Regeling verslaglegging Interimwet stad-en-milieubenadering

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 januari 2006, nr. DJZ2006227629, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, houdende verslaglegging Interimwet stad-en-milieubenadering

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Interimwet stad-en-milieubenadering;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder wet: Interimwet stad-en-milieubenadering.

Artikel 2

In het verslag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet besteden burgemeester en wethouders in ieder geval aandacht aan de volgende elementen:

a. de wijze waarop de leefomgevingskwaliteit en het ruimtegebruik zich hebben ontwikkeld in het projectgebieden de directe omgeving daarvan;

b. de uitvoering van aanvullende bronmaatregelen en de effecten ervan op de leefomgevingskwaliteit en het ruimtegebruik in het projectgebied;

c. de uitvoering van de beperkende en compenserende maatregelen en de effecten ervan op de leefomgevingskwaliteit en het ruimtegebruik in het projectgebied;

d. de noodzaak om aanvullende maatregelen als bedoeld in artikel 8 van de wet te nemen in verband met de uitvoering van het afwijkingsbesluit;

e. indien van toepassing de wijze waarop de termijn van een besluit als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de wet wordt gehandhaafd;

f. de wijze waarop de doorwerking van een besluit als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de wet in andere besluiten vorm heeft gekregen;

g. het toezicht op de naleving van de afwijkende milieukwaliteitsnorm, bedoeld in artikel 15 van de wet;

h. de wijze waarop belanghebbende partijen zijn betrokken bij het opstellen van het verslag.

Artikel 3

In het verslag bedoeld in artikel 17, vierde lid, van de wet besteden gedeputeerde staten aandacht aan de volgende elementen:

a. voor zover de provincie organisatorische of procedurele voorzieningen heeft getroffen om gemeenten te begeleiden, welke voorzieningen dat zijn;

b. de inhoudelijke criteria die de provincie hanteert bij de besluitvorming omtrent goedkeuring van stap 3-besluiten, en de wijze waarop die besluitvorming procedureel vorm is gegeven;

c. het functioneren en de effecten van de melding, bedoeld in artikel 11 van de wet;

d. het aantal besluiten als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de wet dat in behandeling is genomen en een korte aanduiding van de strekking ervan;

e. de wijze waarop de koppeling tussen het besluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de wet, en het bestemmingsplan inhoudelijk vorm heeft gekregen;

f. het aantal besluiten als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de wet waaraan de goedkeuring is verleend of onthouden;

g. het aantal beroepen dat is ingesteld tegen de besluiten omtrent goedkeuring van besluiten als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de wet en de resultaten daarvan;

h. de bijdrage van de wet aan de uitvoering van beleid voor het zuinig en doelmatig ruimtebruik en de leefomgevingskwaliteit in stedelijk en landelijk gebied;

i. de invloed van nieuwe ontwikkelingen op relevante beleidsterreinen op de toepassing van de wet.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Interimwet stad-en-milieubenadering in werking treedt.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling verslaglegging Interimwet stad-en-milieubenadering.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 januari 2006.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Toelichting

Op basis van de Interimwet stad-en-milieubenadering kunnen gemeenten, en in voorkomende gevallen provincies, afwijken van geldende milieuregelgeving als dat nodig wordt geacht voor het bereiken van een optimale leefomgevingskwaliteit en een zuinig en doelmatig ruimtegebruik in het stedelijk of landelijk gebied. De Interimwet is, gelet op de positieve ervaringen met de experimenten, mede gebaseerd op de vormgeving en uitgangspunten van de Experimentenwet Stad en Milieu. Vanwege de generieke toepassing van de Interimwet en de uitbreiding tot het landelijk gebied bevat de Interimwet stad-en-milieubenadering in artikel 17 een regeling met betrekking tot de verslaglegging over de uitvoering van de wet.

