Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2006, 201 pagina 14 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2006, 201 pagina 14 | Overig |
Aanwijzing opsporingsbevoegdheden (2004011)
2.3 VORDEREN GEGEVENS (TELE)COMMUNICATIE
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. aanbieder van een communicatiedienst: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van een beroep of bedrijf aan de gebruikers van zijn dienst de mogelijkheid biedt te communiceren met behulp van een geautomatiseerd werk, of gegevens verwerkt of opslaat ten behoeve van een zodanige dienst of de gebruikers van die dienst;
b. gebruiker van een communicatiedienst: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die met de aanbieder van een communicatiedienst een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van die dienst of die feitelijk gebruik maakt van een zodanige dienst.
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek een vordering doen gegevens te verstrekken over een gebruiker van een communicatiedienst en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. De vordering kan slechts betrekking hebben op gegevens die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen en kan gegevens betreffen die:
a. ten tijde van de vordering zijn verwerkt, dan wel
b. na het tijdstip van de vordering worden verwerkt.
2. De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan worden gericht tot iedere aanbieder van een communicatiedienst. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, wordt de vordering gedaan voor een periode van ten hoogste drie maanden.
4. De officier van justitie doet van de vordering proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:
a. het misdrijf en, indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;
b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, zijn vervuld;
c. indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon omtrent wie gegevens worden gevorderd;
d. de gegevens die worden gevorderd;
e. indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, de periode waarover de vordering zich uitstrekt.
5. Indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, wordt de vordering beëindigd zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin. Van een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering doet de officier van justitie proces-verbaal opmaken.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gegevens door de officier van justitie worden gevorderd.
1. In geval van verdenking van een misdrijf kan de opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek een vordering doen gegevens te verstrekken ter zake van naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker van een communicatiedienst. Artikel 126n, tweede lid, is van toepassing.
2. Indien de gegevens, bedoeld in het eerste lid, bij de aanbieder niet bekend zijn en zij nodig zijn voor de toepassing van artikel 126m of artikel 126n kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek vorderen dat de aanbieder de gevorderde gegevens op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze achterhaalt en verstrekt.
3. In geval van een vordering als bedoeld in het eerste of tweede lid is artikel 126n, vierde lid, onder a, b, c en d, van overeenkomstige toepassing en blijft artikel 126bb buiten toepassing.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gegevens door de opsporingsambtenaar of de officier van justitie worden gevorderd.
1. Teneinde toepassing te kunnen geven aan artikel 126m of artikel 126n kan de officier van justitie met inachtneming van artikel 3.10, vierde lid, van de Telecommunicatiewet bevelen dat met behulp van in dat artikel bedoelde apparatuur het nummer waarmee de gebruiker van een communicatiedienst kan worden geïdentificeerd, wordt verkregen.
2. Het bevel wordt gegeven aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 3.10, vierde lid, onder a, van de Telecommunicatiewet en is schriftelijk. Bij dringende noodzaak kan het bevel mondeling worden gegeven. In dat geval stelt de officier van justitie het bevel binnen drie dagen op schrift.
3. Het bevel wordt gegeven voor een periode van ten hoogste een week en vermeldt:
a. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 126m of artikel 126n en
b. de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gebruiker van telecommunicatie van wie het nummer moet worden verkregen.
4. De officier van justitie doet te zijnen overstaan de processen-verbaal of andere voorwerpen, waaraan een gegeven kan worden ontleend dat is verkregen door toepassing van het eerste lid vernietigen indien dat gegeven niet gebruikt wordt voor de toepassing van artikel 126m of artikel 126n.
1. Een vordering als bedoeld in artikel 126nc, eerste lid, 126nd, eerste lid, of 126ne, eerste lid, kan worden gericht tot de aanbieder van een communicatiedienst in de zin van art. 126la, voor zover de vordering betrekking heeft op andere gegevens dan die welke gevorderd kunnen worden door toepassing van de artikelen 126n en 126na. De vordering kan geen betrekking hebben op gegevens die zijn opgeslagen in het geautomatiseerde werk van de aanbieder en niet voor deze bestemd of van deze afkomstig zijn.
2. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van de aanbieder van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot gegevens als bedoeld in de laatste volzin van het eerste lid, deze gegevens vorderen, voor zover zij klaarblijkelijk van de verdachte afkomstig zijn, voor hem bestemd zijn, op hem betrekking hebben of tot het begaan van het strafbare feit hebben gediend, of klaarblijkelijk met betrekking tot die gegevens het strafbare feit is gepleegd.
3. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Een vordering als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gedaan na voorafgaande schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris.
5. Artikel 126nd, derde tot en met vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde gegevens die ten tijde van de vordering zijn opgeslagen in een geautomatiseerd werk en waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij in het bijzonder vatbaar zijn voor verlies of wijziging, vorderen dat deze gegevens gedurende een periode van ten hoogste 90 dagen worden bewaard en beschikbaar gehouden. De vordering kan niet worden gericht tot de verdachte.
2. Indien de vordering is gericht tot de aanbieder van een communicatiedienst in de zin van artikel 126la, eerst lid, is de aanbieder verplicht zo spoedig mogelijk de gegevens te verschaffen die nodig zijn om de identiteit te achterhalen van andere aanbieders van wier dienst bij de communicatie gebruik is gemaakt.
3. De vordering wordt schriftelijk of mondeling gedaan. Indien de vordering mondeling wordt gedaan, doet de officier van justitie de vordering zo spoedig mogelijk op schrift stellen en doet hij binnen drie dagen nadat de vordering mondeling is gedaan, een gewaarmerkt afschrift daarvan verstrekken aan degene tot wie de vordering is gericht. Bij de vordering en bij het op schrift stellen daarvan wordt vermeld:
a. een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de gegevens die beschikbaar moeten worden gehouden;
b. het tijdstip van de vordering;
c. de titel van de vordering;
d. de periode gedurende de welke de gegevens beschikbaar moeten blijven, en
e. of het tweede lid van toepassing is.
4. De officier van justitie doet van de vordering en, indien deze mondeling plaatsvond, van de schriftelijke vastlegging daarvan een proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:
a. de gegevens, bedoeld in het derde lid;
b. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte; en
c. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.
5. De vordering kan ten hoogste eenmaal worden verlengd gedurende een periode van ten hoogste negentig dagen. Het tweede, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek een vordering doen gegevens te verstrekken over een gebruiker van een communicatiedienst in de zin van artikel 126la en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. De vordering kan slechts betrekking hebben op gegevens die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen en kan gegevens betreffen die:
a. ten tijde van de vordering zijn verwerkt, dan wel
b. na het tijdstip van de vordering worden verwerkt.
2. De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan worden gericht tot iedere aanbieder van een communicatiedienst. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, wordt de vordering gedaan voor een periode van ten hoogste drie maanden.
4. De officier van justitie doet van de vordering proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:
a. een omschrijving van het georganiseerd verband;
b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld;
c. indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon omtrent wie gegevens worden gevorderd;
d. de gegevens die worden gevorderd;
e. indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, de periode waarover de vordering zich uitstrekt.
5. Indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, wordt de vordering beëindigd zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin. Van een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering doet de officier van justitie proces-verbaal opmaken.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gegevens door de officier van justitie worden gevorderd.
1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek een vordering doen gegevens te verstrekken ter zake van naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker van een communicatiedienst als bedoeld in de zin van artikel 126la. Artikel 126u, tweede lid, is van toepassing.
2. Indien de gegevens, bedoeld in het eerste lid, bij de aanbieder niet bekend zijn en zij nodig zijn voor de toepassing van artikel 126t of artikel 126u, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek vorderen dat de aanbieder de gevorderde gegevens op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze achterhaalt en verstrekt.
3. In geval van een vordering als bedoeld in het eerste of tweede lid is artikel 126u, vierde lid, onder a, b, c en d, van overeenkomstige toepassing en blijft artikel 126bb buiten toepassing.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gegevens door de opsporingsambtenaar of de officier van justitie worden gevorderd.
Teneinde toepassing te kunnen geven aan artikel 126t of artikel 126u kan de officier van justitie bevelen dat met behulp van de apparatuur, bedoeld in artikel 3.10, vierde lid, van de Telecommunicatiewet het nummer waarmee een gebruiker van een communicatiedienst kan worden geïdentificeerd, wordt verkregen. Artikel 126nb, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Een vordering als bedoeld in artikel 126uc, eerste lid, 126ud, eerste lid, of 126ue, eerste lid, kan worden gericht tot de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk, onderscheidenlijk de aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst, voor zover de vordering betrekking heeft op andere gegevens dan die welke gevorderd kunnen worden door toepassing van de artikelen 126u en 126ua. De vordering kan geen betrekking hebben op gegevens die zijn opgeslagen in het geautomatiseerde werk van de aanbieder en niet voor deze bestemd of van deze afkomstig zijn.
2. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van de aanbieder van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot gegevens als bedoeld in de laatste volzin van het eerste lid, deze gegevens vorderen, voor zover zij klaarblijkelijk van de verdachte afkomstig zijn, voor hem bestemd zijn, op hem betrekking hebben of tot het begaan van het strafbare feit hebben gediend, of klaarblijkelijk met betrekking tot die gegevens het strafbare feit is gepleegd.
3. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Een vordering als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gedaan na voorafgaande schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris.
5. Artikel 126nd, derde tot en met vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde gegevens die ten tijde van de vordering zijn opgeslagen in een geautomatiseerd werk en waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij in het bijzonder vatbaar zijn voor verlies of wijziging, vorderen dat deze gegevens gedurende een periode van ten hoogste 90 dagen worden bewaard en beschikbaar gehouden. De vordering kan niet worden gericht tot de verdachte.
2. Artikel 126ni, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij de in artikel 126ni, vierde lid, onderdeel c, bedoelde feiten en omstandigheden ook een omschrijving van het in artikel 126o, eerste lid, bedoelde georganiseerde verband wordt opgenomen.
1. Hoofdstuk 13 Telecommunicatiewet, Stb. 2004, 308 (PM)
2. Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken, Stb.1999, 548 (opgenomen in hoofdstuk 5)
3. Besluit vorderen gegevens telecommunicatie, Stb. 2004, 394 (opgenomen in hoofdstuk 5)
4. Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie, Stb. 2000, 71 (opgenomen in hoofdstuk 5)
5. Besluit bijzondere vergaring nummergegevens telecommunicatie, Stb. 2002, 31 (opgenomen in hoofdstuk 5)
De officier van justitie is bevoegd om van een aanbieder van een communicatiedienst te vorderen om gegevens te verstrekken over een gebruiker van een communicatiedienst en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker.
• Onder communicatie wordt in dit verband verstaan niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst.
• Onder een aanbieder van een communicatiedienst wordt verstaan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van een beroep of bedrijf aan de gebruikers van zijn dienst de mogelijkheid biedt te communiceren met behulp van een geautomatiseerd werk. Hieronder vallen de aanbieders van een openbaar telecommunicatienetwerk of -dienst (telefonie en internet), de aanbieders van een geheel of gedeeltelijk besloten communicatienetwerk of -dienst alsmede degenen die in de uitoefening van een beroep of bedrijf gegevens verwerken of opslaan ten behoeve van een aanbieder van een communicatiedienst of diens gebruikers.
• Een aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst beschikt over een beperkte eigen infrastructuur, en maakt daarnaast gebruik van de infrastructuur van een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk.
• Met een aanbieder van een geheel of gedeeltelijk besloten communicatienetwerk of -dienst worden private netwerken bedoeld, zoals een vorm van intranet.
• Met degene die in de uitoefening van een beroep of bedrijf gegevens verwerkt of opslaat ten behoeve van een communicatiedienst of diens gebruikers wordt bijvoorbeeld een aanbieder van webhostingdiensten of een beheerder van websites bedoeld.
• De aanbieders van een openbaar telecommunicatienetwerk of -dienst hebben op grond van de Telecommunicatiewet de verplichting om medewerking te verlenen aan een vordering op grond van een in dit hoofdstuk te bespreken opsporingsbevoegdheid. Deze plicht tot medewerking geldt slechts ten aanzien van gegevens die de aanbieder bij zijn normale bedrijfsuitoefening ter beschikking krijgt. Uitzondering hierop is de in art. 13.4 lid 2 Telecommunicatiewet geregelde specifieke bewaarplicht van gegevens die nodig zijn voor het doen van een bestandsanalyse (artt. 126na/ua lid 2 Sv). Deze gegevens moeten namelijk drie maanden door de aanbieder worden bewaard vanaf het tijdstip waarop deze gegevens voor de eerste maal zijn verwerkt.
• In de Telecommunicatiewet is geen verplichting tot medewerking opgenomen voor aanbieders van geheel of gedeeltelijk besloten communicatienetwerken en -diensten alsmede degenen die in de uitoefening van een beroep of bedrijf gegevens verwerken of opslaan ten behoeve van een communicatiedienst of diens gebruikers. Deze aanbieders dienen echter wel te voldoen aan een vordering die bevoegd is gegeven op basis van een in het Wetboek van Strafvordering toegekende bevoegdheid (niet-naleving daarvan is strafbaar op grond van artikel 184 Sr). Indien er geen verkeersgegevens of gebruikersgegevens door desbetreffende aanbieder worden gegenereerd of indien de aanbieder daartoe geen toegang heeft, kan de vordering niet gegeven (en in ieder geval niet opgevolgd) worden.
• Met een gebruiker van een communicatiedienst wordt zowel de natuurlijke persoon als de rechtspersoon bedoeld die met de aanbieder van een communicatiedienst een overeenkomst is aangegaan alsmede degene die feitelijk gebruik maakt van zo’n dienst.
