikel 11 van de UKW 1994 geeft uitvoering aan artikel 11b, tiende lid, eerste zin, van de Kadasterwet. In artikel 11 van de UKW 1994 is zoveel mogelijk aangesloten bij artikel 10 van de UKW 1994 betreffende de inbewaringneming van afschriften van tekeningen of andere stukken in papieren vorm.

Uit artikel 11, eerste lid, van de UKW 1994 blijkt dat het afschrift slechts in bewaring wordt genomen indien dit bijdraagt aan een doelmatige inschrijving in de openbare registers of bijwerking van de kadastrale registratie. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een afschrift van een tekening die bestemd is om gehecht te worden aan een notariële akte betreffende de splitsing van een gebouw in appartementsrechten als bedoeld in artikel 109, eerste lid, van Boek 5 van het BW of een notariële akte betreffende de overdracht van een netwerk als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van het Kadasterbesluit. Bij het verzoek tot vaststelling van het complexnummer of het nummer van een kabelnet, bedoeld in artikel 26c van de UKW 1994, legt de notaris een elektronisch afschrift van een tekening over betreffende – kort gezegd – de splitsing van een gebouw in appartementsrechten of de ligging van een kabelnet. Artikel 11 van de UKW 1994 voorziet in de mogelijkheid dat de bewaarder na de vaststelling van het complexnummer of het nummer van een kabelnet, bedoeld in artikel 27b van de UKW 1994, dit elektronisch afschrift voorziet van een depotnummer en in bewaring neemt, zodat de notaris wanneer hij de eerder genoemde notariële akte ter inschrijving aanbiedt niet opnieuw een afschrift van de tekening hoeft mee te zenden. Tekeningen betreffende de splitsing van een gebouw in appartementsrechten of de ligging van een kabelnet in elektronische vorm betreffen vaak zeer omvangrijke bestanden. Dit kan problemen geven bij de verzending via de elektronische weg – zoals verstoringen van het mailverkeer. Het kan daarom heel wenselijk zijn om de tekening in bewaring te geven.

Artikel 11a

In artikel 11a van de UKW 1994 is ter uitvoering van artikel 11b, vierde lid, van de Kadasterwet geregeld op welke wijze een notaris bij de aanbieding in elektronische vorm van een door hem vervaardigd authentiek afschrift dan wel een authentiek uittreksel van een notariële akte of een opgave van een notaris als bedoeld in artikel 33, tweede tot en met vijfde lid, van de Kadasterwet melding maakt van zijn ambt, hoedanigheid of functie. Notariële stukken in papieren vorm zijn altijd voorzien van een ambtszegel, waarin de hoedanigheid van notaris, de eerste letters van zijn voornamen, zijn naam en zijn plaats van vestiging zijn vermeld (artikel 51 van de Wet op het notarisambt). Nu alleen notarissen dan wel kandidaat-notarissen die tot waarnemer zijn benoemd, de beschikking hebben over zo’n ambtszegel kan de bewaarder aan de hand van het ambtszegel binnen korte tijd verifiëren of het aangeboden afschrift van een notariële akte of voornoemde opgave is opgemaakt door een daartoe bevoegde notaris. Notariële stukken in elektronische vorm bevatten geen ambtszegel. De regeling die is opgenomen in artikel 11a van de UKW 1994 bevat echter een functioneel equivalent voor het ambtszegel aan de hand waarvan de bewaarder bij de aanbieding van een afschrift van een notariële akte of voornoemde opgave in elektronische vorm kan verifiëren of het aangeboden stuk is opgemaakt door een daartoe bevoegde notaris.

Uit artikel 11a, eerste en tweede lid, van de UKW 1994 blijkt dat de notaris zijn ambt, hoedanigheid of functie kenbaar kan maken door middel van een bewijsstuk – zoals bijvoorbeeld een kopie van de benoemingsbeschikking – dat niet ouder is dan twee jaar. Indien de notaris beschikt over een specifiek attribuut in het gekwalificeerde certificaat waarop zijn elektronische handtekening is gebaseerd, waaruit voornoemde gegevens blijken, kan hij ook bewijs leveren door middel van dit specifieke attribuut. De certificatiedienstverlener die dit attribuut vervaardigt, dient in dat geval de gegevens betreffende de notaris te baseren op inlichtingen van de KNB. Met de KNB is daarom afgesproken dat de KNB met het oog op de verificatie een lijst opmaakt van fungerende notarissen en fungerende kandidaat-notarissen met waarnemingsbevoegdheid en die lijst actueel houdt.

