Tussentijds Bericht Nationaliteiten (TBN 2006/1)

Aan:

– De Burgemeesters (t.a.v. hoofden Burgerzaken)

i.a.a.:

– De Minister van Buitenlandse Zaken

– de Gevolmachtigde Minister van Aruba

– de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen

de Vereniging van Nederlandse Gemeenten

Onderdeel Stafdirectie Uitvoeringsbeleid

Datum 18 januari 2006

Ons kenmerk INDUIT 05-8272

Aard Bekendmaking van voorschriften

Juridische achtergrond Rijkswet op het Nederlanderschap;

Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap

Bijlagen

Geldigheidsduur Een jaar ingaande twee dagen na publicatie in de Staatscourant

Onderwerpen TBN geprivilegieerden

Inleiding

In het kader van een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) is in 2001 en 2002 een algemeen beleidskader ontwikkeld ten aanzien van de werving en opvang van internationale organisaties. Op 15 november 2002 heeft de met dit onderzoek belaste werkgroep haar eindrapport uitgebracht, met daarin een aantal aanbevelingen met betrekking tot de verbetering van de verblijfsrechtelijke positie van geprivilegieerden, werkzaam bij internationale organisaties in Nederland. Wat betreft naturalisatie is de aanbeveling gedaan de onder het internationaal rechtelijk regime opgebouwde verblijfstermijn, in bepaalde gevallen, mee te laten tellen voor de vereiste termijn van toelating in het kader van naturalisatie. De aanbevelingen hebben geleid tot concrete voorstellen tot wijziging van het toelatingsbeleid en het naturalisatiebeleid.

Artikel 8 lid 1 sub b

Het vereiste van toelating en het verblijf als geprivilegieerde

Op pagina C.4 – 7, paragraaf 3.5.1, wordt de derde alinea, beginnend met de woorden “Na beëindiging (…)” en eindigend op “(…) Vc 2000).”, vervangen door de volgende twee alinea’s:

Na beëindiging van het dienstverband met een ambassade, een consulaat of een internationale organisatie komt de bijzondere status van bovenstaande categorieën vreemdelingen te vervallen. De bepalingen van de Vw 2000 zijn dan onverkort van toepassing.

Vreemdelingen die als geprivilegieerde werkzaam zijn geweest bij een internationale organisatie kunnen in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd indien zij tien aaneengesloten jaren in Nederland hebben verbleven en zij beschikken over voldoende middelen van bestaan die nog gedurende ten minste een jaar beschikbaar zijn. Voor deze categorie vreemdelingen geldt daarnaast dat de periode van verblijf onder het regime van de Vw 2000 mag meetellen voor de vereiste termijn van tien jaren.

Op pagina 8 – C.4, paragraaf 3.5.1, vervalt de laatste volzin van de vierde alinea, beginnend met de woorden “Voorts (…)” en eindigend op “organisatie.”. Deze alinea komt te luiden als volgt:

Voorts kan ingevolge artikel 3.93, eerste lid, aanhef en onder b, Vb 2000 een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden verleend aan een meerderjarige vreemdeling die tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven op grond van een bijzondere geprivilegieerde status als geaccrediteerd lid van het administratief, technisch of bedienend personeel dan wel als particulier bediende, in dienst van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post. Dit betreft vreemdelingen die tien jaar aaneengesloten verblijf hebben gehad op grond van een geprivilegieerde status. Deze vreemdelingen kunnen na tien jaar geprivilegieerd te zijn geweest in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning.

Artikel 8, lid 1 sub c

Op pagina 20 – C.4 wordt na de vierde alinea, beginnend met de woorden “Van toelating (…)” en eindigend op “(…) RWN).”, de volgende (zelfstandige) alinea toegevoegd:

“Daarnaast mag in het kader van een naturalisatieverzoek als ‘toelating en hoofdverblijf’ in de zin van de RWN worden beschouwd de verblijfsperiode in Nederland als geprivilegieerde vreemdeling, werkzaam bij een internationale organisatie, dat onder specifieke voorwaarden geldt als toelating in hierboven bedoelde zin.

De periode dat deze vreemdeling op basis van een geprivilegieerde status in Nederland heeft verbleven, en derhalve ingeschreven heeft gestaan in het daarvoor bestemde register bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, geldt als toelating in de zin van de RWN, mits deze periode onmiddellijk voorafging aan de toelating in het kader van de Vreemdelingenwet. Deze (onafgebroken) periode mag worden meegeteld voor de vereiste termijn van vijf jaren toelating in het kader van naturalisatie.

Het verblijf als geprivilegieerde moet worden aangetoond door middel van het overleggen van een originele verklaring van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ingeval van contra-indicatie dat het verblijf als geprivilegieerde, ondanks de verklaring van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, niet onafgebroken is geweest, kan contact worden opgenomen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken”.