• Toepassing van de bevoegdheid tot het vorderen van gegevens over een gebruiker van een communicatiedienst en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker is niet beperkt tot de verdachte. In beginsel kan deze bevoegdheid worden toegepast jegens elke gebruiker van communicatie van wie de gegevens van belang kunnen zijn voor het onderzoek, zoals een slachtoffer of een bekende van de verdachte. De kring van personen van wie gegevens gevorderd kunnen worden, wordt beperkt door het belang van het opsporingsonderzoek. Dat wil zeggen ter opheldering van de verdenking en ten behoeve van de strafrechtelijke afdoening. Daarnaast brengt het beginsel van proportionaliteit met zich mee dat aan de motivering voor het vorderen van gegevens over personen die geen verdachte zijn hogere eisen worden gesteld.
• In de wet wordt onderscheid gemaakt tussen gegevens ‘over een gebruiker van een communicatiedienst en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker’ (artt. 126n/u Sv), en gegevens ‘ter zake van naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker van een communicatiedienst’ (de artt. 126na/ua Sv). Deze twee categorieën van gegevens worden ook wel aangeduid als verkeersgegevens respectievelijk gebruikersgegevens. Verkeersgegevens is het bredere begrip dat gebruikersgegevens omvat.
• Op grond van de artt. 126ng/ug lid 1 Sv kunnen er van een aanbieder van een communicatiedienst ook identificerende en andere dan identificerende gegevens (historische en toekomstige gegevens) worden gevorderd, voor zover deze gegevens niet gevorderd kunnen worden op grond van de bevoegdheden tot het vorderen van gebruikersgegevens (artt. 126na/ua Sv) en verkeersgegevens (artt. 126n/u Sv).
Vordering verstrekking verkeersgegevens (artt. 126n/u Sv)
• Op grond van de artt. 126n/u Sv kan de officier van justitie van de aanbieder van een communicatiedienst vorderen gegevens te verstrekken over een gebruiker van een communicatiedienst en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. Het kan gaan om gegevens die ten tijde van de vordering reeds zijn verwerkt (historische gegevens), dan wel na het tijdstip van de vordering worden verwerkt (toekomstige gegevens).
• De bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens is toegestaan in geval van een verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv, dan wel van een verdenking dat in georganiseerd verband ernstige misdrijven worden beraamd of gepleegd.
• In artikel 2 van het Besluit vorderen gegevens telecommunicatie (opgenomen in hoofdstuk 5) wordt een limitatieve opsomming gegeven van de gegevens die op grond van de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens kunnen worden gevorderd. Er kunnen dus niet meer of andere gegevens worden opgevraagd dan de navolgende - in het besluit genoemde - categorieën van gegevens:
- naam, adres en woonplaats van de gebruiker;
- nummers van de gebruiker;
- naam, adres en woonplaats en het nummer van de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie de gebruiker verbinding heeft, heeft gehad of heeft getracht tot stand te brengen, of van de natuurlijk persoon of rechtspersoon die heeft getracht met de gebruiker verbinding tot stand te brengen;
- de datum en het tijdstip waarop de verbinding met de gebruiker tot stand is gebracht en beëindigd en de duur van de verbinding, dan wel, in geval er geen verbinding tot stand is gekomen, de datum en het tijdstip waarop is getracht verbinding met de gebruiker tot stand te brengen, alsmede de afwijking van dit tijdstip van de wettelijke tijd, bedoeld in art. 1, eerste lid van de Wet van 16 juli 1958 tot nadere regeling van de wettelijke tijd (Stb. 352);
- de locatiegegevens van het netwerkaansluitpunt dan wel gegevens betreffende de geografische positie van de randapparatuur van een gebruiker in geval van een verbinding of poging daartoe;
- de nummers van de randapparatuur waarvan de gebruiker gebruik maakt of heeft gemaakt;
- de soorten diensten waarvan de gebruiker gebruik maakt of heeft gemaakt evenals de daarbij behorende gegevens;
- naam, adres en woonplaats van degene die de rekening betaalt voor de openbare telecommunicatiediensten en telecommunicatienetwerken die de gebruiker ter beschikking heeft of heeft gehad, indien deze een ander is dan de gebruiker.
• Op grond van een vordering verstrekking verkeersgegevens kunnen van een aanbieder van een communicatiedienst slechts verkeersgegevens worden verkregen indien er sprake is (geweest) van communicatieverkeer. Dat wil zeggen dat er verbinding (of een poging daartoe) moet zijn (geweest) tussen een geautomatiseerd werk (zoals een telefoon of een computer) en een ander geautomatiseerd werk. Indien een mobiele telefoon slechts stand-by staat, worden er wel locatiegegevens van de betreffende mobiele telefoon gegenereerd, maar deze gegevens kunnen echter niet op grond van de artt. 126n/u Sv worden gevorderd. In dit geval is er namelijk geen sprake (geweest) van communicatieverkeer. Locatiegegevens kunnen, in het geval een telefoon slechts stand-by staat, wel worden gevorderd op grond van de artt. 126ng/ug jo 126ne/ue Sv.
• Bij het vorderen van historische verkeersgegevens kan een onderscheid worden gemaakt tussen een A-analyse en een B-analyse. Dit onderscheid geldt alleen voor telefonie. In geval van een A-analyse wordt door de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of -dienst een overzicht geleverd van de nummers die door de gebruiker zijn gebeld. Dit betreft dus het uitgaande verkeer. De B-analyse bevat daarentegen een overzicht van de nummers die naar de gebruiker van communicatie hebben gebeld. Dit betreft dus het inkomende verkeer. Sommige aanbieders bewaren geen volledig overzicht van het inkomende verkeer. In dat geval kan dus voor het verkrijgen van een volledig overzicht van de verkeersgegevens bij de andere aanbieders een overzicht van het uitgaande verkeer worden gevorderd. In de praktijk wordt meestal een A- en B-analyse gevorderd.
• Bij het vorderen van toekomstige verkeersgegevens behoeft het onderscheid tussen een A-analyse en een B-analyse niet gemaakt te worden. In dit geval zal de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of -dienst namelijk een overzicht verstrekken van zowel de inkomende als de uitgaande nummers.
• Toekomstige gegevens kunnen worden gevorderd voor een periode van ten hoogste drie maanden. Daarnaast kan een vordering verstrekking van toekomstige verkeersgegevens worden verlengd.
• Op grond van de artt. 126n/u Sv kunnen verkeersgegevens worden gevorderd over ‘een gebruiker van een communicatiedienst’. Het ligt dus niet voor de hand om op basis van deze artikelen mastverkeersgegevens te vorderen. Mastverkeersgegevens geven namelijk informatie over al het communicatieverkeer dat gedurende een bepaalde periode via een bepaald basisstation (ook wel zendmast of -paal genaamd) heeft plaatsgevonden. Het gaat hier dus om gegevens die betrekking hebben op een groep van personen. De artt. 126 ng/ug lid 1 jo 126 nd/ud Sv bieden de mogelijkheid om gegevens te vorderen over een groep personen .