Artikel 11b

Indien een aanbieder ter verkrijging van de inschrijving van een stuk in elektronische vorm bewijsstukken moet overleggen, kan hij deze bewijsstukken ingevolge artikel 11b van de UKW 1994 zowel in papieren als in elektronische vorm overleggen. Een voorbeeld van zo’n bewijsstuk is een bewijs van de eigendom zoals een koopakte of een bijlbrief, die ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992 bij het verzoek tot teboekstelling van een zeevissersschip of binnenschip moet worden overgelegd.

Door voor de overlegging van bewijsstukken ook de elektronische weg te openen, wordt een vlot verloop van het rechtsverkeer bevorderd. Wanneer een bewaarder een bewijsstuk op basis van deze regeling via de elektronische weg toegezonden krijgt, kan hij binnen korte termijn beoordelen of dit stuk voldoet aan alle voorwaarden waaraan een bewijsstuk dient te voldoen.

Indien de bewijsstukken in elektronische vorm worden overgelegd en het origineel van deze stukken is voorzien van een elektronische handtekening, dient het afschrift van dit stuk ingevolge artikel 11b, tweede lid, van de UKW 1994 altijd vergezeld te gaan van een verklaring van een certificatiedienstverlener. Deze verklaring moet de bewaarder zekerheid geven over de persoon die het originele stuk heeft voorzien van de elektronische handtekening.

Artikel 11c

In artikel 11c van de UKW 1994 zijn – ter uitvoering van artikel 14b, tweede lid, van de Kadasterwet – nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop en de vorm waarin een hernieuwd verzoek tot inschrijving kan worden aangeboden van een stuk dat oorspronkelijk in elektronische vorm ter inschrijving was aangeboden. Daarbij is van belang om het volgende op te merken. Indien de bewaarder op grond van artikel 20 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek een in elektronische vorm aangeboden stuk weigert in te schrijven, wordt dit stuk niet teruggegeven aan de aanbieder en wordt het ook niet voorzien van een verklaring van niet-inschrijving, zoals in artikel 15a van de Kadasterwet is voorgeschreven voor stukken met een papieren vorm. Daarentegen wordt het stuk in elektronische vorm ingevolge artikel 15 van de Kadasterwet onder vermelding van de status ‘niet-ingeschreven’ opgenomen in het elektronische gedeelte van de openbare registers en wordt er een bewijs van niet-inschrijving aan de aanbieder verzonden. Nu het stuk al in het elektronische gedeelte van de openbare registers is opgenomen, behoeft dit stuk bij een hernieuwde aanbieding niet meer opnieuw te worden aangeboden.

In artikel 11c, eerste lid, van de UKW 1994 wordt voor de vorm en de inhoud van het verzoek tot hernieuwde inschrijving verwezen naar het model dat als bijlage 19 bij deze regeling is gevoegd.

Ingevolge artikel 11c, tweede en derde lid, van de UKW 1994 kan het hernieuwde verzoek tot inschrijving zowel in elektronische vorm als in papieren vorm worden gedaan. Indien het hernieuwde verzoek tot inschrijving wordt gedaan in elektronische vorm, dan is de oorspronkelijke aanbieder de meest aangewezen persoon om de hernieuwde aanbieding te verrichten. Artikel 11c, tweede lid, onderdeel b, van de UKW 1994 bevat een oplossing voor de sporadische gevallen waarin de oorspronkelijke aanbieder hiertoe niet in staat is. In die gevallen kan de hernieuwde aanbieding van stukken verricht worden door bijvoorbeeld een notaris, kandidaat-notaris, gerechtsdeurwaarder of een erkende zaakwaarnemer, mits deze persoon bevoegd is tot het opmaken van het stuk waarop het hernieuwde verzoek tot inschrijving betrekking heeft.

