Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2006, 204 pagina 12 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2006, 204 pagina 12 | Overig |
26 september 2006
Nr. C/S&A/06/2363
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;
De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 24 augustus 2006, nr. arc-2006.03077/10);
Besluit:
De bij dit besluit gevoegde ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de onder de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ressorterende actor de Onderwijsraad op het beleidsterrein Wetenschappelijk onderwijs over de periode (1945) 1960–1997’ en de daarbij behorende toelichting worden vastgesteld.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
Een belanghebbende kan tegen dit besluit beroep instellen bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan hij zijn woonplaats heeft.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.
Den Haag, 26 september 2006
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de Algemene Rijksarchivaris, M.W. van Boven.
De adviserende taken van de Onderwijsraad
Periode: 1945–2003
(Pivotnr. vooralsnog onbekend)
Waarbij het institutioneel onderzoek werd gebaseerd op de Pivot-rapporten nrs. 48, 52, 55, 62, 63, 64 en 69
Definitieve versie september 2006
Peter Brand, Digital display BV
In opdracht van de Onderwijsraad
1. Lijst met gebruikte afkortingen
ARBO: Adviesraad voor het basisonderwijs
ARHO: Adviesraad voor het hoger onderwijs
ARO: Adviesraad voor het onderwijs
ARVO: Adviesraad voor het voortgezet onderwijs
AWT: Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologie beleid
BSD: Basis Selectie Document
KB: Koninklijk Besluit
LNV: Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
OCenW: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn
RIO: Rapport Institutioneel Onderzoek
RVE: Raad voor de volwasseneneducatie
SER: Sociaal Economische Raad
Stb.: Staatsblad
TK: Tweede Kamer
WRR: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
WVO: Wet op het Voortgezet Onderwijs
Begin jaren negentig kwam de Bijzondere Commissie Vraagpunten Adviesorganen (de commissie-De Jong) met haar rapport ‘Raad op maat’1 . Dit rapport heeft geleid tot een rijksbrede herziening van het adviesstelsel en een ingrijpende reorganisatie van adviesorganen. De commissie stelde voor het aantal adviesorganen fors te reduceren en te komen tot de instelling van één adviesorgaan per ministerie. Een andere aanbeveling was het afschaffen van wettelijke verplichtingen om advies.
Om de gedane voorstellen te kunnen realiseren was een wijziging van bestaande wetgeving en het maken van nieuwe wetgeving noodzakelijk.
Deze wetten zouden een grote ‘impact’ hebben op bijna alle adviesorganen van de overheid.
De Herzieningenwet adviesstelsel2 leidde per 1-1-1997 tot de opheffing van alle vaste en tijdelijke colleges van advies. De ‘oude’ Onderwijsraad is als gevolg hiervan per die datum opgeheven.
De Kaderwet adviescolleges3 maakte het mogelijk om nieuwe adviescolleges in te stellen en regelt de hoofdstructuur van de nieuwe adviesorganen.
De Wet op de Onderwijsraad4 is de instellingswet van de nieuwe Onderwijsraad. De Wet van 21 februari 1919, houdende instelling van eenen Onderwijsraad5 werd daarmee ingetrokken.
Het jaar 1997 is derhalve een belangrijk jaar voor de Onderwijsraad. Het markeert het begin van een ‘nieuw’ adviescollege op het gebied van het onderwijs
Algemene advieshandelingen en de noodzaak van een algemeen BSD
Tot 1997 was de Onderwijsraad in afdelingen naar onderwijsveld ingedeeld (zoals de afdelingen primair onderwijs, secundair onderwijs, tertiair onderwijs, kwartair onderwijs, enz.).
Behalve handelingen die specifiek betrekking hadden op een bepaald onderwijsveld, werden tot 1997 ook adviezen verstrekt met een algemeen (integraal) karakter of zoals artikel 4 van de Wet op de Onderwijsraad (1919) het stelt: ‘De Raad geeft aan onzen voornoemden Minister desgevraagd of eigener beweging advies omtrent vraagstukken van algemeene strekking op het gebied van het aan de zorg van diens Departement toevertrouwd onderwijs’.
Bovendien is de samenhang tussen de onderwijsvelden in de jaren negentig steeds groter geworden.
Door de invoering in 1997 van de ‘nieuwe’ Wet op de Onderwijsraad zijn de adviestaken niet langer meer gebonden aan specifieke onderwijssectoren. Het sectorenbeleid werd vervangen door een beleid dat meer is gericht op het verrichten van algemene advieshandelingen. Steeds vaker zullen we dus adviezen van de Onderwijsraad tegenkomen die een algemeen karakter hebben.
Dit brengt echter een praktisch probleem met zich mee.
De bestaande institutionele onderzoeken (RIO’s) en sectorale BSD’s bieden nl. geen mogelijkheid om algemene handelingen van de Onderwijsraad in op te nemen. Doordat bij alle vorige institutionele onderzoeken de beleidsterreinen werden afgestemd op de onderwijsvelden, zijn algemene handelingen, die zich uiteraard niet beperken tot één onderwijsveld, hiertoe niet meer te herleiden.
Het is dan noodzakelijk om deze algemene handelingen in een nieuw BSD op te nemen.
Het BSD ‘De adviserende Onderwijsraad’
Voor u ligt het BSD ‘De adviserende Onderwijsraad’ dat ingaat op de algemene adviestaken van dit adviescollege. Deze algemene adviestaken zijn deels op grond van nieuwe wetgeving en een veranderd takenpakket ontstaan. Voor wat betreft het institutioneel onderzoek kan worden verwezen naar de volgende PIVOT-rapporten:
48 | BSD/RIO beleidsterrein Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie | 1945–1995/1996 |
Publicatietitel ‘De draden van de WEB’ | ||
Pivot-rapport nr. 48, 1998, BSD 1999 (Jonker) | ||
52 | RIO beleidsterrein Speciaal onderwijs | 1950–1996 |
Publicatietitel ‘Speciaal Centraal’ | ||
Pivot-rapport nr. 52, 1998, BSD 1999 (Van Dam-Kooij) | ||
55 | RIO beleidsterrein Wetenschappelijk onderwijs | 1960–1997 |
Publicatietitel ‘Een academische zaak, deel II’ | ||
Pivot-rapport nr. 55, 1998 (Chantal Zeegers) | ||
62 | RIO beleidsterrein Hoger beroepsonderwijs | 1968–1998 |
Publicatietitel ‘Hoger beroepsonderwijs’ | ||
Pivot-rapport nr. 62, 1999 (Chantal Zeegers) | ||
63 | RIO beleidsterrein Voortgezet onderwijs (I) | 1968–1998 |
(vwo, havo,mavo,vbo) | ||
Publicatietitel ‘Mammoetsporen, deel 1’ | ||
Pivot-rapport nr. 63, 1999 (Van Dam-Kooij) | ||
64 | RIO beleidsterrein Basisonderwijs | 1945–1998 |
Publicatietitel ‘Klaar….af’ | ||
Pivot-rapport nr. 64, 1999 (Van Dam-Kooij, Sauter, Yard) | ||
69 | RIO beleidsterrein Voortgezet onderwijs (II) | 1968–1999 |
(mbo, vavo) | ||
Publicatietitel ‘Mammoetsporen, deel 2’ | ||
Pivot-rapport nr. 69, 1999 (Van Dam-Kooij) |
Naast de algemene adviestaken zijn, uit praktische overwegingen, in deze selectielijst ook enkele andere beleidsterreinoverstijgende taken als het op- en vastellen van werkprogramma’s, jaarverslagen en algemene evaluatieverslagen opgenomen, in plaats van in elke afzonderlijke selectielijst.
In tegenstelling tot de overige handelingen in deze selectielijst, die aanvangen in 1980 of later, worden deze handelingen vastgesteld voor de periode vanaf 1945, omdat zij ook al voor 1980 werden uitgevoerd.
Het hoofdstuk Actoren bevat een beschrijving van het veranderende takenpakket en de algemene adviestaken die de Onderwijsraad uitvoert. In de selectielijst van het BSD zijn alle handelingen opgenomen die op grond van de algemene (advies)taken zijn geformuleerd.
De instelling van vaste colleges van advies zoals de Onderwijsraad, geschiedt op basis van art. 79 van de Grondwet, bij of krachtens de wet (hier de Wet van 21 februari 1919, Stb. 49, houdende instelling van eenen Onderwijsraad6 )
De Onderwijsraad is in 1919, kort na de oprichting van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, ingesteld als permanent en onafhankelijk adviesorgaan van de overheid op het gebied van het onderwijs. De instelling van de raad hing samen met de beëindiging van de schoolstrijd. De opdracht die de Onderwijsraad kreeg hield direct verband met het opnemen in de Grondwet van de bepaling dat het bijzonder onderwijs naar dezelfde maatstaf wordt bekostigd als het openbaar onderwijs.
Doordat steeds meer commissies en andere raden van advies in de loop van de tijd werden ingesteld, werd de monopoliepositie van de Onderwijsraad als adviseur van de Minister van Onderwijs aangetast. In de jaren ’60 kregen onderwijsorganisaties en andere belangengroepen een steeds grotere rol bij de beleidsvoorbereiding. In art. 3 WVO (Wet op het voortgezet onderwijs) werden zij zelfs apart genoemd en werden zij deswege aangeduid als de ‘artikel-3 organisaties’. De finale advisering bleef echter uitsluitend de taak van de Onderwijsraad (d.w.z. de Onderwijsraad geeft advies over beleidsvoornemens van de minister, die deze na gevoerd overleg heeft vastgesteld, en over ontwerpregelgeving, nadat daarover door de art.3-organisaties advies is uitgebracht).
Steeds meer adviesraden zagen het licht zoals de in 1980 opgerichte Adviesraad voor het basisonderwijs (ARBO), de in 1982 ingestelde Adviesraad voor het voortgezet onderwijs (ARVO), de in 1985 opgerichte Adviesraad voor het hoger onderwijs (ARHO). De raden waren ingesteld vanwege de sterk in omvang toegenomen beleidsterreinen t.a.v. de diverse sectoren van het onderwijs. Zij zouden zich richten op strategische beleidsadvisering op hoofdlijnen in een vroege fase van de beleidscyclus.
De Onderwijsraad behield zijn finale adviestaak.
Een strikte scheiding tussen de verschillende onderwijssectoren in een vroeg stadium van beleidsvoorbereiding werd op den duur toch niet wenselijk geacht. De wens naar meer bundeling van deskundigheid leidde tot in 1991 tot één beleidsinitiërende adviesraad voor het gehele onderwijs, waarbij de drie adviesraden werden samengevoegd tot één adviesorgaan, de voorlopige Adviesraad voor het onderwijs (ARO). Uiteindelijk wordt deze raad per 1 augustus 1995 opgeheven a.g.v. de herziening van het adviesstelsel.
De Onderwijsraad had tot 1997 de volgende taken:
– het adviseren van de betrokken ministers m.b.t. voorgenomen belangrijke beleidsmaatregelen op onderwijsterrein in de vorm wet- en regelgeving en nota’s. Soms was dit voorgeschreven, soms was dit een vaste praktijk. De raad kon ook ongevraagd advies geven m.b.t. vraagstukken van algemene strekking
– het adviseren over de toepassing van wettelijke bepalingen door onderwijsdirecties van het Ministerie van OCenW, waarbij het inwinnen van advies door de Onderwijsraad was voorgeschreven. Het kon hierbij gaan om adviezen ten aanzien van een individueel geval of om collectieve adviezen, die als norm dienden voor het laten afhandelen van individuele gevallen
– het adviseren over geschillen die in administratief beroep waren voorgelegd aan de Raad van State, de minister of een college van gedeputeerde staten
– het fungeren als enige en hoogste beroepsinstantie bij geschillen tussen een school en de inspectie (m.n. bij verschil van mening of een leerplan al of niet aan de wettelijke eisen voldeed)
Bij de instelling van de Onderwijsraad in 1919 werd zij naar onderwijsveld verdeeld in een viertal afdelingen (art. 1 lid 2, Wet van 21 februari 1919, houdende instelling van eenen Onderwijsraad , Stb. 1919, 49). Sinds 1919 is het aantal afdelingen uitgebreid. Bij KB van 12 juni 1968, nr. 14 (laatst gewijzigd 14-2-1985, Stb. 99) werd de Onderwijsraad verdeeld in de volgende afdelingen:
– Afdeling primair onderwijs (basisonderwijs en speciaal onderwijs)
– Afdeling secundair onderwijs (algemeen voortgezet onderwijs)
– Afdeling secundair onderwijs (beroepsonderwijs)
– Afdeling tertiair onderwijs (hoger beroepsonderwijs)
– Afdeling tertiair onderwijs (wetenschappelijk onderwijs)
– Afdeling kwartair onderwijs (volwasseneneducatie)
– Afdeling onderwijsondersteuning
– Afdeling leerplaninterpretatie (geschillen)
Herziening van het adviesstelsel
Begin 1990 gaf de toenmalige voorzitter van de Tweede Kamer, drs. W. J. Deetman, in opdracht van de Kamer, het startsein voor een staatkundig, bestuurlijk en staatsrechterlijk vernieuwingsproces.
Een onderdeel van dit vernieuwingsproces vormde de ingrijpende reorganisatie van adviesorganen, m.u.v. de Raad van State, de SER en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
Het startschot voor deze operatie vormde het rapport van de bijzondere commissie Vraagpunten Adviesorganen, genaamd ‘Raad op maat’. Dit rapport heeft geleid tot een algehele herziening van het adviesstelsel.
Gesteld werd dat de reorganisatie mede tot doel het primaat van de politiek op het punt van de besluitvorming te herstellen. Middelen om dat doel te bereiken waren onder andere: het terugdringen van het aantal adviesorganen (één adviesorgaan per ministerie, later gewijzigd in één adviesorgaan per beleidscluster), het omzetten van de verplichting voor de Regering om advies te vragen in een bevoegdheid om advies te vragen, het scheppen van de mogelijkheid dat adviesorganen op verzoek rechtstreeks aan het parlement adviseren, het versnellen van adviesprocedures, het terugdringen van ongevraagde advisering.
Realisatie van de bovengenoemde voorstellen vereiste wijziging van bestaande wetgeving en het maken van nieuwe wetgeving:
– Wet afschaffing adviesverplichtingen (1995, Stb. 355): deze wet heeft als resultaat dat de Regering niet meer verplicht is adviesorganen om advies te vragen over algemene beleidsvoornemens van de rijksoverheid, waaronder regelgeving. Het stellen van een dwingende termijn aan advisering is tevens vervallen. De bevoegdheid advies te vragen bleef wel bestaan
– Herzieningenwet adviesstelsel (1996, Stb. 377): deze wet (ook wel de Woestijnwet genoemd) leidde tot de opheffing van alle vaste en tijdelijke colleges van advies per 1-1-1997 (met uitzondering van de WRR en SER). De Onderwijsraad is evenals vrijwel alle andere adviesorganen per 31 december 1996 formeel opgeheven. De wet biedt wel de mogelijkheid om per 1 januari 1997 nieuwe adviescolleges in te stellen
– Kaderwet adviescolleges (1996, Stb. 378): met deze wet kunnen nieuwe adviescolleges worden ingesteld. De wet regelt de hoofdstructuur van de nieuwe adviesorganen en geldt als ijkpunt. Tegen de achtergrond van de Kaderwet zijn er voor alle nieuwe adviescolleges aparte instellingswetten in het leven geroepen
– Wet op de Onderwijsraad (1997, Stb. 220): instellingswet voor de Onderwijsraad. De wet is met terugwerkende kracht tot 1 januari 1997 in werking getreden. Met de invoering van deze wet is de Wet van 21 februari 1919, houdende instelling van eenen Onderwijsraad, ingetrokken
Voor de sector onderwijs, cultuur en wetenschappen leidde de herziening tot:
– opheffing per 1-8-1995 van de Adviesraad voor het onderwijs (ARO) en eerder de Raad voor de volwasseneneducatie (RVE)
– de handhaving van de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologie beleid (AWT)
– de instelling van de Raad voor Cultuur
– de instelling per 1-1-1997 van een ‘nieuwe’ Onderwijsraad
De afschaffing van de adviesverplichting zoals in het rapport ‘Raad op maat’ is beschreven, heeft geleid tot het ‘protocol adviestaak Onderwijsraad’. Dit protocol werd op 7 december 1994 ondertekend door de Minister van OCenW en de voorzitter van de Onderwijsraad. In het protocol was vastgelegd in welke gevallen de Onderwijsraad om advies zou worden gevraagd en in welke gevallen niet. Het protocol was geldig tot 1-1-1997.
De taken en werkwijze van de Onderwijsraad sinds 1997
De wettelijke taken (art. 2 Wet op de Onderwijsraad):
– Het (gevraagd en ongevraagd) adviseren van de regering en beide Kamers der Staten-Generaal over de hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving.
Dit geschiedt op basis van een door de Minister van OCenW vastgesteld werkprogramma.
Onderscheid:
• adviezen van beleidsreactieve aard: er wordt advies gevraagd over beleidsvoornemens van de minister (beoordeling kwaliteit voorgenomen beleid) of over een voorstel van wet- en regelgeving
• adviezen van beleidsontwikkelende aard (pro-actief): er wordt advies gevraagd zonder dat er een beleidsvoorstel aanwezig is waarover geadviseerd kan worden (strategische beleidsadvisering). Dit kan ook onderwerpen betreffen welke zijn opgenomen in de eigen programmeerruimte in het werkprogramma (Notitie producten van de Onderwijsraad, Blz VII/2)
– Het desgevraagd adviseren van de Minister van OCenW en LNV over de toepassing van regelgeving (wetten, amvb’s, ministeriële regelingen) op het terrein van het onderwijs.
– In deze gevallen vraagt de minister advies als hij een beslissing moet nemen over een individueel geval (bv. een school die om praktische of principiële redenen wil afwijken van een wet of regeling)
– Het desgevraagd adviseren van gemeentebesturen in bij de wet genoemde gevallen over aangelegenheden die het gemeentelijk onderwijsbeleid betreffen.
De gemeenten kunnen advies vragen over bepaalde aspecten van het lokale onderwijsbeleid, te weten huisvesting, onderwijsachterstandenbeleid, het onderwijs in de allochtone levende talen en de schoolbegeleiding.
De werkwijze van de Onderwijsraad
De raad heeft zijn werkwijze nader uitgewerkt in een Reglement van Orde.
Krachtens art. 21 Kaderwet adviescolleges kan een adviescollege (i.c. de Onderwijsraad) zijn werkwijze nader vaststellen in een reglement van orde.
Adviezen en verkenningen worden in plenaire vergadering vastgesteld (art. 20 Kaderwet adviescolleges/art. 11 e.v. Reglement van Orde).
De raad komt in de regel om de vier weken plenair bijeen, o.a. om adviezen en verkenningen vast te stellen. Een advies is de behandeling van een concrete vraag die meestal betrekking heeft op de korte termijn. Een verkenning is een langetermijnvisie op een bepaalde ontwikkeling in het onderwijs. Uit deze visie kunnen onderwerpen voor advisering voortkomen.
Adviezen en verkenningen worden voorbereid in raadscommissies en meestal in rapportvorm of als briefadvies uitgebracht.
De Kaderwet adviescolleges (art. 23) maakt het mogelijk dat bij de adviesverlening wordt samengewerkt met andere adviescolleges en dat gezamenlijk advies wordt uitgebracht (te denken valt aan adviescolleges zoals de SER, de Raad voor Cultuur, de Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling).
Voorts is er sprake van het uitwisselen van ervaringen tussen de verschillende adviesorganen. De voorzitters en secretarissen komen jaarlijks bijeen om met elkaar van gedachten te wisselen over de hoofdlijnen van het overheidsbeleid en de positie van de adviesorganen hierbij.
Ieder jaar dient de Onderwijsraad, in overleg met de minister, een werkprogramma op te stellen met onderwerpen waarover geadviseerd zal worden (art. 26 Kaderwet adviescolleges/art. 5 Reglement van Orde).
Het programma geeft een globaal beeld van de onderwerpen die aan de orde zullen komen; in de loop van het jaar worden de adviesvraag en de tijdsplanning verder gepreciseerd.
De raad dient jaarlijks voor 1 september een ontwerp voor een werkprogramma voor het volgende kalenderjaar aan de Minister van OCenW te zenden. De minister stelt het programma vast en biedt het de beide Kamers der Staten-Generaal aan op Prinsjesdag. Het parlement kan adviesvragen aan het werkprogramma toevoegen.
Ieder jaar dient de Onderwijsraad een verslag vast te stellen van zijn werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar (art. 28 lid 1 Kaderwet adviescolleges/art. 6 Reglement van Orde).
De raad brengt jaarlijks vóór 1 april verslag uit van zijn werkzaamheden.
Iedere vier jaar dient de Onderwijsraad, op verzoek van de minister, een evaluatieverslag op te stellen waarin de Onderwijsraad aandacht besteedt aan zijn taakvervulling (art. 28 lid 2 Kaderwet adviescolleges/art. 7 Reglement van Orde).
Het evaluatieverslag wordt gezonden aan de minister wie het aangaat, de Minister van Binnenlandse Zaken en aan de beide Kamers der Staten-Generaal.
Vernieuwing in werkwijze (a.g.v. de aanbevelingen en het evaluatierapport van de Cie. Wijffels, 27 okt. 2000, ‘Een raad voor het leren’. Profiel voor de Onderwijsraad periode 2001–2004)
De vernieuwing in werkwijze is in 2001 ingezet. Het takenpakket is niet drastisch veranderd, maar er zijn wel drie duidelijke accenten gelegd:
– De Onderwijsraad gaat de bewindslieden pro-actiever adviseren over de middellange termijn (middels toekomstgerichte adviezen en verkenningen). De raad begeeft zich daarmee op strategischer terrein. Hij zal in de toekomst vaker zelf onderwerpen aandragen voor advisering.
– De tweede accentverschuiving in het takenpakket heeft betrekking op de internationale dimensie van het onderwijs. De raad trekt in zijn adviezen vaker vergelijkingen met het buitenland (vergelijkend onderzoek).
– Het organiseren van seminars en symposia over belangrijke onderwijsthema’s.
Het derde en laatste accent in de werkwijze van de raad is gelegd op interactiviteit. De raad betrekt meer dan voorheen actoren binnen en buiten de onderwijswereld bij de voorbereiding van adviezen en verkenningen. Via seminars en bijeenkomsten, maar ook via de website.
De selectie richt zich op de (administratieve) neerslag van het handelen door overheidsorganen, die vallen onder de werking van de Archiefwet 19957 . De selectielijst is tot stand gekomen op grond van een wettelijk voorgeschreven procedure. Deze procedure, welke zijn grondslag heeft in art. 5 van de Archiefwet 1995, is neergelegd in de artikelen 2 tot en met 5 van het Archiefbesluit 1995, Stb. 671.
De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.
In dit BSD worden de handelingen van de verschillende organen geselecteerd op hun bijdrage aan de realisering van de selectiedoelstelling. Bij de selectie gaat het er om welke gegevensbestanden, behorend bij welke handeling, en berustend bij welke actor, bewaard moeten blijven met als doel het handelen van de rijksoverheid met betrekking tot het beleidsterrein op hoofdlijnen te kunnen reconstrueren.
Het handelen van overheidsorganen bestaat uit verschillende fasen in het beleidsproces. Deze fasen zijn o.a. agendavorming, beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsvaststelling, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie. Om de reconstructie van het handelen op hoofdlijnen mogelijk te maken, dient dus vooral de neerslag van de eerste vier en de laatste fase bewaard te blijven.
De gegevensbestanden kunnen zowel uit papieren- als uit digitale documenten bestaan.
Indien de neerslag in aanmerking komt voor vernietiging dan vermeldt het BSD een V met een termijn. De termijn gaat in na expiratiedatum of afdoening van de archivistische neerslag.
Teneinde de selectiedoelstelling te operationaliseren zijn de in het Rapport Institutioneel Onderzoek geformuleerde handelingen gewogen aan de hand van de door PIVOT opgestelde selectiecriteria.
Uitgaande van de selectiedoelstelling heeft PIVOT in 1993 een lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Bij de vaststelling van deze selectiecriteria is bepaald dat de bruikbaarheid van de criteria binnen afzienbare tijd zou worden geëvalueerd. In april 1996 werd met dat doel een werkgroep samengesteld. Bij de samenstelling van de werkgroep is gezorgd voor inbreng vanuit zowel de Rijksarchiefdienst/PIVOT als vanuit de zorgdragers. Op 26 november 1996 werden de resultaten tijdens een PIVOT-themabijeenkomst gepresenteerd, waarna als gevolg van discussie nog enige aanpassingen volgden. Op 29 april 1997 werden de herziene selectiecriteria door het afdelingswerkoverleg vastgesteld, waarop zij werden aangeboden aan het Convent van rijksarchivarissen en voor advies voorgelegd aan de Raad voor Cultuur en de Permanente Commissie Documentaire Informatievoorziening Rijksoverheid (PC Din). Na verwerking van de adviezen zijn de herziene selectiecriteria vastgesteld door het Convent van Rijksarchivarissen. In dit BSD zijn de criteria van 1997 gehanteerd.
De algemene selectiecriteria zijn positief geformuleerd, het zijn bewaarcriteria. De criteria geven de handelingen aan die met een B gewaardeerd worden, en waarvan de neerslag dus overgebracht dient te worden. De neerslag van de handelingen die met een V gewaardeerd worden, wordt niet overgebracht en kan op termijn vernietigd worden.
De volgende algemene selectiecriteria worden door het Nationaal Archief gehanteerd om permanent te bewaren handelingen te selecteren:
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan: agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van het beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij de terugkoppeling van beleid.
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren.
Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.
4. Handelingen betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt.
Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.
6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten.
Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.
Naast de algemene criteria kunnen er ten aanzien van bepaalde handelingen, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstellingen, in een BSD beleidsterreinspecifieke criteria worden geformuleerd, die met behulp van de algemene criteria niet kunnen worden gewaardeerd.
Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.
Op 7 april 2006 is het ontwerp-BSD door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1 juli 2006 lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van het Ministerie van OC&W en de regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.
Op 24 augustus 2006 bracht de RvC advies uit (kenmerk arc-2006.03077/10), hetwelk behoudens enkele tekstuele correcties geen aanleiding heeft gegeven tot wijziging van de ontwerp-selectielijst.
Daarop werd het BSD op 26 september 2006 door de algemene rijksarchivaris, namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld (C/S/06/2357).
5. Leeswijzer van de handelingen
In dit BasisSelectiedocument (BSD) worden de handelingen beschreven. Iedere handeling is vastgelegd in een gegevensblok met zes of zeven velden. Op deze wijze:
(..)
Actor: ...
Handeling: ....
Grondslag: …
Periode: ....
Product: ....
Opmerking: ....
Waardering: ….
Iedere handeling is voorzien van een uniek volgnummer. Dit BSD werd opgesteld terwijl er alreeds een Documentair Structuurplan (DSP) voorhanden was en door de Onderwijsraad in gebruik was genomen. Omdat een aantal handelingen uit het DSP in dit BasisSelectiedocument zijn verwerkt, kan de nummering afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
Een actor is een orgaan dat een rol speelt op een beleidsterrein en de bevoegdheid heeft tot het zelfstandig verrichten van handelingen op grond van attributie of delegatie. De naam die voor een actor wordt gebruikt komt overeen met de naam uit de actorenbeschrijving in het hoofdstuk Actoren. In dit BSD is er slechts één actor, nl. de Onderwijsraad.
Een handeling is een complex van activiteiten gericht op het totstandbrengen van een product, dat een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. Een actor kan handelingen via mandatering door organisatieonderdelen of -leden laten verrichten. De handelingen zijn in principe positief geformuleerd. Dat wil zeggen dat bij een handeling als ‘het vaststellen van een regeling’ ook ‘het intrekken van een regeling’ inbegrepen wordt geacht.
De grondslag of bron geeft de wet of de regeling krachtens de wet waarop een handeling is gebaseerd. Een groot aantal aangetroffen gelijksoortige grondslagen is soms samengevat of tot een keuze beperkt. Niet alle handelingen zijn gebaseerd op een grondslag. Dan is de beschrijving van de handeling ontleend aan de literatuur of bronnen. Voor enkele (algemene) handelingen is geen grondslag of bron aangetroffen.
De periode geeft aan wanneer een handeling is uitgevoerd. Hoewel het institutioneel onderzoek zich beperkt tot de periode 1980–2003 zijn handelingen waarvan de grondslag een vroegere startdatum doet vermoeden niet voorzien van een eerder gelegen jaartal. Als een handeling nog niet is beëindigd, is achter het eerste jaartal alleen een streepje gezet (bijvoorbeeld: 1997–). Deze handelingen waren bij het afsluiten van het onderzoek nog niet beëindigd. Onderhoud aan de selectielijst zal eventuele eindjaren moeten achterhalen.
Het product vormt het resultaat van de handeling.
Soms was het noodzakelijk bepaalde velden in de gegevensblokken te verduidelijken met een opmerking of toelichting.
De waardering geeft aan welke selectiebeslissing genomen moet worden ten aanzien van de neerslag van de handeling. Zie hiervoor hoofdstuk 4.
De handelingennummers die in deze selectielijst worden gebruikt zijn gebaseerd op de handelingennummers uit het Structuurplan Documentaire Informatievoorziening. Het Structuurplan Documentaire Informatievoorziening was ten tijde van het opstellen van deze selectielijst in een vergevorderd stadium, er werd feitelijk al mee gewerkt. Er is toen voor gekozen om de nummering van de selectielijst aan te passen aan de nummering van het Structuurplan Documentaire Informatievoorziening.
6. Selectielijst van de Onderwijsraad
Advisering, periode 1980 t/m 1996
Handeling: Het adviseren aan de betrokken minister over hoofdlijnen van het beleid en de wet- en regelgeving op het gebied van het onderwijs
Grondslag: Wet van 21-2-1919, houdende instelling van eenen Onderwijsraad, art. 4 (Stb. 1919, 49 zoals gewijzigd Stb. 1952, 355/Stb. 1958, 45/Stb. 1967, 386/Stb. 1983, 727/Stb. 1986, 273/Stb. 1992, 337/ingetrokken per 1-1-1997)
Periode: 1980–1996
Product: (brief)advies, rapport
Waardering: B (1)
Handeling: Het adviseren aan de betrokken minister over specifieke zaken die het onderwijs betreffen
Grondslag: Wet van 21-2-1919, houdende instelling van eenen Onderwijsraad, art. 4 (Stb. 1919, 49 zoals gewijzigd Stb. 1952, 355/Stb. 1958, 45/Stb. 1967, 386/Stb. 1983, 727/Stb. 1986, 273/Stb. 1992, 337/ingetrokken per 1-1-1997)
Periode: 1980–1996
Product: (brief)advies, rapport
Opmerking: Adviesverlening over de kwaliteit van het onderwijs en het toezicht
Waardering: B (1)
Handeling: Het (al dan niet samen met andere adviescolleges) adviseren aan de regering en de beide Kamers der Staten-Generaal over hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het terrein van het onderwijs
Grondslag: Wet op de Onderwijsraad (Stb. 1997, 220), art. 2, lid 1a
Kaderwet adviescolleges (Stb.1996, 378), art. 23
Periode: 1997–
Product: (brief)advies, rapport
Opmerking: Adviezen worden in raadscommissies voorbereid en in plenaire vergadering vastgesteld. Genoemde activiteiten maken deel uit van deze handeling
Waardering: B (1)
Handeling: Het (al dan niet samen met andere adviescolleges) adviseren aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de toepassing van wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen op het terrein van het onderwijs
Grondslag: Wet op de Onderwijsraad (Stb. 1997, 220), art. 2, lid 1b
Kaderwet adviescolleges (Stb.1996, 378), art. 23
Periode: 1997–
Product: (brief)advies, rapport
Opmerking: Adviezen worden in raadscommissies voorbereid en in plenaire vergadering vastgesteld. Genoemde activiteiten maken deel uit van deze handeling
Waardering: B (1)
Handeling: Het adviseren aan gemeentebesturen in de bij de wet genoemde gevallen over aangelegenheden die het gemeentelijke onderwijsbeleid betreffen
Grondslag: Wet op de Onderwijsraad (Stb. 1997, 220), art. 2, lid 2
Periode: 1997–
Product: (brief)advies, rapport
Opmerking: Advisering betreft huisvesting, onderwijsachterstandenbeleid, onderwijs in allochtone levende talen en schoolbegeleiding.
Adviezen worden in raadscommissies voorbereid en in plenaire vergadering vastgesteld. Genoemde activiteiten maken deel uit van deze handeling
Waardering: B (1)
Overige producten van de Onderwijsraad
Handeling: Het opstellen van verkenningen waarin langetermijnvisies op bepaalde ontwikkelingen in het onderwijs worden gegeven
Grondslag: Notitie producten van de Onderwijsraad, blz. VII/2
Kaderwet adviescolleges (Stb.1996, 378), art. 20/Reglement van orde, art. 11
Periode: 1997–
Product: rapport
Opmerking: Verkenningen worden in raadscommissies voorbereid en in plenaire vergadering vastgesteld
Waardering: B (1)
Handeling: Het verrichten van (achtergrond)studies/het opstellen van werkdocumenten op het gebied van het onderwijs
Grondslag: Notitie producten van de Onderwijsraad, blz. VII/3
Periode: 1997–
Product: rapport
Opmerking: Studies zijn wetenschappelijke analyses van bepaalde thema’s of probleemgebieden.
Werkdocumenten zijn vooral beschrijvend dan wel inventariserend van karakter en behoeven niet direct de noodzakelijke wetenschappelijke status te bevatten.