• Van een aanbieder van een communicatiedienst kunnen verkeersgegevens worden gevorderd die betrekking hebben op het internetverkeer, waaronder het e-mailverkeer, van een gebruiker van een communicatiedienst. Gegevens over het internetverkeer kunnen inzicht geven in de gebruikte IP-adressen, de data en tijdstippen waarop de gebruiker is ingelogd en de duur van de verbindingen. Gegevens omtrent het e-mailverkeer kunnen inzicht geven in de verschillende e-mailadressen waarmee de gebruiker contact heeft gehad, het IP-adres waarvandaan de e-mailberichten zijn verzonden en de datum en tijdstip van verzending. Welke gegevens in dit kader daadwerkelijk kunnen worden ontvangen op grond van een vordering verstrekking verkeersgegevens, is afhankelijk van de gegevens die door de aanbieder worden verwerkt.
Vordering verstrekking gebruikersgegevens (artt. 126 na/ua lid 1 Sv)
• Op grond van de artt. 126na/ua Sv kan de opsporingsambtenaar van iedere aanbieder van een communicatiedienst vorderen om gebruikersgegevens te verstrekken. Onder gebruikersgegevens worden verstaan de naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker van een communicatiedienst.
• De bevoegdheid tot het vorderen van gebruikersgegevens kan worden toegepast in geval van een verdenking van een misdrijf, dan wel van een verdenking dat in georganiseerd verband ernstige misdrijven worden beraamd of gepleegd.
• Het begrip nummer kan worden omschreven als cijfers, letters of andere symbolen die, al dan niet in combinatie, bestemd zijn voor toegang tot of identificatie van een gebruiker van een communicatie-dienst. Hierbij valt te denken aan een aansluitnummer behorend bij een telefoonaansluiting.
• De gebruiker van internet kan onder verschillende nummers bekend zijn bij de aanbieder van een communicatiedienst, zoals het adres waarop de gebruiker zijn e-mailberichten ontvangt en verzendt (e-mailadres), de accountnaam waaronder de gebruiker inlogt op internet of het internetprotocol (IP)-adres. Aan de hand van een IP-adres, in combinatie met datum en tijdstip van internetgebruik, kan de aanbieder van een communicatiedienst achterhalen welke gebruiker zich met behulp van dat IP-adres heeft ingelogd op internet.
• Onder soort dienst wordt verstaan het type communicatiedienst die de gebruiker afneemt. Het kan in dit geval bijvoorbeeld gaan om vaste, mobiele (GSM, GPRS of UMTS) of satelliet telefonie, internet of om soorten binnen deze diensten, zoals een telefax, een ISDN-aansluiting of een ADSL-aansluiting.
Vordering verstrekking gebruikersgegevens (bestandsanalyse) (artt. 126na/ua lid 2 Sv)
• Op grond van de artt. 126na/ua lid 2 Sv kan de officier van justitie van een aanbieder van een openbaar (mobiel) telecommunicatienetwerk of -dienst vorderen dat deze door middel van een bestandsanalyse de gebruikersgegevens achterhaalt van een gebruiker van een communicatiedienst.
• Een bestandsanalyse kan worden gevorderd indien van een gebruiker van een communicatiedienst geen telefoonnummer bekend is en dat ook niet kan worden achterhaald op grond van een vordering verstrekking gebruikersgegevens, zoals in geval van een prepaid GSM-telefoon.
• Een aanbieder van een openbaar (mobiel) telecommunicatienetwerk of -dienst kan slechts dan overgaan tot het doen van een bestandsanalyse indien door politie of justitie gegevens worden verstrekt over de locaties waar en de tijdstippen waarop de gebruiker gebruik heeft gemaakt van communicatie. Op basis van deze gegevens kan door de aanbieder worden vastgesteld over welke basisstations (ook wel zendmasten of -palen genaamd) de communicatie is verzonden. Vervolgens kan de aanbieder door toepassing van een bestandsanalyse het aansluit- of abonneenummer (en de daaraan gekoppelde gebruikersgegevens) achterhalen.
• De bevoegdheid tot het doen van een bestandsanalyse is uitsluitend toegestaan om toepassing mogelijk te maken van de bevoegdheden tot het vorderen van verkeersgegevens (artt. 126n/u Sv) of tot het opnemen van (tele)communicatie (artt. 126m/t Sv).
• In het geval de bestandsanalyse wordt gevorderd teneinde de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens (artt. 126n/u Sv) mogelijk te maken, dan zal er sprake moeten zijn van een verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv, dan wel van een verdenking dat in georganiseerd verband ernstige misdrijven worden beraamd of gepleegd.
• Indien de bestandsanalyse dient te worden toegepast teneinde de bevoegdheid tot het opnemen van (tele)communicatie (artt. 126m/t Sv) mogelijk te maken, dan zal er sprake moeten zijn van een verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv, dat gelet op de aard of samenhang met andere misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde maakt, dan wel van een verdenking dat in georganiseerd verband ernstige misdrijven worden beraamd of gepleegd. De bevoegdheid mag daarnaast slechts worden toegepast indien het onderzoek dit dringend vordert zodat de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit in dit geval nog nadrukkelijker een rol van betekenis spelen.
• Om te kunnen voldoen aan een vordering bestandsanalyse zijn de aanbieders van een openbaar (mobiel) communicatienetwerk of -dienst op grond van art. 13.4 lid 2 Telecommunicatiewet verplicht bepaalde gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van een bestandsanalyse drie maanden te bewaren vanaf het tijdstip waarop deze gegevens voor de eerste maal zijn verwerkt. Dit is een afwijking van de algemene regel dat aanbieders niet gedwongen kunnen worden gegevens te verzamelen en te bewaren die niet voor de eigen bedrijfsvoering nodig zijn.
• In geval van spoed of indien de benodigde informatie niet (tijdig) of niet op voldoende effectieve wijze kan worden verkregen door middel van een bestandsanalyse dan kan ook direct worden overgegaan tot de inzet van de IMSI-catcher.
Vergaring nummergegevens (IMSI-catcher) (artt. 126nb/ub Sv)
• Op grond van de artt. 126nb/ub Sv kan de officier van justitie bevelen dat de IMSI-catcher wordt ingezet om het nummer waarmee de gebruiker van een communicatiedienst kan worden geïdentificeerd, te achterhalen.
• In art. 3.10 lid 4 van de Telecommunicatiewet zijn regels opgenomen omtrent de strafvorderlijke inzet van de IMSI-catcher. De inzet van dit opsporingsmiddel heeft namelijk tot gevolg dat er gebruik wordt gemaakt van frequentieruimte op een wijze die afwijkt van de geldende regels. Daarnaast zijn in artikel 2 van het Besluit bijzondere vergaring nummergegevens telecommunicatie (Stb. 2002, 31) de technische eisen vermeld waaraan de IMSI-catcher dient te voldoen.