In artikel 11c, derde lid, van de UKW 1994 wordt voor de hernieuwde aanbieding van een stuk in papieren vorm aangesloten bij de gebruikelijke gang van zaken voor het in papieren vorm aanbieden van stukken, met dien verstande dat de bepaling ook een regeling bevat voor de hernieuwde aanbieding van tekeningen en foto’s in papieren vorm, die deel uitmaken van het opnieuw ter inschrijving aangeboden stuk.

Onderdeel J

Sinds de inwerkingtreding van de HKW I is artikel 46, derde lid, van de Kadasterwet vernummerd tot artikel 46, vierde lid, van de Kadasterwet. Artikel 12 van de UKW 1994 is hierop aangepast.

Onderdeel K

Sinds de inwerkingtreding van de Herzieningswet Kadasterwet I bevat de Kadasterwet in artikel 46a een voorziening die het mogelijk maakt om een eerder ingeschreven stuk waarin gegevens ontbreken die noodzakelijk zijn voor een juiste en volledige bijhouding van de kadastrale registratie, aan te vullen door middel van de inschrijving van een verklaring van de notaris (bijhoudingsverklaring). Om te voorkomen dat van deze regeling gebruik wordt gemaakt in gevallen waarvoor de regeling niet is bedoeld – bijvoorbeeld om andere gebreken in ingeschreven stukken te repareren – is in artikel 46a, eerste lid, van de Kadasterwet bepaald dat de minister de gevallen vaststelt waarin de inschrijving van een bijhoudingsverklaring mogelijk is.

De situatie dat in een in de openbare registers ingeschreven stuk gegevens ontbreken die van belang zijn voor de bijhouding van de kadastrale registratie, doet zich in de praktijk met name voor wanneer het stuk betrekking heeft op de overdracht van een gedeelte van een perceel of de vestiging van een beperkt recht op een gedeelte van een perceel.

In een stuk betreffende de overdracht van een gedeelte van een perceel wordt het desbetreffende gedeelte veelal omschreven als ‘een gedeelte van het perceel met kadastrale aanduiding X’. Wanneer later wederom een stuk ter inschrijving wordt aangeboden betreffende de overdracht van ‘een gedeelte van het perceel met kadastraal aanduiding X’, ontstaat vaak onduidelijkheid over de vraag op welk gedeelte van het perceel dit stuk betrekking heeft:

a. is het eerder overgedragen ‘gedeelte van het perceel met kadastrale aanduiding X’ in zijn geheel doorgeleverd aan een nieuwe eigenaar;

b. is een gedeelte van het eerder overgedragen ‘gedeelte van het perceel met kadastrale aanduiding X’ doorgeleverd aan een nieuwe eigenaar, of

c. is een ander gedeelte van het perceel met kadastrale aanduiding X overgedragen?

De bewaarder kan de bijhouding van de kadastrale registratie naar aanleiding van de inschrijving van voornoemd stuk pas voltooien op het moment dat duidelijk is op welk object – welk ‘gedeelte van het perceel met kadastrale aanduiding X’ – het ingeschreven stuk betrekking heeft.

Gelet op het voorgaande is ter uitwerking van artikel 46a, eerste lid, van de Kadasterwet in artikel 12a van de UKW 1994 voorgeschreven dat een door een notaris opgemaakte bijhoudingsverklaring uitsluitend kan worden ingeschreven, indien:

a. de bijhoudingsverklaring betrekking heeft op een eerder ingeschreven stuk betreffende de overdracht van een gedeelte van een perceel of de vestiging van een beperkt recht op een gedeelte van een perceel;

b. onduidelijk is op welk gedeelte van het betrokken perceel het eerder ingeschreven stuk betrekking heeft, en

c. de notaris in de bijhoudingsverklaring in aanvulling op het eerder ingeschreven stuk verklaart op welk gedeelte van het betrokken perceel dit stuk betrekking heeft.