Achtergrondstudies en werkdocumenten hebben een rechtstreekse relatie met de uit te brengen adviezen
Waardering: B (1)
Algemene handelingen, vanaf 1980
Handeling: Het verstrekken van informatie aan individuele burgers, bedrijven en instellingen en overheidsorganen betreffende aangelegenheden op het terrein van de Onderwijsraad
Periode: 1980–
Product: brief
Opmerking: heeft betrekking op burgerbrieven
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het (mede) voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over congressen, symposia, workshops etc.
Grondslag: jaarverslag Onderwijsraad 2001, pag. 11 en 13
Periode: 1980–
Product: brief, rapport
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van en deelnemen aan v ergaderingen en bijeenkomsten in het kader van de door de Onderwijsraad uit te brengen adviezen
Grondslag: Kaderwet adviescolleges (Stb. 1996, 378), art. 20
Periode: 1980–
Product: agenda, notulen
Waardering: B (1)
Handeling: Het opstellen van het jaarlijkse werkprogramma
Grondslag: Kaderwet adviescolleges (Stb. 1996, 378), art. 26/Reglement van Orde, art. 5
Periode: 1945–
Opmerking: Ieder jaar dient de Onderwijsraad, in overleg met de minister, een werkprogramma op te stellen met onderwerpen waarover geadviseerd zal worden. Het programma geeft een globaal beeld van de onderwerpen die aan de orde zullen komen; in de loop van het jaar worden de adviesvraag en tijdsplanning verder gepreciseerd
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het opstellen van evaluatieverslagen
Grondslag: Kaderwet adviescolleges (Stb. 1996, 378), art. 28 lid 2/Reglement van Orde, art. 7
Periode: 1945–
Product: verslag
Opmerking: Iedere vier jaar dient de Onderwijsraad, op verzoek van de minister, een evaluatieverslag op te stellen waarin de Onderwijsraad aandacht besteedt aan zijn taakvervulling
Waardering: B (2)
Handeling: Het opstellen van jaarverslagen
Grondslag: Kaderwet adviescolleges (Stb. 1996, 378), art. 28 lid 1/Reglement van Orde, art. 6
Periode: 1945–
Product: verslag
Opmerking: Ieder jaar dient de Onderwijsraad een verslag vast te stellen van zijn werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar
Waardering: B (3)
Handeling: Het voeren van overleg met voorzitters en secretarissen van andere adviesorganen
Grondslag: Kaderwet adviescolleges (Stb.1996, 378), art. 23
Periode: 1980–
Product: agenda, notulen
Waardering: V 5 jaar
– Wet afschaffing adviesverplichtingen (Wet van 10 juli 1995 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en andere wetten in verband met de afschaffing van de verplichtingen om advies te vragen over algemene beleidsvoornemens van de rijksoverheid, waaronder regelgeving en het stellen van een dwingende termijn aan advisering, Stb. 1995, 355)
– Herzieningenwet adviesstelsel (Stb.1996, 377)
– Kaderwet adviescolleges (Stb.1996, 378)
– Wet van den 21 Februari 1919, houdende instelling van eenen Onderwijsraad (Stb. 1919, 49 zoals gewijzigd Stb. 1952, 355/Stb. 1958, 45/Stb. 1967, 386/Stb. 1983, 727/Stb. 1986, 273/Stb. 1992, 337/ingetrokken per 1-1-1997)
– Wet op de Onderwijsraad (Stb. 1997, 220)
– Reglement van Orde, gedragscode en persprotocol (Onderwijsraad), laatste wijziging 1-1-2002
– Notitie producten van de Onderwijsraad, laatste wijziging 1-1-2002
– Jaarverslagen van de Onderwijsraad, jaargangen 1994 t/m 2001
– Werkprogramma van de Onderwijsraad, 2002
– ONDER ‘WIJZEN’, vijfenzeventig jaar Onderwijsraad (1919–1994), Willem van der Ham, februari 1994 (publicatie van de Onderwijsraad).
Beleidsterrein speciaal Onderwijs
Periode: 1950–1996
(Pivotnr. 52)
Definitieve versie september 2006
Peter Brand, Digital display BV
In opdracht van de Onderwijsraad
1. Lijst met gebruikte afkortingen
AMvB: Algemene Maatregel van Bestuur
art.: artikel
Besluit blo: Besluit buitengewoon lager onderwijs
Besluit buo: Besluit buitengewoon onderwijs
BSD: Basis Selectie Document
IO: Institutioneel Onderzoek
ISOVSO: Interimwet Speciaal Onderwijs en Voortgezet Speciaal Onderwijs
KB: Koninklijk Besluit
LOM: Leer- en Opvoedingsmoeilijkheden
LOW: Lager Onderwijs Wet
MLK: Moeilijk Lerende Kinderen
OETC: Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur
OISOVSO: Overgangswet Interimwet op het Speciaal Onderwijs en het Voortgezet Speciaal Onderwijs
PI: Pedologisch Instituut
PIVOT: Project Invoering Verkorting OverbrengingsTermijn
RIO: Rapport Institutioneel Onderzoek
SO: Speciaal Onderwijs
Stcrt.: Staatscourant
Stb.: Staatsblad
ZMLK: Zeer Moeilijk Lerende Kinderen
ZMOK: Zeer Moeilijk Opvoedbare Kinderen
Het PIVOT-rapport ‘Speciaal centraal’, een institutioneel onderzoek op het gebied van het deelbeleidsterrein ‘speciaal onderwijs’, periode 1950–1996 vormt de basis voor dit basisselectiedocument (BSD).
Het rapport en het BSD zijn het resultaat van institutionele onderzoeken welke zijn uitgevoerd binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in overeenstemming met de afspraken die bij convenant van 9 februari 1995 tussen de Loco Secretaris-Generaal van het Ministerie van OCenW en de Algemene Rijksarchivaris zijn gemaakt.
Het rapport beschrijft de taken en handelingen van de verschillende actoren op het deelbeleidsterrein speciaal onderwijs.
Na bestudering van de voor het beleidsterrein van toepassing zijnde wetgeving, bleken in het Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) één of meer handelingen te ontbreken. Daarom zijn in dit BSD ook nieuwe handelingen opgenomen (1000 series). Om die reden wijkt de nummering af van hetgeen gebruikelijk is.
In dit BSD wordt de neerslag van de handelingen gewaardeerd, op basis waarvan de daadwerkelijke selectie van archiefbescheiden uitgevoerd kan worden. Onder archiefbescheiden worden zowel de papieren bescheiden als gedigitaliseerde bescheiden verstaan; deze gedigitaliseerde bestanden vallen namelijk ook onder de Archiefwet 1995.
Tevens kan dit BSD dienen als leidraad bij de inrichting of herinrichting van de documentaire informatievoorziening.
Het BSD is als volgt samengesteld:
– een korte beschrijving van het beleidsterrein
– een beschrijving van de actor Onderwijsraad
– een verantwoording van de doelstelling van de selectie en de gehanteerde criteria
– de selectielijst
Het deelbeleidsterrein speciaal onderwijs
Het deelbeleidsterrein ‘speciaal onderwijs’ omvat zowel het speciaal onderwijs als het voortgezet speciaal onderwijs.
Het deelbeleidsterrein maakt, samen met het deelbeleidsterrein ‘basisonderwijs’ deel uit van het beleidsterrein ‘Primair Onderwijs’.
In zowel het RIO als in dit BSD worden zowel de termen ‘buitengewoon onderwijs’ als ‘speciaal onderwijs’ door elkaar heen gebruikt; het betreft evenwel in beide gevallen het onderwijs aan kinderen die niet deel kunnen nemen aan het reguliere onderwijs, door maatschappelijke factoren dan wel door factoren op het gebied van het leren of van opvoedkundige aard. Het gebruik van ofwel de term ‘buitengewoon onderwijs’ ofwel de benaming ‘speciaal onderwijs’ is gerelateerd aan de periode waarin een bepaalde handeling plaatsvond: de benaming ‘speciaal onderwijs’ deed namelijk pas in 1977 (Nota Speciaal onderwijs) zijn intrede en het zou, historisch gezien, niet passen in beschrijvingen van handelingen die veel vroeger plaatsvonden.
De Lager-Onderwijswet van 1920, en met name het artikel 3, kan gezien worden als basis voor het overheidsbeleid op het gebied van het buitengewoon onderwijs. Artikel 3 spreekt namelijk van ‘kinderen, die wegens ziels- of lichaamsgebreken of uit maatschappelijk oorzaak niet in staat zijn geregeld en met vrucht het gewone onderwijs te volgen of wier gedrag het noodzakelijk maakt hun buitengewoon onderwijs te doen geven’.
Door de jaren heen verandert de terminologie; ‘buitengewoon lager onderwijs’ wordt vervangen door ‘buitengewoon onderwijs’ en later door ‘speciaal onderwijs’. Ook de doelgroep is van wisselende samenstelling; behoren bijvoorbeeld schipperskinderen tot 1985 nog bij het buitengewoon onderwijs, na die tijd vallen zij onder de werkingssfeer van de Wet op het basisonderwijs.
In de Interimwet op het Speciaal Onderwijs en Voortgezet Speciaal Onderwijs (ISOVSO) van 1982 wordt het speciaal onderwijs als volgt gedefinieerd:
Speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs zijn bedoeld voor leerlingen vanaf drie tot twintig jaar voor wie vaststaat dat overwegend een orthopedagogische of orthodidactische benadering noodzakelijk is.
De verschillende onderwijsvormen binnen deze typen onderwijs zijn toegespitst op leerlingen met zeer uiteenlopende specifieke problemen:
– –aangepast aan lichamelijke handicaps of problemen (dovenscholen, mytylscholen, ziekenhuisscholen, enz.)
– aangepast aan leerproblemen of verstandelijke handicaps (MLK, ZMLK)
– aangepast aan opvoedingsproblemen (LOM, ZMOK, PI)
De overheid, dat wil zeggen de minister belast met het onderwijs, heeft sinds 1920 de taak te zorgen dat er voldoende scholen voor speciaal onderwijs zijn, en dat er beleid ontwikkeld en uitgevoerd wordt op dit terrein. Verder moet hij zorg dragen voor de structurering en de bekostiging van het speciaal onderwijs, vernieuwingen binnen het speciaal onderwijs bevorderen en zorgdragen voor de evaluatie van het beleid.
De doelstellingen van het onderwijsbeleid op het gebied van het speciaal onderwijs zijn als volgt: het onderwijs dient te worden afgestemd op de ontwikkelingsmogelijkheden van de leerling, en dient daarom zodanig ingericht te worden dat een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen kan worden. Zo mogelijk brengt het leerlingen tot het volgen van gewoon onderwijs in scholen voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs.
Verder moet het onderwijs zich richten op de emotionele en verstandelijke ontwikkeling van de leerling binnen het speciaal onderwijs, op het ontwikkelen van creativiteit, het verwerven van kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.
De Onderwijsraad is een permanent adviesorgaan met betrekking tot de uitvoering van het landelijk beleid, ingesteld bij wet (21-02-1919, Stb. 49)8 .
De taken van de Raad zijn:
– het gevraagd en ongevraagd adviseren van de minister
– finaal advies geven in het geval van regelgeving
– toezien op de handhaving van de financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs, de samenhang in het onderwijsbeleid en regelgeving, en op de handhaving van de vrijheid van onderwijs
– het fungeren als beroepsinstantie bij geschillen tussen een school en de inspectie
De adviesverplichting is voor een groot deel vervallen bij de wet van 10-07 -1995, Stb. 355.
De selectie richt zich op de (administratieve) neerslag van het handelen door overheidsorganen, die vallen onder de werking van de Archiefwet 19959 . De selectielijst is tot stand gekomen op grond van een wettelijk voorgeschreven procedure. Deze procedure, welke zijn grondslag heeft in art. 5 van de Archiefwet 1995, is neergelegd in de artikelen 2 tot en met 5 van het Archiefbesluit 1995, Stb. 671.
De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.
In dit BSD worden de handelingen van de verschillende organen geselecteerd op hun bijdrage aan de realisering van de selectiedoelstelling. Bij de selectie gaat het er om welke gegevensbestanden, behorend bij welke handeling, en berustend bij welke actor, bewaard moeten blijven met als doel het handelen van de rijksoverheid met betrekking tot het beleidsterrein op hoofdlijnen te kunnen reconstrueren.
Het handelen van overheidsorganen bestaat uit verschillende fasen in het beleidsproces. Deze fasen zijn o.a. agendavorming, beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsvaststelling, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie. Om de reconstructie van het handelen op hoofdlijnen mogelijk te maken, dient dus vooral de neerslag van de eerste vier en de laatste fase bewaard te blijven.
De gegevensbestanden kunnen zowel uit papieren- als uit digitale documenten bestaan.
Indien de neerslag in aanmerking komt voor vernietiging dan vermeldt het BSD een V met een termijn. De termijn gaat in na expiratiedatum of afdoening van de archivistische neerslag.
Teneinde de selectiedoelstelling te operationaliseren zijn de in het Rapport Institutioneel Onderzoek geformuleerde handelingen gewogen aan de hand van de door PIVOT opgestelde selectiecriteria.
Uitgaande van de selectiedoelstelling heeft PIVOT in 1993 een lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Bij de vaststelling van deze selectiecriteria is bepaald dat de bruikbaarheid van de criteria binnen afzienbare tijd zou worden geëvalueerd. In april 1996 werd met dat doel een werkgroep samengesteld. Bij de samenstelling van de werkgroep is gezorgd voor inbreng vanuit zowel de Rijksarchiefdienst/PIVOT als vanuit de zorgdragers. Op 26 november 1996 werden de resultaten tijdens een PIVOT-themabijeenkomst gepresenteerd, waarna als gevolg van discussie nog enige aanpassingen volgden. Op 29 april 1997 werden de herziene selectiecriteria door het afdelingswerkoverleg vastgesteld, waarop zij werden aangeboden aan het Convent van rijksarchivarissen en voor advies voorgelegd aan de Raad voor Cultuur en de Permanente Commissie Documentaire Informatievoorziening Rijksoverheid (PC Din). Na verwerking van de adviezen zijn de herziene selectiecriteria vastgesteld door het Convent van Rijksarchivarissen. In dit BSD zijn de criteria van 1997 gehanteerd.
De algemene selectiecriteria zijn positief geformuleerd, het zijn bewaarcriteria. De criteria geven de handelingen aan die met een B gewaardeerd worden, en waarvan de neerslag dus overgebracht dient te worden. De neerslag van de handelingen die met een V gewaardeerd worden, wordt niet overgebracht en kan op termijn vernietigd worden.
De volgende algemene selectiecriteria worden door het Nationaal Archief gehanteerd om permanent te bewaren handelingen te selecteren:
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan: agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van het beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij de terugkoppeling van beleid.
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren.
Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.
4. Handelingen betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt.
Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.
6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten.
Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.
Naast de algemene criteria kunnen er ten aanzien van bepaalde handelingen, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstellingen, in een BSD beleidsterreinspecifieke criteria worden geformuleerd, die met behulp van de algemene criteria niet kunnen worden gewaardeerd.
Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.
Op 7 april 2006 is het ontwerp-BSD door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1 juli 2006 lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van het Ministerie van OC&W en de regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.
Op 24 augustus 2006 bracht de RvC advies uit (kenmerk arc-2006.03077/10), hetwelk [naast enkele tekstuele correcties] aanleiding heeft gegeven tot de volgende wijzigingen in de ontwerp-selectielijst:
– de waardering van de handelingen 1001, 22, 51, 66, 68, 70, 76, 82, 88, 219, 268, 270, 286, 1005, 380, 382 wordt gewijzigd van ‘B (1)’ naar ‘V, 5 jaar’.
Daarop werd het BSD op 26 september 2006 door de algemene rijksarchivaris, namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld (C/S/06/2361).
In dit BasisSelectiedocument (BSD) worden de handelingen beschreven. Iedere handeling is vastgelegd in een gegevensblok met zes of zeven velden. Op deze wijze:
(..)
Actor: ....
Handeling: ....
Grondslag: ....
Periode: ....
Product: ....
Opmerking: ....
Waardering: ….
Iedere handeling is voorzien van een uniek volgnummer. Dit BSD werd opgesteld terwijl er alreeds een Documentair Structuurplan (DSP) voorhanden was en door de Onderwijsraad in gebruik was genomen. Omdat een aantal handelingen uit het DSP in dit BasisSelectiedocument zijn verwerkt, kan de nummering afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
Een actor is een orgaan dat een rol speelt op een beleidsterrein en de bevoegdheid heeft tot het zelfstandig verrichten van handelingen op grond van attributie of delegatie. De naam die voor een actor wordt gebruikt komt overeen met de naam uit de actorenbeschrijving in het hoofdstuk Actoren. In dit BSD is er slechts één actor, nl. de Onderwijsraad.
Een handeling is een complex van activiteiten gericht op het totstandbrengen van een product, dat een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. Een actor kan handelingen via mandatering door organisatieonderdelen of -leden laten verrichten. De handelingen zijn in principe positief geformuleerd. Dat wil zeggen dat bij een handeling als ‘het vaststellen van een regeling’ ook ‘het intrekken van een regeling’ inbegrepen wordt geacht.
De grondslag of bron geeft de wet of de regeling krachtens de wet waarop een handeling is gebaseerd. Een groot aantal aangetroffen gelijksoortige grondslagen is soms samengevat of tot een keuze beperkt. Niet alle handelingen zijn gebaseerd op een grondslag. Dan is de beschrijving van de handeling ontleend aan de literatuur of bronnen. Voor enkele (algemene) handelingen is geen grondslag of bron aangetroffen.
De periode geeft aan wanneer een handeling is uitgevoerd. Hoewel het institutioneel onderzoek zich beperkt tot de periode 1980–2003 zijn handelingen waarvan de grondslag een vroegere startdatum doet vermoeden niet voorzien van een eerder gelegen jaartal. Als een handeling nog niet is beëindigd, is achter het eerste jaartal alleen een streepje gezet (bijvoorbeeld: 1997–). Deze handelingen waren bij het afsluiten van het onderzoek nog niet beëindigd. Onderhoud aan de selectielijst zal eventuele eindjaren moeten achterhalen.
Het product vormt het resultaat van de handeling.
Soms was het noodzakelijk bepaalde velden in de gegevensblokken te verduidelijken met een opmerking of toelichting.
De waardering geeft aan welke selectiebeslissing genomen moet worden ten aanzien van de neerslag van de handeling.
6. Selectielijst van de Onderwijsraad (periode 1950–1996)
Handelingen betreffende het speciaal onderwijs (so)
– De inhoud van het speciaal onderwijs; algemene bepalingen
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs inzake aspecten van het beleid op het gebied van o.a. het (voortgezet) speciaal onderwijs
Periode: 1950–1996
Grondslag: Wet van 1-02-1919, art. 4
Product: adviezen
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs inzake nadere voorschriften betreffende ondersteunende werkzaamheden van ouders binnen het speciaal onderwijs
Periode: 1985–1993
Grondslag: ISOVSO, art. 38
Product: advies
Waardering: B (1)
Toelating tot het (voortgezet) speciaal onderwijs
Handeling: het adviseren van de minisater van Onderwijs over de toelating van kinderen tot het speciaal onderwijs
Periode: 1985–
Grondslag: ISOVSO, art. 10
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs inzake de samenstelling van de commissies van onderzoek ten behoeve van het speciaal onderwijs
Periode: 1967–1985
Grondslag: Besluit buo, art. 7
ISOVSO, art. 33 en 33a
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over voorschriften waaraan een onderzoek van de commissie van onderzoek moet voldoen
Periode: 1984–1985
Grondslag: OISOVSO, Q, lid 2
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de voorschriften waaraan onderwijskundige rapporten moeten voldoen
Periode: 1985–
Grondslag: ISOVSO, art. 34, lid 2
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs bij geschillen tussen het schoolbestuur voor buitengewoon onderwijs en de (hoofd)inspecteur over het al dan niet verwijderen van een leerling
Periode: 1950–1996
Grondslag: Besluit blo, art. 4, lid 3
Besluit buo, art. 7, lid 7
Wet van 12-05-1993, art. 33a, lid 4
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– De inhoud van het speciaal onderwijs; leer- en schoolwerkplan, lesrooster en activiteitenplan
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over een te verlenen vergunning aan het schoolbestuur van een school voor buitengewoon onderwijs om af te wijken van het wettelijk bepaalde in het leerplan
Periode: 1950–
Grondslag: betreffende het bijzonder onderwijs:
Besluit blo , art. 9, lid 2
Besluit buo 1,art. 26, lid 7
betreffende het openbaar onderwijs:
Besluit buo, art. 21, lid 7
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het beslissen in geschillen tussen de hoofdinspecteur en het schoolbestuur over het leerplan, het lesrooster of de regeling van de vakantietijden
Periode: 1950–
Grondslag: Besluit blo, art. 9, lid 4
Besluit buo 1967, art. 27, lid 3
Product: beschikking
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over een te verlenen goedkeuring aan het schoolbestuur betreffende afwijkingen in het vakkenpakket op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs
Periode: voortgezet) speciaal onderwijs
Periode: 1985
Grondslag: ISOVSO, art. 15
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over geschillen tussen inspectie en schoolbestuur betreffende het voldoen aan de wettelijke voorschriften van het schoolwerkplan en/of het activiteitenplan
Periode: 1985–
Grondslag: ISOVSO, art. 21, lid 4
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het vakkenpakket voor meervoudig gehandicapte kinderen
Periode: 1985–
Grondslag: ISOVSO, art. 14
Product: advies
Waardering: B (1)
– Aparte bepalingen voor het voortgezet speciaal onderwijs
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het maximum aantal vakken en de combinatie van deze vakken binnen het voortgezet speciaal onderwijs
Periode: 1982–1985
Grondslag: ISOVSO, art. 13, lid 4
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het vakkenpakket binnen het voortgezet speciaal onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen
Periode: 1982–1987
Grondslag: ISOVSO, art. 13, lid 5
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de regels betreffende de stages voor leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs
Periode: 1978–1985
Grondslag: Besluit van 06-11-1978, art. 21, lid 7
ISOVSO, art. 16, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– De bevoegdheid tot het geven van speciaal onderwijs
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs betreffende het verlenen van de bevoegdheid tot het geven van speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs
Periode: (1919) 1950–
Grondslag: Wet van 21-02–1919, art. 4
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een kwalificatieverklaring voor een vak waarvoor nog geen bewijs van bekwaamheid is aan-gewezen
Periode: 1988–1991
Grondslag: ISOVSO, art. 3, lid 6
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de geldigheid van aanvullende bewijzen van bekwaamheid ten behoeve van het geven van (voortgezet)speciaal onderwijs
Periode: 1985–1995
Grondslag: ISOVSO, art. 111, lid 8
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– Het geven van onderwijs in de eigen taal- en cultuur van leerlingen
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van de bevoegdheid tot het geven van onderwijs in de taal en cultuur van leerlingen met een niet-Nederlandse achtergrond binnen het (voortgezet) speciaal onderwijs
Periode: 1985–
Grondslag: ISOVSO, art. 3, lid 5
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het bepalen welke leerlingen met een niet-Nederlandse achtergrond in aanmerking komen voor onderwijs in taal-en cultuur van het land van oorsprong
Periode: 1982–1985
Grondslag: ISOVSO, art. 18, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het bepalen welke bewijzen van bekwaamheid bevoegdheid verlenen tot het geven van OETC-onderwijs
Periode: 1984–1995
Grondslag: OISOVSO, art. 111, lid 7
Product: advies
Waardering: B (1)
– Ambulante begeleiding, symbiose-onderwijs
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over symbiose-onderwijs, ambulante begeleiding en leerlingentelling
Periode: 1984–1995
Grondslag: OISOVSO, art. 19a
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de jaarlijkse bijdrage in de kosten van een school voor buitengewoon lager onderwijs
Periode: 1950–1996
Grondslag: Besluit blo 1949, art. 3
Besluit buo 1967, art.173
ISOVSO, art. 59, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het bekostigen van een school of afdeling voor voortgezet buitengewoon onderwijs
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 173, lid 3
Besluit van 19-09-1983, art. D, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het niet meetellen van scholen of leerlingen voor de berekening van vergoedingsbedragen voor een schoolsoort van openbaar buitengewoon onderwijs
Periode: 1955–1967
Grondslag: Besluit van 26-11-1955, art. 33a, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de hoogte van het vergoedingsbedrag per leerling binnen het bijzonder buitengewoon onderwijs
Periode: 1955–1967
Grondslag: Besluit van 26-11-1955, art. 34a, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het minimum aantal leerlingen van een school voor buitengewoon onderwijs dat nodig is voor het verkrijgen van een vergoeding
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo, art. 173, lid 4
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het toekennen van een vergoeding aan een school voor buitengewoon onderwijs welke een te laag aantal leerlingen heeft
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 173, lid 5
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van Gedeputeerde Staten over de hoogte van het vergoedingsbedrag per leerling van een school voor buitengewoon onderwijs
Periode: 1950–
Grondslag: Besluit blo 1949, art. 32, lid 3
Besluit buo 1967, art. 186, lid 6
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het buiten aanmerking laten van een openbare school voor buitengewoon onderwijs bij de vaststelling van de vergoedingsbedragen per leerling
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 188, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het vergoedingsbedrag per leerling voor de administratiekosten van bijzondere scholen voor buitengewoon onderwijs
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 189, lid 8
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verhogen van het vergoedingsbedrag per leerling van een bijzondere school voor buitengewoon onderwijs
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 190, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van Gedeputeerde Staten over beroepszaken betreffende vergoedingen aan bijzondere scholen voor buitengewoon onderwijs
Periode: 1967–
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 191, lid 8
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan een school voor dove kinderen om een afzonderlijke afdeling aan de school te verbinden voor kinderen die naast doofheid ook aan een ander gebrek lijden, dat niet het gevolg is van de doofheid
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 36, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan een school voor slechthorende kinderen om een afzonderlijke afdeling aan de school te verbinden voor leerlingen die naast slechthorendheid ook aan een ander gebrek lijden dat niet het gevolg is van de slechthorendheid
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 42, lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan een school voor ernstig spraakgebrekkige kinderen om een afzonderlijke afdeling aan de school te verbinden voor leerlingen die naast hun spraakgebrek ook aan een ander gebrek lijden, dat niet voortvloeit uit hun spraakgebrek
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 49, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan een school voor blinde kinderen om een afzonderlijke afdeling aan de school te verbinden voor leerlingen die naast hun blindheid ook aan een ander gebrek lijden, dat niet voortvloeit uit hun blindheid
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 55, lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan een school voor lichamelijk gebrekkige kinderen om een afzonderlijke afdeling aan de school te verbinden voor leerlingen die naast hun lichamelijke handicap, aan een ander gebrek lijden, dat niet voortvloeit uit hun lichamelijke handicap
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 69, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan school voor ziekelijke kinderen om een afzonderlijke afdeling aan de school te verbinden voor ziekelijke leerlingen die naast hun ziekte, ook aan een ander gebrek lijden, dat niet voortvloeit uit hun ziekte
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 81, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan een school voor debiele kinderen om een afzonderlijke afdeling aan de school te verbinden voor leerlingen die naast hun zwakzinnigheid, ook lijden aan een ander gebrek, dat niet voortvloeit uit hun zwakzinnigheid
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 94, lid 5
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan een school voor imbeciele kinderen om een afzonderlijke afdeling aan de school te verbinden voor leerlingen die naast hun zwakzinnigheid, ook lijden aan een ander gebrek, dat niet voortvloeit uit hun zwakzinnigheid
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo, art. 102, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan het schoolbestuur van een school verbonden aan een gesticht, en bestemd voor zwakzinnige leerlingen, om een afzonderlijke afdeling aan de school te verbinden voor leerlingen, die naast hun zwakzinnigheid ook lijden aan een ander gebrek, dat niet voortvloeit uit hun zwakzinnigheid
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 108, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan een school voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen om een afzonderlijke afdeling aan de school te verbinden voor leerlingen die lijden aan een zintuiglijk, lichamelijk of geestelijk gebrek
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 113, lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan een school verbonden aan een inrichting, als bedoeld in art. 5 van de Beginselenwet van de kinderbescherming, om een afzonderlijke afdeling aan de school te verbinden voor leerlingen die lijden aan een zintuiglijk, lichamelijk of geestelijk gebrek
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 119, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan scholen verbonden aan pedologische instituten, om een afzonderlijke afdeling aan de school te verbinden voor leerlingen die in het instituut zijn opgenomen, en die in meer dan één opzicht gehandicapt zijn en waarvan geen oorzakelijk verband geconstateerd is tussen de verschillende gebreken
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 126, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan een school voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, om een afzonderlijke afdeling aan de school te verbinden voor leerlingen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden die bovendien nog lijden aan een ander gebrek
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 133, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan een school voor meervoudig gebrekkige kinderen
Periode: 1967–1988
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 147
Besluit van 14-12-1972, Stb. 745, houdende wijziging van het besluit buo 1967, art. 140
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de beëindiging van de bekostiging van een (bijzondere of openbare) school voor speciaal onderwijs
Periode: 1985–
Grondslag: ISOVSO, art. 103, art. 104
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het adviseren van Gedeputeerde Staten over beroepszaken betreffende de toekenning van vervoerskosten aan ouders in verband met schoolbezoek
Periode: 1985–
Grondslag: ISOVSO, art. 54
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– Kinderen van trekkende bevolking; bekostiging
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over een te verlenen ontheffing aan een school voor ligplaatsonderwijs inzake het minimum aantal leerlingen
Periode: 1950–
Grondslag: Besluit blo 1949, art. 146, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het voortzetten van de rijksbijdrage voor scholen voor continu- of ligplaatsonderwijs of voor woonwagenkampkinderen in geval dat het leerlingaantal onder de minimumgrens gedaald is
Periode: 1955–
Grondslag: Besluit van 26-11-1955, art. 147, lid 4
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren over het voortzetten van de verlening van een rijksbijdrage aan scholen voor schipperskinderen met een te laag aantal leerlingen na januari 1952
Periode: 1950–
Grondslag: Besluit blo 1949, art. 156, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan het schoolbestuur van een school voor continu-onderwijs aan schipperskinderen, om de leerstof voor de kernafdeling over zes jaren te verdelen in plaats van over vijf jaren
Periode: 1967–1977
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 141, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan het schoolbestuur van een school voor ligplaatsonderwijs aan schipperskinderen, om de leerstof voor de afdeling continu-onderwijs over zes jaren te verdelen in plaats van over vijf jaren
Periode: 1967–1977
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 148, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een rijksbijdrage aan het schoolbestuur van een school voor kinderen van kermisexploitanten om de leerstof te verdelen over zes jaren in plaats van over vijf jaren
Periode: 1967–1972
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 162, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het voorbereiden van voorschriften betreffende de aanvang van de bekostiging van scholen die voorkomen op het plan van scholen
Periode: 1985–1995
Grondslag: ISOVSO, art. 72, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– Aanvullende middelen ter bestrijding van onderwijsachterstanden
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het voorbereiden van nadere voorschriften omtrent de criteria waaraan het leerlingenbestand van een school voor speciaal onderwijs dient te voldoen in het kader van de vaststelling van de onderwijsachterstanden
Periode: 1993–1995
Grondslag: Wet van 21-04-1993, art. 107a, lid 8
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het voorbereiden van nadere voorschriften omtrent het landelijke beleidskader betreffende de onderwijsachterstanden
Periode: 1993–1995
Grondslag: Wet van 21-04-1993, art. 107a, lid 9
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het nader aangeven wat onder ‘ander onderwijs’ kan worden begrepen
Periode: 1984–1995
Grondslag: OISOVSO, art. 88g
Product: advies
Waardering: B (1)
Bekostiging voorzieningen in de huisvesting
Handeling: het adviseren van Gedeputeerde Staten over beroepszaken betreffende de totstandkoming van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting
Periode: 1985–
Grondslag: ISOVSO, art. 82
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Bekostiging voorzieningen in de huisvesting met toepassing van LONDO
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het instellen van een adviesgroep welke zal adviseren over de programma’s van eisen
Periode: 1992–
Grondslag: Wet van 18-06-1992, art. 88j, lid 7
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– Vergoeding voor uitgaven van oude eigendoms- en huurscholen
Handeling: het benoemen van een deskundige die zitting zal nemen in een commissie, die als taak heeft een schatting te geven voor de vergoeding voor en buitengebruikstelling van oude eigendoms- en huurscholen
Periode: 1989–
Grondslag: Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO 1987, Stb. 617, art. 57
Product: beschikking
Waardering: V 1 nadat de commissie ontbonden is
Bekostiging materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs inzake het beslissen over een verzoek van het schoolbestuur van een school voor speciaal onderwijs tot verhoging van het vergoedingsbedrag voor de materiële instandhouding wegens bijzondere omstandigheden
Periode: 1988–
Grondslag: Wet van 23-12-1987, art. 98, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs bij het stellen van regels over het aantal leraren per school en het bepalen in welke gevallen niet-onderwijzend personeel aan de school werkzaam kan zijn
Periode: 1985–
Grondslag: ISOVSO, art. 23, art. 24
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het bepalen dat een lager aantal onderwijzers werkzaam zal zijn op een school voor buitengewoon onderwijs dan voordien bepaald was op grond van het leerlingenaantal
Periode: 1967–1985
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 15, lid 6
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Bekostiging van de uitgaven van personeel
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verhogen of verlagen van de vergoeding voor personeelskosten binnen het buitengewoon onderwijs in geval van toename of afname van het leerlingenaantal of andere bijzondere omstandigheden
Periode: 1950–
Grondslag: Besluit blo 1949, art. 23, lid 2 en 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het verlenen van een vergoeding aan een school voor buitengewoon onderwijs ten behoeve van de aanstelling van een of meer extra onderwijzers voor een jaar of een gedeelte ervan
Periode: 1967–
Grondslag: Besluit buo 1967, art. 174, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het voorbereiden van regels om per schoolsoort de grondslag te kunnen vaststellen van de formatie voor de reguliere taken van de school voor speciaal onderwijs, met inbegrip van de formatieve fricties, en de formatie voor speciale doeleinden
Periode: 1992–1995
Grondslag: Wet van 27-02-1992, Stb. 113, art. 93a, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het voorbereiden van regels die het mogelijk maken om extra formatie toe te kennen aan scholen waarvan het leerlingenaantal gedurende het schooljaar meer toeneemt dan verwacht
Periode: 1992–1995
Grondslag: Wet van 27-02-1992, Stb. 113, art. 93a, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Internationaal onderwijsbeleid
– Buitenlandse bewijzen van bekwaamheid
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het gelijkstellen van een in Suriname verworven bewijs van bekwaamheid met een overeenkomstig bewijs van bekwaamheid dat in Nederland is behaald
Periode: 1950–1985
Grondslag: tot 1985: LOW 1920, art. 129 ter, lid 2
Product: advies, nr. O.R. 95278 OVO van 09-07-1981
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het gelijkstellen van een in Suriname verworven bewijs van bekwaamheid met een overeenkomstig bewijs van bekwaamheid dat in Nederland is behaald
Periode: 1985–1987
Grondslag: ISOVSO, art. 3, lid 3
Product: advies, nr. O.R. 5/287P van 04-12-1986
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het gelijkstellen van een in de Nederlandse Antillen of Aruba verworven bewijs van bekwaamheid met een overeenkomstig bewijs van bekwaamheid dat in Nederland is behaald
Periode: 1950–1985
Grondslag: tot 1985: LOW 1920, art. 129 ter, lid 2
Product: advies, nr. O.R. 95278 OVO van 09-07-1981
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het gelijkstellen van een in de Nederlandse Antillen of Aruba verworven bewijs van bekwaamheid met een overeenkomstig bewijs van bekwaamheid dat in Nederland is behaald
Periode: 1985–1987
Grondslag: ISOVSO, art. 3, lid 3
Product: advies, nr. O.R. 5/287 P van 04-12-1986
Waardering: B (1)
– Schuurman en Jordens, 7-IV, Interimwet op het Speciaal Onderwijs en het Voortgezet Speciaal Onderwijs, 1995
– Schuurman en Jordens, 7-VI, Overige regelgeving bij de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, Overgangswet ISOVSO, 1995
– Schuurman en Jordens, 7a, L.O.-Wet 1920 (besluiten en beschikkingen) 1965
– Schuurman en Jordens, 7a, L.O.-Wet 1920 (besluiten en beschikkingen) 1985
– Schuurman en Jordens, 60, Onderwijswetgeving Algemeen, 1995.