Artikel 8, lid 4

Op pagina C.4 – 1 wordt na de tweede alinea, beginnend met de woorden “De (…)” en eindigend op “(…) indienen.”, de volgende (zelfstandige) alinea toegevoegd:

Verblijf in het verleden in Nederland als geprivilegieerde vreemdeling, werkzaam bij een internationale organisatie, geldt onder specifieke voorwaarden als toelating in hierboven bedoelde zin.

De periode dat de vreemdeling op basis van een geprivilegieerde status in Nederland heeft verbleven, en derhalve ingeschreven heeft gestaan in het daarvoor bestemde register bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, geldt in het kader van een naturalisatieverzoek als toelating in de zin van de RWN, mits deze periode onmiddellijk voorafging aan de toelating in het kader van de Vreemdelingenwet. Deze (onafgebroken) periode mag derhalve worden meegeteld voor de vereiste termijn van drie jaren toelating in het kader van naturalisatie.

Het verblijf als geprivilegieerde moet worden aangetoond door middel van het overleggen van een originele verklaring van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ingeval van contra-indicatie dat het verblijf als geprivilegieerde, ondanks de verklaring van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, niet onafgebroken is geweest, kan contact worden opgenomen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken”.

Artikel 11, lid 3

Op pagina 6 – C.4 wordt na de tweede alinea, beginnend met de woorden “Anders dan (…)” en eindigend op “(…) RWN.”, de volgende (zelfstandige) alinea toegevoegd:

Verblijf in het verleden in Nederland als afhankelijk gezinslid van een geprivilegieerde vreemdeling, werkzaam bij een internationale organisatie, geldt onder specifieke voorwaarden als toelating in hierboven bedoelde zin.

De periode dat het afhankelijk gezinslid op basis van een geprivilegieerde status bij de hoofdpersoon in Nederland heeft verbleven, en derhalve ingeschreven heeft gestaan in het daarvoor bestemde register bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, geldt in het kader van een verzoek om medeverlening als toelating in de zin van de RWN, mits deze periode onmiddellijk voorafging aan de toelating in het kader van de Vreemdelingenwet. Deze (onafgebroken) periode mag derhalve worden meegeteld voor de vereiste termijn van drie jaren toelating in het kader van een verzoek om medeverlening.

Het verblijf als geprivilegieerde moet worden aangetoond door middel van het overleggen van een originele verklaring van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ingeval van contra-indicatie dat het verblijf als geprivilegieerde, ondanks de verklaring van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, niet onafgebroken is geweest, kan contact worden opgenomen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Artikel 11, lid 4

Op pagina C.4 – 7 wordt de derde alinea, beginnend met de woorden “Ingevolge (…)” en eindigend op “(…) bezat.”, vervangen door de volgende alinea:

Ingevolge het onderhavige artikellid dient het kind in beginsel, ook als het jonger is dan 16 jaar, “een onafgebroken periode van tenminste drie jaren onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek toelating en hoofdverblijf” in het Koninkrijk te hebben (zie de toelichting bij artikel 11, derde lid, RWN). Hiermee wordt bevorderd dat het kind een zekere mate van inburgering heeft verkregen.

Verblijf in het verleden in Nederland als afhankelijk gezinslid van een geprivilegieerde vreemdeling, werkzaam bij een internationale organisatie, geldt onder specifieke voorwaarden als toelating in hierboven bedoelde zin (zie hiervoor de toelichting bij artikel 11, derde lid, RWN).

De periode van drie jaar toelating en hoofdverblijf is niet van toepassing op een kind dat ‘niet deelde’, omdat het geboren is in de periode tussen het afleggen van een optieverklaring of het indienen van een verzoek om naturalisatie door de ouder én de daadwerkelijke verkrijging van het Nederlanderschap door de ouder. In die situatie zal het pasgeboren kind niet hebben kunnen delen in de verkrijging van of verlening van het Nederlanderschap aan de ouder, omdat het ten tijde van het afleggen van die verklaring of het indienen van het verzoek nog niet was geboren en derhalve niet was vermeld in de optieverklaring of het verzoek om naturalisatie van de ouder (vergelijk artikel 6, tweede lid, BVVN en artikel 31, tweede lid, BVVN).1

Ter verduidelijking: in deze situatie heeft het kind niet bij geboorte het Nederlanderschap verkregen op grond van artikel 3, eerste lid, RWN, omdat de ouder op het moment van de geboorte nog niet de Nederlandse nationaliteit bezat.

Artikel 11, lid 5

Op pagina C.4 – 11 wordt de vijfde alinea, beginnend met de woorden “Ingevolge (…)” en eindigend op “(…) werd.”, aangevuld met de volgende passage:

Ingevolge het onderhavig artikellid dient het kind een onafgebroken periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek toelating en hoofdverblijf in het Koninkrijk te hebben (zie de toelichting bij artikel 11, derde lid, RWN). Bovendien moet deze onafgebroken periode zijn aangevangen voordat hij meerderjarig werd.