Onderdeel L

In het onderhavige onderdeel is het opschrift van hoofdstuk 7 gewijzigd in verband met de toevoeging aan dit hoofdstuk van een regeling betreffende de vaststelling van het nummer van een kabelnet.

Onderdeel M

In de artikelen 26 tot en met 27b van de UKW 1994 is, ter uitvoering van artikel 2, derde en vijfde lid, van het Kadasterbesluit, een regeling opgenomen betreffende de vaststelling van het complexnummer van een appartementsrecht en het nummer van een kabelnet. De artikelen 26 en 27 van de UKW 1994 (oud) zijn vervangen, omdat naast de regels betreffende de indiening van verzoeken tot vaststelling van complexnummers in papieren vorm, nu ook regels gesteld moeten worden voor de indiening van voornoemde verzoeken in elektronische vorm. Daarnaast was in de UKW 1994 (oud) voor de vaststelling van het nummer van een kabelnet nog geen regeling getroffen.

Artikel 26

In artikel 26 van de UKW 1994 is vastgelegd dat verzoeken tot vaststelling van het complexnummer van een appartementsrecht en verzoeken tot vaststelling van het nummer van een kabelnet zowel in papieren als in elektronische vorm kunnen worden ingediend door middel van een formulier dat de vorm heeft van het model dat als bijlage 1 bij deze regeling is gevoegd.

Artikel 26a

In artikel 26a van de UKW 1994 is een regeling opgenomen voor het in papieren vorm indienen van een verzoek tot vaststelling van een complexnummer of het nummer van een kabelnet. Deze bepaling komt inhoudelijk grotendeels overeen met artikel 26 van de UKW 1994 (oud), met dien verstande dat de bepaling is aangevuld met een regeling voor het indienen van een verzoek tot vaststelling van het nummer van een kabelnet. De regeling betreffende het indienen van een verzoek tot vaststelling van het nummer van een kabelnet komt grotendeels overeen met de regeling betreffende het indienen van een verzoek tot vaststelling van een complexnummer. Een verschil tussen beide regelingen is dat het verzoek tot vaststelling van het nummer van een kabelnet niet behoeft te worden ondertekend door een notaris, maar door de aanbieder zelf.

Artikel 26b

In artikel 26b van de UKW 1994 is bepaald dat wanneer een tekening overeenkomstig artikel 10 van de UKW 1994 in papieren vorm in bewaring is gegeven, het verzoek tot vaststelling van het complexnummer of het nummer van een kabelnet eveneens in papieren vorm ingediend moet worden. Artikel 26a van de UKW 1994 is dan van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij het verzoek slechts een afschrift van de tekening wordt gevoegd. Het tweede exemplaar van de tekening is immers reeds gevoegd bij het verzoek tot inbewaringneming.

Artikel 26c

In artikel 26c van de UKW 1994 is een regeling getroffen voor het in elektronische vorm indienen van een verzoek tot vaststelling van het complexnummer of het nummer van een kabelnet. De regeling verschilt op een aantal punten van de regeling in artikel 26a van de UKW 1994 betreffende het in papieren vorm indienen van voornoemd verzoek.

In de eerste plaats is in artikel 26c, eerste lid, van de UKW 1994 voorgeschreven dat het verzoek in enkelvoud kan worden ingediend. Van het elektronische verzoek kan eenvoudig een afschrift vervaardigd worden. Het is daarom niet noodzakelijk om dit verzoek in tweevoud in te dienen.

Daarnaast is in artikel 26c, eerste lid, van de UKW 1994 bepaald dat het verzoek door de notaris voorzien moet worden van zijn elektronische handtekening, die voldoet aan artikel 7e van de Kadasterwet. Ingevolge artikel 2 van de UKW 1994 is voorgeschreven dat deze elektronische handtekening dient te zijn aangemaakt met de techniek van de digitale handtekening.

