Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2006, 206 pagina 17 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2006, 206 pagina 17 | Besluiten van algemene strekking |
Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 oktober 2006, nr. BVE/IenI/2006/33530, houdende regels voor het verstrekken van een aanvullende vergoeding voor het werven van extra stageplaatsen voor de periode 2006 tot en met 2010 (Regeling stagebox beroepsonderwijs 2006 tot en met 2010)
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Gelet op de artikelen 2.2.3, derde en vijfde lid, 2.4.3, 2.5.4, tweede lid, 2.5.10 juncto 2.5.4, tweede lid, en 2.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en voor zover het betreft het beroepsonderwijs op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
b. WEB: de Wet educatie en beroepsonderwijs;
c. instelling: een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8, dan wel een hogeschool als bedoeld in artikel 12.3.9 van de WEB;
d. kenniscentrum: een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven als bedoeld in artikel 1.5.1 van de WEB
e. Colo: de Vereniging van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven;
f. procesmanagement: het gemeenschappelijk procesmanagement herontwerp kwalificatiestructuur/MBO, bedoeld in artikel 11 van de Regeling experimenten herontwerp kwalificatiestructuur mbo 2006–2007;
g. simulatieplaats: een leerplaats buiten een leerbedrijf voor de beroepspraktijkvorming, als aanloop naar een leerplaats bij een erkend leerbedrijf;
h. stageplaats: een erkende beroepspraktijkvormingsplaats als bedoeld in artikel 7.2.8 van de WEB, voor hetzij de beroepsopleidende leerweg dan wel de beroepsbegeleidende leerweg, bedoeld in artikel 7.2.2, tweede lid, van de WEB.
De minister verstrekt per kalenderjaar aan de volgende partijen een aanvullende vergoeding om extra stage- en simulatieplaatsen voor moeilijk plaatsbare deelnemers te realiseren en te komen tot een intensieve stagebegeleiding van deelnemers in het beroepsonderwijs:
a. instellingen;
b. kenniscentra;
c. procesmanagement;
d. Colo.
Aanwending aanvullende vergoeding instellingen
1. De minister verstrekt per kalenderjaar aan instellingen een aanvullende vergoeding als bedoeld in artikel 2.2.3, derde lid, van de WEB, om in samenwerking met relevante partijen uit de regio zorg te dragen voor:
a. passende stageplaatsen dan wel simulatieplaatsen voor deelnemers, in het bijzonder moeilijk plaatsbare deelnemers;
b. intensieve begeleiding van moeilijk plaatsbare deelnemers naar en op de stage- of simulatieplaats.
2. Ter uitwerking van de doelen, genoemd in het eerste lid, besteedt een instelling de aanvullende vergoeding aan:
a. het aan deelnemers aanbieden van voldoende stageplaatsen, die relevant zijn voor de beoogde arbeidsmarktpositie en passend zijn voor de betreffende deelnemers;
b. het waar nodig creëren van simulatieplaatsen, met als doel geleiding naar stageplaatsen, die relevant zijn voor de beoogde arbeidsmarktpositie en passend zijn voor de betreffende deelnemers; en
c. een adequate opleiding van deelnemerbegeleiders van instellingen.
3. Een instelling richt zich bij de uitvoering van de taken, genoemd in het tweede lid, met name op:
a. moeilijk plaatsbare deelnemers in de assistentopleiding en basisberoepsopleiding, genoemd in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a en b, van de WEB, met name door middel van intensieve begeleiding;
b. de positie van allochtone jongeren; en
c. de competentiegerichte beroepsopleidingen.
4. Een instelling maakt over het gestelde in het tweede en derde lid afspraken met relevante partijen uit de regio, waaronder leerbedrijven en kenniscentra. Deze afspraken sluiten zoveel mogelijk aan op activiteiten in de regio en hebben met name betrekking op het werven van en de kwaliteitsbewaking van simulatieplaatsen en op de wijze van geleiding naar stageplaatsen.
Aanwending aanvullende vergoeding kenniscentrum
1. De minister verstrekt per kalenderjaar aan kenniscentra een aanvullende vergoeding als bedoeld in artikel 2.4.3 van de WEB, voor het opleiden van praktijkbegeleiders bij leerbedrijven.