Verblijf in het verleden in Nederland als afhankelijk gezinslid van een geprivilegieerde vreemdeling, werkzaam bij een internationale organisatie, geldt onder specifieke voorwaarden als toelating in hierboven bedoelde zin (zie hiervoor de toelichting bij artikel 11, derde lid, RWN).

Toelichting

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.93, eerste lid, onder a, in samenhang met het tweede lid, Vb 2000 kan de geprivilegieerde in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, indien hij tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven, de bijzondere geprivilegieerde status niet door eigen toedoen heeft verloren en hij beschikt over voldoende middelen van bestaan die nog gedurende ten minste een jaar beschikbaar zijn (zie deel B12 Vc 2000).

Voor het geaccrediteerde lid van het administratief, technisch of bedienend personeel dan wel particulier bediende, in dienst van een buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post als bedoeld in artikel 3.93, eerste lid, onder b, Vb 2000 geldt hetzelfde, met dien verstande dat voor hem niet van belang is of de bijzondere geprivilegieerde status (al dan niet door eigen toedoen) is verloren. De afhankelijke gezinsleden van de respectieve groepen bijzondere geprivilegieerden kunnen ingevolge artikel 3.93, eerste lid, onder c, Vb 2000 eveneens in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, indien zij gedurende tien aaneengesloten jaren een afgeleide bijzondere status hebben bezeten.

De vreemdeling die behoorde tot het geaccrediteerde personeel van een in Nederland gevestigde internationale organisatie kon ingevolge het gevoerde beleid van Hoofdstuk B12/3.4.1 Vc 2000 eveneens in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd na tien jaren ononderbroken verblijf op basis van een bijzondere geprivilegieerde status (de zogenoemde uitgezonden status).

De wens van de regering is de werving en opvang van internationale organisaties te verbeteren. Om die reden wordt het beleid rond de vreemdeling die werkzaam is bij een internationale organisatie (en diens gezinsleden) thans gewijzigd. In het vervolg zal deze geprivilegieerde de mogelijkheid worden geboden om de termijn van tien jaren vol te maken door het bij elkaar optellen van perioden dat men wisselend als geprivilegieerde of onder het regime van de Vreemdelingenwet in Nederland heeft verbleven. Tevens komt deze vreemdeling bij vrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een internationale organisatie na tien jaren in aanmerking voor verblijf voor onbepaalde tijd.

Wat betreft naturalisatie mag de periode dat verzoeker als geprivilegieerde werkzaam is geweest bij een internationale organisatie in Nederland uitsluitend meetellen voor het vereiste van toelating indien de verzoeker, onmiddellijk voorafgaand aan de verkrijging van zijn vreemdelingenrechtelijke verblijfstitel, als geprivilegieerde vreemdeling ingeschreven is geweest in het daarvoor bestemde register bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Er is voor deze oplossing gekozen omdat anders de betrokkene, na tien jaren verblijf in Nederland en voorafgaand aan de verkrijging van het verblijf voor onbepaalde tijd, daarna nog eens vijf (of drie) jaren zou moeten wachten om voor naturalisatie in aanmerking te kunnen komen.

De mogelijkheid verblijf in Nederland als geprivilegieerde vreemdeling onder voorwaarden te laten meetellen voor de termijn van toelating bij naturalisatie, geldt voor de meerderjarige verzoeker op wie het vereiste van vijf jaren toelating en hoofdverblijf in Nederland van toepassing is. Daarnaast geldt deze mogelijkheid voor de verzoeker die als ongehuwde partner (niet zijnde geregistreerd partner) samenleeft met een ongehuwde Nederlander, en op wie derhalve de termijn van drie jaren toelating en hoofdverblijf in Nederland van toepassing is.

Er geldt geen termijn van ‘toelating en hoofdverblijf’ in het kader van de RWN voor de verzoeker die gehuwd is met een Nederlander (of een geregistreerd partnerschap is aangegaan); met deze persoon sedert tenminste drie jaren gehuwd is (of een geregistreerd partnerschap is aangegaan); en gedurende deze periode met hem samenwoont. De onderhavige regeling is dan ook niet van toepassing op deze categorie verzoekers.

De mogelijkheid verblijf in Nederland als afhankelijk gezinslid van een geprivilegieerde vreemdeling werkzaam bij een internationale organisatie onder voorwaarden mee te laten tellen voor de termijn van toelating bij een verzoek om medeverlening, geldt ook voor de minderjarige verzoeker op wie het vereiste van drie jaren toelating en hoofdverblijf van toepassing is.

Tot slot

Dit TBN treedt in werking twee dagen na publicatie in de Staatscourant.

De tekst van dit TBN wordt, voor zover relevant, zo spoedig mogelijk verwerkt in de Handleiding RWN.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze,
de directeur-generaalInternationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Naar boven