• Als de IMSI-catcher actief is, verloopt de communicatie van alle GSM-telefoons die in een bepaald gebied stand-by staan via dit apparaat. De IMSI-catcher neemt dus de functie over van een naburige zendmast, scant alle frequenties van de aanbieders van een openbaar (mobiel) communicatienetwerk of -dienst en registreert op dat moment de IMSI- en IMEI-nummers van alle mobiele telefoons die zich aanmelden bij deze (sterkere) zendmast. Nadat deze werkwijze is toegepast op tenminste twee verschillende tijdstippen/plaatsen worden de bestanden met elkaar vergeleken en kan men een uniek tapkenmerk achterhalen.
• De inzet van de IMSI-catcher gaat gepaard met het volgen van de persoon van wie het nummer waarmee hij gebruikmaakt van telecommunicatie achterhaald moet worden. De IMSI-catcher kan namelijk slechts zinvol worden toegepast indien bekend is waar de persoon zich bevindt. Naarmate dit dichter bij deze persoon plaatsvindt, kan dit met meer nauwkeurigheid plaatsvinden.
• De IMSI-catcher mag pas worden ingezet nadat de officier van justitie binnen kantooruren en op werkdagen aan alle aanbieders van een openbaar (mobiel) communicatienetwerk of -dienst een vordering bestandsanalyse heeft gedaan. Indien dusdanige spoed geboden is of in het geval de benodigde informatie niet (tijdig) of niet op voldoende effectieve wijze kan worden verkregen door middel van een bestandsanalyse dan kan ook direct worden overgegaan tot de inzet van de IMSI-catcher.
• De IMSI-catcher mag slechts worden ingezet door daartoe aangewezen opsporingsambtenaren die voldoen aan de door de Minister van Justitie vastgestelde eisen betreffende kennis van de juridische, operationele en technische aspecten van het gebruik van de IMSI-catcher (zie hieromtrent het Besluit bijzondere vergaring nummergegevens telecommunicatie (Stb. 2002, 31)).
• De strafvorderlijke bevoegdheid tot de inzet van de IMSI-catcher is uitsluitend toegestaan om toepassing mogelijk te maken van de bevoegdheden tot het vorderen van verkeersgegevens (artt. 126n/u Sv) of tot het opnemen van telecommunicatie (artt. 126m/t Sv). Het is dus niet toegestaan om de IMSI-catcher op grond van de artt. 126nb/ub Sv toe te passen met de enkele bedoeling om de locatie van een GSM-telefoon te kunnen achterhalen (‘scannen’) of om telecommunicatie te blokkeren (‘jammen’).
• Deze twee laatste toepassingen zijn wel geregeld in art. 3.10 lid 1 en 2 Telecommunicatiewet. De IMSI- catcher mag op grond van dit artikel worden ingezet indien dat noodzakelijk is ter beëindiging van strafbaar gedrag jegens een persoon (zoals in geval van ontvoeringen en gijzelingen) of wanneer dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat.
• In het geval de IMSI-catcher wordt ingezet teneinde de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens (artt. 126n/u Sv) mogelijk te maken, dan zal er sprake moeten zijn van een verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv, dan wel van een verdenking dat in georganiseerd verband ernstige misdrijven worden beraamd of gepleegd.
• Indien de IMSI-catcher dient te worden toegepast teneinde de bevoegdheid tot opnemen van telecommunicatie (artt. 126m/t Sv) mogelijk te maken, dan zal er sprake moeten zijn van een verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv, dat gelet op de aard of samenhang met andere misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde maakt, dan wel van een verdenking dat in georganiseerd verband ernstige misdrijven worden beraamd of gepleegd. De bevoegdheid mag daarnaast slechts worden toegepast indien het onderzoek dit dringend vordert zodat de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit in dit geval nog nadrukkelijker een rol van betekenis spelen.
Vordering verstrekking gegevens bestemd voor of afkomstig van een aanbieder van telecommunicatie (artt. 126 ng/ug lid 1 Sv)
• Op grond van de artt. 126ng/ug lid 1 jo 126nc/uc-126ne/ue Sv kan de officier van justitie identificerende en andere dan identificerende gegevens (historische en toekomstige gegevens) vorderen van een aanbieder van een communicatiedienst, voor zover de te vorderen gegevens niet gevorderd kunnen worden op grond van de bevoegdheden tot het vorderen van gebruikersgegevens (artt. 126na/ua Sv) en verkeersgegevens (artt. 126n/u Sv).
• Een vordering op grond van de artt. 126ng/ug lid 1 jo 126nc/uc-126ne/ue Sv kan geen betrekking hebben op gegevens die én zijn opgeslagen in het geautomatiseerde werk (systeem) van de aanbieder én die niet voor de aanbieder bestemd of van deze afkomstig zijn.
• Voorbeelden van gegevens die op grond van deze bevoegdheid kunnen worden verkregen zijn de Personal Unblocking Key (PUK-code), mastverkeersgegevens of gegevens betreffende het opwaarderen van beltegoed.
Vordering verstrekking gegevens van een aanbieder van telecommunicatie (artt. 126ng/ug lid 2 Sv)
• Op grond van de artt. 126 ng/ug lid 2 Sv kan de officier van justitie, na een voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris, van een aanbieder van een communicatiedienst vorderen om gegevens die zijn opgeslagen in het geautomatiseerde werk van de aanbieder, voor zover deze gegevens klaarblijkelijk van de verdachte afkomstig zijn, voor hem bestemd zijn, op hem betrekking hebben, tot het begaan van het strafbare feit hebben gediend of klaarblijkelijk met betrekking tot die gegevens het strafbare feit is gepleegd, te verstrekken.
• De bevoegdheid van de artt. 126 ng/ug lid 2 Sv kan worden toegepast in geval van een verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, dan wel in geval van een verdenking dat in georganiseerd verband ernstige misdrijven worden beraamd of gepleegd.
• Op grond van de artt. 126 ng/ug lid 2 Sv kan de inhoud worden verkregen van e-mailberichten en voice-mailberichten die ten tijde van de vordering reeds zijn verwerkt (historische gegevens). Ten aanzien van de inhoud van e-mailberichten of voice-mailberichten die in een toekomstige periode bekeken moeten worden, zal de bevoegdheid tot het opnemen van telecommunicatie ex artt. 126m/t Sv moeten worden toegepast.
Vordering bevriezing van gegevens (artt. 126ni/ui Sv)
• Op grond van de artt. 126ni/ui Sv kan de officier van justitie van een aanbieder van een communicatiedienst vorderen om bepaalde gegevens, die ten tijde van de vordering zijn opgeslagen in het geautomatiseerde werk van de aanbieder en waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij in het bijzonder vatbaar zijn voor verlies of wijziging, gedurende een periode van ten hoogste 90 dagen te bewaren en beschikbaar te houden. Een vordering bevriezing van gegevens kan eenmaal worden verlengd.