2. Een kenniscentrum maakt, in samenwerking met de betrokken instellingen, afspraken met leerbedrijven over het aantal praktijkbegeleiders dat wordt opgeleid en de inhoud en de inrichting van de opleidingsactiviteiten.
Aanwending aanvullende vergoeding Colo
De minister verstrekt per kalenderjaar aan Colo een aanvullende vergoeding als bedoeld in artikel 2.7 van de WEB, voor coördinatie van de voortgang van de uitvoering van de taken door de kenniscentra, bedoeld in artikel 4, kennisuitwisseling ter zake van goede praktijkvoorbeelden en informatielevering ten behoeve van de stagemonitor.
Aanwending aanvullende vergoeding procesmanagement
De minister verstrekt per kalenderjaar aan het procesmanagement een aanvullende vergoeding, als bedoeld in artikel 2.7 van de WEB, voor de voortzetting van het project ‘Vergroten kwantiteit en kwaliteit van stageplaatsen ten behoeve van competentiegericht beroepsonderwijs’ ten behoeve van de opleiding arbeidsmarktgekwalificeerd assistent.
1. De resultaten van de taken van instellingen, bedoeld in artikel 3, eerste lid onderdelen a en b, en de taken van kenniscentra, bedoeld in artikel 4, eerste lid, worden opgenomen in een stagemonitor.
2. Instellingen, kenniscentra, Colo en het procesmanagement verlenen medewerking aan de informatielevering voor de stagemonitor.
3. De informatie, bedoeld in het tweede lid, bestaat in het jaar 2006 uit een beschrijving van de plannen en doelen voor het jaar 2006.
4. De informatie, bedoeld in het tweede lid, bestaat in de jaren 2007 tot en met 2010 uit een beschrijving van de plannen en doelen voor dat jaar, de realisatie van de doelen gesteld in het vorige jaar en de factoren die bij de realisatie van de doelen bevorderend dan wel belemmerend hebben gewerkt.
5. Indien de doelen niet, of niet volledig, worden gerealiseerd, wordt daarvoor een verklaring gegeven.
1. Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling zijn voor de periode van 2006 tot en met 2007 jaarlijks de volgende bedragen beschikbaar:
a. voor instellingen voor de taken, genoemd in artikel 3, eerste lid onderdelen a en b: € 24.400.000,
b. voor het procesmanagement voor de taak, genoemd in artikel 6: € 3.000.000,
c. voor kenniscentra voor de taken, genoemd in artikel 4, eerste lid: € 7.425.000,
d. voor Colo voor de taak, genoemd artikel 5: € 75.000.
2. De minister stelt jaarlijks voor 1 oktober de subsidieplafonds vast voor de jaren 2008 tot en met 2010.
3. Het besluit tot vaststelling van de subsidieplafonds, bedoeld in het tweede lid, wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.
1. De aanvullende vergoeding voor de instellingen wordt per kalenderjaar berekend naar rato van het aantal deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar per instelling aan de opleidingen, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid onderdelen a en b, van de WEB is ingeschreven en dat daadwerkelijk die opleiding volgt. Hierbij geldt dat:
a. het aantal deelnemers aan de opleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid onderdeel a, van de WEB, met de factor 1 wordt vermenigvuldigd, en
b. het aantal deelnemers aan de opleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid onderdeel b, van de WEB, met de factor 0,4 wordt vermenigvuldigd.
2. Bij de toepassing van het eerste lid worden de deeltijddeelnemers, bedoeld in artikel 2.1.2 van het Uitvoeringsbesluit WEB, in de beroepsopleidende leerweg buiten beschouwing gelaten.
3. De aanvullende vergoeding voor het procesmanagement bedraagt € 3.000.000.
4. De aanvullende vergoeding voor de kenniscentra wordt berekend naar rato van de omvang van de vergoeding voor exploitatiekosten die het kenniscentrum ontvangt voor dat kalenderjaar.
5. De aanvullende vergoeding voor Colo bedraagt € 75.000.
1. De betaling van de aanvullende vergoeding vindt in het jaar 2006 plaats binnen zes weken na inwerkingtreding van deze regeling.