Tenslotte is in artikel 26c van de UKW 1994, in tegenstelling tot artikel 26a van de UKW 1994, niet voorgeschreven dat elke deeltekening een open ruimte dient te bevatten voor het stellen van de in artikel 27, tweede lid, bedoelde verklaring. Dit voorschrift is niet van toepassing, omdat op de deeltekeningen in elektronische vorm geen verklaring als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de UKW 1994 wordt gesteld.

Artikelen 27 en 27a

In artikel 27 van de UKW 1994 is een regeling opgenomen voor de vaststelling van het complexnummer of het nummer van een kabelnet nadat hiertoe een verzoek in papieren vorm is ingediend. De regeling komt inhoudelijk overeen met artikel 27 van de UKW (oud), met dien verstande dat thans bepalingen zijn toegevoegd betreffende de vaststelling van het nummer van een kabelnet.

In artikel 27a van de UKW 1994 is een regeling opgenomen voor de vaststelling van een complexnummer of het nummer van een kabelnet naar aanleiding van een verzoek hiertoe, dat gelijktijdig met een verzoek tot inbewaringneming van een afschrift van de tekening is ingediend.

Artikel 27b

In artikel 27b van de UKW 1994 is een regeling opgenomen voor de vaststelling van het complexnummer of het nummer van een kabelnet nadat hiertoe een verzoek in elektronische vorm is ingediend. De regeling verschilt op twee punten van de regeling in artikel 27 van de UKW 1994.

In de eerste plaats is in artikel 27b, eerste lid, van de UKW 1994 bepaald dat de bewaarder na de vaststelling van het complexnummer of het nummer van het kabelnet, het verzoek en het afschrift van de tekening voorziet van een verklaring, waarin dit complexnummer of dit nummer van het kabelnet wordt vermeld. De verklaring dient de bewaarder te voorzien van een elektronische handtekening, die voldoet aan artikel 7e van de Kadasterwet. Zoals reeds is opgemerkt in de toelichting op artikel 26a van de Kadasterwet, dient deze elektronische handtekening ingevolge artikel 2 van de UKW 1994 te zijn aangemaakt met de techniek van de digitale handtekening.

In de tweede plaats is in artikel 27b, derde lid, van de UKW 1994 bepaald dat de bewaarder na de vaststelling van het complexnummer of het nummer van het kabelnet een elektronisch afschrift vervaardigt van het verzoek en de daarbij gevoegde tekening. De bewaarder heeft dit afschrift nodig, omdat hij na de vaststelling van het complexnummer of het nummer van een kabelnet het verzoek en de tekening dient te voorzien van een verklaring waarin het complexnummer of het nummer van het kabelnet zijn vermeld, en deze dient terug te sturen aan de verzoeker. Daarnaast dient een exemplaar van het verzoek en de tekening bij de Dienst te blijven berusten. Nu de verzoeker op basis van artikel 26b van de UKW 1994 slechts één exemplaar van het verzoek en de tekening hoeft in te dienen, zal hiervan nog een afschrift moeten worden vervaardigd om aan voornoemde verplichtingen te kunnen voldoen.

Onderdeel N

De in de onderhavige onderdelen opgenomen wijzigingen van de artikelen 28 en 29 van de UKW 1994 houden verband met de vervanging van de artikelen 26 en 27 van de UKW 1994 (oud) door zeven nieuwe artikelen.

Artikelen II en III

In artikel II is een regeling opgenomen op basis waarvan in de toekomst ook aan andere netwerken dan kabelnetten een nummer toegekend kan worden. Deze regeling zal echter pas in werking treden nadat de voornoemde wijziging van artikel 20 van Boek 5 van het BW in werking is getreden.

In artikel III is een regeling getroffen voor het geval dat de wijziging van artikel 20 van Boek 5 van het BW eerder in werking treedt dan artikel I, onderdelen B, I, L en M, van de onderhavige regeling. In dat geval dienen de bepalingen betreffende de vaststelling van een nummer aan een kabelnet in artikel I, onderdelen B, I, L en M, van de onderhavige regeling vervangen te worden door bepalingen betreffende de vaststelling van het nummer van een netwerk.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. Winsemius

  • 1

    Stcrt. 1994, 81, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 3 juli 2000, Stcrt. 134.

Naar boven