• Met behulp van de bevoegdheid tot het vorderen van de bevriezing van gegevens kan worden voorkomen dat gegevens die in het bijzonder vatbaar zijn voor verlies of wijziging, zoals verkeersgegevens die door een aanbieder van telecommunicatie slechts worden bewaard voor zolang dat nodig is voor de eigen bedrijfsvoering, op een later tijdstip niet meer beschikbaar zijn of niet in dezelfde staat bewaard zijn gebleven ten behoeve van het opsporingsonderzoek. Deze ‘vluchtige’ gegevens kunnen op grond van een vordering bevriezing van gegevens door een derde worden bewaard in afwachting van een beslissing van de officier van justitie om de betreffende gegevens al of niet op grond van bijvoorbeeld een zelfstandige vordering ex artt. 126n/u Sv te vorderen.
• Een aanbieder van een communicatiedienst tot wie een vordering bevriezing van gegevens is gericht, is verplicht om zo spoedig mogelijk de gegevens te verschaffen die nodig zijn om de identiteit te achterhalen van de andere aanbieders van wier dienst bij de communicatie gebruik is gemaakt. Met behulp van deze gegevens kan de officier van justitie vervolgens een vordering bevriezing van gegevens richten tot de andere aanbieders.
• De bevoegdheid tot het vorderen van de bevriezing van gegevens is toegestaan in geval van een verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, dan wel van een verdenking dat in georganiseerd verband ernstige misdrijven worden beraamd of gepleegd. De bevoegdheid mag daarnaast slechts worden toegepast indien het onderzoek dit dringend vordert zodat de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit in dit geval nog nadrukkelijker een rol van betekenis spelen.
• Bij de beoordeling van de vraag of een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, dienen de feiten en omstandigheden van het geval meegewogen te worden. Dit betekent dat ook minder ernstige misdrijven een inbreuk op de rechtsorde kunnen opleveren doordat zij in samenhang met andere misdrijven worden gepleegd. Hierbij wordt gedoeld op misdrijven als handel in drugs, mensenhandel, witwassen of wapenhandel dan wel minder ernstige misdrijven die gepleegd zijn of beraamd worden in combinatie met andere misdrijven, zoals in geval van valsheid in geschrift in combinatie met omkoping van ambtenaren teneinde bijvoorbeeld overheidsvergunningen te verkrijgen.
• De bevoegdheid tot het vorderen van de bevriezing van gegevens geeft geen bevoegdheid om van een aanbieder van een communicatiedienst te vorderen om heel in het algemeen gegevens voor een bepaalde termijn vast te leggen. Een vordering kan namelijk slechts in een bepaald geval (indien het onderzoek dit dringend vordert) en ten aanzien van gespecificeerde gegevens worden gedaan.
• Bij dit hoofdstuk zijn de modellen gevoegd (zie paragraaf 6.5) die gebruikt dienen te worden om de in dit hoofdstuk besproken opsporingsbevoegdheden toe te kunnen passen. Er zijn aparte modellen voor internet en voor telefonie (vast of mobiel).
• Van een vordering verstrekking verkeersgegevens, een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging daarvan en een vordering bestandsanalyse doet de officier van justitie proces-verbaal opmaken door een opsporingsambtenaar. In dit proces-verbaal zal de opsporingsambtenaar de in de artt. 126n/u lid 4 Sv genoemde elementen moeten vermelden.
• Van een vordering verstrekking gebruikersgegevens wordt door de opsporingsambtenaar proces-verbaal opgemaakt, waarin aangegeven zal moeten worden dat aan de in de artt. 126n/u lid 4 Sv genoemde elementen is voldaan.
Vordering verstrekking verkeersgegevens (artt. 126n/u Sv)
• Verkeersgegevens kunnen op vordering van de officier van justitie worden verkregen van iedere aanbieder van een communicatiedienst. De aanbieders van een openbaar telecommunicatienetwerk of -dienst hebben op grond van de Telecommunicatiewet een medewerkingverplichting om te voldoen aan een vordering ex artt. 126n/u Sv. Deze medewerkingsverplichting geldt niet ten aanzien van de aanbieders van een geheel of gedeeltelijk besloten communicatienetwerk of -dienst alsmede degenen die in de uitoefening van een beroep of bedrijf gegevens verwerken of opslaan ten behoeve van een communicatiedienst of diens gebruikers. Deze aanbieders dienen echter wel te voldoen aan een vordering die bevoegd is gegeven op basis van een in het Wetboek van Strafvordering toegekende bevoegdheid (niet-naleving daarvan is strafbaar op grond van artikel 184 Sr).
• In de schriftelijke vordering van de officier van justitie worden vermeld de naam (of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding) van de (rechts)persoon over wie de gegevens worden gevorderd en de te vorderen gegevens.
• In de modellen van de art. 126n/u Sv zijn de in het Besluit vorderen gegevens telecommunicatie limitatief genoemde categorieën verkeersgegevens vertaald naar in de praktijk gehanteerde begrippen. Gegevens die in het Besluit wel als verkeersgegeven zijn aangewezen, maar niet in het model terugkomen (zoals NAW-gegevens van degene die de rekening betaalt voor de gebruiker), kunnen worden gevorderd onder het kopje ‘Anders, namelijk...’
• De bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens omvat de bevoegdheid om gebruikersgegevens te vorderen, zodat de officier van justitie op basis van de artt. 126n/u Sv ook gebruikersgegevens kan vorderen. De gebruikersgegevens worden dan via het Centraal Informatiepunt voor Onderzoek aan Telecommunicatie (CIOT) verstrekt.
• In een vordering verstrekking verkeersgegevens zal de periode aangegeven moeten worden waarover gegevens verstrekt moeten worden. Een vordering verstrekking van toekomstige verkeersgegevens kan worden gedaan voor een periode van ten hoogste drie maanden en kan worden gewijzigd, aangevuld en verlengd.
• In de artt. 126n/u Sv zijn geen vormvoorschriften opgenomen voor het doen van een mondelinge vordering. In principe zal een vordering dan ook schriftelijk moeten worden gedaan. Naar analogie van de voorschriften die gelden voor het doen van een mondelinge vordering op grond van de artt. 126nc/uc-126ng/ug Sv, moet het ervoor worden gehouden dat ook in dit geval de vordering mondeling kan worden gedaan.
Vordering verstrekking gebruikersgegevens (artt. 126 na/ua lid 1 Sv)
• Gebruikersgegevens kunnen op vordering van een opsporingsambtenaar worden verkregen van iedere aanbieder van een communicatiedienst. De aanbieders van een openbaar communicatienetwerk of -dienst hebben op grond van de Telecommunicatiewet een medewerkingverplichting om te voldoen aan een vordering ex artt. 126na/ua Sv. Deze medewerkingsverplichting geldt niet ten aanzien van de aanbieders van een geheel of gedeeltelijk besloten communicatienetwerk of -dienst alsmede degenen die in de uitoefening van een beroep of bedrijf gegevens verwerken of opslaan ten behoeve van een communicatiedienst of diens gebruikers. Deze aanbieders dienen echter wel te voldoen aan een vordering die bevoegd is gegeven op basis van een in het Wetboek van Strafvordering toegekende bevoegdheid (niet-naleving daarvan is strafbaar op grond van artikel 184 Sr).