In het eerste lid is bepaald dat burgemeester en wethouders jaarlijks gedurende een periode van vijf jaar aan gedeputeerde staten een verslag zenden over de voortgang en de bevindingen met betrekking tot de uitvoering van een besluit tot afwijking van regelgeving (stap 3-besluit). Het vierde lid geeft aan dat gedeputeerde staten twee jaar, en vier jaar, na inwerkingtreding van de Interimwet een verslag aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zenden over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk. In het vijfde lid wordt bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot genoemde verslagen. De onderhavige ministeriële regeling is daartoe opgesteld. Daarbij is beoogd een evenwicht te vinden tussen datgene wat redelijkerwijs van gemeenten en provincies mag worden verwacht en de behoefte aan informatie over de toepassing van de Interimwet, mede met het oog op een definitieve wettelijke regeling.

Verslaglegging door gemeenten

In artikel 2 van deze regeling is aangegeven aan welke elementen bij de verslaglegging over de uitvoering van een stap 3-besluit in ieder geval aandacht moet worden besteed. De basis daarvoor ligt onder meer in de ervaringen met de uitvoering van de Experimentenwet Stad en Milieu, en de rapportages die door de betreffende gemeenten zijn opgesteld over de genomen stap 3-besluiten. Het spreekt voor zich dat de verslaglegging over de uitvoering van een stap 3-besluit deels wordt bepaald door de inhoud van het besluit. Voorts ligt het in de rede dat gemeenten bij de verslaglegging zo mogelijk gebruik maken van bestaande monitoringssystemen en gegevens. Enkele elementen van het verslag, zoals verwoord in artikel 2, worden hieronder nader toegelicht. Uiteraard kunnen gemeenten, indien zij dat wenselijk achten, aanvullende gegevens in het verslag opnemen.

Ter voorbereiding van een stap 3-besluit dient een gemeente invulling te geven aan de stappen 1 en 2 van de Stad & Milieubenadering, waarbij onder meer aan de orde komt of bronmaatregelen toereikend zijn om het gewenste resultaat te bereiken. In dat kader kan worden besloten om aanvullende maatregelen te nemen teneinde de afwijking van regelgeving te beperken. Het ligt dan voor de hand dat hieraan aandacht wordt besteed in het verslag, zoals onderdeel b aangeeft. Verslaglegging over de uitvoering van een stap 3-besluit is voorts gewenst met het oog op eventuele onverwachte nadelige gevolgen, zoals bijvoorbeeld kan blijken uit een periodieke meting van gezondheidseffecten door de gemeente. Dit kan voor de gemeente aanleiding zijn om aanvullende maatregelen te nemen. Om die reden is onderdeel d in artikel 2 opgenomen. De Interimwet biedt gemeenten de mogelijkheid om het stap 3-besluit voor een nader bepaalde termijn te nemen. In dat geval dient in het stap 3-besluit te worden aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen teneinde de termijn niet te overschrijden, en is verslaglegging over de uitvoering ervan gewenst zoals in onderdeel e is bepaald. In onderdeel g is aangegeven dat in het verslag tevens moet worden ingegaan op de wijze waarop de afwijkende milieukwaliteitsnorm, zoals vastgelegd in het stap 3-besluit, wordt gehandhaafd. Daarbij kan door de gemeente onder meer aandacht worden besteed aan eventuele klachten van betrokken partijen en de afhandeling ervan en de communicatie over de uitvoering van het stap 3-besluit. Voorts kan hierbij de vraag aan de orde komen of er aanleiding is om het stap 3-besluit te wijzigen of in te trekken indien de noodzaak voor het stap 3-besluit is gewijzigd of vervallen. Tot slot wordt in onderdeel h aandacht gevraagd voor de betrokkenheid van belanghebbende partijen bij het opstellen van het verslag, aansluitend bij het open planproces dat is gevoerd ter voorbereiding en vaststelling van het stap 3-besluit. Het ligt voor de hand om daarbij met name in te gaan op de belangen en ervaringen van direct betrokken partijen, zoals bewoners of bedrijven indien het stap 3-besluit daar betrekking op heeft.