Beleidsterrein wetenschappelijk Onderwijs
Periode: (1945) 1960–1997
(Pivotnr. 55)
Definitieve versie september 2006
Peter Brand, Digital display BV
In opdracht van de Onderwijsraad
1. Lijst met gebruikte afkortingen
ACO: Adviescommissie Onderwijsaanbod
art.: artikel
BSD: Basis Selectie Document
CROHO: Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs
HO: Hoger Onderwijs
HOOP: Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan
OCenW: Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
OU: Open Universiteit
PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn
RIO: Rapport Institutioneel Onderzoek
Stb.: Staatsblad
Stcrt: Staatscourant
WHW: Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (Stb. 1992, 593)
WO: Wetenschappelijk onderwijs
WUB: Wet universitaire bestuurshervorming 1970 (Stb. 1970, 601)
WWO-1: Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs (Stb. 1960, 559)
WWO-2: Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs (Stb. 1985, 562)
Het PIVOT-rapport ‘Een academische zaak, deel II’, een institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein wetenschappelijk onderwijs, periode (1945) 1960–1997 vormt de basis voor dit basisselectiedocument (BSD).
Het rapport is het resultaat van institutionele onderzoeken welke zijn uitgevoerd binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in overeenstemming met de afspraken die bij convenant van 9 februari 1995 tussen de Secretaris-Generaal van het Ministerie van OCenW en de Algemene Rijksarchivaris zijn gemaakt, inzake de overbrenging en overdracht van na 1945 gevormde archieven.
Het rapport beschrijft de taken en handelingen van de verschillende actoren op het beleidsterrein wetenschappelijk onderwijs.
Na bestudering van de voor het beleidsterrein van toepassing zijnde wetgeving, bleken in het Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) één of meer handelingen te ontbreken. Daarom zijn in dit BSD ook nieuwe handelingen opgenomen (1000 series). Om die reden wijkt de nummering af van hetgeen gebruikelijk is.
In dit BSD wordt de neerslag van de handelingen gewaardeerd, op basis waarvan de daadwerkelijke selectie van archiefbescheiden uitgevoerd kan worden. Onder archiefbescheiden worden zowel de papieren bescheiden als gedigitaliseerde bescheiden verstaan; deze gedigitaliseerde bestanden vallen nl. ook onder de Archiefwet 1995.
Tevens kan dit BSD als leidraad dienen bij de inrichting of herinrichting van de documentaire informatievoorziening.
Het BSD is als volgt samengesteld:
– een korte beschrijving van het beleidsterrein
– een beschrijving van de actoren Onderwijsraad en ACO
– een verantwoording van de doelstelling van de selectie en de gehanteerde criteria
– de selectielijsten
Wetenschappelijk onderwijs omvat het onderwijs dat gericht is op de voorbereiding tot de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis.
De belangrijkste wetten op het beleidsterrein wetenschappelijk onderwijs van 1960 zijn:
Wet op het wetenschappelijk onderwijs (WWO-1) (Stb. 1960, 559);
Deze werd gedeeltelijk ingetrokken bij invoering van de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs (WWO-2) (Stb. 1985, 562) zoals gewijzigd bij wet van 26 juni 1986 (Stb. 1986, 388);
Deze wet werd ingetrokken door de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) (Stb. 1992, 593).
De wet- en regelgeving kent verschillende bepalingen voor de onderscheiden instellingen voor wetenschappelijk onderwijs. Deze instellingen zijn:
bekostigde universiteiten en hogescholen
De bekostigde universiteiten en hogescholen worden bij wet ingesteld. Met de invoering van de WWO-1 verkregen zij rechtspersoonlijkheid. Zij staan vermeld in de WWO-1 en 2 en de WHW.
De bekostigde universiteiten hebben het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs en het verrichten van wetenschappelijk onderzoek tot taak. In elk geval verzorgen zij initiële opleidingen, verrichten zij wetenschappelijk onderzoek, voorzien zij in de opleiding tot wetenschappelijk onderzoeker of technologisch ontwerper en dragen zij kennis over ten behoeve van de maatschappij. Er zijn:
– bekostigde openbare rijksuniversiteiten en technische rijkshogescholen
Leiden, Groningen, Utrecht, Delft, Wageningen, Eindhoven, Enschede, (vanaf 1973) Rotterdam en (vanaf 1975) Maastricht
– bekostigde gemeentelijke universiteit
Amsterdam
– bekostigde bijzondere universiteiten
Amsterdam, uitgaande van de Vereniging voor christelijk wetenschappelijk onderwijs
Nijmegen, uitgaande van de Stichting Katholieke Universiteit
Tilburg, uitgaande van de Stichting Katholieke Universiteit Brabant
tot 1973 Rotterdam
De term universiteit verwees naar ‘algemeen’ ; op een universiteit werd in meer dan drie takken van wetenschap (= faculteiten) onderwezen. De hogescholen kenden slechts één faculteit. In wet- en regelgeving waren de bekostigde universiteiten en hogescholen echter volledig gelijksoortig. Het onderscheid universiteit – hogeschool is met de invoering van de WWO-2 in 1986 komen te vervallen. Vandaar dat in dit onderzoek voor de overzichtelijkheid louter voor de term universiteit gekozen is. Met deze term worden ook de technische rijkshogescholen (nu universiteiten) bedoeld.
Academische ziekenhuizen hebben sinds de invoering van de wijzigingswet op de WWO-1 (Stb. 1969, 389) rechtspersoonlijkheid. Zij zijn verbonden aan universiteiten.
Academische ziekenhuizen zijn werkzaam op het gebied van de patiëntenzorg en staan mede ten dienste van het wetenschappelijk geneeskundig onderwijs en onderzoek (het opleiden van student tot arts, verzorgen van de beroepsopleiding van arts tot specialist, bij- en nascholing van verpleegkundigen en paramedici en post-academisch onderwijs alsmede fundamenteel en toegepast klinisch onderzoek). Dit is de zogenaamde werkplaatsfunctie voor de medische faculteit. Voor het beleid en de bekostiging daarvan is de Minister van OCenW verantwoordelijk.
Er zijn academische ziekenhuizen bij:
– bekostigde openbare universiteiten
Leiden, Groningen, Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en Maastricht
– bekostigde bijzondere universiteit
Amsterdam
Met de Wet op de Open Universiteit (Stb. 1984, 573) werd in 1984 de Open Universiteit in Heerlen opgericht.
Op de Open Universiteit wordt wetenschappelijk- en hoger beroepsonderwijs gegeven. Zij verzorgt deze in de vorm van afstandsonderwijs. Met de wet van 25 juni 1997 (Stb. 1997, 284) kreeg de Open Universiteit een nieuwe taak erbij: het leveren van een bijdrage aan de vernieuwing van het hoger onderwijs.
Krachtens respectievelijk art. 118 lid 1 WWO-1, art. 223 lid 1 WWO-2 en art. 1.11 en 6.9 WHW kunnen instellingen voor wetenschappelijk onderwijs tot universiteit aangewezen worden. Het getuigschrift van de aangewezen universiteit geeft recht op de beschermde titulatuur. Enkele aangewezen universiteiten zijn:
– Opleidingsinstituut voor bedrijfskunde, van de Stichting Nijenrode te Breukelen
– Universiteit van Humanistiek van de Stichting Universiteit van Humanistiek te Utrecht
Een openbare universiteit kon met één of meerdere universiteiten bij gemeenschappelijke regeling een interuniversitair instituut oprichten ten behoeve van wetenschappelijk onderwijs of onderzoek. Het instituut bezat rechtspersoonlijkheid. Met de invoering van de WWO-2 in 1986 werden de interuniversitaire instituten opgeheven.
Afbakening met andere beleidsterreinen
Het beleidsterrein Wetenschappelijk Onderwijs heeft raakvlakken met andere beleidsterreinen. In deze paragrafen wordt aangegeven welke handelingen in dit RIO beschreven staan en welke in andere RIO’s behandeld worden. De grenzen zijn niet altijd helder, vaak is er ook om praktische redenen voor een bepaalde afbakening gekozen.
Een Academische Zaak, Deel II – Een Academische Zaak, Deel I
Het onderhavige RIO, Een Academische Zaak, Deel II, geeft een beschrijving van het handelen van alle rijksorganen op het beleidsterrein Wetenschappelijk Onderwijs. In het RIO Academische Zaak, Deel I10 , wordt het handelen van de openbare en bijzondere universiteiten op het beleidsterrein wetenschappelijk onderwijs sinds 1985 beschreven. Dit onderscheid is een gevolg van afspraken die tussen de universiteiten, het Ministerie van OCenW en de Rijksarchiefdienst zijn gemaakt.
Op het moment van schrijven werd het RIO Een Academische Zaak, Deel I, aangevuld met het handelen van de Open Universiteit. In onderhavig RIO worden wel de instelling en regelgeving van openbare en bijzondere universiteiten en de Open Universiteit beschreven maar niet het handelen van organen van deze universiteiten.
Om de sterke samenhang tussen beide onderzoeken tot uitdrukking te brengen, dragen beide onderzoeken dezelfde titel.
Wetenschappelijk Onderwijs – Wetenschappelijk Onderzoek
De voorbereiding van het wetenschappelijk onderwijsbeleid vindt plaats in samenhang met het de beleidsvoorbereiding van het wetenschappelijk onderzoek op universiteiten. Hetzelfde geldt voor de planning en bekostiging van wetenschappelijk onderwijs en wetenschappelijk onderzoek aan universiteiten. Voorts werd het wetenschappelijk onderzoek aan universiteiten in dezelfde wetgeving geregeld als het wetenschappelijk onderwijs.
Het wetenschappelijk onderwijs wordt aan universiteiten in samenhang met het wetenschappelijk onderzoek gedoceerd. Hoogleraren, wetenschappelijk medewerkers en assistenten in opleiding geven onderwijs en beoefenen de wetenschap.
Desondanks is er voor gekozen het wetenschappelijk onderzoek in een afzonderlijk RIO te beschrijven. Het leeuwendeel van het wetenschappelijk onderzoek vindt immers in andere instituten dan de universiteiten plaats. Organen als het Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), de Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen (KNAW) en de Koninklijke Bibliotheek (KB) zijn belangrijke actoren op dit beleidsterrein. Het wetenschappelijk onderzoek wordt grotendeels gestuurd door het wetenschapsbeleid, een andere sector dan het wetenschappelijk onderwijsbeleid. Ook organisatorisch is er binnen het Ministerie van OCenW een onderscheid tussen een eenheid ‘wetenschappelijk onderwijs’ en een eenheid ‘wetenschappen’. Voorts wordt in de Rijksbegroting wetenschappelijk onderwijs afgezonderd van onderzoek en wetenschapsbeleid. Om de omvang van onderhavig onderzoek te beperken wordt er een afzonderlijk RIO Wetenschappelijk Onderzoek geschreven.
Wetenschappelijk Onderwijs – Hoger Beroepsonderwijs
Sinds 1993, de invoering van de WHW (Stb. 1992, 593), wordt het hoger beroepsonderwijs in dezelfde wet geregeld als het wetenschappelijk onderwijs. Het proces van samensmelting van beide onderwijsvormen is reeds met de wet doorstroming HBO-WO uit 1979 (Stb. 1979, 301) in gang gezet. Het HBO was echter vanaf het begin van de onderzoeksperiode (1960) in andere wetgeving geregeld:
– 1919–1962 in de Wet op het Nijverheidsonderwijs
– 1963–1985 in de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO)
– 1985–1992 in de Wet op het Hoger Beroepsonderwijs (WHBO)
Vanuit historisch oogpunt ligt een afbakening van het HBO voor de hand. Het HBO zal in een ander RIO beschreven worden. In de toekomst, bij het onderhoud van RIO’s en BSD’s voor de periode na 1997, kan men er voor kiezen beide terreinen te integreren in één onderzoek.
Wetenschappelijk Onderwijs – Agrarisch Onderwijs
De handelingen van de Minister van Landbouw ten opzichte van de rijkslandbouwhogeschool te Wageningen tot 1992 zijn beschreven in het RIO Agrarisch Onderwijs11 . In onderhavig RIO worden de handelingen van de periode daarna geanalyseerd. Deze scheiding is aangebracht omdat de Minister van Landbouw gaandeweg minder het onderwijsbeleid bepaald heeft. Tot 1967 wordt het wetenschappelijk landbouwonderwijs bij afzonderlijke wet geregeld. Bij wet van 20 december 1967 (Stb. 1967, 684) wordt de regeling van dit landbouwonderwijs bij de WWO-1 gevoegd. Sindsdien gelden in veel gevallen dezelfde bepalingen voor het wetenschappelijk landbouwonderwijs als voor het reguliere wetenschappelijke onderwijs. Vanaf 1992, met de invoering van de WHW (Stb. 1992, 593) is het hogere landbouwonderwijs volledig gelijkgeschakeld met het overige hogere onderwijs.
Wetenschappelijk Onderwijs – Studiefinanciering
Binnen het Ministerie van OCenW is een institutioneel onderzoek naar het deelbeleidsterrein studiefinanciering verricht: het RIO Leergeld12 . In Leergeld worden de handelingen betreffende de financiële ondersteuning van studenten beschreven. Het kan daarbij gaan om beurzen, giften en leningen. Deze zaken worden in onderhavig onderzoek dus buiten beschouwing gelaten. De beurzen die in het kader van specifieke programma’s worden verstrekt, zoals bijvoorbeeld ERASMUS, worden in dit RIO beschreven.
Wetenschappelijk Onderwijs – Beheer van de rijksbegroting
In dit RIO wordt de bekostiging van het wetenschappelijk onderwijs beschreven, voor zover het beleidsterrein specifiek is. Voor de procedure van het vaststellen van de rijksbegroting voor het wetenschappelijk onderwijs wordt verwezen naar het RIO Per slot van rijksrekening13 .
Wetenschappelijk Onderwijs – Personeelsbeleid
Binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken zal een RIO betreffende Personeelzaken samengesteld worden. Hierin wordt onder andere de aanstelling en beloning conform het ambtenarenrecht beschreven. In onderhavig RIO wordt niet op deze zaken ingegaan. Binnen het wetenschappelijk onderwijs kent men naast het Algemeen Rijksambtenaren Reglement (ARAR) eigen rechtspositiebesluiten. De rechtspositiebesluiten van 1960, 1984 en 1987 worden behandeld in het RIO betreffende Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit. Wel wordt in dit RIO de aanstelling van specifieke ambtenaren of benoeming van commissieleden, zoals hoogleraren of leden van de Adviescommissie Onderwijsaanbod beschreven evenals de vaststelling van rechtspositieregels voor bovengenoemde personen.
Wetenschappelijk Onderwijs – Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit
Binnen het Ministerie van OCenW zal een afzonderlijk RIO betreffende Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit samengesteld worden. Hierin worden tevens de rechtpositiereglementen behandeld. Deze elementen blijven in dit RIO dus buiten beschouwing.
Wetenschappelijk Onderwijs – Instellingen binnen het Onderwijs
Binnen het taakgebied Onderwijs (waaronder o.a. de beleidsterreinen: Primair Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneductie, HBO, Voortgezet Onderwijs etc.) zijn beleidsoverschrijdende organen werkzaam. Het betreft hier voornamelijk de Onderwijsraad, de Inspectie van het Onderwijs en de Informatie Beheer Groep. De instelling van deze organen wordt in een apart RIO beschreven.
De Onderwijsraad is een permanent adviescollege met betrekking tot de uitvoering van het landelijk onderwijsbeleid, ingesteld bij wet (Stb. 1919, 49)14 .
De Onderwijsraad adviseert de Minister van Onderwijs op het terrein van het wetenschappelijk onderwijs over een gevarieerd aantal zaken:
– vanaf 1993 over het Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan (HOOP);
– vanaf 1993 inzake de aanwijzing van een instelling tot universiteit;
– van 1986 tot 1993 het overheidsplan;
– van 1981 tot 1993 over het Open Universiteit Statuut;
– van 1977 tot 1993 over het reglement van studierichtingen gericht op het buitenland;
– van 1972 tot 1993 over de onderwijsfixus van een bepaalde opleiding;
– van 1984 tot 1987 de taakverdeling tussen universiteiten.
De Adviescommissie Onderwijsaanbod (ACO)
De Adviescommissie Onderwijsaanbod (ACO) is ingesteld bij beschikking van de Minister van OCenW van 17 juni 1993, Uitleg, OenW-regelingen, no 18, HBO/PR-93038356, instelling Adviescommissie Onderwijsaanbod
Ter beoordeling van de doelmatigheid van opleidingen aan bekostigde universiteiten en de Open Universiteit stelt de Minister van Onderwijs een Adviescommissie Onderwijsaanbod in. Op basis van art. 6.3 lid 1 van de WHW (Stb. 1992, 593) geeft de Adviescommissie Onderwijsaanbod een beoordeling aan universiteiten over de doelmatigheid van de opleidingen die desbetreffende universiteit voornemens is te verzorgen. Bij deze beoordeling betrekt de commissie de behoefte aan wetenschappelijk onderwijs, gelet op het geheel van de voorzieningen en de spreiding daarvan. Daarnaast beoordeelt de ACO eveneens de onderwijskundige aspecten en of het een nieuwe opleiding betreft. De Commissie houdt rekening met het profiel van de instelling.Op een negatief advies van de Adviescommissie kan de Minister van Onderwijs rechten ex art. 1.9 WHW (d.w.z. rechten van erkenning en bekostiging) intrekken. De Minister licht de Adviescommissie Onderwijsaanbod in over zijn besluit.
De Adviescommissie beoordeelt ook bestaande opleidingen op doelmatigheid.
De procedure van de doelmatigheidsbeoordeling wordt geregeld in de Regeling van de Adviescommissie Onderwijsaanbod van 21 augustus 1995, met betrekking tot de werkwijze van de adviescommissie onderwijsaanbod.
Verder adviseert de ACO de Minister van Onderwijs inzake het Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan (HOOP). Dit is echter geen wettelijke taak.
Deze commissie telt vijf leden.
Het secretariaat van de Onderwijsraad houdt het secretariaat van de Adviescommissie Onderwijsaanbod (art. 8 Instellingsbeschikking ACO).
Bij Koninklijk Besluit is de Adviescommissie Onderwijsaanbod met ingang van 22 september 2003 opgeheven15 .
De selectie richt zich op de (administratieve) neerslag van het handelen door overheidsorganen, die vallen onder de werking van de Archiefwet 199516 . De selectielijst is tot stand gekomen op grond van een wettelijk voorgeschreven procedure. Deze procedure, welke zijn grondslag heeft in art. 5 van de Archiefwet 1995, is neergelegd in de artikelen 2 tot en met 5 van het Archiefbesluit 1995, Stb. 671.
De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.
In dit BSD worden de handelingen van de verschillende organen geselecteerd op hun bijdrage aan de realisering van de selectiedoelstelling. Bij de selectie gaat het er om welke gegevensbestanden, behorend bij welke handeling, en berustend bij welke actor, bewaard moeten blijven met als doel het handelen van de rijksoverheid met betrekking tot het beleidsterrein op hoofdlijnen te kunnen reconstrueren.
Het handelen van overheidsorganen bestaat uit verschillende fasen in het beleidsproces. Deze fasen zijn o.a. agendavorming, beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsvaststelling, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie. Om de reconstructie van het handelen op hoofdlijnen mogelijk te maken, dient dus vooral de neerslag van de eerste vier en de laatste fase bewaard te blijven.
De gegevensbestanden kunnen zowel uit papieren- als uit digitale documenten bestaan.
Indien de neerslag in aanmerking komt voor vernietiging dan vermeldt het BSD een V met een termijn. De termijn gaat in na expiratiedatum of afdoening van de archivistische neerslag .
Teneinde de selectiedoelstelling te operationaliseren zijn de in het Rapport Institutioneel Onderzoek geformuleerde handelingen gewogen aan de hand van de door PIVOT opgestelde selectiecriteria.
Uitgaande van de selectiedoelstelling heeft PIVOT in 1993 een lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Bij de vaststelling van deze selectiecriteria is bepaald dat de bruikbaarheid van de criteria binnen afzienbare tijd zou worden geëvalueerd. In april 1996 werd met dat doel een werkgroep samengesteld. Bij de samenstelling van de werkgroep is gezorgd voor inbreng vanuit zowel de Rijksarchiefdienst/PIVOT als vanuit de zorgdragers. Op 26 november 1996 werden de resultaten tijdens een PIVOT-themabijeenkomst gepresenteerd, waarna als gevolg van discussie nog enige aanpassingen volgden. Op 29 april 1997 werden de herziene selectiecriteria door het afdelingswerkoverleg vastgesteld, waarop zij werden aangeboden aan het Convent van rijksar-chivarissen en voor advies voorgelegd aan de Raad voor Cultuur en de Permanente Commissie Documentaire Informatievoorziening Rijksoverheid (PC Din). Na verwerking van de adviezen zijn de herziene selectiecriteria vastgesteld door het Convent van Rijksarchivarissen. In dit BSD zijn de criteria van 1997 gehanteerd.
De algemene selectiecriteria zijn positief geformuleerd, het zijn bewaarcriteria. De criteria geven de handelingen aan die met een B gewaardeerd worden, en waarvan de neerslag dus overgebracht dient te worden. De neerslag van de handelingen die met een V gewaardeerd worden, wordt niet overgebracht en kan op termijn vernietigd worden.
De volgende algemene selectiecriteria worden door het Nationaal Archief gehanteerd om permanent te bewaren handelingen te selecteren:
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan: agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van het beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij de terugkoppeling van beleid.
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren.
Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.
4. Handelingen betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt.
Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.
6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandig-heden en incidenten.
Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.
Naast de algemene criteria kunnen er ten aanzien van bepaalde handelingen, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstellingen, in een BSD beleidsterreinspecifieke criteria worden geformuleerd, die met behulp van de algemene criteria niet kunnen worden gewaardeerd.
Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.
Op 7 april 2006 is het ontwerp-BSD door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1 juli 2006 lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van het Ministerie van OC&W en de regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.
Op 24 augustus 2006 bracht de RvC advies uit (kenmerk arc-2006.03077/10), hetwelk [naast enkele tekstuele correcties] aanleiding heeft gegeven tot de volgende wijzigingen in de ontwerp-selectielijst:
– de waardering van de handelingen 49, 53, 59, 471, 1002, 509 wordt gewijzigd van ‘B (1)’ naar ‘V, 5 jaar’.
Daarop werd het BSD op 26 september 2006 door de algemene rijksarchivaris, namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld (C/S/06/2363).
In dit BasisSelectiedocument (BSD) worden de handelingen beschreven. Iedere handeling is vastgelegd in een gegevensblok met zes of zeven velden. Op deze wijze:
(..)
Actor: ....
Handeling: ....
Grondslag: ....
Periode: ....
Product: ....
Opmerking: ....
Waardering: ….
Iedere handeling is voorzien van een uniek volgnummer. Dit BSD werd opgesteld terwijl er alreeds een Documentair Structuurplan (DSP) voorhanden was en door de Onderwijsraad in gebruik was genomen. Omdat een aantal handelingen uit het DSP in dit BasisSelectiedocument zijn verwerkt, kan de nummering afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
Een actor is een orgaan dat een rol speelt op een beleidsterrein en de bevoegdheid heeft tot het zelfstandig verrichten van handelingen op grond van attributie of delegatie. De naam die voor een actor wordt gebruikt komt overeen met de naam uit de actorenbeschrijving in het hoofdstuk Actoren. In dit BSD is er slechts één actor, nl. de Onderwijsraad.
Een handeling is een complex van activiteiten gericht op het totstandbrengen van een product, dat een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. Een actor kan handelingen via mandatering door organisatieonderdelen of -leden laten verrichten. De handelingen zijn in principe positief geformuleerd. Dat wil zeggen dat bij een handeling als ‘het vaststellen van een regeling’ ook ‘het intrekken van een regeling’ inbegrepen wordt geacht.
De grondslag of bron geeft de wet of de regeling krachtens de wet waarop een handeling is gebaseerd. Een groot aantal aangetroffen gelijksoortige grondslagen is soms samengevat of tot een keuze beperkt. Niet alle handelingen zijn gebaseerd op een grondslag. Dan is de beschrijving van de handeling ontleend aan de literatuur of bronnen. Voor enkele (algemene) handelingen is geen grondslag of bron aangetroffen.
De periode geeft aan wanneer een handeling is uitgevoerd. Hoewel het institutioneel onderzoek zich beperkt tot de periode 1980–2003 zijn handelingen waarvan de grondslag een vroegere startdatum doet vermoeden niet voorzien van een eerder gelegen jaartal. Als een handeling nog niet is beëindigd, is achter het eerste jaartal alleen een streepje gezet (bijvoorbeeld: 1997–). Deze handelingen waren bij het afsluiten van het onderzoek nog niet beëindigd. Onderhoud aan de selectielijst zal eventuele eindjaren moeten achterhalen.
Het product vormt het resultaat van de handeling.
Soms was het noodzakelijk bepaalde velden in de gegevensblokken te verduidelijken met een opmerking of toelichting.
De waardering geeft aan welke selectiebeslissing genomen moet worden ten aanzien van de neerslag van de handeling.
De Onderwijsraad, (1945) 1960–1997
Ontwikkeling, evaluatie en verantwoording van beleid
Ontwikkelen van nationaal beleid
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het Hoger Onderwijs- en Onderzoek Plan (HOOP)
Periode: 1993–1997
Grondslag: WHW (Stb. 1992, 593) art 2.4 lid 2
Product: advies
Waardering: B (1)
Internationalisering van het wetenschappelijk onderwijs
Harmonisering Nederlandse opleidingen met buitenlandse opleidingen
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs inzake de lijst met buitenlandse getuigschriften die toegang geven tot examens aan Nederlandse universiteiten
Periode: 1963–1988
Grondslag: Besluit van 26 oktober 1981 houdende vaststelling van het Academisch Statuut (Stb. 1981, 653), art. 66 lid 1
Besluit van 11 september 1963 houdende vaststelling van het Academisch Statuut (Stb. 1963, 380), art. 207 lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs inzake de lijst met getuigschriften van buitenlandse opleidingen die vrijstelling geven voor examens aan Nederlandse universiteiten
Periode: 1963–1988
Grondslag: Besluit van 26 oktober 1981 houdende vaststelling van het Academisch Statuut (Stb. 1981, 653), art. 76
Besluit van 11 september 1963 houdende vaststelling van het Academisch Statuut (Stb. 1963, 380), art. 200
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
opleidingsvereisten voor uitoefening bepaalde beroepen
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs inzake de gelijkstelling van een buitenlands getuigschrift met een Nederlands wat betreft de onderwijsbevoegdheid
Periode: 1963–1981
Grondslag: Besluit van 11 september 1963 houdende vaststelling van het Academisch Statuut (Stb. 1963, 380), art. 220 lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Planning en bekostiging instellingen van wetenschappelijk onderwijs, 1960–1993
Taakverdeling tussen universiteiten
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de taakverdeling binnen en tussen bekostigde universiteiten en academische ziekenhuizen
Periode: 1984–1987
Grondslag: Wet van 18 mei 1984, houdende bijzondere bepalingen van tijdelijke aard voor taakverdeling in het WO (Tijdelijke wet taakverdeling WO, Stb. 1984, 255), art. 2 lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Vaststelling planningsinstrumenten
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs en de Minister van Landbouw over het overheidsplan voor het wetenschappelijk onderwijs
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet van 26 juni 1986 houdende wijziging en invoering van de WWO-2 (Invoeringswet WWO, Stb. 1986, 388), art. 185 lid 4
Product: advies
Waardering: B (1)
Aanwijzen bijzondere universiteiten
Handeling: het beoordelen van de kwaliteit van het onderwijs aan een universiteit die om een aanwijzing verzocht heeft
Periode: 1993–
Grondslag: Circulaire van de Staatssecretaris van OenW van 19 juli 1993, Uitleg, OenW-Regelingen, no 18c, CFI/F/BVH-93044153, aanwijzing ex art 6.9
Product: rapport
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren aan de Minister van OCenW inzake de aanwijzing en intrekking van een aanwijzing tot universiteit
Periode: 1993–
Grondslag: WHW (Stb. 1992, 593) art 6.11 lid 2 en 3
Waardering: B (1)
Onderwijsaanbod bekostigde universiteiten en interuniversitaire instituten
Goedkeuren opleidingen, 1960–1992: reglementen en Academisch Statuut
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het Academisch Statuut van bekostigde universiteiten en over het Open Universiteit Statuut
Periode: 1960–1993
Grondslag: WWO-2 (Stb. 1985, 562), art. 7 lid 2,
WWO-1 (Stb. 1960, 559), art. 24 lid 5
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de instelling, verlenging of aanwijzing van een (experimentele) studierichting
Periode: 1985–1993
Grondslag: WWO-2 (Stb. 1985, 562), art. 13 en 20
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het reglement van studierichtingen gericht op het buitenland aan bekostigde universiteiten en aan interuniversitaire instituten
Periode: 1977–1993
Grondslag: WWO-2 (Stb. 1985, 562), art. 15 lid 6
Wet van 8 juni 1977 houdende wijziging van de WWO-1 (Stb. 1977, 361), art. 21bis lid 3 en 36 lid 2
Product: advies
N.B. I: het betreft studierichtingen die niet in het Academisch Statuut zijn
opgenomen. Het reglement werd opgesteld door de universiteiten
N.B. II: in 1986 werden de interuniversitaire instituten opgeheven.