• Van een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of -dienst kunnen gegevens van een gebruiker van mobiele en vaste telefonie alleen worden verkregen via het Centraal Informatiepunt voor Onderzoek aan Telecommunicatie (CIOT).
• Het CIOT beheert een database met gebruikersgegevens die worden aangeleverd door de aanbieders van een openbaar telecommunicatienetwerk of -dienst . In het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie (Stb. 2000, 71) zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de wijze waarop de gebruikersgegevens via het CIOT-systeem moeten worden gevorderd en verstrekt.
• De bevraging en verstrekking van gebruikersgegevens verloopt op elektronische wijze via het CIOT-systeem. Elk regiokorps beschikt hiertoe over een speciale computer waar slechts geautoriseerde opsporingsambtenaren toegang hebben tot het CIOT-systeem. Met behulp van dit systeem kunnen op volautomatische wijze de maximaal 24 uur oude bestanden van de aanbieders worden bevraagd.
• In de schriftelijke vordering van de opsporingsambtenaar worden de naam (of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding) van de (rechts)persoon over wie de gegevens worden gevorderd en de te vorderen gegevens vermeld.
• De vordering wordt verstrekt aan een opsporingsambtenaar die geautoriseerd is om op elektronische wijze een bevraging te doen in het CIOT-systeem.
• De volgende gebruikersgegevens kunnen met behulp van het CIOT-systeem worden opgevraagd:
- naam, adres, postcode en woonplaats van de gebruiker;
- aansluitnummer van de gebruiker;
- de telecommunicatiedienst die wordt afgenomen.
• Bij een bevraging van het CIOT-systeem wordt ook bekend welke aanbieder het aansluitnummer heeft uitgegeven.
• Een aanbieder van een openbaar communicatienetwerk of -dienst is niet verplicht om de gebruikersgegevens op een andere wijze (bijvoorbeeld via de fax) te verstrekken dan middels het CIOT-systeem. Uitzondering hierop betreft de situatie dat een CIOT-bevraging geen ‘hit’ oplevert. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen in het geval het aansluitnummer is afgesloten of omdat de betreffende aanbieder nog niet op het CIOT-systeem is aangesloten.
• Omdat Internet Service Providers (ISP’s), aanbieders van een geheel of gedeeltelijk besloten communicatienetwerk of -dienst alsmede degenen die in de uitoefening van een beroep of bedrijf gegevens verwerken of opslaan ten behoeve van een communicatiedienst of diens gebruikers niet zijn aangesloten bij het CIOT zal in deze gevallen een vordering verstrekking gebruikersgegevens rechtstreeks naar deze aanbieders verzonden moeten worden.
• In de artt. 126na/ua Sv zijn geen vormvoorschriften opgenomen voor het doen van een mondelinge vordering. In principe zal een vordering dan ook schriftelijk moeten worden gedaan. Naar analogie van de voorschriften die gelden voor het doen van een mondelinge vordering op grond van de artt. 126nc/uc-126ng/ug Sv, moet het ervoor worden gehouden dat ook in dit geval de vordering mondeling kan worden gedaan.
Vordering verstrekking gebruikersgegevens (bestandsanalyse) (artt. 126na/ua lid 2 Sv)
• Een vordering van een officier van justitie tot het doen van een bestandsanalyse kan aan iedere aanbieder van een openbaar mobiel communicatienetwerk of -dienst worden gericht.
• De toepassing van de bestandsanalyse is nader uitgewerkt in het Besluit bijzondere vergaring nummergegevens telecommunicatie (Stb. 2002, 31).
• In de schriftelijke vordering van de officier van justitie worden tenminste twee tijdstippen waarop en locaties waar de gebruiker kennelijk gebruik heeft gemaakt van telecommunicatie vermeld (art. 5 lid 2 Besluit bijzondere vergaring nummergegevens telecommunicatie). In de vordering worden de gegevens omtrent de tijdstippen met een marge van + en - 5 minuten vermeld.
• Een vordering bestandsanalyse wordt binnen kantooruren en op werkdagen verzonden naar alle aanbieders van een openbaar mobiel communicatienetwerk of -dienst . Binnen twee uur nadat de vordering tot bestandsanalyse (en telefonische attendering) is verzonden, zal de aanbieder aangegeven of (en binnen welke tijd) hij aan deze vordering gevolg kan geven. De behandelend officier van justitie zal vervolgens moeten besluiten of de resultaten van de bestandsanalyse afgewacht kunnen worden of dat hij zich rechtstreeks wendt tot de Dienst Specialistische Recherchetoepassingen (DSRT) van het KLPD voor de inzet van de IMSI-catcher.
• In de artt. 126na/ua Sv zijn geen vormvoorschriften opgenomen voor het doen van een mondelinge vordering. In principe zal een vordering dan ook schriftelijk moeten worden gedaan. Naar analogie van de voorschriften die gelden voor het doen van een mondelinge vordering op grond van de artt. 126nc/uc-126ng/ug Sv, moet het ervoor worden gehouden dat ook in dit geval de vordering mondeling kan worden gedaan.
Vergaring nummergegevens (IMSI-catcher) (artt. 126nb/ub Sv)
• De officier van justitie kan slechts daartoe aangewezen opsporingsambtenaren van de Dienst Specialistische Recherchetoepassingen (DSRT) van het KLPD schriftelijk bevelen om met behulp van de IMSI-catcher het nummer te achterhalen waarmee de gebruiker van communicatie kan worden geïdentificeerd.
• Indien een officier van justitie wil overgaan tot de inzet van de IMSI-catcher dan zal hij contact moeten opnemen met de DSRT. In het geval de vraag groter is dan de capaciteit van de DSRT zal de officier van justitie telecommunicatie van het Landelijk Parket de aanvragen voor inzet van de IMSI-catcher prioriteren aan de hand van de informatie die bij de DSRT aanwezig is.
• In het schriftelijke bevel van de officier van justitie worden de feiten en omstandigheden vermeld waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de artt. 126m/t of 126n/u Sv en de naam (of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding) van de gebruiker van telecommunicatie.
• Het bevel van de officier van justitie kan slechts worden gegeven voor een periode van ten hoogste een week. Indien de inzet binnen deze periode niet het beoogde resultaat heeft gehad, zal opnieuw beoordeeld moeten worden of er een nieuw bevel kan worden verstrekt.
• Bij dringende noodzaak kan de officier van justitie een mondeling bevel geven. In dit geval zal de officier van justitie binnen drie dagen het bevel op schrift moeten stellen en verstrekken aan de DSRT.
• Indien er met behulp van de IMSI-catcher gegevens zijn verkregen die niet gebruikt worden om toepassing mogelijk te maken van de bevoegdheden tot het opnemen van telecommunicatie (artt. 126m/t Sv) of het vorderen van verkeersgegevens (art. 126n/u Sv), dan dienen deze gegevens vernietigd te worden.