2. De betaling van de aanvullende vergoeding in de jaren 2007 tot en met 2010 vindt plaats in maart van dat jaar.
Instellingen en kenniscentra leggen jaarlijks in ieder geval via het jaarverslag aan de partijen in de regio verantwoording af over de samenwerking, de inzet van de aanvullende vergoeding en de behaalde resultaten in relatie tot de afspraken en doelen, bedoeld in artikel 3 en artikel 4.
1. De aanvullende vergoeding wordt aan instellingen en kenniscentra verstrekt als tegemoetkoming in de uitgaven die zijn verbonden aan de in deze regeling omschreven doelen.
2. Middelen die zijn verstrekt aan instellingen en kenniscentra, die op 1 januari 2012 niet zijn besteed worden teruggevorderd.
3. De aanvullende vergoeding die is verstrekt aan instellingen en kenniscentra, wordt verantwoord in de jaarrekening die betrekking heeft op het jaar of de jaarrekeningen die betrekking hebben op de jaren waarin de aanvullende vergoeding wordt ontvangen of besteed.
4. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening, bedoeld in het derde lid, omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de aanvullende vergoeding.
5. Colo dient binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een verzoek tot subsidievaststelling in bij de minister. Het verzoek omvat een financieel verslag en een activiteitenverslag als bedoeld in artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. In het financieel verslag en in het activiteitenverslag toont Colo aan dat de aanvullende vergoeding op doelmatige en rechtmatige wijze is besteed.
7. Het procesmanagement dient binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een verzoek tot subsidievaststelling in bij de minister. Het verzoek omvat een financieel verslag en een activiteitenverslag als bedoeld in artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. In het financieel verslag en in het activiteitenverslag toont het procesmanagement aan dat de aanvullende vergoeding op doelmatige en rechtmatige wijze is besteed.
In 2011 worden de effecten van deze regeling in de praktijk geëvalueerd.
Inwerkingtreding en beëindiging van de regeling
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2006.
2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 februari 2012.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling stagebox beroepsonderwijs 2006 tot en met 2010.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Het kabinet en de sociale partners hebben eind 2005 in de Stichting van de Arbeid afspraken gemaakt over het realiseren van 20.000 extra stage- en simulatieplaatsen voor moeilijk plaatsbare deelnemers en over het realiseren van intensieve (stage)begeleiding van deze deelnemers. Hiervoor wordt met ingang van 2006 € 35 miljoen op jaarbasis ingezet als aanvullende vergoeding. Het kabinet en de sociale partners hebben zich gecommitteerd om de stageproblematiek tot een oplossing te brengen.
Met de Subsidieregeling stagebox beroepsonderwijs 2006 tot en met 2010 is invulling gegeven aan de bovengenoemde afspraken van het kabinet en de sociale partners.
In de uitwerking van bovengenoemde afspraken is er voor gekozen om geen scheiding aan te brengen in de vergoeding tussen enerzijds stageplaatsen en anderzijds simulatieplaatsen. Reden hiervoor is dat de behoefte aan simulatieplaatsen sterk afhankelijk is van de regionale situatie. Uitgangspunt is dat stageplaatsen de voorkeur hebben boven simulatieplaatsen en dat simulatieplaatsen in principe zijn bedoeld als opstap naar een (echte) stageplaats.
Het doel van de regeling is een extra stimulans te leveren om te zorgen dat elke deelnemer, in het bijzonder de moeilijk plaatsbare deelnemer, over een geschikte stageplaats dan wel simulatieplaats beschikt en voldoende begeleid wordt naar en op de stage- of simulatieplaats. Instellingen en kenniscentra ontvangen op basis van deze regeling een geoormerkte aanvullende vergoeding als aanvulling op de bekostiging om dit doel samen met leerbedrijven te bereiken. Instellingen en kenniscentra kunnen hiervoor ook middelen uit de reguliere rijksbijdrage (lumpsum) inzetten.
In de aanpak van de stageproblematiek staan twee aspecten centraal.