Waardering: B (1)
Geven van academisch onderwijs
Handeling: het toetsen van de cursusduur voorgesteld door de bekostigde universiteiten met desbetreffende richtlijnen ten behoeve van de Minister van Onderwijs
Periode: 1975–1986
Grondslag: Wet van 12 november 1975 houdende wijziging van de WWO-1 en de WUB (Stb. 1975, 656), art. IV lid 6
Produkt: rapport
Waardering: B (1)
Toelating tot wetenschappelijke opleidingen
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs inzake het maximale aantal studenten dat zich kan inschrijven bij een studierichting waarvan de onderwijscapaciteit overschreden wordt (onderwijsfixus)
Periode: 1972–1993
Grondslag: Wet van 6 juli 1972 houdende voorzieningen van tijdelijke aard m.b.t. de inschrijving van studenten aan de Nederlandse universiteiten en hogescholen (Machtigingswet inschrijving studenten), Stb. 1972, 355, art. 3 lid 1
Machtigingswet inschrijving studenten, Stb. 1985, 59, art. 3 lid 3, art. 7 lid 3, art. 8 lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de aanwijzing van hogere technische scholen die de titel ingenieur kunnen verlenen
Periode: 1972–1985
Grondslag: Wet van 21 december 1972 houdende regeling van de titel ingenieur (Stb. 1972, 759), art 2 lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs en de Minister van Landbouw over de opleidingen van het Internationaal Instituut voor Sociale Studiën die toegang tot promotie kunnen geven
Periode: 1993–
Grondslag: WHW (Stb. 1992, 593) art 16.8
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Doorstroming studenten, van HBO naar WO en vice versa
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de vraag welke getuigschriften gelijkgesteld kunnen worden met HBO-getuigschriften die toegang geven tot een universitair propedeutisch examen
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet van 26 juni 1986 houdende wijziging en invoering van de WWO (Invoeringswet WWO, Stb. 388), art 31 lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Samenwerking instellingen WO en HBO
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over samenwerking van een universiteit met een instelling voor hoger beroepsonderwijs
Periode: 1985–1993
Grondslag: WWO-2 (Stb. 1985, 562), art. 158 lid 2
Product: advies
Waardering: B (1)
De Adviescommissie Onderwijsaanbod, 1993–2003
Ontwikkeling, evaluatie en verantwoording van beleid
Ontwikkelen van nationaal beleid
Aanstellen van (wetenschappelijk) personeel
leden adviescommissie Onderwijsaanbod
Handeling: het adviseren van de Minister van OCenW inzake de benoeming, schorsing en ontslag van andere leden dan de voorzitter van de Adviescommissie Onderwijsaanbod
Periode: 1993–2003
Grondslag: Beschikking van de Minister van OCenW van 17 juni 1993, Uitleg, OenW-regelingen, no 18, HBO/PR-93038356, instelling Adviescommissie Onderwijsaanbod, art 4 lid 4
Produkt: advies
Toelichting: handeling wordt verricht door de voorzitter van de adviescommissie
Waardering: V 5 jaar
Onderwijsaanbod bekostigde universiteiten en interuniversitaire instituten
Goedkeuren opleidingen 1992– : registratie in het CROHO
beoordeling doelmatigheid opleidingen
Handeling: het beoordelen van de doelmatigheid van nieuwe opleidingen bij bekostigde universiteiten en de Open Universiteit
Grondslag: WHW (Stb. 1992, 593) art 6.3 lid 1
Periode: 1993–2003
Produkt: rapport
Waardering: B (1)
N.B.: zie voor de procedure van de doelmatigheidsbeoordeling: Regeling van de Adviescommissie Onderwijsaanbod van 21 augustus 1995, met betrekking tot de werkwijze van de adviescommissie onderwijsaanbod.
Handeling: het beoordelen of er sprake is van een nieuwe opleiding bij wijziging van de hoofdlijnen van haar onderwijs- en examenregeling door een bekostigde universiteit en de Open Universiteit
Periode: 1993–2003
Grondslag: WHW (Stb. 1992, 593) art 6.3 lid 2
Produkt: rapport
Waardering: B (1)
N.B.: zie voor de procedure van deze beoordeling: Regeling van de Adviescommissie Onderwijsaanbod van 21 augustus 1995, met betrekking tot de werkwijze van de adviescommissie onderwijsaanbod.
– Wet op het wetenschappelijk onderwijs (Wet van 22 december 1960 tot regeling van het wetenschappelijk onderwijs, Stb. 1960, 559) (WWO-1)
– Machtigingswet inschrijving studenten (Wet van 6 juli 1972 houdende voorzieningen van tijdelijke aard m.b.t. de inschrijving van studenten aan de Nederlandse universiteiten en hogescholen Stb. 1972, 355)
– Wet van 21 december 1972 houdende regeling van de titel ingenieur (Stb. 1972, 759)
– Tijdelijke wet taakverdeling wetenschappelijk onderwijs (Wet van 18 mei 1984 houdende bijzondere bepalingen van tijdelijke aard voor taakverdeling in het wetenschappelijk onderwijs Stb. 1984, 255)
– Wet op het wetenschappelijk onderwijs (Wet van 25 september 1985, houdende herziening regeling van het wetenschappelijk onderwijs, Stb. 1985, 562) (WWO-2)
– Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Wet van 8 oktober 1992, houdende bepalingen met betrekking tot het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs, Stb. 1992, 593) (WHW)
Uitvoeringsregelingen en -besluiten
– Academisch Statuut (Besluit van 11 september 1963 (Stb. 1963, 380), van 24 mei 1982 (Stb. 1982, 318) en van 23 juni 1988 (Stb. 1988, 315), houdende vaststelling van het Academisch Statuut.
– Richtlijn verslag hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Uitleg, OenW-Regelingen 1994, no. 18)
– Circulaire inzake aanwijzing ex art. 6.9 WHW (Uitleg, OenW-Regelingen 1993, no. 18c).
Beleidsterrein hoger beroepsonderwijs
Periode: (1945) 1968–1998
(Pivotnr. 62)
Definitieve versie september 2006
Peter Brand, Digital display BV
In opdracht van de Onderwijsraad
1. Lijst met gebruikte afkortingen
ACO: Adviescommissie Onderwijsaanbod
AMvB: Algemene maatregel van bestuur
art.: artikel
BSD: Basis Selectie Document
CROHO: Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs
HBO: Hoger Beroepsonderwijs
HO: Hoger Onderwijs
HOOP: Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan
OCenW: Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn
RIO: Rapport Institutioneel Onderzoek
Stb.: Staatsblad
Stcrt: Staatscourant
WHBO: Wet op het Hoger Beroepsonderwijs (Stb. 1986, 289)
WHW: Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (Stb. 1992, 593)
WO: Wetenschappelijk onderwijs
WVO: Wet op het Voortgezet Onderwijs (Stb. 1967, 387)
WWO-1: Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs (Stb. 1960, 559)
WWO-2: Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs (Stb. 1985, 562)
Het PIVOT-rapport ‘Hoger beroepsonderwijs’, een institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein hoger beroepsonderwijs, periode (1945) 1968–1998 vormt de basis voor dit basisselectiedocument (BSD).
Het rapport is het resultaat van institutionele onderzoeken welke zijn uitgevoerd binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in overeenstemming met de afspraken die bij convenant van 9 februari 1995 tussen de Secretaris-Generaal van het Ministerie van OCenW en de Algemene Rijksarchivaris zijn gemaakt, inzake de overbrenging en overdracht van na 1945 gevormde archieven.
Het rapport beschrijft de taken en handelingen van de verschillende actoren op het beleidsterrein hoger beroepsonderwijs.
Na bestudering van de voor het beleidsterrein van toepassing zijnde wetgeving, bleken in het Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) één of meer handelingen te ontbreken. Daarom zijn in dit BSD ook nieuwe handelingen opgenomen (1000 series). Om die reden wijkt de nummering af van hetgeen gebruikelijk is.
In dit BSD wordt de neerslag van de handelingen gewaardeerd, op basis waarvan de daadwerkelijke selectie van archiefbescheiden uitgevoerd kan worden. Onder archiefbescheiden worden zowel de papieren bescheiden als gedigitaliseerde bescheiden verstaan; deze gedigitaliseerde bestanden vallen nl. ook onder de Archiefwet 1995.
Tevens kan dit BSD als leidraad dienen bij de inrichting of herinrichting van de documentaire informatievoorziening.
Het BSD is als volgt samengesteld:
– een korte beschrijving van het beleidsterrein
– een beschrijving van de actoren Onderwijsraad en ACO
– een verantwoording van de doelstelling van de selectie en de gehanteerde criteria
– de selectielijsten
Het hoger beroepsonderwijs als afzonderlijke categorie van het beroepsonderwijs, is wettelijk gezien betrekkelijk jong: de eerste maal dat het hoger beroepsonderwijs voorkomt in een wettelijke regeling is in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO, Stb. 1963, 40), inwerking getreden op 1 augustus 1968 (Overgangswet WVO, Stb. 1967, 386).
In de WVO (Stb. 1967, 387) werd het hoger beroepsonderwijs als onderdeel van het voortgezet onderwijs gezien. Het voortgezet onderwijs omvatte het onderwijs na de basisschool met uitzondering van het wetenschappelijk onderwijs. Met de Wet op het Hoger Beroepsonderwijs (WHBO, Stb. 1985, 80) kreeg het hoger beroepsonderwijs een eigen wettelijk regime, afgescheiden van het voortgezet onderwijs. Hiermee werd een binair stelsel van hoger onderwijs geschapen. Het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs werden twee gelijkwaardige maar niet gelijksoortige onderdelen van het stelsel van hoger onderwijs. In de WHBO is het hoger beroepsonderwijs als volgt omschreven: ‘Hoger beroepsonderwijs is een vorm van hoger onderwijs en is gericht op de theoretische en praktische voorbereiding tot het uitoefenen van beroepen waarvoor een hogere beroepsopleiding vereist is of dienstig kan zijn, en bevordert in samenhang daarmee de persoonlijke ontplooiing en het maatschappelijk functioneren. Het hoger beroepsonderwijs sluit aan bij het eindniveau van de hogere vormen van het voortgezet onderwijs.’
Een aantal jaren later vervalt de verwijzing naar het voortgezet onderwijs in de definitie helemaal.
In de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW, 1992, 593) wordt het HBO omschreven als ‘onderwijs dat is gericht op de overdracht van theoretische kennis en op de ontwikkeling van vaardigheden in nauwe aansluiting op de beroepspraktijk’. Met de invoering van de WHW in 1993 verviel de WHBO.
Van scholen voor hoger beroepsonderwijs tot hogescholen
Met de invoering van de WVO in 1968 waren er zo’n 350 scholen voor hoger beroepsonderwijs, zoals de hogescholen voor 1985 heetten. Het HBO werd gegeven aan:
– hogere technische scholen (HTS)
– hogere scholen voor huishoud- en nijverheidsonderwijs
– hogere landbouwscholen
– hogere scholen voor middenstandsonderwijs;
– hogere scholen voor economisch en administratief onderwijs;
– hogere scholen voor sociaal-pedagogisch onderwijs;
– hogere scholen voor kunstonderwijs
– vanaf 1984 (inwerkingtreding Besluit opleiding leraren basisonderwijs, Stb. 1983, 538) hogere scholen voor leraren basisonderwijs
Het bevoegd gezag van:
– een rijkschool was de Minister van Onderwijs
– een gemeentelijke school was het college van B&W (tenzij anders door de Gemeenteraad bepaald)
– een bijzondere school was het schoolbestuur
Naast de gewone scholen voor HBO waren er scholengemeenschappen waarvan het HBO deel uit maakte. Dit waren gemeenschappen waarbij één school voor voortgezet onderwijs (waaronder dus HBO) verenigd was met een één of meer andere scholen al dan niet voor voortgezet onderwijs. In de praktijk heeft het HBO alleen met het MBO deel uitgemaakt van een scholengemeenschap, enkele uitzonderingen, zoals het kunstonderwijs, daar gelaten
Voorts is het vanaf 1968 voor de minister mogelijk scholen aan te wijzen als hogescholen. Dit houdt in dat de getuigschriften van deze hogescholen erkend zijn en na invoering van de Wet op de Studiefinanciering (Stb. 1986, 252) dat de studenten studiefinanciering krijgen. De aangewezen hogeschool ontvangt echter geen rijksbijdrage.
Met de operatie Schaalvergroting, Taakverdeling en Concentratie (STC) uit 1983 kwam een grote fusiegolf van hogescholen op gang. Teneinde de positie van de hogescholen ten opzichte van de universiteiten te versterken en de hogescholen duidelijker zichtbaar te maken werden vele kleinere scholen samengevoegd tot grote instellingen. Zo zijn er in 1998 nog maar 56 hogescholen. Daarnaast werd er vanaf 1985 op de Open Universiteit eveneens hoger beroepsonderwijs gegeven. Het ontstaan en de inrichting van de Open Universiteit wordt behandeld in het Rapport Institutioneel Onderzoek Een Academische Zaak, Deel II (Den Haag, 1997).
Met de nieuwe wet op het HBO in 1986 kwam er een wijziging in het bevoegd gezag van de rijkshogescholen:
– voor een rijksinstelling zonder rechtspersoonlijkheid: Minister van Onderwijs en Minister van Landbouw
– voor een rijksinstelling met rechtspersoonlijkheid: het college van bestuur
Het bevoegd gezag van hogescholen van overige openbare organen was het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan.
De benaming van de scholen veranderde in 1986 van ‘scholen voor hoger beroepsonderwijs’ in ‘hogescholen’. Met de invoering van de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs (WWO-2, Stb. 1985, 562) kregen alle instellingen voor wetenschappelijk onderwijs de benaming universiteit. Tot die tijd konden deze instellingen ook hogescholen genoemd worden. Met de invoering van de WHBO werd de term hogeschool voorbehouden aan de instellingen voor hoger beroepsonderwijs. In dit RIO wordt voor de eenduidigheid en overzichtelijkheid de term hogeschool gebruikt als het een instelling voor hoger beroepsonderwijs betreft ook als het de periode voor 1985 betreft.
In 1993 werd de WHBO vervangen door de WHW (Stb. 1992, 593). In de WHW werden de bekostigde hogescholen in de bijlage onder c t/m g opgenomen.
Afbakening met andere beleidsterreinen
Het beleidsterrein Hoger Beroepsonderwijs heeft raakvlakken met andere beleidsterreinen. In deze paragrafen wordt aangegeven welke handelingen in dit RIO beschreven staan en welke in andere RIO’s behandeld worden. De grenzen zijn niet altijd helder, vaak is er ook om praktische redenen voor een bepaalde afbakening gekozen.
Hoger Beroepsonderwijs – Wetenschappelijk Onderwijs
Sinds 1993, de invoering van de WHW (Stb. 1992, 593), wordt het hoger beroepsonderwijs in dezelfde wet geregeld als het wetenschappelijk onderwijs. Het proces van samenwerking van beide onderwijsvormen is reeds met de wet doorstroming HBO-WO uit 1979 (Stb. 1979, 301) in gang gezet. Het WO was echter vanaf het begin van de onderzoeksperiode (1960) in andere wetgeving geregeld:
– 1960–1985 in de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs (WWO-1)
– 1985–1992 in de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs (WWO-2)
Vanuit historisch oogpunt ligt een afbakening van het WO voor de hand. Het WO is in het RIO Een Academische Zaak, Deel II beschreven. In de toekomst, bij het onderhoud van RIO’s en BSD’s voor de periode na 1997, kan men er voor kiezen beide terreinen te integreren in één onderzoek.
Hoger Beroepsonderwijs – Voortgezet Onderwijs
De afbakening met het beleidsterrein Voortgezet onderwijs ligt moeilijker. Met de invoering van de Mammoetwet, de Wet op het Voortgezet onderwijs, in 1968, bestaat het voortgezet onderwijs uit alle vormen van onderwijs na de basisschool met uitzondering van het wetenschappelijk onderwijs. Het Hoger Beroepsonderwijs is dus tot 1986, met de invoering van de Wet HBO, een onderdeel van het Voortgezet Onderwijs. In het RIO Mammoetsporen, deel I wordt het handelen ten opzichte van de scholen voor VWO, HAVO, MAVO en VBO behandeld. In het RIO Mammoetsporen, Deel II wordt het handelen ten opzichte van de scholen voor MBO en VAVO behandeld.
Handelingen van algemene aard uit de periode 1968–1986 die niet het HBO afzonderlijk maar het gehele voortgezet onderwijs betreffen, worden beschreven in het RIO Mammoetsporen, Deel I.
Hoger Beroepsonderwijs – Agrarisch Onderwijs
De handelingen van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ten opzichte van de landbouwonderwijs zijn tot 1992 beschreven in het RIO Agrarisch Onderwijs. In onderhavig RIO worden de handelingen van de Minister van Landbouw van de periode daarna geanalyseerd. Deze scheiding is aangebracht omdat de Minister van Landbouw gaandeweg minder het onderwijsbeleid bepaald heeft. Vanaf 1992, met de invoering van de WHW (Stb. 1992, 593) is het hogere landbouwonderwijs grotendeels gelijkgeschakeld met het overige hogere onderwijs. De Minister van Onderwijs stelt de algemene kaders van het onderwijsstelsel en de Minister van Landbouw is medewetgever.
Hoger Beroepsonderwijs – Studiefinanciering
Binnen het Ministerie van OCenW is een institutioneel onderzoek naar het deelbeleidsterrein studiefinanciering verricht: het RIO Leergeld. In Leergeld worden de handelingen betreffende de financiële ondersteuning van studenten beschreven. Het kan daarbij gaan om beurzen, giften en leningen. Deze zaken worden in onderhavig onderzoek dus buiten beschouwing gelaten. De beurzen die in het kader van specifieke interationaliseringsprogramma’s worden verstrekt, zoals bijvoorbeeld ERASMUS, worden in dit RIO beschreven.
Hoger Beroepsonderwijs – Beheer van de rijksbegroting
In dit RIO wordt de bekostiging van het Hoger Beroepsonderwijs beschreven, voor zover het beleidsterrein specifiek is. Voor de procedure van het vaststellen van de rijksbegroting voor het wetenschappelijk onderwijs wordt verwezen naar het RIO Per slot van rijksrekening.
Hoger Beroepsonderwijs – Personeelsbeleid
In dit RIO wordt niet ingegaan op het personeelsbeleid voor de ambtenaren van het Ministerie van Onderwijs die zich met het HBO-beleid bezig houden. Binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken zal een RIO betreffende Personeelzaken samengesteld worden. Hierin wordt onder andere de aanstelling en beloning conform het ambtenarenrecht beschreven. Wel wordt in dit RIO de aanstelling van specifieke ambtenaren of benoeming van commissieleden, zoals leden van de Adviescommissie Onderwijsaanbod beschreven evenals de vaststelling van rechtspositieregels voor bovengenoemde personen.
Hoger Beroepsonderwijs – Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit
Binnen het Ministerie van OCenW zal een afzonderlijk RIO betreffende Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit samengesteld worden. Hierin worden tevens de rechtpositiereglementen van het personeel van hogescholen behandeld.
Deze rechtspositiebesluiten worden behandeld in het RIO betreffende Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit. Deze elementen blijven in dit RIO dus buiten beschouwing.
Hoger Beroepsonderwijs – Instellingen binnen het Onderwijs
Binnen het taakgebied Onderwijs (waaronder o.a. de beleidsterreinen: Primair Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneductie, Wetenschappelijk Onderwijs, Voortgezet Onderwijs etc.) zijn beleidsoverschrijdende organen werkzaam. Het betreft hier voornamelijk de Onderwijsraad, de Inspectie van het Onderwijs en de Informatie Beheer Groep. De instelling van deze organen wordt in een apart RIO beschreven.
De Onderwijsraad is een permanent adviescollege met betrekking tot de uitvoering van het landelijk onderwijsbeleid, ingesteld bij wet (Stb. 1919, 49)17 .
Op het beleidsterrein hoger beroepsonderwijs had de Onderwijsraad tot 1995 voornamelijk de volgende taken:
– het gevraagd en ongevraagd adviseren van de minister
– toezien op de handhaving van de financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs, de samenhang in het onderwijsbeleid en regelgeving en op de handhaving van de vrijheid van onderwijs
– finaal advies geven in het geval van regelgeving
De adviesverplichting is voor een groot deel vervallen bij de wet van 10-07-1995, Stb. 355. Op 15 mei 1997 kwam er een nieuwe Wet op de Onderwijsraad (Stb. 1997, 220). Met deze wet veranderde het takenpakket. Vanaf dat jaar heeft de Onderwijsraad de volgende taken op het terrein van hoger beroepsonderwijs:
– het adviseren van de regering en de beide kamers der Staten-Generaal over hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving
– het desgevraagd adviseren van de ministers van Onderwijs en van Landbouw over de toepassing van wet- en regelgeving.
Zo adviseert de Onderwijsraad vanaf 1993 over het Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan (HOOP);
De Adviescommissie Onderwijsaanbod (ACO)
De Adviescommissie Onderwijsaanbod (ACO) is ingesteld bij beschikking van de Minister van OCenW van 17 juni 1993, Uitleg, OenW-regelingen, no 18, HBO/PR-93038356, instelling Adviescommissie Onderwijsaanbod
Ter beoordeling van de doelmatigheid van opleidingen aan bekostigde hogescholen (en universiteiten maar die komen hier niet aan de orde) stelt de Minister van Onderwijs een Adviescommissie Onderwijsaanbod in. Op basis van art. 6.3 lid 1 van de WHW (Stb. 1992, 593) geeft de Adviescommissie Onderwijsaanbod een beoordeling aan hogescholen over de doelmatigheid van de opleidingen die desbetreffende hogeschool voornemens is te verzorgen. Bij deze beoordeling betrekt de commissie de behoefte aan hoger beroepsonderwijs, gelet op het geheel van de voorzieningen en de spreiding daarvan. Daarnaast beoordeelt de ACO eveneens de onderwijskundige aspecten en of het een nieuwe opleiding betreft. De Commissie houdt rekening met het profiel van de instelling.Op een negatief advies van de Adviescommissie kan de Minister van Onderwijs rechten ex art. 1.9 WHW (d.w.z. rechten van erkenning en bekostiging) intrekken. De Minister licht de Adviescommissie Onderwijsaanbod in over zijn besluit.
De Adviescommissie beoordeelt ook bestaande opleidingen op doelmatigheid.
De procedure van de doelmatigheidsbeoordeling wordt geregeld in de Regeling van de Adviescommissie Onderwijsaanbod van 21 augustus 1995, met betrekking tot de werkwijze van de adviescommissie onderwijsaanbod.
Verder adviseert de ACO de Minister van Onderwijs inzake het Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan (HOOP). Dit is echter geen wettelijke taak.
Deze commissie telt vijf leden.
Het secretariaat van de Onderwijsraad houdt het secretariaat van de Adviescommissie Onderwijsaanbod.
Bij Koninklijk Besluit is de Adviescommissie Onderwijsaanbod met ingang van 22 september 2003 opgeheven.18 .
De selectie richt zich op de (administratieve) neerslag van het handelen door overheidsorganen, die vallen onder de werking van de Archiefwet 199519 . De selectielijst is tot stand gekomen op grond van een wettelijk voorgeschreven procedure. Deze procedure, welke zijn grondslag heeft in art. 5 van de Archiefwet 1995, is neergelegd in de artikelen 2 tot en met 5 van het Archiefbesluit 1995, Stb. 671.
De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.
In dit BSD worden de handelingen van de verschillende organen geselecteerd op hun bijdrage aan de realisering van de selectiedoelstelling. Bij de selectie gaat het er om welke gegevensbestanden, behorend bij welke handeling, en berustend bij welke actor, bewaard moeten blijven met als doel het handelen van de rijksoverheid met betrekking tot het beleidsterrein op hoofdlijnen te kunnen reconstrueren.
Het handelen van overheidsorganen bestaat uit verschillende fasen in het beleidsproces. Deze fasen zijn o.a. agendavorming, beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsvaststelling, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie. Om de reconstructie van het handelen op hoofdlijnen mogelijk te maken, dient dus vooral de neerslag van de eerste vier en de laatste fase bewaard te blijven.
De gegevensbestanden kunnen zowel uit papieren als uit digitale documenten bestaan.
Indien de neerslag in aanmerking komt voor vernietiging dan vermeldt het BSD een V met een termijn. De termijn gaat in na expiratiedatum of afdoening van de archivistische neerslag .
Teneinde de selectiedoelstelling te operationaliseren zijn de in het Rapport Institutioneel Onderzoek geformuleerde handelingen gewogen aan de hand van de door PIVOT opgestelde selectiecriteria.
Uitgaande van de selectiedoelstelling heeft PIVOT in 1993 een lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Bij de vaststelling van deze selectiecriteria is bepaald dat de bruikbaarheid van de criteria binnen afzienbare tijd zou worden geëvalueerd. In april 1996 werd met dat doel een werkgroep samengesteld. Bij de samenstelling van de werkgroep is gezorgd voor inbreng vanuit zowel de Rijksarchiefdienst/PIVOT als vanuit de zorgdragers. Op 26 november 1996 werden de resultaten tijdens een PIVOT-themabijeenkomst gepresenteerd, waarna als gevolg van discussie nog enige aanpassingen volgden. Op 29 april 1997 werden de herziene selectiecriteria door het afdelingswerkoverleg vastgesteld, waarop zij werden aangeboden aan het Convent van rijksarchivarissen en voor advies voorgelegd aan de Raad voor Cultuur en de Permanente Commissie Documentaire Informatievoorziening Rijksoverheid (PC Din). Na verwerking van de adviezen zijn de herziene selectiecriteria vastgesteld door het Convent van Rijksarchivarissen. In dit BSD zijn de criteria van 1997 gehanteerd.
De algemene selectiecriteria zijn positief geformuleerd, het zijn bewaarcriteria. De criteria geven de handelingen aan die met een B gewaardeerd worden, en waarvan de neerslag dus overgebracht dient te worden. De neerslag van de handelingen die met een V gewaardeerd worden, wordt niet overgebracht en kan op termijn vernietigd worden.
De volgende algemene selectiecriteria worden door het Nationaal Archief gehanteerd om permanent te bewaren handelingen te selecteren:
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan: agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van het beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij de terugkoppeling van beleid.
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren.
Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.
4. Handelingen betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt.
Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.
6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandig-heden en incidenten.
Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.
Naast de algemene criteria kunnen er ten aanzien van bepaalde handelingen, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstellingen, in een BSD beleidsterreinspecifieke criteria worden geformuleerd, die met behulp van de algemene criteria niet kunnen worden gewaardeerd.
Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.
Op 7 april 2006 is het ontwerp-BSD door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1 juli 2006 lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van het Ministerie van OC&W en de regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscouranten in het Archievenblad.
Op 24 augustus 2006 bracht de RvC advies uit (kenmerk arc-2006.03077/10), hetwelk [naast enkele tekstuele correcties] aanleiding heeft gegeven tot de volgende wijzigingen in de ontwerp-selectielijst:
– de waardering van de handelingen 57, 129, 131, 146, 148, 152, 154, 156, 186, 187, 1001, 227, 311 wordt gewijzigd van ‘B (1)’ naar ‘V, 5 jaar’.
Daarop werd het BSD op 26 september 2006 door de algemene rijksarchivaris, namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld (C/S/06/2359).
In dit BasisSelectiedocument (BSD) worden de handelingen beschreven. Iedere handeling is vastgelegd in een gegevensblok met zes of zeven velden. Op deze wijze:
(..)
Actor: ....
Handeling: ....
Grondslag: ....
Periode: ....
Product: ....
Opmerking: ....
Waardering: ….
Iedere handeling is voorzien van een uniek volgnummer. Dit BSD werd opgesteld terwijl er alreeds een Documentair Structuurplan (DSP) voorhanden was en door de Onderwijsraad in gebruik was genomen. Omdat een aantal handelingen uit het DSP in dit BasisSelectiedocument zijn verwerkt, kan de nummering afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
Een actor is een orgaan dat een rol speelt op een beleidsterrein en de bevoegdheid heeft tot het zelfstandig verrichten van handelingen op grond van attributie of delegatie. De naam die voor een actor wordt gebruikt komt overeen met de naam uit de actorenbeschrijving in het hoofdstuk Actoren. In dit BSD is er slechts één actor, nl. de Onderwijsraad.
Een handeling is een complex van activiteiten gericht op het totstandbrengen van een product, dat een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. Een actor kan handelingen via mandatering door organisatieonderdelen of -leden laten verrichten. De handelingen zijn in principe positief geformuleerd. Dat wil zeggen dat bij een handeling als ‘het vaststellen van een regeling’ ook ‘het intrekken van een regeling’ inbegrepen wordt geacht.
De grondslag of bron geeft de wet of de regeling krachtens de wet waarop een handeling is gebaseerd. Een groot aantal aangetroffen gelijksoortige grondslagen is soms samengevat of tot een keuze beperkt. Niet alle handelingen zijn gebaseerd op een grondslag. Dan is de beschrijving van de handeling ontleend aan de literatuur of bronnen. Voor enkele (algemene) handelingen is geen grondslag of bron aangetroffen.
De periode geeft aan wanneer een handeling is uitgevoerd. Hoewel het institutioneel onderzoek zich beperkt tot de periode 1980–2003 zijn handelingen waarvan de grondslag een vroegere startdatum doet vermoeden niet voorzien van een eerder gelegen jaartal. Als een handeling nog niet is beëindigd, is achter het eerste jaartal alleen een streepje gezet (bijvoorbeeld: 1997–). Deze handelingen waren bij het afsluiten van het onderzoek nog niet beëindigd. Onderhoud aan de selectielijst zal eventuele eindjaren moeten achterhalen.
Het product vormt het resultaat van de handeling.
Soms was het noodzakelijk bepaalde velden in de gegevensblokken te verduidelijken met een opmerking of toelichting.
De waardering geeft aan welke selectiebeslissing genomen moet worden ten aanzien van de neerslag van de handeling.