Verslaglegging door provincies

In artikel 3 van deze regeling is aangegeven aan welke elementen bij de verslaglegging door provincies over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk in ieder geval aandacht moet worden besteed. Achtergrond hiervan is de behoefte aan informatie over de wijze waarop de provincie haar (nieuwe) rol in het kader van de Interimwet invult, waarbij zowel de ondersteuning van gemeenten als de goedkeuring van stap 3-besluiten aan de orde komen. Bij de uitvoering van de Experimentenwet Stad en Milieu is immers gebleken dat de begeleiding van de experimentgemeenten een belangrijke succesfactor van Stad & Milieu was. Daarnaast is het gewenst om inzicht te krijgen in de toepassing van de Interimwet, nu deze een generieke strekking heeft en bovendien is uitgebreid met stank en ammoniak. Genoemde informatie kan een rol spelen bij de beoogde verankering van de Stad & Milieubenadering in de Wet milieubeheer en de (toekomstige) Wet ruimtelijke ordening. Enkele elementen van het verslag, zoals verwoord in artikel 3, eerste lid, worden hieronder nader toegelicht. Het is uiteraard aan de provincies om, indien zij dat wenselijk achten, aanvullende gegevens in het verslag op te nemen.

Zoals hiervoor aangegeven had de begeleiding van gemeenten een positieve invloed op de invulling van de Stad & Milieubenadering. Aansluitend hierop is onderdeel a in artikel 3 opgenomen, waarmee aandacht wordt gevraagd voor de provinciale ondersteuning van gemeenten. Daarbij kan bijvoorbeeld de instelling en functie van een afzonderlijke provinciale adviescommissie aan de orde komen, of worden ingegaan op het stadium waarin de provincie betrokken is bij de gemeentelijke planontwikkeling. In de Interimwet is in artikel 11 bepaald dat burgemeester en wethouders het voornemen melden om een stap 3-besluit te nemen. Verwacht wordt dat die melding een impuls geeft aan het open planproces, en tevens bijdraagt aan een goede onderbouwing van het stap 3-besluit indien dat noodzakelijk blijkt te zijn. Om die reden is het gewenst om inzicht te krijgen in de functie en effectiviteit van de melding, zoals onderdeel c aangeeft. Overigens kan de melding en de nadere invulling van de Stad & Milieubenadering die vervolgens plaatsvindt ook tot gevolg hebben dat uiteindelijk geen stap 3-besluit nodig is. Binnen de context van onderdeel c vind ik het dan ook voor de hand liggen om tevens daaraan aandacht te besteden. In onderdeel d is aangegeven dat aandacht moet worden besteed aan het aantal stap 3-besluiten en de strekking ervan. Enerzijds omdat, mede op basis van de ervaringen met de Experimentenwet Stad en Milieu, wordt verwacht dat het aantal stap 3-besluiten beperkt zal blijven en er dus behoefte is aan kwantitatieve gegevens. Anderzijds om bijvoorbeeld inzicht te krijgen in de concrete toepassing van de ‘nieuwe’ mogelijkheden van de Interimwet, waarbij wordt gewezen op de afwijkingsmogelijkheid inzake de stank- en ammoniakregelgeving.

De Interimwet bevat een koppeling tussen het stap 3-besluit en (de herziening van) het bestemmingsplan, waarmee wordt beoogd zowel inhoudelijk als procedureel een stimulans te geven aan de samenwerking tussen ruimtelijk en milieubeleid. Met een dergelijke koppeling is geen ervaring opgedaan bij de Stad & Milieu-experimenten. Daardoor bestaat er behoefte aan nadere informatie over de praktische uitwerking ervan, waartoe onderdeel e in artikel 3 is opgenomen. In algemene zin is het gewenst om informatie te krijgen over de bijdrage van de Interimwet aan de beleidsuitvoering in stedelijk en landelijk gebied, en de invloed daarbij van nieuwe ontwikkelingen. Om die reden zijn de onderdelen h en i in artikel 3 opgenomen.

Inwerkingtreding

De onderhavige ministeriële regeling wordt met de toelichting gepubliceerd in de Staatscourant. Voor het tijdstip van inwerkingtreding wordt aangesloten bij de datum van inwerkingtreding van de Interimwet stad-en-milieubenadering, zodat wet en regeling gelijktijdig in werking treden.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Naar boven