– Allereerst gaat het om het creëren van voldoende en geschikte stage- en simulatieplaatsen voor moeilijk plaatsbare deelnemers in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) en in de beroepsopleidende leerweg (bol). Dit omvat ook een goede ‘matching’ van deelnemer en stage- dan wel simulatieplaats. Hierbij is van belang dat de instellingen zich actief opstellen wat betreft het zoeken van een geschikte stage- of simulatieplaats voor de betreffende deelnemer.
– In de tweede plaats gaat het om het verbeteren van de intensiviteit en kwaliteit van de begeleiding van deze groep deelnemers. Het gaat hierbij om een actieve begeleiding van de deelnemer naar de stageplek en tijdens de hele stageperiode. Dit betekent dat er een goede afstemming moet plaatsvinden tussen de begeleiding door onderwijsinstellingen en praktijkbegeleiders van leerbedrijven. De praktijkbegeleiders moeten hiervoor voldoende worden opgeleid.
Dit vraagt om een gesloten keten van stageactiviteiten, waardoor instellingen, leerbedrijven en kenniscentra hun activiteiten goed op elkaar afstemmen. Tevens is het van belang dat de nodige condities hiervoor worden gerealiseerd, zoals de onderlinge uitwisseling van de benodigde informatie.
De instelling maakt met actoren in de regio (leerbedrijven, kenniscentra, enz.) afspraken, over de te realiseren regionale doelstellingen, activiteiten, producten, taakverdeling en planning, middeleninzet en voortgangsbewaking. Regionale doelstellingen hebben ten minste betrekking op het beoogde aantal extra stage- en simulatieplaatsen en de intensiteit van de begeleiding. Het opnemen van adviezen voor de inrichting van praktijksimulatie in het kwalificatiedossier (door de verantwoordelijken voor een kwalificatieprofiel in de paritaire commissie) biedt een goede mogelijkheid het duurzame karakter van de regeling te versterken. Ook kunnen op deze wijze goede praktijkvoorbeelden worden vastgelegd.
Bij stage- en simulatieplaatsen is het ten eerste van belang dat die gericht zijn op segmenten van de arbeidsmarkt die perspectief bieden op betaald werk. De behoefte van de arbeidsmarkt is een leidend criterium. De macro-doelmatigheidsanalyses – zoals die door bijvoorbeeld de kenniscentra worden verricht – kunnen daarbij geraadpleegd worden. Ten tweede is het van belang dat de stage- en simulatieplaatsen geschikt zijn voor de betreffende deelnemers. Ten derde is het zaak om zo goed mogelijk aan te sluiten bij reeds lopende activiteiten in de regio. Het hoeft dan ook niet per definitie te gaan om ‘nieuwe’ activiteiten er kan ook sprake zijn van intensivering van bestaande activiteiten. Richtpunt voor de regionale doelstelling is het bovengenoemde landelijke doel voor de periode 2006 tot en met 2010.
Colo zorgt voor de projectleiding, verantwoording en monitoring op voortgang van resultaten. Via Colo wordt informatie ten behoeve van de monitor, bedoeld in artikel 7 van de regeling, verstrekt. Daarnaast verzorgt Colo de onderlinge kennis- en informatieuitwisseling tussen haar leden om activteiten in de regeling te optimaliseren.
De regeling biedt ook een impuls aan instellingen om de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het beroepsonderwijs te vergroten. Naast het beschikbaar stellen van stageplaatsen en het mede verzorgen van de stagebegeleiding betreft het een bijdrage aan de inhoudelijke programmering van de stage, de afronding en de evaluatie. Door het bedrijfsleven te betrekken bij de inhoudelijke programmering kan een betere afstemming op specifieke regionale behoeften worden gerealiseerd.
Het is van belang dat instellingen de vergoeding ook inzetten voor de assistentenopleiding die worden aangeboden door een vmbo-school. Ook samenwerking met vmbo-scholen voor een goed doorlopende praktijkcomponent bij onder meer assistentenopleidingen en leerwerktrajecten in het vmbo is belangrijk.
De instellingen en kenniscentra verantwoorden zich zowel horizontaal als verticaal (aan toezichthouders en rijksoverheid) over behaalde resultaten en opgeleverde producten. Zo kunnen actoren in de regio elkaar aanspreken op de resultaten en de naleving van afspraken.