De Onderwijsraad, (1945) 1968–1998
Ontwikkeling, evaluatie en verantwoording van beleid
Overleg ten behoeve van beleidsontwikkeling
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs inzake de aanwijzing van onderwerpen waaromtrent organisaties van belanghebbenden de Minister van advies kunnen dienen
Periode: 1968–1986
Grondslag: WVO (Stb. 1967, 387), art. 3 lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs en Landbouw over het HBO-plan/HOOP
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 116 lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de nadere regeling van het wettelijk bepaalde inzake de aanvang van de bekostiging van voorzieningen in het HBO
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 135
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de Beschikking bekostiging HBO-voorzieningen
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 121 lid 1
Produkt: advies
Waardering: B (1)
Beëindiging danwel voortbestaan van de bekostiging
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de toestemming dat een studierichting waarvan de bekostiging ingevolge de wet beëindigd zou moeten worden, alsnog wordt voortgezet
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 158 lid 5
Produkt: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de toestemming dat een hogeschool waarvan de bekostiging ingevolge de wet beëindigd zou moeten worden, alsnog instandgehouden wordt
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 166 lid 4 en lid 6
Produkt: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de rijksbijdrage voor scholen voor HBO die ondanks een tekort aan leerlingen mogen voortbestaan
Periode: 1968–1986
Grondslag: WVO (Stb. 1967, 387), art. 108 lid 4
Produkt: advies
Waardering: V 5 jaar
Gebouwen, terreinen en roerende zaken
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs inzake de regeling van de ingebruikgeving van gebouwen en/of terreinen van hogescholen aan andere bekostigde onderwijsinstellingen
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 152 lid 7 en 153 lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de vraag of een school tot het hoger beroepsonderwijs behoort
Periode: 1968–1986
Grondslag: WVO (Stb. 1967, 387), art. 21 lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Aanwijzen hogescholen en hbo-opleidingen
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs en de Minister van Landbouw inzake het aanwijzen van een hogeschool
Periode: 1968–1997
Grondslag: WHW (Stb. 1992, 593), art. 6.11 lid 2 (aanwijzing ex art. 6.9)
Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 171 lid 1
WVO (Stb. 1967, 387), art. 56, en art. 58 lid 3 en art 59 lid 1
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs en de Minister van Landbouw inzake het intrekken van een aanwijzing van een hogere beroepsopleiding
Periode: 1968–1997
Grondslag: WHW (Stb. 1992, 593), art. 6.11 lid 3 (aanwijzing ex art. 6.9)
Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 174
WVO (Stb. 1967, 387), art. 59 lid 1
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de aanwijzing van vakken in het HBO waarvoor geen bewijs van bekwaamheid van de eerste graad nodig is
Periode: 1968–1986
Grondslag: WVO (Stb. 1967, 387), art. 36 lid 5
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de afwijking van het wettelijk bepaalde ten aanzien van de bewijzen van bekwaamheid door een scholengemeenschap met hoger beroepsonderwijs
Periode: 1968–1986
Grondslag: WVO (Stb. 1967, 387), art. 36 lid 6
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de vaststelling van voorschriften voor de verkrijging van bewijzen van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding voor het leraarschap HBO
Periode: 1968–1986
Grondslag: WVO (Stb. 1967, 387), art. 37
Product: AMvB
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de aanwijzing van de bewijzen van bekwaamheid en de bijbehorende bewijzen van didactische voorbereiding waarvan een HBO-docent in bezit dient te zijn
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 54 lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de criteria waaronder een verklaring van bekwaamheid aan aanstaande HBO-docenten kan worden afgegeven
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 54 lid 3
Product: advies
N.B.: Dit geldt ook voor docenten van aangewezen hogescholen
Waardering: V 5 jaar
Afwijking bij bijzondere omstandigheden
Handeling: het adviseren van de minister inzake toestemming aan hogescho(o)l (en) om van het wettelijk bepaalde ten aanzien van de medezeggenschap af te wijken
Periode: 1981–
Grondslag: WHW zoals gewijzigd bij wet van 26 januari 1996, art. IK (Stb. 1996, 125), art. 37
WHW (Stb. 1992, 593), art. 10.29 lid 1 en 2
Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 70 lid 1 en 2 en art. 71 lid 1
Wet medezeggenschap onderwijs van 16 december 1981 (Stb. 1981, 778), art. 17 lid 1 en 2 en art. 18 lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs en Landbouw inzake de ontheffing aan een bijzondere hogeschool van de wettelijke voorschriften voor de medezeggenschap op grond van bezwaren van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard
Periode: 1993–
Grondslag: WHW zoals gewijzigd bij wet van 26 januari 1996, art. IK (Stb. 1996, 125), art. 10.38 lid 1
WHW (Stb. 1992, 593), art. 10.30 lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Onderwijsaanbod bekostigde hogescholen
Inrichting van het hoger beroepsonderwijs van 1968 tot 1986
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de afwijking van de cursusduur en de inrichting van het onderwijs aan (dag-) avondscholen van het wettelijk bepaalde
Periode: 1968–1986
Grondslag: WVO (Stb. 1967, 387), art. 20 lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs inzake de inrichting van het onderwijs en de cursussen op scholen voor hoger beroepsonderwijs
Periode: 1968–1986
Grondslag: WVO (Stb. 1967, 387), art. 23 lid 1 en 5
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het vaststellen of het leerplan en het lesrooster van een school voor hoger beroepsonderwijs aan de wettelijke bepalingen voldoet
Periode: 1968–1986
Grondslag: WVO (Stb. 1967, 387), art. 24 lid 2
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de aanwijzing van scholen voor hoger beroepsonderwijs waarvan het leerplan ministeriële goedkeuring behoeft
Periode: 1968–1986
Grondslag: WVO (Stb. 1967, 387), art. 24 lid 3
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de afwijking door scholen voor hoger beroepsonderwijs van het wettelijk bepaalde met betrekking tot de inrichting van het onderwijs, leerplannen en lesroosters
Periode: 1968–1986
Grondslag: WVO (Stb. 1967, 387), art. 25 en 26
Waardering: V 5 jaar
Inrichting onderwijs van het HBO van 1986 tot 1993
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs inzake de vaststelling van het HBO-Statuut
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 19 lid 3
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over een regeling van een hogeschool die afwijkt van het in het HBO-Statuut bepaalde
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 21
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het experimenteerplan van hogescholen
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 22 lid 2 en 3
Waardering: B (1)
Bekostigde lerarenopleiding (Nascholing)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de regeling van de wijze van vaststelling en uitvoering van het uitvoeringsplan van het landelijk onderwijsinnovatiebeleid
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 112 lid 2 en 3
Product: amvb
Waardering: B (1)
Inrichting van het hoger beroepsonderwijs vanaf 1993
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs en de Minister van Landbouw bij het stellen van regels over persoonlijke omstandigheden bij het studieadvies en bijzondere omstandigheden bij de financiële ondersteuning van studenten en auditoren afstudeerfonds
Periode: 1993–1995
Grondslag: WHW (Stb. 1992, 593), art. 7.9 lid 5, art. 7.51 lid 4
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs inzake de inrichtingsvoorschriften ten aanzien van lerarenopleidingen aan aangewezen en bekostigde hogescholen
Periode: 1993–1995
Grondslag: WHW (Stb. 1992, 593), art. 7.16 lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Onderwijsaanbod onderwijsgemeenschappen en omgezette hogescholen
Handeling: het geven van toestemming aan onderwijsgemeenschappen dat wordt afgeweken van voorschriften betreffende vooropleidingseisen
Periode: 1986–
Grondslag: Invoeringswet WHBO (Stb. 1986, 290), art. E 65 lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Toelating, bevordering en verwijdering bij HBO-opleidingen, 1968–1986
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de vaststelling van voorwaarden voor toelating en voorschriften omtrent verwijdering en voorwaardelijke bevordering voor scholen voor hoger beroepsonderwijs
Periode: 1968–1986
Grondslag: WVO (Stb. 1967, 387), art. 27 en art. 58 lid 5
Waardering: V 5 jaar
Stages bij studierichtingen, 1986–1993
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de voorschriften voor de verplichte stageplaatsen voor studenten aan bekostigde hogescholen
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 57 lid 8
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs inzake de regeling van het eindexamen bij scholen voor hoger beroepsonderwijs
Periode: 1968–1986
Grondslag: WVO (Stb. 1967, 387), art. 29 lid 2, 3, 5 en 6 en art. 30
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de afwijking door scholen voor hoger beroepsonderwijs van het wettelijk bepaalde met betrekking tot de eindexamens
Periode: 1968–1986
Grondslag: WVO (Stb. 1967, 387), art. 29 lid 7
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de vaststelling van de rijksbijdrage voor experimenteel onderwijs
Periode: 1970–
Grondslag: Wet van 9 juli 1970, houdende vaststelling van de Experimentenwet onderwijs (Stb. 1970, 370), art. 2 lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de aanwijzing van deeltijdse HBO-studierichtingen waarvan de afgestudeerden de titel ingenieur en baccalaureus kunnen voeren
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 191 lid 1c, 2b en 5a
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de instelling van staatsexamens
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 175 lid 1, 2, 6 en 7
Product: advies
Waardering: B (1)
Relatie HBO met overige actoren
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs inzake de afwijking van de wettelijke bepalingen door een HO-samenwerkingsverband
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 16 lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Bezwaarschriften en beroepszaken
Handeling: het beslissen in het geschil tussen de Onderwijsinspectie en een hogeschool inzake het instellingswerkplan
Periode: 1986–1993
Grondslag: Wet HBO (Stb. 1986, 289), art. 20 lid 9
Waardering: B (5)
De Adviescommissie Onderwijsaanbod, 1993–2003
Onderwijsaanbod bekostigde hogescholen
Inrichting van het hoger beroepsonderwijs vanaf 1993
Handeling: het beoordelen van de doelmatigheid van opleidingen die bekostigde hogescholen voornemens zijn te verzorgen
Periode: 1993–2003
Grondslag: WHW (Stb. 1992, 593), art. 6.3 lid 1
Waardering: B (1)
N.B.: zie voor de procedure van de doelmatigheidsbeoordeling: Regeling van de Adviescommissie Onderwijsaanbod van 21 augustus 1995, met betrekking tot de werkwijze van de adviescommissie onderwijsaanbod.
Handeling: het beoordelen of er sprake is van een nieuwe opleiding bij wijziging van de hoofdlijnen van haar onderwijs- en examenregeling door een bekostigde hogeschool
Periode: 1993–2003
Grondslag: WHW (Stb. 1992, 593) art. 6.3 lid 2
Produkt: rapport
Waardering: B (1)
N.B.: zie voor de procedure van deze beoordeling: Regeling van de Adviescommissie Onderwijsaanbod van 21 augustus 1995, met betrekking tot de werkwijze van de adviescommissie onderwijsaanbod.
– Wet op voortgezet onderwijs – WVO (Stb. 1963, 40)
– Overgangswet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1967, 386)
– Wet van 9 juli 1970, houdende vaststelling van de Expirimentenwet onderwijs (Stb. 1970, 370)
– Wet op het Hoger Beroepsonderwijs – WHBO (Stb. 1986, 289)
– Invoeringswet WHBO (Stb. 1986, 273) en (Stb. 1986, 290)
– Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek – WHW (Stb. 1992, 593)
Beleidsterrein voortgezet onderwijs
Periode: 1968–1998
(Pivotnr. 63)
Definitieve versie september 2006
Peter Brand, Digital display BV
In opdracht van de Onderwijsraad
1. Lijst met gebruikte afkortingen
art.: artikel
BSD: Basis Selectie Document
lhno: lager huishoud en nijverheidsonderwijs
lbo: lager beroepsonderwijs
leao: lager economisch en administratief onderwijs
lmo: lager middenstandsonderwijs
OCenW: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
OWVO: OvergangsWet WVO
PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn
RIO: Rapport Institutioneel Onderzoek
SLOA: Subsidiering Landelijke Onderwijsondersteunende Activiteiten
Stb.: Staatsblad
Stcrt: Staatscourant
vbo: voorbereidend beroepsonderwijs
vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
WOV: Wet op de Onderwijsverzorging
WVO: Wet op het voortgezet onderwijs
Het PIVOT-rapport ‘Mammoetsporen, deel 1’, een institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein voortgezet onderwijs, periode 1968–1998 vormt de basis voor dit basisselectiedocument (BSD).
Het rapport is het resultaat van institutionele onderzoeken welke zijn uitgevoerd binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in overeenstemming met de afspraken die bij convenant van 9 februari 1995 tussen de Secretaris-Generaal van het Ministerie van OCenW en de Algemene Rijksarchivaris zijn gemaakt, inzake de overbrenging en overdracht van na 1945 gevormde archieven.
Het rapport beschrijft de taken en handelingen van de verschillende actoren op het beleidsterrein voortgezet onderwijs.
Na bestudering van de voor het beleidsterrein van toepassing zijnde wetgeving, bleken in het Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) één of meer handelingen te ontbreken. Daarom zijn in dit BSD ook nieuwe handelingen opgenomen (1000 series). Om die reden wijkt de nummering af van hetgeen gebruikelijk is.
In dit BSD wordt de neerslag van de handelingen gewaardeerd, op basis waarvan de daadwerkelijke selectie van archiefbescheiden uitgevoerd kan worden. Onder archiefbescheiden worden zowel de papieren bescheiden als gedigitaliseerde bescheiden verstaan; deze gedigitaliseerde bestanden vallen nl. ook onder de Archiefwet 1995.
Tevens kan dit BSD als leidraad dienen bij de inrichting of herinrichting van de documentaire informatievoorziening.
Het BSD is als volgt samengesteld:
– een korte beschrijving van het beleidsterrein
– een beschrijving van de actor Onderwijsraad
– een verantwoording van de doelstelling van de selectie en de gehanteerde criteria
– de selectielijst van de Onderwijsraad
Het beleidsterrein voortgezet onderwijs omvat de scholen voor voorbereidend bereidend beroepsonderwijs (vbo), voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) en algemeen voortgezet onderwijs (mavo, havo) en de landelijke verzorgingsinstellingen.
Het voortgezet onderwijs bedoeld in dit onderzoek omvat het onderwijs dat wordt gegeven na de basisscholen en na het speciaal onderwijs. Het omvat noch het voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in deel II van de WVO, Stb. 1998, 512, en in de Wet op de expertisecentra, noch educatie en beroepsonderwijs zoals bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs noch het hoger onderwijs. Dit onderzoek beperkt zich tot het vbo, mavo, havo en vwo. Deze schoolsoorten hebben met elkaar gemeen dat ze bedoeld zijn voor leerlingen vanaf ongeveer 12 jaar, verder verschillen ze sterk van elkaar, bijvoorbeeld qua opleidingsduur en examenprogramma’s.
De wettelijke regelingen voor de scholen voor vbo, mavo, havo en vwo zijn neergelegd in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en de daaruit voortkomende uitvoeringsbesluiten.
Handelingen betreffende scholen voor voortgezet speciaal onderwijs zullen niet in het onderzoek worden opgenomen. Eind 1998 zal er een nieuw onderzoek worden gestart naar aanleiding van het van kracht worden van de Wet op het Primair Onderwijs, de Wet op de Expertisecentra en Deel II van de WVO. De handelingen betreffende de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs die nu onder de werking van de WVO komen te vallen zullen daarin een plaats krijgen.
Het beleidsterrein voortgezet onderwijs omvat ook de onderwijsverzorging. Onderwijsverzorging is wettelijk geregeld in de inmiddels vervallen Wet op de Onderwijsverzorging (WOV) en de Wet Subsidiering Landelijke Onderwijsondersteunende Activiteiten (SLOA).
Onderwijsverzorging beperkt zich echter niet tot het voortgezet onderwijs maar is beleidsterreinoverschrijdend. Er zal daarom ook een apart RIO aan de onderwijsverzorging gewijd worden. Voor handelingen die voortvloeien uit algemene onderwijswetten als de Experimentenwet, de Leerplichtwet en de Grondwet wordt verwezen naar het RIO ‘Klaar…af!’ over het basisonderwijs.
Het aspect arbeidsvoorwaardenbeleid en beroepskwaliteit zal in een apart onderzoek beschreven worden. In het onderzoek zijn wel handelingen opgenomen die te maken hebben met het formatiebeleid binnen het voortgezet onderwijs, maar voor aspecten als rechtspositie van het onderwijspersoneel wordt verwezen naar het RIO over arbeidsvoorwaarden en beroepskwaliteit.
Ook voor de inspectie komt er nog een apart onderzoek; de inspectie is actor op alle onderwijsbeleidsterreinen. Voor zover het om algemene of beleidsterreinoverschrijdende onderwerpen (bijvoorbeeld toezicht op ICT, problemen in grote steden, nascholing leerkrachten, internationale samenwerking) gaat, worden deze behandeld in het aparte onderzoek over de inspectie. Voor zover het om specifieke, beleidsterreingebonden taken gaat worden deze wél geanalyseerd in de onderzoeken die over de specifieke beleidsterreinen gaan. In dit onderhavige onderzoek zijn dan ook, naast enkele meer algemene handelingen, handelingen opgenomen die specifiek zijn voor voortgezet onderwijs.
De Onderwijsraad is een permanent adviescollege met betrekking tot de uitvoering van het landelijk onderwijsbeleid, ingesteld bij wet (Stb. 1919, 49)20 .
Op het beleidsterrein hoger beroepsonderwijs had de Onderwijsraad tot 1995 voornamelijk de volgende taken:
– het gevraagd en ongevraagd adviseren van de minister
– toezien op de handhaving van de financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs, de samenhang in het onderwijsbeleid en regelgeving en op de handhaving van de vrijheid van onderwijs
– finaal advies geven in het geval van regelgeving
De adviesverplichting is voor een groot deel vervallen bij de wet van 10-07-1995, Stb. 355. Op 15 mei 1997 kwam er een nieuwe Wet op de Onderwijsraad (Stb. 1997, 220). Met deze wet veranderde het takenpakket. Vanaf dat jaar heeft de Onderwijsraad de volgende taken op het terrein van hoger beroepsonderwijs:
– het adviseren van de regering en de beide kamers der Staten-Generaal over hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving
– het desgevraagd adviseren van de ministers van Onderwijs en van Landbouw over de toepassing van wet- en regelgeving.
Zo adviseert de Onderwijsraad vanaf 1993 over het Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan (HOOP);
De selectie richt zich op de (administratieve) neerslag van het handelen door overheidsorganen, die vallen onder de werking van de Archiefwet 199521 . De selectielijst is tot stand gekomen op grond van een wettelijk voorgeschreven procedure. Deze procedure, welke zijn grondslag heeft in art. 5 van de Archiefwet 1995, is neergelegd in de artikelen 2 tot en met 5 van het Archiefbesluit 1995, Stb. 671.
De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.
In dit BSD worden de handelingen van de verschillende organen geselecteerd op hun bijdrage aan de realisering van de selectiedoelstelling. Bij de selectie gaat het er om welke gegevensbestanden, behorend bij welke handeling, en berustend bij welke actor, bewaard moeten blijven met als doel het handelen van de rijksoverheid met betrekking tot het beleidsterrein op hoofdlijnen te kunnen reconstrueren.
Het handelen van overheidsorganen bestaat uit verschillende fasen in het beleidsproces. Deze fasen zijn o.a. agendavorming, beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsvaststelling, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie. Om de reconstructie van het handelen op hoofdlijnen mogelijk te maken, dient dus vooral de neerslag van de eerste vier en de laatste fase bewaard te blijven.
De gegevensbestanden kunnen zowel uit papieren- als uit digitale documenten bestaan.
Indien de neerslag in aanmerking komt voor vernietiging dan vermeldt het BSD een V met een termijn. De termijn gaat in na expiratiedatum of afdoening van de archivistische neerslag .
Teneinde de selectiedoelstelling te operationaliseren zijn de in het Rapport Institutioneel Onderzoek geformuleerde handelingen gewogen aan de hand van de door PIVOT opgestelde selectiecriteria.
Uitgaande van de selectiedoelstelling heeft PIVOT in 1993 een lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Bij de vaststelling van deze selectiecriteria is bepaald dat de bruikbaarheid van de criteria binnen afzienbare tijd zou worden geëvalueerd. In april 1996 werd met dat doel een werkgroep samengesteld. Bij de samenstelling van de werkgroep is gezorgd voor inbreng vanuit zowel de Rijksarchiefdienst/PIVOT als vanuit de zorgdragers. Op 26 november 1996 werden de resultaten tijdens een PIVOT-themabijeenkomst gepresenteerd, waarna als gevolg van discussie nog enige aanpassingen volgden. Op 29 april 1997 werden de herziene selectiecriteria door het afdelingswerkoverleg vastgesteld, waarop zij werden aangeboden aan het Convent van rijksarchivarissen en voor advies voorgelegd aan de Raad voor Cultuur en de Permanente Commissie Documentaire Informatievoorziening Rijksoverheid (PC Din). Na verwerking van de adviezen zijn de herziene selectiecriteria vastgesteld door het Convent van Rijksarchivarissen. In dit BSD zijn de criteria van 1997 gehanteerd.
De algemene selectiecriteria zijn positief geformuleerd, het zijn bewaarcriteria. De criteria geven de handelingen aan die met een B gewaardeerd worden, en waarvan de neerslag dus overgebracht dient te worden. De neerslag van de handelingen die met een V gewaardeerd worden, wordt niet overgebracht en kan op termijn vernietigd worden.
De volgende algemene selectiecriteria worden door het Nationaal Archief gehanteerd om permanent te bewaren handelingen te selecteren:
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan: agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van het beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij de terugkoppeling van beleid.
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren.
Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.
4. Handelingen betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan .
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt.
Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.
6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het koninkrijk der nederlanden bijzondere tijdsomstandig-heden en incidenten.
Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.
Naast de algemene criteria kunnen er ten aanzien van bepaalde handelingen, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstellingen, in een BSD beleidsterreinspecifieke criteria worden geformuleerd, die met behulp van de algemene criteria niet kunnen worden gewaardeerd.
Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.
Op 7 april 2006 is het ontwerp-BSD door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1 juli 2006 lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van het Ministerie van OC&W en de regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.
Op 24 augustus 2006 bracht de RvC advies uit (kenmerk arc-2006.03077/10), hetwelk [naast enkele tekstuele correcties] aanleiding heeft gegeven tot de volgende wijzigingen in de ontwerp-selectielijst:
– de waardering van de handelingen 16, 20, 26, 48, 49, 58, 65, 71, 104, 116, 119, 171, 172, 183, 205, 211, 217, 219, 222, 224, 227, 229, 231, 233, 235, 237, 239, 268, 335, 337, 339, 388 wordt gewijzigd van ‘B (1)’ naar ‘V, 5 jaar’.
Daarop werd het BSD op 26 september 2006 door de algemene rijksarchivaris, namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld (C/S/06/2362).
In dit BasisSelectiedocument (BSD) worden de handelingen beschreven. Iedere handeling is vastgelegd in een gegevensblok met zes of zeven velden. Op deze wijze:
(..)
Actor: ....
Handeling: ....
Grondslag: ....
Periode: ....
Product: ....
Opmerking: ....
Waardering: ….
Iedere handeling is voorzien van een uniek volgnummer. Dit BSD werd opgesteld terwijl er alreeds een Documentair Structuurplan (DSP) voorhanden was en door de Onderwijsraad in gebruik was genomen. Omdat een aantal handelingen uit het DSP in dit BasisSelectiedocument zijn verwerkt, kan de nummering afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
Een actor is een orgaan dat een rol speelt op een beleidsterrein en de bevoegdheid heeft tot het zelfstandig verrichten van handelingen op grond van attributie of delegatie. De naam die voor een actor wordt gebruikt komt overeen met de naam uit de actorenbeschrijving in het hoofdstuk Actoren. In dit BSD is er slechts één actor, nl. de Onderwijsraad.
Een handeling is een complex van activiteiten gericht op het totstandbrengen van een product, dat een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. Een actor kan handelingen via mandatering door organisatieonderdelen of -leden laten verrichten. De handelingen zijn in principe positief geformuleerd. Dat wil zeggen dat bij een handeling als ‘het vaststellen van een regeling’ ook ‘het intrekken van een regeling’ inbegrepen wordt geacht.
De grondslag of bron geeft de wet of de regeling krachtens de wet waarop een handeling is gebaseerd. Een groot aantal aangetroffen gelijksoortige grondslagen is soms samengevat of tot een keuze beperkt. Niet alle handelingen zijn gebaseerd op een grondslag. Dan is de beschrijving van de handeling ontleend aan de literatuur of bronnen. Voor enkele (algemene) handelingen is geen grondslag of bron aangetroffen.
De periode geeft aan wanneer een handeling is uitgevoerd. Hoewel het institutioneel onderzoek zich beperkt tot de periode 1980–2003 zijn handelingen waarvan de grondslag een vroegere startdatum doet vermoeden niet voorzien van een eerder gelegen jaartal. Als een handeling nog niet is beëindigd, is achter het eerste jaartal alleen een streepje gezet (bijvoorbeeld: 1997–). Deze handelingen waren bij het afsluiten van het onderzoek nog niet beëindigd. Onderhoud aan de selectielijst zal eventuele eindjaren moeten achterhalen.
Het product vormt het resultaat van de handeling.
Soms was het noodzakelijk bepaalde velden in de gegevensblokken te verduidelijken met een opmerking of toelichting.
De waardering geeft aan welke selectiebeslissing genomen moet worden ten aanzien van de neerslag van de handeling.
6. Selectielijst van de Onderwijsraad (periode 1968–1998)
Beleidsontwikkeling, evaluatie en verantwoording van beleid
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent de onderwerpen waarover organisaties van ouders, leraren of van gemeente- of schoolbesturen aan de minister hun advies kunnen uitbrengen
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 3, lid 1
WVO, Stb. 1986, 552, art. 3, lid 1
WVO, Stb. 1993, 666, art. 3, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de voorschriften omtrent de aanvang van een splitsing van een gymnasium of een atheneum in een afdeling A en een afdeling B
Periode: 1968–1993
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 7, lid 2 en 3
WVO, Stb. 1986, 552, art. 7, lid 2 en 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/Landbouw omtrent het aanwijzen van andere vakken, voor het vwo of avo, dan bepaald in de WVO
Periode: 1968–1992
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 12, lid 1
WVO, Stb. 1986, 552, art. 12, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het beslissen in een geschil tussen het schoolbestuur en de inspecteur over de vastgestelde kerndoelen voor de basisvorming
Periode: 1992–
Grondslag: WVO, Stb. 1992, 270, art. 11a lid 6
Product: advies
Waardering: B (5)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/Minister van Landbouw omtrent het bepalen aan welke groepen leerlingen met een niet-Nederlandse achtergrond onderwijs zal worden gegeven in de taal van het land van oorsprong van de leerlingen
Periode: 1986–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1986, 552, zoals gewijzigd bij de Wet van 26-11-1986, Stb. 616, art. 12a, lid 2
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs in geval van onduidelijkheid omtrent de soort waartoe een bepaalde school behoort
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 21, lid 1
WVO, Stb. 1986, 552, art.21, lid 1
WVO, Stb. 1993, 666, art. 21, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent de inrichting van het voortgezet wetenschappelijk onderwijs en het algemeen voortgezet onderwijs
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 22, lid 1
WVO, Stb. 1986, 552, art. 22, lid 1
WVO, Stb. 1986, 552, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-05-1992, Stb. 270, in verband met o.a. de invoering van de basisvorming in het voortgezet onderwijs, art.22, lid 1
WVO, Stb. 1993, 666, art. 22, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de ministers van Onderwijs en Landbouw omtrent de inrichting van het beroepsonderwijs
Periode: 1968–1992
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb.40, art. 23, lid 1
WVO, Stb. 1986, 552, art. 23, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/Minister van Landbouw omtrent de inrichting van het onderwijs voor de cursussen van beroepsonderwijs
Periode: 1968–1992
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 23, lid 5
WVO, Stb. 1986, 552, art. 23, lid 3
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het doen van een uitspraak over de deugdelijkheid van een leerplan, schoolwerkplan of lesrooster
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 24, lid 2
WVO, Stb. 1986, 552, art. 24, lid 2
WVO, Stb. 1986, 552, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-05-1992, Stb. 270, in verband met o.a. de invoering van de basisvorming, art. 24, lid 5
WVO, Stb. 1993, 666, art. 24, lid 5
Product: beschikking
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/Minister van Landbouw omtrent het aanwijzen van scholen of afdelingen voor (voorbereidend) beroepsonderwijs waarvan de leer- of schoolwerkplannen goedkeuring behoeven van de minister
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 24, lid 3
WVO, Stb. 1986, 552, art. 24, lid 3
WVO, Stb. 1986, 552, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-05-1992, Stb. 270, in verband met o.a. de invoering van de basisvorming, art. 24, lid 6
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/Minister van Landbouw omtrent het afwijken van de voorschriften ten behoeve van de bijzondere inrichting van het onderwijs voor zover het een rijksschool of rijksscholengemeenschap betreft
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 25
WVO, Stb. 1986, 552, art. 25 en 26
WVO, Stb. 1993, 666, art. 25
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het afwijken van de voorschriften omtrent de bijzondere inrichting van het onderwijs aan een school of scholengemeenschap
Periode: 1968–1997
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 25 en 26
WVO, Stb. 1986, 552, art. 25 en 26
WVO, Stb. 1993, 666, art. 25
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent de voorwaarden voor toelating en de voorschriften omtrent verwijdering en voorwaardelijke bevordering voor elke soort van scholen of afdelingen
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 27
WVO, Stb. 1986, 552, art. 27
WVO, Stb. 1986, 552, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-05-1992, Stb. 270, in verband met o.a. de invoering van de basisvorming, art. 27, lid 1
WVO, Stb. 1993, 666, art. 27, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het aanwijzen van soorten van diploma’s die toegang kunnen geven tot het vierde leerjaar van een afdeling of school voor havo
Periode: 1969–1993
Grondslag: Besluit dagscholen vwo-havo-mavo, besluit van 26-10-1967, Stb. 526, onder E van art. 46e, zoals gewijzigd bij het besluit van 23-07-1969, Stb. 317
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het vaststellen op welke wijze leerlingen vrijstelling kunnen krijgen van de kerndoelen en voorschriften
Periode: 1993–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1986, 552, art. 11e, lid 2, zoals gewijzigd bij de wet van 27-05-1992, Stb. 270 in verband met o.a. de invoering van de basisvorming in het voortgezet onderwijs
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/Minister van Landbouw omtrent het aanwijzen van scholen voor (voorbereidend) beroepsonderwijs, waarvan het bevoegd gezag de regeling van het eindexamen vaststelt
Periode: 1973–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1963, 40, art. 29, lid 2, zoals gewijzigd bij Wet van 18-04-1973, Stb. 228
WVO, Stb. 1986, 552, art. 29, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/Minister van Landbouw omtrent gevallen waarbij het eindexamen afgenomen wordt zonder toezicht van gecommitteerden
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 29, lid 3
WVO, Stb. 1986, 552, art. 29, lid 3
WVO, Stb. 1993, 666, art. 29, lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de voorschriften betreffende eindexamens
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-05-1963, Stb. 40, art. 29, lid 5
WVO, Stb. 1986, 552, art. 29, lid 5
WVO, Stb. 1986, 552, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-05-1992, Stb. 270, art. 29, lid 5
WVO, Stb. 1993, 666, art. 29, lid 5
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het aanwijzen van vakken waarvoor in het mavo uitsluitend examen kan worden afgelegd volgens het D-programma
Periode: 1987–1990
Grondslag: Eindexamenbesluit dagscholen vwo-havo-mavo, Stb. 1979, 190, art. 2, lid 2, zoals gewijzigd bij het besluit van 07-07-1987, Stb. 371
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het toevoegen van het vak Latijnse taal- en letterkunde aan de eindexamenvakken op een (rijks)atheneum
Periode: 1970–1998
Grondslag: Besluit eindexamens vwo-havo-mavo,besluit van 08-04-1970, Stb. 151, houdende regeling van de eindexamens vwo-havo-mavo, art. 51, lid 1
Eindexamenbesluit vwo-havo-mavo-(lbo)vbo, Stb. 1989, 327, art. 58, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister over het afwijken van de voorschriften betreffende
de inrichting van de eindexamens ten behoeve van experimenten
Periode: 1969–
Grondslag: Interimbesluit eindexamens havo-mavo, Stb. 1969, 438, art. 36
Besluit eindexamens vwo-havo-mavo,Stb. 1970, 151, art. 51, lid 2
Eindexamenbesluit vwo-havo-mavo-(lbo)vbo, Stb. 1989, art. 58, lid 2, na 01-08-1998 art. 58
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de minister omtrent de vast te stellen eindexamenprogramma’s
Periode: 1969–1995
Grondslag: – Eindexamenbesluit lhno, Stb. 1970, 114, art. 2
– Eindexamenbesluit leao, Stb. 1970, 115, art.2
– Eindexamenbesluit lmo, Stb. 1970, 116, art. 2
– Interimbesluit eindexamens havo-mavo, Stb.1969, 438, art. 33
– Besluit eindexamens vwo-havo-mavo,besluit van 08-04-1970, Stb. 151, houdende regeling van de eindexamens vwo-havo-mavo, art. 11
– Eindexamenbesluit vwo-havo-mavo-(lbo)vbo, Stb. 1989, 327, art. 7, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het vaststellen van de C- en D-eindexamenprogramma’s voor elk van de examenvakken binnen het lbo
Periode: 1975–1990
Grondslag: Eindexamenbesluit lbo, besluit van 23-01-1976, Stb. 31, art. 3, lid 2
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de minister omtrent de te geven richtlijnen voor een C-programma binnen het lbo
Periode: 1975–1990
Grondslag: Eindexamenbesluit lbo, besluit van 23-01-1976, Stb. 31, art. 3, lid 3
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de minister omtrent de richtlijnen voor B- en A-programma’s binnen het lbo
Periode: 1975–1990
Grondslag: Eindexamenbesluit lbo, besluit van 23-01-1976, Stb. 31, art. 3, lid 4
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het bepalen dat aan een bijzondere school in het vak geschiedenis en staatsinrichting of maatschappijleer geen centraal examen hoeft te worden afgenomen vanwege bezwaren van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard
Periode: 1990–
Grondslag: Eindexamenbesluit vwo-havo-mavo-(lbo)vbo, Stb. 1989, 327, art. 46, lid 1
Product: beschikking
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent de voorschriften voor examens die niet vanwege de school worden afgenomen
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 29, lid 6
WVO, Stb. 1986, 552, art. 29, lid 6
WVO, Stb. 1993, 666, art. 29, lid 6
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het afwijken van de voorschriften betreffende de eindexamens op rijksscholen, gemeentelijke scholen of bijzondere scholen
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 29, lid 7
WVO, Stb. 1986, 552, art. 29,lid 7
WVO, Stb. 1993, 666, art. 29, lid 7
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het stellen van voorschriften voor toelating tot het eindexamen van diegenen die niet als leerling zijn ingeschreven (extraneï)
Periode: 1986–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1986, 552, art. 30, lid 2
WVO, Stb. 1993, 666, art. 30, lid 2
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het vaststellen van voorschriften voor de staatsexamens
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Stb.1963, 40, art. 60, lid 5
WVO, Stb. 1986, 552, art. 60, lid 5
WVO, Stb. 1993, 666, art. 60, lid 5
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de minister inzake het aanwijzen van vakken die uitsluitend worden afgenomen volgens het D-programma
Periode: 1978–1995
Grondslag: Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 1978, Stb. 1978, 623, art. 2, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het vast te stellen examenprogramma
Periode: 1969–1995
Grondslag: Interim-besluit staatsexamens havo-mavo, Stb. 1969, 407, art. 8,
Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo, Stb. 1971, 741, art. 11
Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 1978, Stb. 1978, 623, art. 11
Product: advies
Waardering: B (1)
Leraren en niet-onderwijzend personeel
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het aanwijzen van bewijzen van pedagogische en didactische vaardigheden, het vaststellen van voorschriften en het doen van voorstellen daartoe
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1963, 40, art. 33, lid 1c
WVO, Stb. 1986, 552, art. 33, lid 1c
WVO, Stb. 1993, 666, art. 33, lid 1c
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw over het aanwijzen van bewijzen van bekwaamheid
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Stb.1963, 40, art. 34, lid 2
WVO, Stb. 1986, 552, art. 34, lid 2
WVO, Stb. 1993, 666, art. 34, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het verbinden van onderwijsbevoegdheid aan andere vakken dan genoemd in de lijst van bewijzen van bekwaamheid , en het aanbrengen van beperkingen
Periode: 1967–1995
Grondslag: OWVO, art. 108
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het verbinden van bevoegdheid tot het geven van voortgezet onderwijs aan bewijzen van bekwaamheid die niet opgenomen zijn in de bijlage van de OWVO
Periode: 1967–1995
Grondslag: OWVO, art. 110, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het regelen in welke gevallen leraren die een bevoegdheid bezitten of achten te bezitten voor bepaalde soorten van onderwijs, tevens onderwijs kunnen geven in een vak of combinatie van vakken in een soort van onderwijs waarvoor zij niet de vereiste bevoegdheid bezitten
Periode: 1985–1995
Grondslag: OWVO, zoals gewijzigd bij wet van 04-07-1985, Stb. 408, art. 110a
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het bepalen voor welke scholen van voortgezet onderwijs de bezitter van een bewijs van bekwaamheid bedoeld onder de nummers 1 t/m 38 van de OWVO, tevens in het bezit dient te zijn van een bewijs van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding
Periode: 1973–1995
Grondslag: OWVO, zoals gewijzigd bij de wet van 18-04-1973, Stb. 229, art. 111, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het instellen van akten van bekwaamheid van de eerste, tweede en derde graad ten behoeve van andere vakken dan genoemd in de wet
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Stb.1963, 40, art. 35, lid 1 t/m 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/Minister van Landbouw omtrent de vereisten voor het geven van onderwijs aan de daarbij aan te geven schoolsoorten en in daarbij aan te geven vakken of combinaties daarvan waarbij wordt afgeweken van het wettelijk bepaalde
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO,Stb. 1963, 40, art. 35, lid 3
WVO, Stb. 1986, 552, art. 35, lid 3
WVO, Stb. 1993, 666, art. 35, lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het aanwijzen van aanvullende vakken of combinaties van vakken waarvoor een eerste graads bevoegdheid ook geldig is
Periode: 1985–1995
Grondslag: OWVO, Stb. 1967, 386, art. 35, lid 4, zoals gewijzigd bij de Wet van 04-07-1985, Stb. 408, herziene regeling met betrekking tot het gradenstelsel
WVO, Stb. 1986, 552, art. 35, lid 4
WVO, Stb. 1993, 666, art. 35, lid 4
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/Minister van Landbouw omtrent bijzondere gevallen waarin een leraar met een tweedegraads bevoegdheid tijdelijk les kan geven op eerstegraads niveau
Periode: 1985–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1967, 387, art. 35a, zoals gewijzigd bij de Wet van 04-07-1985, Stb. 408
WVO, Stb. 1986, 552, art. 35a
WVO, Stb. 1993, 666, art. 35a
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het aanwijzen van andere vakken dan genoemd in de wet en de bijbehorende bewijzen van bekwaamheid
Periode: 1968–1985
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 36, lid 3, 5, 6, 7 en 8
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/Minister van Landbouw omtrent het afgeven van een verklaring dat een leraar in het bezit is van een eerste- dan wel tweedegraads bevoegdheid plus een bewijs van pedagogische en didactische bekwaamheid in gevallen van vakken waarin geen bewijzen van bekwaamheid zijn aangewezen
Periode: 1985–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1967, 387, art. 36, lid 1, zoals gewijzigd bij de Wet van 04-07-1985, Stb. 408
WVO, Stb. 1986, 552, art. 36, lid 1
WVO, Stb. 1993, 666, art. 36 lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/Minister van Landbouw omtrent het verkrijgen van de bewijzen van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1963, 40, art. 37
WVO, Stb. 1986, 552, art. 37
WVO, Stb. 1993, 666, art. 37
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het geven van nadere voorschriften betreffende de stages van studenten binnen het voortgezet onderwijs
Periode: 1985–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1967, 387, art. 39c, lid 8 en 9, zoals gewijzigd bij de Wet van 19-04-1985, Stb. 256
WVO, Stb. 1986, 552, art. 39c, lid 8 en 9
WVO, Stb. 1993, 666, art. 39c, lid 8 en 9
Product: advies
Waardering: B (1)
Handelingen voorkomend uit de overige regels voor het openbaar onderwijs en de voorwaarden voor bekostiging uit openbare kas van het bijzonder onderwijs
Overige voorwaarden voor rijksbekostiging van het bijzonder voortgezet onderwijs
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het aanwijzen van niet uit openbare kas bekostigde bijzondere scholen die een bevoegdheid krijgen om aan eindexamenkandidaten die met een goed gevolg hun eindexamen hebben behaald een diploma uit te reiken
Periode: 1968–1997
Grondslag: WVO, Stb. 1963, 40, art. 56, lid 1
WVO, Stb. 1986, 552, art. 56, lid 1
WVO, Stb. 1993, art. 56, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Ouders en leerlingen; inspraak en medezeggenschap
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het stellen van regels waarop meerdere oudercommissies binnen een gemeente zich kunnen verenigen tot een ouder- of schoolraad
Periode: 1968–1981
Grondslag: WVO, Stb. 40, art. 45, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het jaarlijks vaststellen van het plan van scholen
Periode: 1968–1997
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 65, lid 1
WVO, Stb. 1986, 552, art. 65, lid 1
WVO, Stb. 1993, 666, art. 65, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Omzetting, splitsing en verplaatsing van scholen
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw over de bekostiging van een school die wordt opgericht door middel van omzetting
Periode: 1993–
Grondslag: WVO, Stb. 1993, 666, art. 75
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent een verhoging van het vergoedingsbedrag voor de exploitatiekosten van een gemeentelijke of bijzondere school welke in bijzondere omstandigheden verkeert
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 92, lid 1
WVO, Stb. 1986, 552, art. 90, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het vaststellen van de grondslag voor de formatie van directie, onderwijzend en niet-onderwijzend personeel van een school voor vwo, avo en vbo
Periode: 1992–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1986, 552, art. 84, lid 1 t/m 3, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-02-1992, Stb. 112, Regeling herziening bekostigingsstelsel voortgezet onderwijs
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het toekennen van meer formatie aan een school voor vwo, avo of vbo dan toegestaan op grond van de wet
Periode: 1992–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1986, 552, art. 84, lid 4, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-02-1992, Stb. 112, Regeling herziening bekostigingsstelsel voortgezet onderwijs
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw met betrekking tot voorschriften omtrent het verbruik van de formatierekeneenheden
Periode: 1992–1996
Grondslag: WVO, Stb. 1986, 552, art. 84a, lid 2, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-02-1992, Stb. 113
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw over toekenning van een aanvullende vergoeding voor exploitatiekosten
Periode: 1992–
Grondslag: WVO, Stb. 1992, 112, art. 89
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
(Personeels- en exploitatiekosten)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het vaststellen van de grondslagen voor de omvang van de formatie van directie, leraren en onderwijsondersteunend personeel van een school voor vwo, avo of vbo
Periode: 1996–
Grondslag: WVO, Stb. 1993, 666, art. 84, lid 1, zoals gewijzigd bij de Wet van 31-05-1995, Stb. 318, Regeling lump-sum en decentralisatie rechtspositieregeling vwo, avo, vbo
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Medegebruik lokalen, gebouwen, terreinen of roerende zaken
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het geven van regels met betrekking tot de ingebruikgeving van gebouwen, terreinen of roerende zaken
Periode: 1985–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1967, 387, art. 100a, lid 7, zoals gewijzigd bij de Wet van 04-07-1985, Stb. 394, Regeling medegebruik
WVO, Stb. 1986, 552, art. 100a, lid 7
WVO, Stb. 1993, 666, art. 100a, lid 7
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent nadere voorschriften met betrekking tot de vaststelling van onderwijsachterstanden
Periode: 1993–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1986, 552, art. 102b, lid 8, zoals gewijzigd bij de Wet van 21-04-1993, Stb. 253
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw over het geheel of gedeeltelijk inhouden van een vergoeding indien het schoolbestuur de voorschriften niet nakomt
Periode: 1992–
Grondslag: WVO, Stb. 1992, 112, art. 104
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Beëindiging van de bekostiging
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het in stand houden dan wel bekostigen van scholen die te weinig leerlingen hebben
Periode: 1968–
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 111, lid 4
WVO, Stb. 1986, 552, art. 108, lid 4
WVO, Stb. 1993, 666, art. 108, lid 4
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– OvergangsWet WVO – OWVO (Stb. 1967, 386/Stb. 1973, 229/Stb. 1985, 408)
– Wet op het Voortgezet Onderwijs – WVO ( Stb. 1963, 40/Stb. 1967, 387/Stb. 1985, 394 en 408/Stb. 1986, 552 en 616/Stb. 1992, 112 en 270/Stb. 1993, 253 en 666/Stb. 1995, 318)
– Besluit dagscholen vwo-havo-mavo, besluit van 26-10-1967, Stb. 526
– Besluit eindexamens vwo-havo-mavo (Stb. 1970, 151)
– Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo (Stb. 1971, 741/Stb. 1978, 623)
– Eindexamenbesluit dagscholen vwo-havo-mavo (Stb. 1979, 190/Stb. 1987, 371)
– Eindexamenbesluit lager beroepsonderwijs – lbo (Stb. 1976, 31)
– Eindexamenbesluit lager economisch en administratief onderwijs – leao (Stb. 1970, 115)
– Eindexamenbesluit lager huishoud en nijverheidsonderwijs – lhno (Stb. 1970, 114)
– Eindexamenbesluit lager middenstandsonderwijs – lmo (Stb. 1970, 116)
– Eindexamenbesluit vwo-havo-mavo-(lbo)vbo (Stb. 1989, 327)
– Interim-besluit staatsexamens havo-mavo (Stb. 1969, 407)
– Interimbesluit eindexamens havo-mavo (Stb. 1969, 438).
