Wijziging Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap
Regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 20 oktober 2006, nr. INDUIT 06-6361, tot wijziging van de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap van 13 maart 2003
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in zijn hoedanigheid van Minister van het Koninkrijk,
Besluit:
Artikel I
De Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 10, eerste lid, wordt als volgt:
1. Een verzoeker die zijn optieverklaring of naturalisatieverzoek in Nederland of in het buitenland dient in te dienen, is min- en onvermogend als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit optie en naturalisatiegelden 2002, indien hij aan de hand van een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de rechtsbijstand, aantoont dat zijn inkomen niet uitkomt boven de op hem toepasselijke norm ingevolge de Wet werk en bijstand, dan wel een verklaring bijstandsgerechtigden en asielzoekers, alsmede de meest recente uitkeringsstrook overlegt.
B
Artikel 10, derde lid, wordt als volgt:
3. Bij gemeenschappelijk verzoek worden de verzoekers gelijkgesteld met min- en onvermogenden indien hun gezamenlijke inkomen minder is dan de op hen toepasselijke norm ingevolge de Wet werk en bijstand.
Artikel II
1. Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant, het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en het Afkondigingsblad van Aruba geplaatst.
2. Deze regeling treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 april 2006.
3. De bepalingen uit deze regeling zijn niet van toepassing op verzoeken ingediend voor 1 april 2006.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, M.C.F. Verdonk.
Toelichting
Met de wijziging van de Wet op de rechtsbijstand per 1 april 2006, vindt beoordeling of een verzoeker om naturalisatie in aanmerking komt voor het lage tarief, niet langer plaats aan de hand van de verklaring omtrent inkomen en vermogen. In het geval waarin de verzoeker geen verklaring bijstandsgerechtigden en asielzoekers overlegt, wordt min- en onvermogendheid beoordeeld aan de hand van een inkomensverklaring, afgegeven door de raad voor rechtsbijstand (een vaststelling van de draagkracht op grond van artikel 7, tweede lid, onder d, Wet op de rechtsbijstand.) Deze verklaring vermeldt het door de belastingdienst vastgestelde belastbaar jaarinkomen van verzoeker(s), vastgesteld op basis van het peiljaar T-2, zijnde het inkomen twee jaar voorafgaande aan het jaar waarin aan de raad om de verklaring is verzocht.
Omdat aan de hand van de bijstandsnormen, uitgedrukt in een maandbedrag, wordt bepaald of verzoeker in aanmerking komt voor het laag tarief, en de inkomensverklaring, afgegeven door de raad voor rechtsbijstand, het belastbaar jaarinkomen betreft, wordt artikel 10, eerste en derde lid, van de regeling gewijzigd in de zin dat niet langer gesproken wordt van een netto maandinkomen maar van inkomen. In de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap wordt halfjaarlijks een tabel gepubliceerd ter bepaling of een verzoeker op basis van de door hem overgelegde inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand een inkomen heeft gehad dat de op hem toepasselijke bijstandsnorm niet te boven gaat.
De Wet op de rechtsbijstand kent de mogelijkheid van zogenaamde peiljaarverlegging waarbij de mogelijkheid bestaat om niet het reeds vastgestelde belastbaar jaarinkomen van twee jaar geleden ten grondslag te leggen aan de inkomensverklaring, maar als basis daarentegen te nemen het te verwachten belastbaar jaarinkomen in het jaar waarin om de verklaring wordt verzocht. In dat geval wordt pas ná definitieve vaststelling door de belastingdienst van het belastbaar jaarinkomen van het peiljaar door de raad voor rechtsbijstand een definitieve beslissing op de aanvraag voor gesubsidieerde rechtsbijstand afgegeven. Toepassing van deze systematiek bij verzoeken om naturalisatie, zou onder omstandigheden kunnen leiden tot aanpassing achteraf van het reeds voor naturalisatie betaalde bedrag. Het is evident dat een dergelijke achteraf aanpassing voor zowel burger als administratie in zijn algemeenheid als bezwaarlijk wordt ervaren. Daarbij komt dat anders dan bij een verzoek om naturalisatie, bij rechtsbijstand van belang is dat de toegang tot het recht in het kader van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) en de Fundamentele Vrijheden geborgd dient te worden. Het indienen van een verzoek om naturalisatie is een keuze van betrokkene.
In het kader van het beperken van de administratieve lasten van de burger en het streven naar een eenvoudige uitvoeringspraktijk bij verzoeken om naturalisatie, is er derhalve bij overlegging van een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand voor gekozen om uitsluitend de inkomensgegevens in het peiljaar T-2 ten grondslag te leggen aan de beoordeling van min- en onvermogendheid.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Ter vaststelling of een verzoeker min- of onvermogend is als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002, dient verzoeker als deze geen bijstandsgerechtigde of asielzoeker is, vanaf 1 april 2006 een inkomensverklaring afgegeven door de raad voor rechtsbijstand te overleggen. Daartoe is in het eerste lid van artikel 10 de verklaring omtrent inkomen en vermogen vervangen door de inkomensverklaring afgegeven door de raad voor rechtsbijstand.
Onderdeel B
Omdat de inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand het belastbaar jaarinkomen vermeldt, wordt in het derde lid van artikel 10 niet langer gesproken van het netto inkomen maar van inkomen.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
M.C.F. Verdonk