De verantwoording vindt op de gebruikelijke wijze plaats:
– de inhoudelijke verantwoording in het jaarverslag;
– de financiële verantwoording in de jaarrekening .
Tevens moeten instellingen, kenniscentra, Colo en het procesmanagement meewerken aan de stagemonitor.
Via een monitor wordt het landelijke totaalbeeld van de beoogde en gerealiseerde resultaten, de ontwikkelde producten en goede voorbeelden zichtbaar gemaakt. Via Kennisnet worden de resultaten toegankelijk gemaakt. De instellingen, de kenniscentra (via Colo) en het procesmanagement leveren gegevens aan de door de minister aangezochte onderzoeksorganisatie ten behoeve van deze monitor.
De monitor bevat ten minste de volgende elementen:
– De – door instellingen te verstrekken – gegevens over de beoogde aantallen in het tijdvak 2006 tot en met 2010 en de gerealiseerde stage- en simulatieplaatsen; waaronder het extra aantal voor moeilijk plaatsbare deelnemers, het extra aantal voor allochtone deelnemers en de intensiteit van de begeleiding en de ontwikkelde producten. Dit betekent dat de instellingen in het kader van de monitor aandacht zullen besteden aan de doelmatigheid van de regeling.
– De – door instellingen via het procesmanagement te verstrekken – gespecificeerde gegevens betreffende de opleiding arbeidsmarktgekwalificeerd assistent (AKA).
– De – door kenniscentra via Colo te verstrekken – gegevens over de aantallen geaccrediteerde leerbedrijven en simulatieplaatsen; waaronder de aantallen in het tijdvak 2006 tot en met 2010 extra geaccrediteerde leerbedrijven en geworven en erkende stage plaatsen en simulatieplaatsen voor moeilijk plaatsbare deelnemers. En de gegevens over de aantallen in het tijdvak 2006 tot en met 2010 geschoolde praktijkbegeleiders en ontwikkelde producten.
– De getraceerde goede voorbeelden.
De bereikte resultaten van de onderwijsinstellingen en de kenniscentra worden jaarlijks gemonitord. Over de uitvoering van de monitor worden nog nadere afspraken gemaakt met de betrokken partijen in de sector.
Het realiseren van het doel vraagt van instellingen een vraaggerichte benadering, waarbij het leveren van maatwerk ten aanzien van leerbedrijven en deelnemers een belangrijk aandachtspunt is. Om maatwerk te kunnen realiseren is onderlinge afstemming over de activiteiten in de regio nodig en dan met name over het werven van en de kwaliteitsbewaking van simulatieplaatsen en over de wijze van begeleiding naar stageplaatsen.
Wat betreft de begeleiding van de deelnemer gaat het enerzijds om een goede voorbereiding van de deelnemer op de stage en leerlingbegeleiding tijdens de stage door de instelling. Anderzijds gaat het om een goede begeleiding door praktijkbegeleiders vanuit het leerbedrijf. Hiertoe is het van belang dat praktijkbegeleiders voldoende worden opgeleid om een zo optimaal mogelijke begeleiding op de stageplek te realiseren.
In de regeling wordt bij ‘relevante partijen uit de regio’ niet bepaald welke partijen dat zijn. Wel is bepaald dat dit tenminste leerbedrijven en kenniscentra betreft. Andere partijen zijn bijvoorbeeld brancheorganisaties, instellingen voor aanpalend onderwijs, centra voor werk in inkomen en gemeenten. Het begrip regio wordt in de regeling niet nader gedefinieerd. Elke instelling heeft haar eigen netwerk en is er uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor dat de benodigde afspraken tot stand komen. De instelling levert verantwoording af over realisatie van de samenwerkingsafspraken in het jaarverslag (zie artikel 10).
Het realiseren van het doel vraagt van kenniscentra dat het activiteiten afstemt met instellingen.
De informatie die wordt verstrekt door de instellingen, de kenniscentra (via Colo) en het procesmanagement bestaat uit een beschrijving van de plannen (de ambities) en de doelen (de te verwachten prestaties), de realisatie van de doelen gesteld in jaar daarvoor en, indien de doelen niet zijn gerealiseerd, een verklaring hiervoor. Tevens wordt gevraagd naar de (belemmerende en/of bevorderende) factoren die bij de realisatie van de doelen een rol hebben gespeeld.