Periode: 1945–1998
(Pivotnr. 64)
Definitieve versie september 2006
Peter Brand, Digital display BV
In opdracht van de Onderwijsraad
1. Lijst met gebruikte afkortingen
AMvB: Algemene maatregel van bestuur
BSD: Basisselectiedocument
KLO/KOW: Kleuteronderwijswet 1956
LOW: Lager-onderwijswet 1920
OETC: Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur
OCenW: (Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
OR: Onderwijsraad
PABO: (Wet op de) Pedagogische Academies Basisonderwijs (1984)
PIVOT: Project Invoering Verkorting OverbrengingsTermijn
RIO: Rapport Institutioneel Onderzoek
Stb.: Staatsblad
Stcrt.: Staatscourant
WBO: Wet op het Basisonderwijs 1985
WBO/OWBO: Overgangswet Wet op het Basisonderwijs
WEC: Wet op de Expertisecentra 1998
WPO: Wet op het Primair Onderwijs 1998
Het PIVOT-rapport ‘Klaar af’, een institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein Basisonderwijs, periode 1945–1998 vormt de basis voor dit basisselectiedocument (BSD).
Het rapport is het resultaat van institutionele onderzoeken welke zijn uitgevoerd binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in overeenstemming met de afspraken die bij convenant van 9 februari 1995 tussen de Secretaris-Generaal van het Ministerie van OCenW en de Algemene Rijksarchivaris zijn gemaakt, inzake de overbrenging en overdracht van na 1945 gevormde archieven.
Het rapport beschrijft de taken en handelingen van de verschillende actoren op het beleidsterrein Basisonderwijs.
Na bestudering van de voor het beleidsterrein van toepassing zijnde wetgeving, bleken in het Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) één of meer handelingen te ontbreken. Daarom zijn in dit BSD ook nieuwe handelingen opgenomen (1100 series). Om die reden wijkt de nummering af van hetgeen gebruikelijk is.
In dit BSD wordt de neerslag van de handelingen gewaardeerd, op basis waarvan de daadwerkelijke selectie van archiefbescheiden uitgevoerd kan worden. Onder archiefbescheiden worden zowel de papieren bescheiden als gedigitaliseerde bescheiden verstaan; deze gedigitaliseerde bestanden vallen nl. ook onder de Archiefwet 1995.
Tevens kan dit BSD als leidraad dienen bij de inrichting of herinrichting van de documentaire informatievoorziening.
Het BSD is als volgt samengesteld:
– een korte beschrijving van het beleidsterrein
– een beschrijving van de actor Onderwijsraad
– een verantwoording van de doelstelling van de selectie en de gehanteerde criteria
– de selectielijst
Het beleidsterrein basisonderwijs maakt tegenwoordig samen met het beleidsterrein (Voortgezet) Speciaal Onderwijs deel uit van het totale beleidsveld waar de directie Primair Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor verantwoordelijk is.
Het basisonderwijs zoals wij dat nu kennen bestaat vanaf 1985; de Wet op het Basisonderwijs (WBO) ging toen van kracht. Vóór 1985 waren de componenten waaruit het basisonderwijs is ontstaan, het lager onderwijs (voor 6–12 jarigen) en het kleuteronderwijs (voor 4–6 jarigen), respectievelijk geregeld in de Wet Lager Onderwijs van 1920 (LOW) en de Kleuteronderwijswet van 1956 (KLO). De in deze wetten geregelde onderwijsvormen zijn de voorlopers van het basisonderwijs. Zij laten zien hoe in die periode aan het basisonderwijs invulling werd gegeven. Het kleuteronderwijs was vóór 1956 niet afzonderlijk bij wet geregeld. Vóór de totstandkoming van de KLO regelde men enkele aspecten (zoals inspectie en onderwijsbevoegdheid) voor het kleuteronderwijs al in de Lager Onderwijswet. Ten aanzien van de voorloper van het kleuteronderwijs, het Bewaarschoolonderwijs, bestond er geen wetgeving, terwijl het beleid gericht op die vorm van onderwijs zo marginaal was dat amper kan worden gesproken van direct daarop betrekking hebbende handelingen van de overheid.
Afbakening met andere beleidsterreinen
De afbakening van het beleidsterrein basisonderwijs als afzonderlijk onderwerp van onderzoek is gebaseerd op het feit dat het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs bij de uitvoering van dit onderzoek in afzonderlijke wetten waren geregeld. Voor het beleidsterrein (Voortgezet) Speciaal Onderwijs is in het kader van PIVOT ook onderzoek verricht. De resultaten van dat onderzoek zijn opgenomen in het rapport ‘Speciaal Centraal’, over de periode 1950–1996. Vanaf 1 augustus 1998 vervangen echter de Wet op het Primair Onderwijs (WPO) en de Wet op de Expertisecentra (WEC) de bestaande wetgeving voor het basis- en speciaal onderwijs. Er is voor gekozen om de nieuwe wetgeving, voor het gehele primair onderwijs, in een apart RIO te behandelen; de handelingen uit het onderhavige RIO worden dan ook afgesloten per 1 augustus 1998. Handelingen uit dit RIO die doorlopen na 1 augustus 1998 worden wederom opgenomen in het nieuwe RIO Primair onderwijs.
Een ander onderwerp dat niet tot dit beleidsterrein wordt gerekend is de opleiding van onderwijzend personeel. Alhoewel het Kweekschoolonderwijs was opgenomen in de Kweekschoolwet die voortvloeide uit de Lager Onderwijswet van 1920, is dit onderwerp niet in dit onderzoek meegenomen. Ook in dit geval is namelijk uitgegaan van de huidige situatie. De rijksopleidingsscholen voor onderwijzers (de rijkskweekscholen) bleven na 1969 onder de naam pedagogische academie, rijksopleiding voor onderwijzers nog onderwerp van het beleidsterrein Lager Onderwijs. Met ingang van 1 augustus 1984 is de opleiding van leraren geregeld in de Wet op de Pedagogische Academies Basisonderwijs (PABO's). De PABO's vallen tegenwoordig onder het beleidsterrein hoger beroepsonderwijs en zullen ook in het onderzoek voor dat terrein worden behandeld. Hetzelfde geldt voor de Opleidingsscholen voor Kleuterleidsters, die in de huidige situatie tevens onderdeel vormen van de PABO. Nascholing is als onderwerp van het personeelsbeleid in de Wet op het Basisonderwijs wel in dit onderzoek meegenomen.
Onderwerpen zoals de rechtspositie van onderwijsgevenden worden in afzonderlijke onderzoeken behandeld omdat het onderwerpen zijn die op elk terrein van onderwijs voorkomen en waarvan de hoofdlijnen meestal toch in afzonderlijke wetten zijn geregeld, dit geldt eveneens voor het aspect onderwijsverzorging.
Binnen het institutioneel onderzoek op het terrein van het basisonderwijs wordt ook het aspect inspectie geanalyseerd. De beschreven handelingen zijn echter niet gedetailleerd en volledig; in overleg met de Inspectie is overeengekomen dat er een apart onderzoek verricht zal worden naar de taken van de Inspectie, over alle onderwijsterreinen.
De Onderwijsraad is een permanent adviescollege met betrekking tot de uitvoering van het landelijk onderwijsbeleid, ingesteld bij wet (Stb. 1919, 49)22 .
De Onderwijsraad had de volgende taken:
– het gevraagd en ongevraagd adviseren van de minister
– finaal advies geven in het geval van regelgeving
– toezien op de handhaving van de financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs, de samenhang in het onderwijsbeleid en regelgeving, en op de handhaving van de vrijheid van onderwijs
– het fungeren als beroepsinstantie bij geschillen tussen een school en de inspectie
De adviesverplichting is voor een groot deel vervallen bij de wet van 10-07-1995, Stb. 355.
Op 15 mei 1997 kwam er een nieuwe Wet op de Onderwijsraad (Stb. 1997, 220). Met deze wet veranderde het takenpakket.
De selectie richt zich op de (administratieve) neerslag van het handelen door overheidsorganen, die vallen onder de werking van de Archiefwet 199523 . De selectielijst is tot stand gekomen op grond van een wettelijk voorgeschreven procedure. Deze procedure, welke zijn grondslag heeft in art. 5 van de Archiefwet 1995, is neergelegd in de artikelen 2 tot en met 5 van het Archiefbesluit 1995, Stb. 671.
De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.
In dit BSD worden de handelingen van de verschillende organen geselecteerd op hun bijdrage aan de realisering van de selectiedoelstelling. Bij de selectie gaat het er om welke gegevensbestanden, behorend bij welke handeling, en berustend bij welke actor, bewaard moeten blijven met als doel het handelen van de rijksoverheid met betrekking tot het beleidsterrein op hoofdlijnen te kunnen reconstrueren.
Het handelen van overheidsorganen bestaat uit verschillende fasen in het beleidsproces. Deze fasen zijn o.a. agendavorming, beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsvaststelling, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie. Om de reconstructie van het handelen op hoofdlijnen mogelijk te maken, dient dus vooral de neerslag van de eerste vier en de laatste fase bewaard te blijven.
De gegevensbestanden kunnen zowel uit papieren- als uit digitale documenten bestaan.
Indien de neerslag in aanmerking komt voor vernietiging dan vermeldt het BSD een V met een termijn. De termijn gaat in na expiratiedatum of afdoening van de archivistische neerslag.
Teneinde de selectiedoelstelling te operationaliseren zijn de in het Rapport Institutioneel Onderzoek geformuleerde handelingen gewogen aan de hand van de door PIVOT opgestelde selectiecriteria.
Uitgaande van de selectiedoelstelling heeft PIVOT in 1993 een lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Bij de vaststelling van deze selectiecriteria is bepaald dat de bruikbaarheid van de criteria binnen afzienbare tijd zou worden geëvalueerd. In april 1996 werd met dat doel een werkgroep samengesteld. Bij de samenstelling van de werkgroep is gezorgd voor inbreng vanuit zowel de Rijksarchiefdienst/PIVOT als vanuit de zorgdragers. Op 26 november 1996 werden de resultaten tijdens een PIVOT-themabijeenkomst gepresenteerd, waarna als gevolg van discussie nog enige aanpassingen volgden. Op 29 april 1997 werden de herziene selectiecriteria door het afdelingswerkoverleg vastgesteld, waarop zij werden aangeboden aan het Convent van rijksarchivarissen en voor advies voorgelegd aan de Raad voor Cultuur en de Permanente Commissie Documentaire Informatievoorziening Rijksoverheid (PC Din). Na verwerking van de adviezen zijn de herziene selectiecriteria vastgesteld door het Convent van Rijksarchivarissen. In dit BSD zijn de criteria van 1997 gehanteerd.
De algemene selectiecriteria zijn positief geformuleerd, het zijn bewaarcriteria. De criteria geven de handelingen aan die met een B gewaardeerd worden, en waarvan de neerslag dus overgebracht dient te worden. De neerslag van de handelingen die met een V gewaardeerd worden, wordt niet overgebracht en kan op termijn vernietigd worden.
De volgende algemene selectiecriteria worden door het Nationaal Archief gehanteerd om permanent te bewaren handelingen te selecteren:
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan: agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van het beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij de terugkoppeling van beleid.
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren.
Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.
4. Handelingen betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt.
Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.
6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandig-heden en incidenten.
Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.
Naast de algemene criteria kunnen er ten aanzien van bepaalde handelingen, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstellingen, in een BSD beleidsterreinspecifieke criteria worden geformuleerd, die met behulp van de algemene criteria niet kunnen worden gewaardeerd.
Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.
Op 7 april 2006 is het ontwerp-BSD door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1 juli 2006 lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van het Ministerie van OC&W en de regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.
Op 24 augustus 2006 bracht de RvC advies uit (kenmerk arc-2006.03077/10), hetwelk [naast enkele tekstuele correcties] aanleiding heeft gegeven tot de volgende wijzigingen in de ontwerp-selectielijst:
– de waardering van de handelingen 51, 58, 66, 88, 90, 108, 1108, 113, 1109, 1110, 352, 354, 445, 476 wordt gewijzigd van ‘B (1)’ naar ‘V, 5 jaar’.
Daarop werd het BSD op 26 september 2006 door de algemene rijksarchivaris, namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld (C/S/06/2358).
In dit BasisSelectiedocument (BSD) worden de handelingen beschreven. Iedere handeling is vastgelegd in een gegevensblok met zes of zeven velden. Op deze wijze:
(..)
Actor: ....
Handeling: ....
Grondslag: ....
Periode: ....
Product: ....
Opmerking: ....
Waardering: ….
Iedere handeling is voorzien van een uniek volgnummer. Dit BSD werd opgesteld terwijl er alreeds een Documentair Structuurplan (DSP) voorhanden was en door de Onderwijsraad in gebruik was genomen. Omdat een aantal handelingen uit het DSP in dit BasisSelectiedocument zijn verwerkt, kan de nummering afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
Een actor is een orgaan dat een rol speelt op een beleidsterrein en de bevoegdheid heeft tot het zelfstandig verrichten van handelingen op grond van attributie of delegatie. De naam die voor een actor wordt gebruikt komt overeen met de naam uit de actorenbeschrijving in het hoofdstuk Actoren. In dit BSD is er slechts één actor, nl. de Onderwijsraad.
Een handeling is een complex van activiteiten gericht op het totstandbrengen van een product, dat een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. Een actor kan handelingen via mandatering door organisatieonderdelen of -leden laten verrichten. De handelingen zijn in principe positief geformuleerd. Dat wil zeggen dat bij een handeling als ‘het vaststellen van een regeling’ ook ‘het intrekken van een regeling’ inbegrepen wordt geacht.
De grondslag of bron geeft de wet of de regeling krachtens de wet waarop een handeling is gebaseerd. Een groot aantal aangetroffen gelijksoortige grondslagen is soms samengevat of tot een keuze beperkt. Niet alle handelingen zijn gebaseerd op een grondslag. Dan is de beschrijving van de handeling ontleend aan de literatuur of bronnen. Voor enkele (algemene) handelingen is geen grondslag of bron aangetroffen.
De periode geeft aan wanneer een handeling is uitgevoerd. Hoewel het institutioneel onderzoek zich beperkt tot de periode 1980–2003 zijn handelingen waarvan de grondslag een vroegere startdatum doet vermoeden niet voorzien van een eerder gelegen jaartal. Als een handeling nog niet is beëindigd, is achter het eerste jaartal alleen een streepje gezet (bijvoorbeeld: 1997–). Deze handelingen waren bij het afsluiten van het onderzoek nog niet beëindigd. Onderhoud aan de selectielijst zal eventuele eindjaren moeten achterhalen.
Het product vormt het resultaat van de handeling.
Soms was het noodzakelijk bepaalde velden in de gegevensblokken te verduidelijken met een opmerking of toelichting.
De waardering geeft aan welke selectiebeslissing genomen moet worden ten aanzien van de neerslag van de handeling.
6. Selectielijst van de Onderwijsraad (periode 1945–1998)
Regelen voor het openbaar onderwijs en voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het verlenen van vrijstelling aan een schoolbestuur van een vereiste met betrekking tot het schoolrapport, de deelname aan het onderwijs in verschillende de vakken, de vereisten gesteld aan het schoolhoofd en aan de rijksvergoedingen, voor een bepaalde tijd
Periode: 1963–1985
Grondslag: LOW, art. 3 bis
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van Gedeputeerde Staten over beroepszaken betreffende de toekenning van een onkostenvergoeding in verband met schoolbezoek
Periode: 1945–1985
Grondslag: LOW, art. 3 bis
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister met betrekking tot het verlenen van toestemming aan een schoolbestuur tot afwijking van de voorschriften voor de vakken in het lager- en basisonderwijs
Periode: 1985–1995
Grondslag: LOW, art. 90 lid 6
WBO, art. 9 lid 6 en lid 9
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het vaststellen van de kerndoelen binnen het basisonderwijs
Periode: 1992–1995
Grondslag: WBO, art. 9 lid 5
Product: advies
Waardering: B (1)
– Speelplan, werkplan, leerplan, schoolwerkplan
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het verlenen van toestemming aan een schoolbestuur voor het afwijken van de voorschriften met betrekking tot de onderwerpen zoals die in een leerplan (lager onderwijs) of een schoolwerkplan (basisonderwijs) behoren te zijn opgenomen
Periode: 1945– (31 juli 1998)
Grondslag: KLO, art. 16
LOW, art. 25 lid 5 en art. 90 lid 6
WBO, art. 11 lid 7
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het nemen van een beslissing ten aanzien van voorgenomen wijzigingen in een leerplan door een schoolbestuur indien de inspecteur hierom vraagt
Periode: 1945–1985
Grondslag: Koninklijk Besluit van 26 november 1937 Stb. 375 art. 3 lid 4
Product: beschikking
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het nemen van een beslissing m.b.t. de inhoud van een speel- en werkplan of een leerplan indien hierover verschil van mening bestaat tussen een gemeente en de inspecteur
Periode: 1948–1985
Grondslag: KLO, art. 16 ,lid 1
LOW, art. 23 bis, lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het beslissen in een verzoek van de inspecteur om een beslissing bij geschil tussen de inspecteur en het bevoegd gezag over het wel of niet voldoen van een speel- en werkplan (KLO), een leerplan (LOW) of een schoolwerkplan en een activiteitenplan (WBO) aan de wettelijke voorschriften
Periode: 1945–(31 juli 1998)
Grondslag: KLO, art. 66 lid 3
LOW, art. 90 lid 2
WBO, ART. 13 lid 3
Product: beschikking
Waardering: B (5)
– Onderwijs in eigen taal en cultuur (OETC)
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het voorbereiden van nadere aanwijzing van de categorieën leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond, waarvoor het schoolbestuur onderwijs in taal en cultuur van het land van oorsprong van die leerlingen in het schoolwerkplan mag opnemen
Periode: 1984–1995
Grondslag: LOW, art. 3, lid 2bis
WBO, art. 10 lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het verlenen van toestemming aan een schoolbestuur om voor groepen leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond, onderwijs in taal en cultuur van het land van oorsprong van die leerlingen in het schoolwerkplan op te nemen
Periode: 1985–1995
Grondslag: Besluit leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond WBO van 29 maart 1985, art. 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het nemen van een beslissing m.b.t. het vrijgeven van uren voor godsdienstonderwijs indien daarover verschil van mening bestaat tussen een gemeente en de inspecteur
Periode: 1945–1985
Grondslag: LOW, art. 26 lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het vrij geven of beschikbaar stellen van schoollokalen voor godsdienstonderwijs ten behoeve van het kleuteronderwijs
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 17 lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren over regels waarmee de vereiste aanvullende bewijzen, naast de akte van bekwaamheid, voor de functie van schoolhoofd worden aangegeven
Periode: 1981–1985
Grondslag: LOW, art. 27 lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het verlenen van toestemming dat een schoolhoofd wordt ontheven van de verplichting tevens onderwijs te geven
Periode: 1945–1985
Grondslag: LOW, art. 27 lid 4
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– Onderwijzend en niet-onderwijzend personeel
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het vaststellen van het aantal kleuters dat bepalend is voor het aantal aan te stellen kleuterleidsters dat naast de hoofdleidster aan een kleuterschool is verbonden
Periode: 1976–1985
Grondslag: KLO, art. 20 lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren omtrent de goedkeuring dat zowel kleuterschool als lagere school onder leiding staan van het hoofd van de lagere school
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 67 lid 1, art. 19 lid 1, Verruimingswet art. 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren omtrent de aanstelling van een leerkracht met een lager-onderwijs-bevoegdheid aan een kleuterschool
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 67 lid 1, art. 25 lid 1a, Verruimingswet art. 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van Gedeputeerde Staten over beroepszaken betreffende de overplaatsing van een kleuterleidster naar een ander school
Periode: 1976–1985
Grondslag: KLO art. 26 lid 5 en 6, art. 28 lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van Gedeputeerde Staten over beroepszaken betreffende een ongevraagd ontslag van een kleuterleidster
Periode: 1976–1985
Grondslag: KLO art. 29 lid 1, art. 28 lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het voorbereiden van regels ter vaststelling van het aantal adjunct-directeuren, groepsleraren en ander (niet-) onderwijzend personeel die aan een school zijn verbonden, en van het aantal leerlingen dat bepalend is voor het aantal aan te stellen groepsleraren en adjunct-directeuren
Periode: 1985–1992
Grondslag: WBO, art. 14 lid 2, art. 15 lid 2, art. 16 lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister over het geven van goedkeuring aan een school dat meer groepsleraren zijn verbonden dan volgens de regels is voorgeschreven
Periode: 1985–1992
Grondslag: WBO, art. 15 lid 4
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister over een schoolbegeleidingsdienst
Periode: 1981–
Grondslag: Rijksregeling subsidiering schoolbegeleiding (Stcrt. 1981, 18)
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het gelijkstellen van getuigschriften aan de akten van bekwaamheid als hoofdleidster
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 131 lid 4
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het aanwijzen van andere bewijzen die kunnen getuigen van voldoende pedagogisch-didactische voorbereiding op de functie van kleuterleidster
Periode: 1957–1968
Grondslag: Besluit Opleiding Kleuterleidsters, Stb. 1957, 480, art. 12 lid 3, onder f
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– Buitenlandse bewijzen van bekwaamheid
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het gelijkstellen van de akten van bekwaamheid uitgereikt buiten Nederland aan akten van bekwaamheid als (hoofd) leidster
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 81
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het gelijkstellen van de akten van bekwaamheid behaald in Suriname of de Nederlandse Antillen en Aruba aan de akten van bekwaamheid als kleuterleidster
Periode: 1964–1985
Grondslag: KLO, art. 103a
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het gelijkstellen van een in de Nederlandse Antillen, Aruba of Suriname verworven bewijs van bekwaamheid met een overeenkomstig bewijs van bekwaamheid dat in Nederland is behaald
Periode: 1945–1985
Grondslag: LOW, art.129ter
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het gelijkstellen van een buiten Nederland verworven bewijs van bekwaamheid met een overeenkomstig bewijs van bekwaamheid dat in Nederland is behaald
Periode: 1985–1995
Grondslag: WBO, art. 3, lid 3
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het vaststellen van de leeftijd waarop kleuters de kleuterschool moeten verlaten
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 15 lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het voorbereiden van nadere regels over de leeftijd voor de toelating tot en de duur van het volgen van basisonderwijs
Periode: 1985–1995
Grondslag: WBO, art. 23
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het vaststellen van de inrichting, de wijze van verkiezing van de leden en de verdere bevoegdheden van de oudercommissies en van de ouderraden voor een kleuterschool
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 14 lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het voorbereiden van regels en de mogelijkheid om daarvan af te wijken met betrekking tot ondersteunende werkzaamheden van ouders voor de school
Periode: 1985–1995
Grondslag: WBO, art. 27 en 28
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Overige bepalingen met betrekking tot het uit de openbare kassen bekostigd onderwijs
Handeling: het adviseren van Provinciale Staten omtrent het voorbereiden van regels over de financiële draagkracht van ouders bij de vergoeding van vervoerskosten
Periode: 1985–1995
Grondslag: WBO, art. 45
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent de kosten van huisvestingsvoorzieningen
Periode: 1985–1995
Grondslag: WBO, art. 47
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het voorbereiden van regels over vergoedingen voor personeel en de maatstaf van het aantal leerlingen van een bijzondere school
Periode: 1985–1995
Grondslag: WBO, art. 49
Product: advies
Waardering: B (1)
Bekostiging, kleuter- en lager onderwijs, de periode 1945–1985
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent de beschikbaarstelling van een bestaand gebouw als schoolgebouw aan een instelling of vereniging
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent de stichting van een kleuterschool met minder dan het wettelijk toegestane aantal kleuters
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 10 lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het verlenen van toestemming tot instandhouding van een openbare kleuterschool aan een gemeente indien de wettelijk voorgeschreven maatstaf voor instandhouding niet is gehaald
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 11 lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent de vergoeding voor extra kleuterleidsters
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 40 lid 3, art. 70 lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het benoemen van een vertegenwoordiger in de commissie van schatters
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 42 lid 5
Product: beschikking
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het voor een bepaalde school hoger stellen van het bedrag per lokaal of leerling dat dient als basis voor toe te kennen vergoedingen
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 46 lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren omtrent het door de gemeenteraad voorlopige vastgestelde kostenbedrag
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 47 lid 1, lid 5
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– Het gesubsidieerd bijzonder kleuteronderwijs
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het lager stellen van het aantal kleuters per school in bijzondere gevallen
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 51 lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van Gedeputeerde Staten over beroepszaken betreffende de financiering van (de inrichting van) een schoolgebouw
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 54 lid 2, art. 50
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het nemen van een beslissing over het bestek, de terreinkeuze, de eerste inrichting of de raming der kosten bij de stichting van een te subsidiëren kleuterschool
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 55 lid 6
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het bepalen van het bedrag dat de gemeente als vergoeding dient te verstrekken voor de kosten die boven de voor bouwwerkzaamheden geraamde kosten liggen
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 59 lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het nemen van een beslissing een kleuterschool voor vergoeding in aanmerking te brengen ook al zijn de daarvoor voorgeschreven normen/voorwaarden niet gehaald
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 69 lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Raad van State bij een Kroonberoep omtrent de toekenning van vergoedingen in verband met de aan kleuterleidsters verstrekte salarissen of uitkeringen
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 70 lid 3 en 71 lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het nemen van een beslissing op een aanvraag van het bestuur van een kleuterschool om een vergoeding voor de aan kleuterleidsters verstrekte salarissen of uitkeringen
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 71 lid 1 en lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het verhogen van de vergoeding per lokaal of per kleuter als gevolg van bijzondere omstandigheden
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 74 lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van Gedeputeerde Staten over beroepszaken betreffende de vaststelling van vergoedingen
Periode: 1955–1985
Grondslag: KLO, art. 75 lid 5, lid 7
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– Openbaar gewoon lager, voortgezet lager, uitgebreid lager en vervolgonderwijs
Handeling: het adviseren van Gedeputeerde Staten over beroepszaken betreffende de vaststelling van een bedrag per leerling
Periode: 1945–1985
Grondslag: LOW, art. 55bis lid 3, art. 101 lid 5
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van Gedeputeerde Staten over beroepszaken betreffende een voorlopige kostenvaststelling
Periode: 1945–1985
Grondslag: LOW, art. 55ter lid 4
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het buiten aanmerking laten van een school of van een aantal leerlingen van deze school bij de kostenvaststelling
Periode: 1945–1985
Grondslag: LOW, art. 55 quater
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het vergoeden van het jaarsalaris of een deel daarvan aan boventallig onderwijzend personeel
Periode: 1945–1985
Grondslag: LOW, art. 56 lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het geheel of gedeeltelijk inhouden van de vergoeding indien niet is voldaan aan de wettelijke eisen
Periode: 1945–1985
Grondslag: LOW, art. 56 lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Raad van State bij een Kroonberoep omtrent het door de minister geheel of gedeeltelijk inhouden van de vergoeding
Periode: 1945–1985
Grondslag: LOW, art. 61
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het vaststellen of wijzigen van het bedrag van de rijksvergoeding waar een gemeente aanspraak op maakt en van eventueel te verstrekken voorschotten daarop
Periode: 1975–1985
Grondslag: Besluit vergoedingen openbaar lager onderwijs art. 7 en 10; Besluit vergoedingen bijzonder lager onderwijs art. 12 lid 3 en art. 13 lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– Bijzonder gewoon lager, voortgezet gewoon lager, uitgebreid lager onderwijs en vervolgonderwijs
Handeling: het adviseren van Gedeputeerde Staten over beroepszaken betreffende de financiering van (de inrichting van) een schoolgebouw
Periode: 1945–1985
Grondslag: LOW, art. 76 lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het nemen van een beslissing met betrekking tot de keuze van het terrein, de gekozen eerste inrichting of de kostenraming door een schoolbestuur indien de gemeente daar in eerste instantie bezwaar tegen heeft geuit
Periode: 1945–1985
Grondslag: LOW, art. 77 lid 6
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het benoemen van een deskundige die de Onderwijsraad/het ministerie vertegenwoordigt in de commissie van schatters
Periode: 1945–1985
Grondslag: LOW, art. 85 lid 1
Product: beschikking
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het nemen van een beslissing dat een bijzondere school toch voor vergoeding voor de instandhouding in aanmerking komt ondanks deze niet voldoet aan de daarvoor gestelde wettelijke voorwaarden of het verlenen van ontheffing van (één van) de gestelde voorwaarden
Periode: 1945–1985
Grondslag: LOW, art. 96 lid 3 en lid 4 en art. 96bis lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het vaststellen van het bedrag aan administratiekosten waarmee een vergoeding per leerling wordt verhoogd
Periode: 1964–1985
Grondslag: LOW, art. 101 lid 5 en lid 8
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het op een hoger bedrag per leerling stellen van een vergoeding aan een school indien de gemeente waarin die school zich bevindt in bijzondere omstandigheden verkeert
Periode: 1945–1985
Grondslag: LOW, art. 101ter lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Raad van State bij een Kroonberoep omtrent het door de minister op een hoger bedrag per leerling stellen van een vergoeding
Periode: 1945–1985
Grondslag: LOW, art. 101ter lid 3, art. 101ter lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Bekostiging basisonderwijs (het londostelsel), vanaf 1985
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het voorbereiden van regels over de bekostiging van scholen
Periode: 1985–1996
Grondslag: WBO, art. 51, art. 64
Overgangswet WBO, art. E29, E32, E35
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Kroon omtrent een ingesteld beroep tegen een besluit van de minister of Gedeputeerde Staten omtrent de bekostiging van scholen
Periode: 1985–1996
Grondslag: WBO, art. 52, art. 56 lid 5, art. 59 lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van Gedeputeerde Staten omtrent geschillen over de bekostiging van scholen
Periode: 1985–1996
Grondslag: WBO, art. 59
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Voorzieningen in de huisvesting
Handeling: het uitbrengen van advies over de vaststelling van het programma huisvestingsvoorzieningen in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting aan de gemeenteraad
Periode: 1997–
Grondslag: WBO, art. 69 lid 9
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van Gedeputeerde Staten omtrent geschillen over huisvestingsvoorzieningen
Periode: 1985–1996
Grondslag: WBO, art. 74 lid 5
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het uitbrengen van advies over de vaststelling of wijziging van de gemeentelijke verordening tot regeling van de huisvestingsvoorzieningen, in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting
Periode: 1997– ( 31 juli 1998)
Grondslag: WBO, art. 76 lid 6
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Kroon omtrent het voorbereiden van regels over huisvestingsvoorzieningen
Periode: 1985–1996
Grondslag: WBO, art. 77 lid 4, art. 91
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het voorbereiden van regels voor de nadere bepaling van hetgeen kan worden begrepen onder ‘ander onderwijs’
Periode: 1985–1996
Grondslag: WBO, art. 87
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het voorbereiden van regels voor het aangeven van hetgeen onder ‘educatieve doeleinden’ kan worden verstaan
Periode: 1985–1997
Grondslag: WBO, art. 87 lid 3; Overgangswet WBO art. H 3. lid 4
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het toewijzen van een verhoging van de vergoeding ten behoeve van de materiële instandhouding aan een schoolbestuur
Periode: 1985–1996
Grondslag: WBO, art. 101 lid 1 t/m 4; Overgangswet WBO art. E 26a.;
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Beëindiging van de bekostiging
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het inhouden van vergoedingen bij het niet nakomen van bekostigingsvoorwaarden door een schoolbestuur
Periode: 1985–1998
Grondslag: WBO, art. 106 lid 1 en lid 2; Overgangswet WBO art. H2. lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het besluiten tot voortzetting van de bekostiging indien aan een school behoefte bestaat
Periode: 1987–1995
Grondslag: WBO, art. 107 lid 4 en lid 5
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het voorbereiden van regels ter vaststelling van nadere voorschriften over:
– de indiening en vormgeving van het verzoek om bekostiging van aanvullende activiteiten onderwijsvoorrang
– de voorwaarden die worden gesteld ten behoeve van deelneming van een school of inrichting
– de voorschotten en vergoedingen;
– de criteria waaraan het leerlingenbestand van een school die deelneemt dient te voldoen
– de afwijkingen (en de voorwaarden daarbij) die mogelijk zijn ten behoeve van het beleid in de sociale vernieuwing
Periode: 1993–1995
Grondslag: WBO, art. 111a, lid 8 en lid 10
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het voorbereiden van regels ter vaststelling van nadere voorschriften omtrent het landelijk beleidskader voor de bestrijding van onderwijsachterstanden
Periode: 1993–1995
Grondslag: WBO, art. 111a. lid 9
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het op verzoek van het gemeentebestuur geven van advies inzake de schoolbegeleidingsdienst
Periode: 1997–
Grondslag: WBO, art. 113, lid 6
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Andere vormen van basisonderwijs
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het voorbereiden van regels, onderscheidenlijk voorwaarden voor de bekostiging van scholen voor kinderen van wie de ouders een trekkend bestaan leiden
Periode: 1985–1995
Grondslag: WBO, art. 115, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het verlenen van toestemming aan een schoolbestuur dat wordt afgeweken van het voorschrift dat in een schoolwerkplan er van uit dient te worden gegaan dat leerlingen in beginsel binnen een tijdvak van 8 (of 9) aaneensluitende jaren de school kunnen doorlopen
Periode: 1985–1995
Grondslag: Besluit trekkende bevolking WBO art. B 4, lid 7; art. D 2a, lid 7
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handelingen voortvloeiend uit slot- en overgangsbepalingen
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het voorbereiden van regels ter vaststelling
welke bewijzen van bekwaamheid de bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs in de Friese taal
Periode: 1985–1995
Grondslag: WBO, art. 116 lid 4
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– Lager-Onderwijswet 1920 – LOW/Wet van 31 augustus 1983 houdende wijziging van de Lager-onderwijswet 1920 (Stb. 1983, 432)
– Kleuteronderwijswet 1955 – KLO(Stb. 1955 nr. 558)/Wet van 31 augustus 1983 houdende wijziging van de Kleuteronderwijswet 1955 (Stb. 1983, 432)
– Wet op het Basisonderwijs 1985 – WBO
– Besluit Opleiding Kleuterleidsters (Stb. 1957, 480)
– Besluit leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond WBO (29 maart 1985)
– Besluit trekkende bevolking WBO (Stb. 1985, 465)
– Besluit vergoedingen openbaar lager onderwijs
– Besluit vergoedingen bijzonder lager onderwijs.
