Mededeling Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit

Den Haag, 10 oktober 2006.

Aan de ambtenaren van de burgerlijke stand

Officiële mededeling nr. 1/2006 inzake het opmaken van akten van geboorte en overlijden van kinderen die kort na de geboorte zijn overleden en het opmaken van akten van levenloos geboren kind.

Artikel 19i, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek schrijft voor dat van een kind dat levend ter wereld is gekomen en binnen een termijn van drie dagen na de dag der bevalling overlijdt, zowel een akte van geboorte als een akte van overlijden dient te worden opgemaakt en in artikel 19i, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt bepaald dat van een kind dat levenloos ter wereld is gekomen, een akte wordt opgemaakt die in het register van overlijden wordt opgenomen.

In Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt geen nadere definitie gegeven van het begrip kind, waardoor in de praktijk de vraag is gerezen of het opmaken van een geboorteakte en een overlijdensakte resp. het opmaken van een akte van levenloos geboren kind afhankelijk gesteld dient te worden van nadere vereisten, zoals een bepaalde minimumduur van de zwangerschap.

Een aantal ambtenaren van de burgerlijke stand meent voor het opmaken van de hiervoor genoemde akten als criterium een minimumduur van de zwangerschap te moeten hanteren.

Voor het bepalen van de minimumduur van de zwangerschap baseren zij zich op de definitie die in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet op de lijkbezorging wordt gegeven van een doodgeborene. Deze definitie luidt als volgt: doodgeborene: de na een zwangerschapsduur van ten minste vier en twintig weken ter wereld gekomen menselijke vrucht, welke na de geboorte geen enkel teken van levensverrichting heeft vertoond.

Indien het kinderen betreft die geboren zijn uit een zwangerschap van een kortere duur dan 24 weken, wordt het opmaken van een geboorteakte en een akte van overlijden resp. het opmaken van een akte van levenloos geboren kind geweigerd.

De voormelde minimumduur van de zwangerschap van 24 weken ziet echter uitsluitend op de vraag of de bepalingen van de Wet op de Lijkbezorging op de desbetreffende doodgeborene van toepassing zijn. Er kan geen argument aan ontleend worden om het opmaken van een akte van geboorte en van overlijden resp. het opmaken van een akte van levenloos geboren kind bij een zwangerschap die korter dan 24 weken heeft geduurd te weigeren. Daartoe biedt de wet geen steun.

De Commissie acht het van belang om een menselijke vrucht met zoveel mogelijk respect te behandelen en terdege rekening te houden met de emoties van de ouders.

De Commissie raadt daarom aan om ook in gevallen waarin sprake is van een zwangerschap die korter heeft geduurd dan 24 weken, een akte van geboorte en van overlijden resp. een akte van levenloos geboren kind op te maken.

Bij twijfel inzake het opmaken van de akten, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand uiteraard op grond van artikel 18, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, nadere informatie inwinnen, bijvoorbeeld in de vorm van een verklaring van de arts.

Met betrekking tot de naam van het kind wordt nog opgemerkt dat de ouders naamskeuze kunnen doen, waarbij bedacht dient te worden dat de naamskeuze voor een levenloos geboren kind op grond van artikel 5, achtste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet bindend is voor volgende kinderen van dezelfde ouders.

De voorzitter,
I. Jansen.

Naar boven