De gegevens zoals die door de kenniscentra opgeleverd dienen te worden, worden door Colo geïnventariseerd en beschikbaar gesteld voor verwerking en publicatie. Voor het procesmanagement geldt dat de gegevens over de experimentele opleiding AKA ter verwerking in de monitor worden verstrekt.
Voor de jaren 2006 en 2007 staat de aanvullende vergoeding vast. Voor de jaren 2008 tot en met 2010 zal de hoogte van de aanvullende vergoeding worden geplaatst in de Staatscourant. Hier is voor gekozen omdat taak die het procesmanagement in het kader van deze regeling heeft, zal ophouden na invoering van de nieuwe kwalificatiestructuur, namelijk per september 2008. Voor de jaren 2008 tot en met 2010 zal de aanvullende vergoeding onder de resterende partijen bij deze regeling worden herverdeeld.
De instellingen, kenniscentra en het procesmanagement hebben een grote mate van vrijheid in de besteding van de vergoeding. Die vrijheid wordt beperkt door de regel dat over de beoogde doelen en de daarop gerichte activiteiten afspraken moeten worden gemaakt met relevante partijen. Op de gebruikelijke wijze wordt verantwoording afgelegd. Tevens is bepaald dat instellingen en kenniscentra moeten meewerken aan de stagemonitor.
De inhoudelijke verantwoording vindt plaats in het jaarverslag van de subsidieontvanger (instelling, het kenniscentrum, Colo en het procesmanagement). Ook verstrekt de subsidieontvanger de benodigde gegevens voor de stagemonitor.
De aanvullende vergoeding wordt aan instellingen en kenniscentra verstrekt als tegemoetkoming in de uitgaven die zijn verbonden aan de in deze regeling omschreven doelen.
Dat betekent dat de middelen moeten worden aangewend voor de aangegeven doelen en dat de niet bestede middelen of overschotten moeten worden terugbetaald. Per 1 januari 2012 wordt de balans opgemaakt.
De instellingen en kenniscentra hebben een grote mate van vrijheid in de besteding van de vergoeding. Die vrijheid wordt beperkt door de regel dat over de te ondernemen activiteiten en de daarmee beoogde resultaten jaarlijks afspraken moeten worden gemaakt met partijen in de regio. De wijze waarop afspraken worden gemaakt is aan de regionale partijen. Wel dient de inbreng van regionale partijen aantoonbaar terug te vinden zijn in de gemaakte afspraken. Bovendien moet een inhoudelijke verantwoording worden gegeven in het jaarverslag (zie artikel 10). Als slotstuk is bepaald dat de partijen bij deze regeling moeten meewerken aan een monitor.
Het is niet de bedoeling om de activiteiten zelf achteraf te beoordelen met het oog op eventuele terugvordering, noch de resultaten van die activiteiten. Belangrijk is of de regionale partijen vinden dat de gemaakte afspraken zijn nagekomen en of ze tevreden zijn over de inzet van de instelling. Tot terugvordering zal dat oordeel echter niet leiden.
Overeenkomstig de OCenW-Richtlijnen jaarverslaggeving wordt in de jaarrekening de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie herkenbaar als bate verantwoord en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. De subsidie wordt opgenomen in bijlage D2 bij de jaarrekening onder het onderdeel: Geoormerkte subsidies. Bijlage D2 bij de jaarrekening betreft een cijfermatig overzicht van de geoormerkte subsidies van het boekjaar en de overlopende subsidies van voorgaand jaar en naar het komende jaar. De nog niet bestede subsidies moeten worden opgenomen in een overlopende passiva en gespecificeerd in de jaarrekening. De reikwijdte van de accountantsverklaring betreft de totale subsidie.
Colo en het procesmanagement dienen binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een verzoek tot subsidievaststelling in bij de minister. Dit verzoek omvat een financieel verslag en een activiteiten verslag.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
B.J. Bruins
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2006-206-p17-SC77266.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.