Beleidsterrein middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo)
Periode augustus 1968–juni 1999
(Pivotnr. 69)
Definitieve versie september 2006
Peter Brand, Digital display BV
In opdracht van de Onderwijsraad
1. Lijst met gebruikte afkortingen
AMvB: Algemene maatregel van bestuur
art.: artikel
avo: algemeen voortgezet onderwijs
BSD: Basis Selectie Document
havo: hoger algemeen vormend onderwijs
KVE 1991: Kaderwet Volwassenen Educatie 1991
lbo: lager beroepsonderwijs
mavo: middelbaar algemeen vormend onderwijs
meao: middelbaar economisch en administratief onderwijs
mdgo: middelbaar dienstverlenings- en gezondheidszorgonderwijs
mhno: middelbaar huishouds- en nijverheidsonderwijs
mmo: middelbaar middenstands onderwijs
MBO/mbo: Middelbaar Beroeps Onderwijs
OWVO: Overgangswet op het Voortgezet Onderwijs (Stb. 1967/387)
PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengings Termijn
RIO: Rapport Institutioneel Onderzoek
ROC: Regionaal Opleidingencentrum
Stb.: Staatsblad
Stcrt:. Staatscourant
VAVO/vavo: voortgezet algemeen volwassenen onderwijs
vbo: voorbereidend beroepsonderwijs
vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
WEB: Wet Educatie en Beroepsonderwijs (Stb. 1995/501)
WVO: Wet op het Voortgezet Onderwijs (Stb. 1963/40)
Het PIVOT-rapport ‘Mammoetsporen, deel II’, een institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein middelbaar beroepsonderwijs en voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, periode augustus 1968–juni 1999 vormt de basis voor dit basisselectiedocument (BSD).
Het rapport is het resultaat van institutionele onderzoeken welke zijn uitgevoerd binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in overeenstemming met de afspraken die bij convenant van 9 februari 1995 tussen de Secretaris-Generaal van het Ministerie van OCenW en de Algemene Rijksarchivaris zijn gemaakt, inzake de overbrenging en overdracht van na 1945 gevormde archieven.
Het rapport beschrijft de taken en handelingen van de verschillende actoren op het beleidsterrein middelbaar beroepsonderwijs en voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
Dit BSD bestaat uit twee handelingenlijsten. Een lijst met handelingen betreffende het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en een handelingenlijst betreffende het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo). Het resultaat van twee institutionele onderzoeken is derhalve in dit BSD samengevat.
In het BSD wordt de neerslag van de handelingen gewaardeerd, op basis waarvan de daadwerkelijke selectie van archiefbescheiden uitgevoerd kan worden. Onder archiefbescheiden worden zowel de papieren bescheiden als gedigitaliseerde bescheiden verstaan; deze gedigitaliseerde bestanden vallen nl. ook onder de Archiefwet 1995.
Tevens kan dit BSD als leidraad dienen bij de inrichting of herinrichting van de documentaire informatievoorziening.
Het BSD is als volgt samengesteld:
– een korte beschrijving van het beleidsterrein
– een beschrijving van de actor Onderwijsraad
– een verantwoording van de doelstelling van de selectie en de gehanteerde criteria
– de selectielijst
In de WVO, Stb. 1963/40, werd het middelbaar beroepsonderwijs als een onderdeel van het voortgezet onderwijs gezien. Het voortgezet onderwijs omvatte het onderwijs na de basisschool met uitzondering van het wetenschappelijk onderwijs.
Van scholen voor middelbaar beroepsonderwijs tot instellingen voor beroepsonderwijs
Bij de invoering van de WVO, in 1968 werd het middelbaar beroepsonderwijs gegeven aan de volgende scholen:
– scholen voor technisch onderwijs
– scholen voor huishoud- en nijverheidsonderwijs
– scholen voor landbouwonderwijs
– scholen voor middenstandsonderwijs
– scholen voor economisch en administratief onderwijs
– scholen voor de opleiding van onderwijzend personeel
– scholen voor sociaal-pedagogisch onderwijs
– scholen voor kunstonderwijs
In de tekstuitgave van de WVO van 1986, Stb. 552, wordt bepaald dat beroepsonderwijs wordt gegeven aan:
– scholen voor technisch onderwijs
– scholen voor huishoud- en nijverheidsonderwijs
– scholen voor landbouwonderwijs
– scholen voor middenstandsonderwijs
– scholen voor economisch en administratief onderwijs
– scholen voor dienstverlenings- en gezondheidszorgonderwijs
De WVO van 1993/Stb. 666, kent een vernieuwde indeling; bij de Wet van 20-05-1990, Stb. 266, zijn er sectoren gevormd.
Het middelbaar onderwijs wordt gegeven aan scholen voor middelbaar onderwijs. Deze scholen worden onderscheiden in:
– scholen in de sector techniek
– scholen in de sector landbouw en natuurlijke omgeving
– scholen in de sector economie
– scholen in de sector dienstverlening en gezondheidszorg
Per sector wordt onderwijs gegeven in opleidingen. Opleidingen worden onderscheiden in opleidingen die behoren tot een afdeling of tot een combinatie van afdelingen, en overige opleidingen.
In de WVO werd het dag/avondonderwijs, vanaf 1993 vavo geheten, als een onderdeel van het voortgezet onderwijs gezien. Het voortgezet onderwijs omvatte het onderwijs na de basisschool met uitzondering van het wetenschappelijk onderwijs. Het vavo omvatte alle vakken die ook in het voortgezet onderwijs gegeven werden, met uitzondering van het vak lichamelijke oefening (zie verder hoofdstuk 3b). Na 1 januari 1996 behoort het vavo tot het terrein van de educatie, en valt onder de bepalingen van de WEB.
Onder de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (de WEB, Stb. 1995/501) wordt gesproken van instellingen voor educatie en beroepsonderwijs. Instellingen moeten aangesloten zijn in een samenwerkingsverband, het Regionaal OpleidingsCentrum (ROC).
Het bevoegd gezag bepaalt welke beroepsopleiding de instelling verzorgt. De Adviescommissie onderwijs-arbeidsmarkt beoordeelt de doelmatigheid van de beroepsopleidingen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het aanbod van educatie.
Afbakening met andere beleidsterreinen
De beleidsterreinen middelbaar beroepsonderwijs(mbo) en voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) hebben raakvlakken met andere beleidsterreinen. In deze paragraaf wordt aangegeven welke handelingen in dit onderzoek beschreven staan en welke in andere onderzoeken behandeld worden. De grenzen zijn niet altijd helder; soms is er om praktische redenen voor een bepaalde afbakening gekozen.
De afbakening met het beleidsterrein Voortgezet onderwijs is niet altijd even makkelijk. Sinds de invoering van de Mammoetwet (WVO) in 1968 bestond het voortgezet onderwijs uit alle vormen van onderwijs na de basisschool met uitzondering van het wetenschappelijk onderwijs. Het mbo en vavo waren dus, tot 1996, een onderdeel van het voortgezet onderwijs.
In het RIO Mammoetsporen, deel I wordt het handelen van de overheid ten opzichte van scholen voor vwo, havo, mavo en vbo beschreven. In het RIO Hoger Beroepsonderwijs worden de handelingen op het beleidsterrein HBO, tot 1986 ook een onderdeel van het voortgezet onderwijs, beschreven.
Handelingen uit de periode 1968–1996 die niet specifiek voor het mbo en vavo zijn, maar het gehele voortgezet onderwijs betreffen, worden beschreven in het RIO Mammoetsporen, deel I.
Mbo/vavo-Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie
Vanaf 1996 vallen het mbo en het vavo onder de werking van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB, Stb. 1995/501).
De afbakening met het RIO De Draden van de WEB over het beleidsterrein beroepsonderwijs en volwasseneneducatie is helaas niet altijd even zuiver te maken. In het RIO De Draden van de WEB worden de volgende deelbeleidsterreinen behandeld:
– Volwasseneneducatie en niet door de overheid bekostigd onderwijs
– Vormingswerk jeugdigen en vorming werkende jongeren
– Leerlingwezen en Cursorisch beroepsonderwijs
– Educatie en Beroepsonderwijs
– Handelingen en contextbeschrijvingen over deze terreinen zijn daarom niet, of zo min mogelijk meegenomen in dit onderzoek.
In principe zouden de beleidsterreinen mbo en vavo niet meegenomen worden (zie verantwoording De Draden van de WEB, blz. 4); in het deel Educatie en Beroepsonderwijs zijn echter toch handelingen opgenomen die voor het mbo en het vavo gelden. Deze handelingen zijn dan ook niet opgenomen in dit onderzoek.Daar waar mogelijke raakvlakken zijn met handelingen uit De Draden van de WEB, is dit naast het RIO- nummer in de handelingenlijst voor het mbo of vavo vermeld. Hoewel getracht is om overlap van handelingen te voorkomen, is het toch gebleken dat het niet helemaal te vermijden is.
De handelingen van de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij betreffende het landbouwonderwijs zijn beschreven tot 1992 in het RIO Agrarisch Onderwijs. In dit onderzoek zijn ook handelingen van de Minister van Landbouw vanaf 1992 opgenomen.
De Minister van Onderwijs stelt de algemene kaders van het onderwijsstelsel vast. De Minister van Landbouw is daarbij medewetgever.
In het RIO Leergeld wordt het handelen van de overheid op het gebied van de studiefinanciering beschreven. Dit aspect wordt daarom niet behandeld in onderhavig onderzoek.
Mbo/vavo- Beheer van de rijksbegroting
In dit RIO wordt de bekostiging van het mbo en vavo beschreven voor zover het specifiek is voor het beleidsterrein. De procedure voor het vaststellen van de rijksbegroting voor het beroepsonderwijs en educatie staat beschreven in het RIO Per slot van rijksrekening.
In dit onderzoek worden specifieke zaken voor het personeel binnen het mbo en vavo beschreven, zoals de formatiegrondslagen, benoemingsvereisten en de grondslag voor de rechtspositie. Niet beschreven worden handelingen van algemene aard, zoals die voor alle ambtenaren binnen de overheid gelden. Binnen het Ministerie van Binnenlandse-en Koninkrijkszaken zal een RIO betreffende overheidspersoneel opgesteld worden.Hierin worden onder andere de aanstelling en beloning conform het ambtenarenrecht beschreven.
Mbo/vavo-Arbeidsvoorwaarden en beroepskwaliteit
Binnen het Ministerie van OCenW wordt een apart RIO over de arbeidsvoorwaarden en de beroepskwaliteit van het onderwijs en onderwijsondersteunend personeel opgesteld. Daarin zal onder andere aandacht besteed worden aan de rechtspositie van het personeel. In dit onderzoek wordt wel de grondslag voor de rechtspositie beschreven, maar de rechtspositiebesluiten zelf worden nader uitgewerkt in het RIO over de arbeidsvoorwaarden en beroepskwaliteit.
Mbo/vavo-Instellingen binnen het Onderwijs
Binnen het taakgebied Onderwijs zijn een aantal beleidsoverschrijdende organen werkzaam. Het gaat hier met name om de Onderwijsraad, de Inspectie van het Onderwijs en de Informatie Beheer Groep. De instelling van deze organen zal, zoals het er nu uitziet, te zijner tijd in een apart RIO worden beschreven.
De Onderwijsraad is een permanent adviescollege met betrekking tot de uitvoering van het landelijk onderwijsbeleid, ingesteld bij wet (Stb. 1919, 49)24 .
De Onderwijsraad had de volgende taken:
– het gevraagd en ongevraagd adviseren van de minister
– finaal advies geven in het geval van regelgeving
– toezien op de handhaving van de financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs, de samenhang in het onderwijsbeleid en regelgeving, en op de handhaving van de vrijheid van onderwijs
– het fungeren als beroepsinstantie bij geschillen tussen een school en de inspectie
De adviesverplichting is voor een groot deel vervallen bij de wet van 10-07-1995, Stb. 355.
Op 15 mei 1997 kwam er een nieuwe Wet op de Onderwijsraad (Stb. 1997, 220). Deze wet trad met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 1997. De voormalige Onderwijsraad werd opgeheven, een nieuwe raad werd ingesteld. De raad kreeg bij deze wet een andere samenstelling en de taken veranderden.
De nieuwe Onderwijsraad heeft de volgende taken:
– de regering en de beide kamers der Staten-Generaal te adviseren over hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het terrein van het onderwijs
– het desgevraagd adviseren van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de toepassing van wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen op het terrein van het onderwijs
– het adviseren van de gemeentebesturen, in bij de wet genoemde gevallen, over aangelegenheden die het gemeentelijk onderwijsbeleid betreffen
De selectie richt zich op de (administratieve) neerslag van het handelen door overheidsorganen, die vallen onder de werking van de Archiefwet 199525 . De selectielijst is tot stand gekomen op grond van een wettelijk voorgeschreven procedure. Deze procedure, welke zijn grondslag heeft in art. 5 van de Archiefwet 1995, is neergelegd in de artikelen 2 tot en met 5 van het Archiefbesluit 1995, Stb. 671.
De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.
In dit BSD worden de handelingen van de verschillende organen geselecteerd op hun bijdrage aan de realisering van de selectiedoelstelling. Bij de selectie gaat het er om welke gegevensbestanden, behorend bij welke handeling, en berustend bij welke actor, bewaard moeten blijven met als doel het handelen van de rijksoverheid met betrekking tot het beleidsterrein op hoofdlijnen te kunnen reconstrueren.
Het handelen van overheidsorganen bestaat uit verschillende fasen in het beleidsproces. Deze fasen zijn o.a. agendavorming, beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsvaststelling, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie. Om de reconstructie van het handelen op hoofdlijnen mogelijk te maken, dient dus vooral de neerslag van de eerste vier en de laatste fase bewaard te blijven.
De gegevensbestanden kunnen zowel uit papieren- als uit digitale documenten bestaan.
Indien de neerslag in aanmerking komt voor vernietiging dan vermeldt het BSD een V met een termijn. De termijn gaat in na expiratiedatum of afdoening van de archivistische neerslag .
Teneinde de selectiedoelstelling te operationaliseren zijn de in het Rapport Institutioneel Onderzoek geformuleerde handelingen gewogen aan de hand van de door PIVOT opgestelde selectiecriteria.
Uitgaande van de selectiedoelstelling heeft PIVOT in 1993 een lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Bij de vaststelling van deze selectiecriteria is bepaald dat de bruikbaarheid van de criteria binnen afzienbare tijd zou worden geëvalueerd. In april 1996 werd met dat doel een werkgroep samengesteld. Bij de samenstelling van de werkgroep is gezorgd voor inbreng vanuit zowel de Rijksarchiefdienst/PIVOT als vanuit de zorgdragers. Op 26 november 1996 werden de resultaten tijdens een PIVOT-themabijeenkomst gepresenteerd, waarna als gevolg van discussie nog enige aanpassingen volgden. Op 29 april 1997 werden de herziene selectiecriteria door het afdelingswerkoverleg vastgesteld, waarop zij werden aangeboden aan het Convent van rijksarchivarissen en voor advies voorgelegd aan de Raad voor Cultuur en de Permanente Commissie Documentaire Informatievoorziening Rijksoverheid (PC Din). Na verwerking van de adviezen zijn de herziene selectiecriteria vastgesteld door het Convent van Rijksarchivarissen. In dit BSD zijn de criteria van 1997 gehanteerd.
De algemene selectiecriteria zijn positief geformuleerd, het zijn bewaarcriteria. De criteria geven de handelingen aan die met een B gewaardeerd worden, en waarvan de neerslag dus overgebracht dient te worden. De neerslag van de handelingen die met een V gewaardeerd worden, wordt niet overgebracht en kan op termijn vernietigd worden.
De volgende algemene selectiecriteria worden door het Nationaal Archief gehanteerd om permanent te bewaren handelingen te selecteren:
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan: agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van het beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij de terugkoppeling van beleid.
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren.
Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.
4. Handelingen betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen.
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt.
Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.
6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandig-heden en incidenten.
Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.
Naast de algemene criteria kunnen er ten aanzien van bepaalde handelingen, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstellingen, in een BSD beleidsterreinspecifieke criteria worden geformuleerd, die met behulp van de algemene criteria niet kunnen worden gewaardeerd.
Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.
Op 7 april 2006 is het ontwerp-BSD door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1 juli 2006 lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van het Ministerie van OC&W en de regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.
Op 24 augustus 2006 bracht de RvC advies uit (kenmerk arc-2006.03077/10), hetwelk [naast enkele tekstuele correcties] aanleiding heeft gegeven tot de volgende wijzigingen in de ontwerp-selectielijst:
– de waardering van de handelingen 2, 33, 38, 49, 58, 60, 66, 81, 107, 133, 135, 169, 174, 180, 183, 186, 188, 190, 192, 194, 196, 214, 250, 252, 388, 390, 401, 451, 470, 471, 478, 484, 487, 489, 492, 494, 496, 498, 500, 502, 504, 549, 551, wordt gewijzigd van ‘B (1)’ naar ‘V, 5 jaar’.
– de waardering van handeling 352 wordt gewijzigd van ‘V, 5 jaar’ naar ‘B (1)’.
Daarop werd het BSD op 26 september 2006 door de algemene rijksarchivaris, namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld (C/S/06/2360).
In dit BasisSelectiedocument (BSD) worden de handelingen beschreven. Iedere handeling is vastgelegd in een gegevensblok met zes of zeven velden. Op deze wijze:
(..)
Actor: ....
Handeling: ....
Grondslag: ....
Periode: ....
Product: ....
Opmerking: ....
Waardering: ….
Iedere handeling is voorzien van een uniek volgnummer. Dit BSD werd opgesteld terwijl er alreeds een Documentair Structuurplan (DSP) voorhanden was en door de Onderwijsraad in gebruik was genomen. Omdat een aantal handelingen uit het DSP in dit BasisSelectiedocument zijn verwerkt, kan de nummering afwijken van hetgeen gebruikelijk is.
Een actor is een orgaan dat een rol speelt op een beleidsterrein en de bevoegdheid heeft tot het zelfstandig verrichten van handelingen op grond van attributie of delegatie. De naam die voor een actor wordt gebruikt komt overeen met de naam uit de actorenbeschrijving in het hoofdstuk Actoren. In dit BSD is er slechts één actor, nl. de Onderwijsraad.
Een handeling is een complex van activiteiten gericht op het totstandbrengen van een product, dat een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. Een actor kan handelingen via mandatering door organisatieonderdelen of -leden laten verrichten. De handelingen zijn in principe positief geformuleerd. Dat wil zeggen dat bij een handeling als ‘het vaststellen van een regeling’ ook ‘het intrekken van een regeling’ inbegrepen wordt geacht.
De grondslag of bron geeft de wet of de regeling krachtens de wet waarop een handeling is gebaseerd. Een groot aantal aangetroffen gelijksoortige grondslagen is soms samengevat of tot een keuze beperkt. Niet alle handelingen zijn gebaseerd op een grondslag. Dan is de beschrijving van de handeling ontleend aan de literatuur of bronnen. Voor enkele (algemene) handelingen is geen grondslag of bron aangetroffen.
De periode geeft aan wanneer een handeling is uitgevoerd. Hoewel het institutioneel onderzoek zich beperkt tot de periode 1980–2003 zijn handelingen waarvan de grondslag een vroegere startdatum doet vermoeden niet voorzien van een eerder gelegen jaartal. Als een handeling nog niet is beëindigd, is achter het eerste jaartal alleen een streepje gezet (bijvoorbeeld: 1997–). Deze handelingen waren bij het afsluiten van het onderzoek nog niet beëindigd. Onderhoud aan de selectielijst zal eventuele eindjaren moeten achterhalen.
Het product vormt het resultaat van de handeling.
Soms was het noodzakelijk bepaalde velden in de gegevensblokken te verduidelijken met een opmerking of toelichting.
De waardering geeft aan welke selectiebeslissing genomen moet worden ten aanzien van de neerslag van de handeling.
6. Selectielijst van de Onderwijsraad (periode augustus1968–juni 1999)
Handelingen betreffende het middelbaar beroepsonderwijs (mbo)
Beleidsontwikkeling, evaluatie en verantwoording van beleid
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent de onderwerpen betreffende het mbo waarover organisaties van ouders, leraren of van gemeente- of schoolbesturen aan de minister hun advies kunnen uitbrengen
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 3, lid 1
WVO, Stb. 1986, 552, art. 3, lid 1
WVO, Stb. 1993, 666, art. 3, lid 1
Product: advies
NB: deze verplichting is vervallen bij wet van 10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Aanbod en inrichting van onderwijs
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het vaststellen van de eindtermen voor het mbo alsmede de indeling daarvan in certificaateenheden van de opleidingen
Periode: 1991–1996
Grondslag: WVO, Stb. 1986/552, zoals gewijzigd bij de Wet van 23-05-1990, Stb 266, art. 17, lid 1
WVO, Stb. 1993/666, art. 17, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het beslissen in een geschil tussen de Inspectie en het bevoegd gezag over het afwijken van de eindtermen en de gevolgen daarvan
Periode: 1991–1996
Grondslag: WVO, Stb. 1986/552, zoals gewijzigd bij de Wet van 23-05-1990, Stb. 266, art. 17a, lid 3
WVO, Stb. 1993/666, art. 17a, lid 3
Product: beschikking
NB: de Onderwijsraad geeft haar oordeel over het al dan niet veranderen van het karakter of niveau van een opleiding bij een afwijking van de eindtermen. Het bevoegd gezag onderwerpt zich aan de uitspraak.
Waardering: B (5)
Handeling: het beslissen in een geschil tussen de Inspectie en het bevoegd gezag over het al dan niet bereiken van de eindtermen of de afwijkingen daarvan
Periode: 1991–1993
Grondslag: WVO, Stb. 1986/552, zoals gewijzigd bij de Wet van 23-05-1990, Stb. 266, art. 24a, lid 6
Product: beschikking
Waardering: B (5)
– inrichting van het onderwijs
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de regels waaronder scholen voor mbo kunnen afwijken van de bij wet bepaalde cursusduur en voorschriften omtrent de inrichting van het onderwijs
Periode: 1968–1993
Grondslag: WVO, Stb. 1963/40, art. 20 lid 1
WVO, Stb. 1986/552, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-05-1992, Stb. 336, art. 20, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het aanwijzen van afzonderlijke cursussen voor middelbaar beroepsonderwijs die aangemerkt worden als scholen voor middelbaar beroepsonderwijs
Periode: 1968–1993
Grondslag: WVO, Stb. 1963/40, art. 20 lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent de nadere regeling van de inrichting van het mbo
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1963/40, art. 23, lid 1
WVO, Stb. 1986/552, art. 23, lid 1
WVO, Stb. 1986/552, zoals gewijzigd bij de Wet van 23-05-1990, Stb 266, art. 23a, lid 1 t/m 3
WVO, Stb. 1993/666, art. 23a, lid 1 tm 3
Product: advies
Waardering: B (1)
– leerplan/schoolwerkplan, activiteitenplan en verslag
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het aanwijzen van scholen en cursussen voor middelbaar beroepsonderwijs waarvan de leerplannen/schoolwerkplannen goedgekeurd moeten worden door de minister
Periode: 1968–1996
Grondslag: WVO, Stb. 1963/40, art. 24, lid 3 en 4
WVO, Stb. 1986/552, art. 24, lid 3 en 4
WVO, Stb. 1993/666, art. 24, lid 7
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het afwijken van de inrichtingsvoorschriften voor het mbo ten behoeve van de bijzondere inrichting van het onderwijs
Periode: 1993–1996
Grondslag: WVO, Stb. 1993/666, art. 25
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– Toelating, voorwaardelijke bevordering en verwijdering
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent de voorwaarden voor toelating en de voorschriften voor verwijdering en voorwaardelijke bevordering voor scholen voor mbo
Periode: 1968–1996
Grondslag: WVO, Stb. 1963/40, art. 27
WVO, Stb 1986/552, art. 27
WVO, Stb. 1993/666, art. 27, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw over het bepalen van kortere termijnen dan wettelijk vereist voor de op een bezwaar- of beroepsschrift te nemen beslissing ter zake van de toelating van deelnemers aan het mbo
Periode: 1996–
Grondslag: WEB, Stb. 1995/501, art. 8.1.1., lid 7
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/Minister van Landbouw omtrent het aanwijzen van scholen voor mbo, waarvan het bevoegd gezag de regeling van het eindexamen vaststelt
Periode: 1973–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1963/40, art. 29, lid 2 ,zoals gewijzigd bij Wet van 18-04-1973, Stb. 228
WVO, Stb. 1986,/552, art. 29, lid 2
WVO, Stb. 1993/666, art. 29, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– gecommitteerden en deskundigen
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/Minister van Landbouw omtrent gevallen waarbij het eindexamen afgenomen wordt zonder toezicht van gecommitteerden
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 29, lid 3
WVO, Stb. 1986,/552, art. 29, lid 3
WVO, Stb. 1993, 666, art. 29, lid 3
Product: advies
NB: deze adviesverplichting is vervallen bij de Wet van 10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de voorschriften betreffende eindexamens mbo
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-05-1963, Stb. 40, art. 29, lid 5
WVO, Stb. 1986, 552, art. 29, lid 5
WVO, Stb. 1986, 552, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-05-1992, Stb. 270, art. 29, lid 5
WVO, Stb. 1993, 666, art. 29, lid 5
Product: advies
NB: deze adviesverplichting is vervallen bij de Wet van 10-07-1995, Stb. 355
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent de voorschriften voor examens die niet vanwege de school worden afgenomen
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 29, lid 6
WVO, Stb. 1986, 552, art. 29, lid 6
WVO, Stb. 1993, 666, art. 29, lid 6
Product: advies
NB: deze adviesverplichting is vervallen bij de Wet van 10-07-1995, Stb. 355
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het afwijken van de voorschriften betreffende de eindexamens op rijksscholen, gemeentelijke scholen of bijzondere scholen voor mbo
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 29, lid 7
WVO, Stb. 1986, 552, art. 29,lid 7
WVO, Stb. 1993, 666, art. 29, lid 7
Product: advies
NB: bij de Wet van 18-04-1991 is per 01-08-1995 de toevoeging ‘op rijksscholen’ komen te vervallen
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het afwijken van de examenvoorschriften ten behoeve van experimenten of bijzondere inrichting van het onderwijs
Periode: 1971–1992
Grondslag: Eindexamenbesluit mhno, Stb. 1973/39, art. 38
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het vaststellen van eindexamenvakken of examenonderdelen
Periode: 1971–1992
Grondslag: Eindexamenbesluit mhno, Stb. 1973/39, art. 5, lid 1
Besluit mdgo, Stb. 1984/360, art. 40, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het vaststellen van het eindexamenprogramma voor zover het eindexamen wordt afgenomen in de vorm van een centraal examen
Periode: 1971–1996
Grondslag: WVO, Stb. 1986/552, zoals gewijzigd bij de Wet van 23-05-1990, Stb. 266, art. 29a, lid 1
WVO, Stb. 1993/666, art. 29a, lid 1
Eindexamenbesluit mhno, Stb. 1973/39, art. 5, lid 3
Eindexamenbesluit mmo, Stb. 1973/38, art. 2, lid 1
Eindexamenbesluit meao, Stb. 1971/670, art. 2, lid 2
Besluit mdgo, Stb. 1984/360, art. 41, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het beslissen in een geschil tussen de Inspectie en het bevoegd gezag omtrent de examenprogramma mbo
Periode: 1991–1996
Grondslag: WVO, Stb. 1986/552, zoals gewijzigd bij de Wet van 23-05-1990, Stb. 552, art. 29a, lid 3
WVO, Stb 1993/666, art. 29a, lid 3
Product: besluit
Waardering: B (5)
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het geven van regels voor de vaststelling van de uitslag
Periode: 1971–1992
Grondslag: Eindexamenbesluit mhno, Stb. 1973/39, art. 29, lid 1
Besluit mdgo, Stb. 1984/360, art. 69, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het vaststellen van de regels met betrekking tot de uitslag van het examen
Periode: 1984–1992
Grondslag: Besluit mdgo, Stb. 1984/360, art. 69, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het stellen van voorschriften voor toelating tot het eindexamen mbo van diegenen die niet als leerling zijn ingeschreven (extraneï)
Periode: 1986–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1986/552, art. 30, lid 2
WVO, Stb. 1993/666, art. 30, lid 2
Product: advies
NB: deze adviesverplichting is vervallen bij de Wet van 10-07-1995, Stb. 355
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het vaststellen van voorschriften voor de staatsexamens
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Stb.1963, 40, art. 60, lid 5
WVO, Stb. 1986, 552, art. 60, lid 5
WVO, Stb. 1993, 666, art. 60, lid 5
Product: advies
NB: de adviesverplichting is vervallen bij de Wet van10-07-1995, Stb. 355
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent afwijkingen van het examenprogramma voor de dagscholen meao in verband met het specifieke karakter van het staatsexamen
Periode: 1983–1998
Grondslag: Besluit staatsexamens meao, Stb. 1983/348, art. 8, lid 2
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het aanwijzen van bewijzen van pedagogische en didactische vaardigheden, het vaststellen van voorschriften en het doen van voorstellen daartoe met betrekking tot scholen voor mbo
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1963, 40, art. 33, lid 1c
WVO, Stb. 1986, 552, art. 33, lid 1c
WVO, Stb. 1993, 666, art. 33, lid 1c
Product: advies
NB: de adviesverplichting is vervallen bij de Wet van 10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw over het aanwijzen van bewijzen van bekwaamheid
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Stb.1963,40, art. 34, lid 2
WVO, Stb. 1986, 552, art. 34, lid 2
WVO, Stb. 1993, 666, art. 34, lid 2
Product: advies
NB: deze handeling is vervallen bij de Wet van 10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het verbinden van bevoegdheid tot het geven van middelbaar beroepsonderwijs aan bewijzen van bekwaamheid die niet opgenomen zijn in de bijlage van de OWVO
Periode: 1967–1995
Grondslag: OWVO, art. 110, lid 1
Product: advies
NB: deze handeling is vervallen bij de Wet van 10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het regelen in welke gevallen leraren die een bevoegdheid bezitten of achten te bezitten voor bepaalde soorten van onderwijs, tevens onderwijs kunnen geven in een vak of combinatie van vakken in een soort van onderwijs waarvoor zij niet de vereiste bevoegdheid bezitten
Periode: 1985–1995
Grondslag: OWVO, zoals gewijzigd bij wet van 04-07-1985, Stb. 408, art. 110a
Product: advies
NB: deze handeling is vervallen bij de Wet van 10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het instellen van akten van bekwaamheid van de eerste, tweede en derde graad ten behoeve van andere vakken dan genoemd in de wet
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Stb.1963, 40, art. 35, lid 1 t/m 3
Product: advies
NB: deze handeling is wat betreft de derde graad vervallen in 1985, bij de Wet van 04-07-1985, Stb. 408, houdende wijziging van de WVO in verband met een herziene regeling met betrekking tot het gradenstelsel
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/Minister van Landbouw omtrent de vereisten voor het geven van onderwijs aan de daarbij aan te geven schoolsoorten en in daarbij aan te geven vakken of combinaties daarvan waarbij wordt afgeweken van het wettelijk bepaalde
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO,Stb. 1963, 40, art. 35, lid 3
WVO, Stb. 1986, 552, art. 35, lid 3
WVO, Stb. 1993, 666, art. 35, lid 3
Product: advies
NB: het gaat hierbij om afwijkingen ten opzichte van het bepaalde in art. 35, lid 1 en 2, waar aangegeven wordt in welke leerjaren of schoolsoorten lesgegeven mag worden indien men in het bezit is van een eerste- of een tweedegraads bevoegdheid. De adviesverplichting is vervallen bij de Wet van 10-07-1995, Stb. 355.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het aanwijzen van aanvullende vakken of combinaties van vakken waarvoor een eerstegraads bevoegdheid ook geldig is
Periode: 1985–1995
Grondslag: OWVO, Stb. 1967, 386, art. 35, lid 4, zoals gewijzigd bij de Wet van 04-07-1985, Stb. 408, herziene regeling met betrekking tot het gradenstelsel
WVO, Stb. 1986, 552, art. 35, lid 4
WVO, Stb. 1993, 666, art. 35, lid 4
Product: advies
NB: deze handeling is vervallen bij de Wet van10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het aanwijzen van andere vakken dan genoemd in de wet en de bijbehorende bewijzen van bekwaamheid
Periode: 1968–1985
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 36, lid 3, 5, 6, 7 en 8
Product: advies
NB: deze handeling is vervallen bij de Wet van 04-07-1985, Stb. 408
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/Minister van Landbouw omtrent het afgeven van een verklaring dat een leraar in het bezit is van een eerste- dan wel tweedegraads bevoegdheid plus een bewijs van pedagogische en didactische bekwaamheid in gevallen van vakken waarin geen bewijzen van bekwaamheid zijn aangewezen
Periode: 1985–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1967, 387, art. 36, lid 1, zoals gewijzigd bij de Wet van 04-07-1985, Stb. 408
WVO, Stb. 1986, 552, art. 36, lid 1
WVO, Stb. 1993, 666, art. 36 lid 1
Product: advies
NB: deze handeling is vervallen bij de Wet van10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/Minister van Landbouw omtrent het verkrijgen van de bewijzen van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1963, 40, art. 37
WVO, Stb. 1986, 552, art. 37
WVO, Stb. 1993, 666, art. 37
Product: advies
NB: deze handeling is vervallen bij de Wet van10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het geven van nadere voorschriften betreffende de stages van studenten binnen het mbo
Periode: 1985–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1967, 387, art. 39c, lid 8 en 9, zoals gewijzigd bij de Wet van 19-04-1985, Stb. 256
WVO, Stb. 1986, 552, art. 39c,lid 8 en 9
WVO, Stb. 1993, 666, art. 39c, lid 8 en 9
Product: advies
NB: de adviesverplichting is vervallen bij de Wet van10-07-1995, Stb. 355
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het bekostigen van een beroepsopleiding waarvoor de minister de eindtermen heeft vastgesteld
Periode: 1996–
Grondslag: WEB, Stb. 1995/501, art. 2.1.1., lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het jaarlijks vaststellen van het plan van scholen voor wat betreft scholen voor mbo
Periode: 1968–1996
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 65, lid 1
WVO, Stb. 1986, 552, art. 65, lid 1
WVO, Stb. 1993, 666, art. 65, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Grondslagen en wijze van bekostiging
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs of de Minister van Landbouw omtrent de omvang van de formatie van leraren en van ondersteunend en beheerspersoneel op scholen voor mbo
Periode: 1993–
Grondslag: WVO, Stb. 1993/666, art.90, lid 1 en 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs of de Minister van Landbouw omtrent het bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden aan een school meer formatie moet worden toegekend dan wettelijk bepaald
Periode: 1993–
Grondslag: WVO, Stb. 1986/552, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-02-1992, Stb. 112 (regeling herziening bekostigingsstelsel voortgezet onderwijs), art. 90, lid 3
WVO, Stb. 1993/666, art. 90, lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs of de Minister van Landbouw over het gedeelte van de regeling dat betrekking heeft op het gedeelte middelen, administratie, beheer en bestuur
Periode: 1993–
Grondslag: WVO, Stb. 1986/552, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-02-1992, Stb. 112 (regeling herziening bekostigingsstelsel voortgezet onderwijs), art. 92, lid 3
WVO, Stb. 1993/666, art. 92, lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– Medegebruik lokalen, gebouwen, terreinen of roerende zaken
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het geven van regels met betrekking tot de ingebruikgeving van gebouwen, terreinen of roerende zaken
Periode: 1985–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1967, 387, art. 100a, lid 7, zoals gewijzigd bij de Wet van 04-07-1985, Stb. 394, Regeling medegebruik
WVO, Stb. 1986, 552, art. 100a, lid 7
WVO, Stb. 1993, 666, art. 100a, lid 7
Product: advies
NB: de adviesverplichting is vervallen bij de Wet van10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Periode: vanaf 1996, onder de WEB
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het vaststellen van nadere regels met betrekking tot ingebruikgeving van gebouwen, terreinen of roerende zaken
Periode: 1996–1997
Grondslag: WEB, Stb. 1995/501, art. 2.2.5. , lid 5
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Beëindiging van de bekostiging
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het in stand houden dan wel bekostigen van scholen voor mbo die te weinig leerlingen hebben
Periode: 1968–1996
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 111, lid 4
WVO, Stb. 1986, 552, art. 108, lid 4
WVO, Stb. 1993, 666, art. 108, lid 4
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
– handelingen afkomstig uit de overige voorwaarden voor rijksbekostiging van het bijzonder voortgezet onderwijs
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het aanwijzen van niet uit openbare kas bekostigde bijzondere scholen voor mbo die een bevoegdheid krijgen om aan eindexamenkandidaten die met een goed gevolg hun eindexamen hebben behaald een diploma uit te reiken
Periode: 1968–1997
Grondslag: WVO, Stb. 1963, 40, art. 56, lid 1
WVO, Stb. 1986, 552, art. 56, lid 1
WVO, Stb. 1993, art. 56, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het geven van een goedkeuring aan een bijzondere school voor mbo om af te wijken van de inrichtingsvoorschriften
Periode: 1993–
Grondslag: WVO, Stb. 1993/666, art. 58, lid 3
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het intrekken van de aanwijzing van niet uit openbare kas bekostigde bijzondere scholen voor mbo die een bevoegdheid krijgen om aan eindexamenkandidaten die met een goed gevolg hun eindexamen hebben behaald een diploma uit te reiken
Periode: 1993–
Grondslag: WVO, Stb. 1993/666, art. 59, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Handelingenlijst betreffende het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo)
Beleidsontwikkeling, evaluatie en verantwoording van beleid
vervallen
Aanbod en inrichting van het onderwijs
– inrichting van het onderwijs
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het aanwijzen van vakken, naast de in de wet genoemde, voor het vavo
Periode: 1968–1992
Grondslag: WVO, Stb. 1963/40, art. 12, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de regels waaronder scholen voor vavo kunnen afwijken van de bij wet bepaalde cursusduur en voorschriften omtrent de inrichting van het onderwijs
Periode: 1968–1993
Grondslag: WVO, Stb. 1963/40, art. 20 lid 1
WVO, Stb. 1986/552, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-05-1992, Stb. 336, art. 20, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het vaststellen van voorschriften omtrent de inrichting van het onderwijs aan scholen voor vavo
Periode: 1968–1997
Grondslag: WVO, Stb. 1963/40, art. 22 lid 1
WVO, Stb. 1986/552, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-05-1992, Stb. 336, art. 23b, lid 2
WEB, Stb. 1995/501, art. 7.3.4., lid 2
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het in bepaalde gevallen afwijken van de inrichtingsvoorschriften voor het vavo ten behoeve van de bijzondere inrichting van het onderwijs
Periode: 1993–1997
Grondslag: WVO, Stb. 1993/666, art. 25
WEB, Stb. 1995/501, art. 7.3.4, lid 4
Waardering: V 5 jaar
– Toelating, schorsing en verwijdering
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent de voorwaarden voor toelating en de voorschriften voor verwijdering en voorwaardelijke bevordering en verblijfsduur voor scholen voor vavo
Periode: 1968–
Grondslag: WVO, Stb. 1963/40, art. 27
WVO, Stb. 1986/552, art. 27
WVO, Stb. 1993/666, art. 27, lid 1
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het bepalen van kortere termijnen dan wettelijk vereist voor de op een bezwaar- of beroepsschrift te nemen beslissing ter zake van de toelating van deelnemers aan het vavo
Periode: 1996–
Grondslag: WEB, Stb. 1995/501, art. 8.1.1., lid 7
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het stellen van regels betreffende het afleggen van eindexamen aan scholen voor vavo
Periode: 1968–1997
Grondslag: WVO, Stb. 1963/40, art. 29, lid 2
WVO, Stb. 1986/552, art. 29, lid 2
WVO, Stb. 1993/666, art. 29, lid 1
WEB, Stb. 1995/501, art. 7.4.11, lid 3
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de voorschriften betreffende de examens vavo
Periode: 1968–
Grondslag: WVO, Stb. 1963/40, art. 29, lid 5
WVO, Stb 1986/552, art. 29, lid 5
WVO, Stb. 1993/666, art. 29, lid 5
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de minister over het afwijken van de voorschriften betreffende de inrichting van de eindexamens ten behoeve van experimenten
Periode: 1969–
Grondslag: Interimbesluit eindexamens havo-mavo, Stb. 1969,/438, art. 36
Besluit eindexamens vwo-havo-mavo,Stb. 1970,/151, art. 51, lid 2
Eindexamenbesluit vwo-havo-mavo-(lbo)vbo, Stb. 1989,/art. 58, lid 2, na 01-08-1998 art. 58
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de minister omtrent de vast te stellen eindexamenprogramma’s
Periode: 1969–1995
Grondslag: – Interimbesluit eindexamens havo-mavo, Stb.1969, 438, art. 33
- Besluit eindexamens vwo-havo-mavo,besluit van 08-04-1970, Stb. 151, houdende regeling van de eindexamens vwo-havo-mavo, art. 11
- Eindexamenbesluit vwo-havo-mavo-(lbo)vbo, Stb. 1989, 327, art. 7, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het bepalen dat aan een bijzondere school in het vak geschiedenis en staatsinrichting of maatschappijleer geen centraal examen hoeft te worden afgenomen vanwege bezwaren van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard
Periode: 1990–
Grondslag: Eindexamenbesluit vwo-havo-mavo-(lbo)vbo, Stb. 1989, 327, art. 46, lid 1
Product: beschikking
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent de voorschriften betreffende examens die niet vanwege de school voor vavo worden afgenomen
Periode: 1968–
Grondslag: WVO, Stb. 1963/40, art. 29, lid 6
WVO, Stb. 1986/552, art. 29, lid 6
WVO, Stb. 1993/666, art. 29, lid 5
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het toestaan dat er afgeweken wordt van de examenvoorschriften ten behoeve van de bijzondere inrichting van de school voor vavo
Periode: 1968–1997
Grondslag: WVO, Stb. 1963/40, art. 29 lid 7
WVO, Stb. 1986/552, art. 29, lid 7
WVO, Stb. 1993/666, art. 29, lid 7
WEB, Stb 1995/501, art. 7.4.11., lid 4
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het stellen van voorschriften voor toelating tot het eindexamen vavo van diegenen die niet als leerling zijn ingeschreven (extraneï)
Periode: 1986–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1986/552, art. 30, lid 2
WVO, Stb. 1993/666, art. 30, lid 2
Product: advies
NB: deze adviesverplichting is vervallen bij de Wet van 10-07-1995, Stb. 355
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het vaststellen van voorschriften voor de staatsexamens
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Stb.1963, 40, art. 60, lid 5
WVO, Stb. 1986, 552, art. 60, lid 5
WVO, Stb. 1993, 666, art. 60, lid 5
Product: advies
NB: de adviesverplichting is vervallen bij de Wet van10-07-1995, Stb. 355
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de minister inzake het aanwijzen van vakken die uitsluitend worden afgenomen volgens het D-programma
Periode: 1978–1995
Grondslag: Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 1978, Stb. 1978, 623, art. 2, lid 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de minister omtrent het vast te stellen examenprogramma
Periode: 1969–1995
Grondslag: Interimbesluit staatsexamens havo-mavo, Stb. 1969, 407, art. 8,
Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo, Stb. 1971, 741, art. 11
Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 1978, Stb. 1978, 623, art. 11
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het aanwijzen van bewijzen van pedagogische en didactische vaardigheden, het vaststellen van voorschriften en het doen van voorstellen daartoe
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1963, 40, art. 33, lid 1c
WVO, Stb. 1986, 552, art. 33, lid 1c
WVO, Stb. 1993, 666, art. 33, lid 1c
Product: advies
NB: vervalt bij de Wet van 10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over de voorschriften omtrent de eisen van bekwaamheid betreffende de volwasseneneducatie
Periode: 1992–1995
Grondslag: KVE, Wet van 19-12-1991, Stb. 709, art. 8
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het aanwijzen van bewijzen van bekwaamheid
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Stb.1963,40, art. 34, lid 2
WVO, Stb. 1986, 552, art. 34, lid 2
WVO, Stb. 1993, 666, art. 34, lid 2
Product: advies
NB: deze handeling is vervallen bij de Wet van 10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het verbinden van onderwijsbevoegdheid aan andere vakken dan genoemd in de lijst van bewijzen van bekwaamheid , en het aanbrengen van beperkingen
Periode: 1967–1995
Grondslag: OWVO, art. 108
Product: advies
NB: in de bijlage bij de OWVO wordt een lijst van bewijzen van bekwaamheid gegeven met de daarbij behorende vakken
De handeling vervalt bij Wet van 10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het regelen in welke gevallen leraren die een bevoegdheid bezitten of achten te bezitten voor bepaalde soorten van onderwijs, tevens onderwijs kunnen geven in een vak of combinatie van vakken in een soort van onderwijs waarvoor zij niet de vereiste bevoegdheid bezitten
Periode: 1985–1995
Grondslag: OWVO, zoals gewijzigd bij wet van 04-07-1985, Stb. 408, art. 110a
Product: advies
NB: deze handeling is vervallen bij de Wet van 10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het bepalen voor welke scholen van voortgezet onderwijs de bezitter van een bewijs van bekwaamheid bedoeld onder de nummers 1 t/m 38 van de OWVO, tevens in het bezit dient te zijn van een bewijs van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding
Periode: 1973–1995
Grondslag: OWVO, zoals gewijzigd bij de wet van 18-04-1973, Stb. 229, art. 111, lid 2
Product: advies
NB: deze handeling is vervallen bij de Wet van 10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het instellen van akten van bekwaamheid van de eerste, tweede en derde graad ten behoeve van andere vakken dan genoemd in de wet
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Stb.1963, 40, art. 35, lid 1 t/m 3
Product: advies
NB: deze handeling is wat betreft de derde graad vervallen in 1985, bij de Wet van 04-07-1985, Stb. 408, houdende wijziging van de WVO in verband met een herziene regeling met betrekking tot het gradenstelsel
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent de vereisten voor het geven van onderwijs aan de daarbij aan te geven schoolsoorten en in daarbij aan te geven vakken of combinaties daarvan waarbij wordt afgeweken van het wettelijk bepaalde
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO,Stb. 1963, 40, art. 35, lid 3
WVO, Stb. 1986, 552, art. 35, lid 3
WVO, Stb. 1993, 666, art. 35, lid 3
Product: advies
NB: het gaat hierbij om afwijkingen ten opzichte van het bepaalde in art. 35, lid 1 en 2, waar aangegeven wordt in welke leerjaren of schoolsoorten lesgegeven mag worden indien men in het bezit is van een eerste- of een tweede-graads bevoegdheid. De adviesverplichting is vervallen bij de Wet van 10-07-1995, Stb. 355.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het aanwijzen van aanvullende vakken of combinaties van vakken waarvoor een eerste graads bevoegdheid ook geldig is
Periode: 1985–1995
Grondslag: OWVO, Stb. 1967, 386, art. 35, lid 4, zoals gewijzigd bij de Wet van 04-07-1985, Stb. 408, herziene regeling met betrekking tot het gradenstelsel
WVO, Stb. 1986, 552, art. 35, lid 4
WVO, Stb. 1993, 666, art. 35, lid 4
Product: advies
NB: vervallen bij de Wet van10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent bijzondere gevallen waarin een leraar met een tweede-graads bevoegdheid tij-
delijk les kan geven op eerste-graads niveau
Periode: 1985–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1967, 387, art. 35a, zoals gewijzigd bij de Wet van 04-07-1985, Stb. 408
WVO, Stb. 1986, 552, art. 35a
WVO, Stb. 1993, 666, art. 35a
Product: advies
NB: de handeling is vervallen bij de Wet van10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het aanwijzen van andere vakken dan genoemd in de wet en de bijbehorende bewijzen van bekwaamheid
Periode: 1968–1985
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 36, lid 3, 5, 6, 7 en 8
Product: advies
NB: deze handeling is vervallen bij de Wet van 04-07-1985, Stb. 408
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het afgeven van een verklaring dat een leraar in het bezit is van een eerste- dan wel tweede graads bevoegdheid plus een bewijs van pedagogische en didactische bekwaamheid in gevallen van vakken waarin geen bewijzen van bekwaamheid zijn aangewezen
Periode: 1985–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1967, 387, art. 36, lid 1, zoals gewijzigd bij de Wet van 04-07-1985, Stb. 408
WVO, Stb. 1986, 552, art. 36, lid 1
WVO, Stb. 1993, 666, art. 36 lid 1
Product: advies
NB: vervallen bij de Wet van10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het verkrijgen van de bewijzen van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding
Periode: 1968–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1963, 40, art. 37
WVO, Stb. 1986, 552, art. 37
WVO, Stb. 1993, 666, art. 37
Product: advies
NB: vervallen bij de Wet van10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het geven van nadere voorschriften betreffende de stages van studenten binnen het vavo
Periode: 1985–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1967, 387, art. 39c, lid 8 en 9, zoals gewijzigd bij de Wet van 19-04-1985, Stb. 256
WVO, Stb. 1986, 552, art. 39c,lid 8 en 9
WVO, Stb. 1993, 666, art. 39c, lid 8 en 9
Product: advies
NB: de adviesverplichting is vervallen bij de Wet van10-07-1995, Stb. 355
Waardering: B (1)
– Plan van Scholen/plan van spreiding en situering
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het jaarlijks vaststellen van het plan van scholen met betrekking tot scholen voor vavo
Periode: 1968–1993
Grondslag: WVO, Wet van 14-02-1963, Stb. 40, art. 65, lid 1
WVO, Stb. 1986, 552, art. 65, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
– Plan van spreiding en situering
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs over het plan van spreiding en situering voor de scholen voor vavo die per 1 augustus 1993 uit ’s Rijks kas worden bekostigd
Periode: 1993–1996
Grondslag: WVO, Stb. 1986/552, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-05-1992, Stb. 336, art. IV, A, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Grondslagen en wijze van bekostiging
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent de omvang van de formatie van leraren en ondersteunend en beheerspersoneel van scholen voor vavo
Periode: 1993–
Grondslag: WVO, Stb. 1986/552, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-05-1992, Stb. 336, art. 95c, lid 1 en 2
WVO, Stb. 1993/666, art. 95c, lid 1 en 2
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden aan een school voor vavo meer formatie mag worden toegekend dan op grond van het wettelijk bepaalde
Periode: 1993–
Grondslag: WVO, Stb. 1986/552, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-05-1992, Stb. 336, art. 95c, lid 3
WVO, Stb. 1993/666, art. 95c, lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het gedeelte van de regeling dat betrekking heeft op middelen en administratie, beheer en bestuur
Periode: 1993– 1997
Grondslag: WVO, Stb. 1986/552, zoals gewijzigd bij de Wet van 27-05-1992, Stb. 336, art. 95 e, lid 3
WVO, Stb. 1993/666, art. 95 e, lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het geven van regels met betrekking tot de ingebruikgeving van gebouwen, terreinen of roerende zaken
Periode: 1985–1995
Grondslag: WVO, Stb. 1967, 387, art. 100a, lid 7, zoals gewijzigd bij de Wet van 04-07-1985, Stb. 394, Regeling medegebruik
WVO, Stb. 1986, 552, art. 100a, lid 7
WVO, Stb. 1993, 666, art. 100a, lid 7
Product: advies
NB: de adviesverplichting is vervallen bij de Wet van10-07-1995, Stb. 355
Waardering: V 5 jaar
Periode: na 1996; bekostiging onder de WEB
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs/de Minister van Landbouw omtrent het vaststellen van nadere regels met betrekking tot ingebruikgeving van gebouwen, terreinen of roerende zaken
Periode: 1996–1997
Grondslag: WEB, Stb. 1995/501, art. 2.2.5. , lid 5
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het aanwijzen van niet uit openbare kas bekostigde bijzondere scholen voor vavo die een bevoegdheid krijgen om aan eindexamenkandidaten die met een goed gevolg hun eindexamen hebben behaald een diploma uit te reiken
Periode: 1968–1997
Grondslag: WVO, Stb. 1963, 40, art. 56, lid 1
WVO, Stb. 1986, 552, art. 56, lid 1
WVO, Stb. 1993, art. 56, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het geven van een goedkeuring aan een bijzondere school voor vavo om af te wijken van de inrichtingsvoorschriften
Periode: 1993–1997
Grondslag: WVO, Stb. 1993/666, art. 58, lid 3
Product: advies
Waardering: V 5 jaar
Handeling: het adviseren van de Minister van Onderwijs omtrent het intrekken van de aanwijzing van niet uit openbare kas bekostigde bijzondere scholen voor vavo die een bevoegdheid krijgen om aan eindexamenkandidaten die met een goed gevolg hun eindexamen hebben behaald een diploma uit te reiken
Periode: 1993–1997
Grondslag: WVO, Stb. 1993/666, art. 59, lid 1
Product: advies
Waardering: B (1)
– Kaderwet Volwassenen Educatie 1991 – KVE (Stb.1991, 709)
– Overgangswet op het Voortgezet Onderwijs – OWVO (Stb. 1967, 386/Stb. 1973, 229/Stb. 1985, 408)
– Wet Educatie en Beroepsonderwijs – WEB (Stb. 1995, 501)
– Wet op het Voortgezet Onderwijs – WVO (Stb. 1963, 40/Stb. 1967, 387/Stb. 1985, 256/Stb. 1985, 394, 408/Stb. 1986, 552/Stb. 1990, 266/Stb. 1992, 112/Stb. 1992, 270/Stb. 1992, 336/Stb. 1993, 666)
– Besluit middelbaar dienstverlenings- en gezondheidszorgonderwijs – mdgo (Stb. 1984/360)
– Besluit eindexamens vwo-havo-mavo (Stb. 1970, 151)
– Besluit staatsexamens meao (Stb. 1983, 348)
– Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo (Stb. 1971, 741 en Stb. 1978, 623)
– Eindexamenbesluit meao, Stb. 1971/670
– Eindexamenbesluit middelbaar huishouds- en nijverheidsonderwijs – mhno, Stb. 1973/39
– Eindexamenbesluit middelbaar middenstands onderwijs – mmo, Stb. 1973/38
– Eindexamenbesluit vwo-havo-mavo-(lbo)vbo, Stb. 1989, 327
– Interimbesluit staatsexamens havo-mavo, Stb. 1969, 407 en 438
1
Het rapport werd in februari 1993 door de commissie aangeboden aan Tweede Kamervoorzitter Deetman (TK 1992–1993, 21427, nr. 29).
2
Stb. 1996, 377.
3
Stb. 1996, 378.
4
Stb. 1997, 220 (Wet van 15 mei 1997, met terugwerkende kracht tot 1-1-1997 in werking getreden).
5
Stb. 1919, 49 (zoals gewijz. Stb. 1952, 355/Stb. 1958, 45/Stb. 1967, 386/Stb. 1983, 727/Stb. 1986, 273/Stb. 1992, 337).
6
zoals gewijzigd Stb. 1952, 355/Stb. 1958, 45/Stb. 1967, 386/Stb. 1983, 727/Stb. 1986, 273/Stb. 1992, 337.
7
Archiefwet 1995, Wet van 28 april 1995 (Stb. 276), houdende vervanging van de Archiefwet 1962 (Stb. 313) en in verband daarmee wijziging van enige andere wetten.
8
Deze wet is per 1-1-1997 vervangen door de Wet op de Onderwijsraad (Stb. 1997, 220).
9
Archiefwet 1995, Wet van 28 april 1995 (Stb. 276), houdende vervanging van de Archiefwet 1962 (Stb. 313) en in verband daarmee wijziging van enige andere wetten.
10
Een Academische Zaak, Deel I. Een institutioneel onderzoek naar universiteiten op het beleidsterrein wetenschappelijk onderwijs sinds 1985 (samenstelling J. van der Meer en A.T. Spieksma, Werkgroep Selectielijsten Universiteiten).
11
Agrarisch Onderwijs. Een onderzoek naar actoren, taken en handelingen op het beleidsterrein Agrarisch Onderwijs in de periode 1945–1992 (samenstelling G.M.C.J. Smeets; ISBN 90-74442-30-7) ‘s-Gravenhage, 1995. PIVOT-rapport nr. 26.
12
Leergeld. Een institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein studiefinanciering, 1945–1994 (samenstelling J. van der Meer en G.J. Willighagen; ISBN 90-74442-47-1) ‘s-Gravenhage, 1997. Pivot-rapport nr. 42.
13
Per slot van rijksrekening. Een institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein beheer van de rijksbegroting, 1940–1993 (samenstelling: F. van Dijk; ISBN 90-74442-17x) ‘s-Gravenhage 1994. PIVOT-rapport nr. 15.
14
Deze wet is per 1-1-1997 vervangen door de Wet op de Onderwijsraad (Stb. 1997, 220).
15
Besluit van 22 september 2003 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreden van enkele artikelen en onderdelen van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 302), de wet van 6 juni 2002 (Stb. 303), de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Staatsblad, 2003, 368.
16
Archiefwet 1995, Wet van 28 april 1995 (Stb. 276), houdende vervanging van de Archiefwet 1962 (Stb. 313) en in verband daarmee wijziging van enige andere wetten.
17
Deze wet is per 1-1-1997 vervangen door de Wet op de Onderwijsraad (Stb. 1997, 220).
18
Besluit van 22 september 2003 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreden van enkele artikelen en onderdelen van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 302), de wet van 6 juni 2002 (Stb. 303), de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Staatsblad, 2003, 368.
19
Archiefwet 1995, Wet van 28 april 1995 (Stb. 276), houdende vervanging van de Archiefwet 1962 (Stb. 313) en in verband daarmee wijziging van enige andere wetten.
20
Deze wet is per 1-1-1997 vervangen door de Wet op de Onderwijsraad (Stb. 1997, 220).
21
Archiefwet 1995, Wet van 28 april 1995 (Stb. 276), houdende vervanging van de Archiefwet 1962 (Stb. 313) en in verband daarmee wijziging van enige andere wetten.
22
Deze wet is per 1-1-1997 vervangen door de Wet op de Onderwijsraad (Stb. 1997, 220).
23
Archiefwet 1995, Wet van 28 april 1995 (Stb. 276), houdende vervanging van de Archiefwet 1962 (Stb. 313) en in verband daarmee wijziging van enige andere wetten.
24
Deze wet is per 1-1-1997 vervangen door de Wet op de Onderwijsraad (Stb. 1997, 220).
25
Archiefwet 1995, Wet van 28 april 1995 (Stb. 276), houdende vervanging van de Archiefwet 1962 (Stb. 313) en in verband daarmee wijziging van enige andere wetten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2006-204-p12-SC77169.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.