• Door de aangewezen opsporingsambtenaren van de DSRT wordt op grond van artikel 4 van het Besluit bijzondere vergaring nummergegevens telecommunicatie een proces-verbaal opgemaakt van de inzet van de IMSI-catcher. In dit proces-verbaal worden onder meer vermeld de data en de tijdstippen waarop en de plaatsen waar de IMSI-catcher is gebruikt en de gegevens die door het gebruik van dit apparaat zijn verkregen.
Vordering verstrekking gegevens bestemd voor of afkomstig van een aanbieder van telecommunicatie (artt. 126 ng/ug lid 1 Sv)
• Op vordering van de officier van justitie kunnen identificerende en andere dan identificerende gegevens worden verkregen van iedere aanbieder van een communicatiedienst. Hierbij zullen de voorwaarden die zijn vermeld in de artt. 126ng/ug lid 1, 126nc/uc, 126nd/ud en 126 ne/ue Sv in acht genomen moeten worden (Zie hieromtrent Hoofdstuk 2.12 Vorderen van gegevens: procedurebeschrijving van de artt. 126nc/uc, 126nd/ud en 126 ne/ue Sv).
• De vordering van de officier van justitie is schriftelijk en vermeldt de naam (of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding) van de (rechts)persoon over wie de gegevens gevorderd worden, een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gegevens die worden gevorderd en de termijn waarbinnen en de wijze waarop de gegevens dienen te worden verstrekt alsmede het wetsartikel op grond waarvan de vordering wordt gedaan.
• Bij dringende noodzaak kan de vordering mondeling door de officier van justitie worden gegeven. De officier van justitie zal dan achteraf de vordering op schrift moeten stellen en de schriftelijke vordering binnen drie dagen aan degene tot wie de mondelinge vordering was gericht, dienen te verstrekken.
Vordering verstrekking gegevens van een aanbieder van telecommunicatie (artt. 126ng/ug lid 2 Sv)
• De inhoud van e-mailberichten en voice-mailberichten kan op vordering van de officier van justitie, na een verkregen schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris, worden verkregen van iedere aanbieder van een communicatiedienst. Opmerking hierbij verdient dat het vorderen van voice-mailberichten in de praktijk tot problemen kan leiden omdat de aanbieders veelal niet in staat blijken te zijn om de voice-mailberichten te verstrekken.
• De vordering van de officier van justitie is schriftelijk en vermeldt de naam (of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding) van de (rechts)persoon over wie de gegevens gevorderd worden, een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gegevens die worden gevorderd en de termijn waarbinnen en de wijze waarop de gegevens dienen te worden verstrekt alsmede het wetsartikel op grond waarvan de vordering wordt gedaan.
• De officier van justitie verstrekt de schriftelijke vordering aan een opsporingsambtenaar die deze vordering doorgeleid naar de aanbieder van wie de inhoud van de betreffende berichten wordt gevorderd. Daarnaast kan de officier van justitie de schriftelijke vordering ook rechtstreeks ter beschikking stellen aan de aanbieder.
• Bij dringende noodzaak kan de vordering, na een verkregen (mondelinge) machtiging van de rechter-commissaris, mondeling door de officier van justitie worden gegeven. De officier van justitie zal dan achteraf de vordering op schrift moeten stellen en de schriftelijke vordering binnen drie dagen aan de aanbieder tot wie de vordering was gericht, dienen te verstrekken.
Vordering bevriezing van gegevens (artt. 126ni/ui Sv)
• Op vordering van de officier van justitie kan van iedere derde van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde gegevens die in een geautomatiseerd werk zijn opgeslagen en waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij in het bijzonder vatbaar zijn voor verlies of wijziging worden gevorderd om deze (‘vluchtige’) gegevens gedurende een periode van ten hoogste negentig dagen te bewaren en beschikbaar te houden.
• De vordering van de officier van justitie kan schriftelijk of mondeling worden gedaan. Indien de vordering mondeling is gedaan, dan zal de officier van justitie achteraf de vordering op schrift moeten stellen en de schriftelijke vordering binnen drie dagen aan de aanbieder tot wie de vordering was gericht, dienen te verstrekken.
• De schriftelijke vordering van de officier van justitie vermeldt het tijdstip van de vordering, een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gegevens die beschikbaar moeten worden gehouden, de periode gedurende welke de gegevens beschikbaar moeten blijven alsmede het wetsartikel op grond waarvan de vordering wordt gedaan.
• De vluchtige gegevens kunnen in de vordering zo nauwkeurig mogelijk worden aangeduid door in de vordering de gegevens zo veel als mogelijk te concretiseren ten aanzien van bijvoorbeeld persoon, plaats, gebied, onderwerp of periode.
• De vordering kan eenmaal worden verlengd voor een periode van ten hoogste negentig dagen.
• Op grond van art. 552oa lid 2 Sv is er voor de uitvoering van een buitenlands verzoek tot toepassing van de in dit hoofdstuk besproken opsporingsbevoegdheden (met uitzondering van de in de artt. 126nd lid 6, 126ne/126ue lid 3 en 126ng/ug Sv geregelde opsporingsbevoegdheden) geen verdrag vereist.
• De uitvoering van een buitenlands verzoek tot toepassing van de bovengenoemde opsporingsbevoegdheden zal plaats moeten vinden met inachtneming van het (eventuele) toepasselijke verdrag en de Nederlandse wetsbepalingen, voorschriften en procedures (artt. 126n/u of 126na/ua of 126nb/ub en de in titel X van het Wetboek van Strafvordering opgenomen artikelen). Daarnaast is ook de regelgeving omtrent notificatie, bewaring en vernietiging van toepassing (artt. 126aa lid 2 en 126bb tot en met 126dd Sv).
• De officier van justitie kan op eigen gezag, voor zover géén machtiging van een RC is vereist, aan een buitenlands verzoek tot toepassing van de bovengenoemde opsporingsbevoegdheden uitvoering geven.
• Ingevolge art. 552i Sv zijn opsporingsambtenaren niet bevoegd om zelfstandig uitvoering te geven aan een buitenlands rechtshulpverzoek waarin om inlichtingen wordt verzocht die slechts kunnen worden verkregen op grond van in dit hoofdstuk besproken opsporingsbevoegdheden.
• In het geval de gebruiker van een communicatiedienst gebruik maakt van de diensten van een buitenlandse aanbieder van een communicatiedienst of indien de gebruiker van een communicatiedienst gebruik maakt van een Nederlandse aanbieder van een communicatiedienst maar zich op buitenlands grondgebied bevindt, kan de officier van justitie een verzoek om rechtshulp doen aan de bevoegde buitenlandse autoriteiten ter verkrijging van gegevens over deze gebruiker en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker.
• In het geval voor de toepassing van een bevoegdheid naar Nederlands recht een machtiging van de RC is vereist (bijv. de artt. 126ng/ug lid 2 Sv), zal het rechtshulpverzoek vergezeld moeten gaan van een machtiging van de RC.
• Het rechtshulpverzoek zal via het (L)IRC aan de bevoegde autoriteiten van de buitenlandse lidstaat moeten worden aangeboden.
2.4 OPNEMEN VAN (TELE)COMMUNICATIE
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. aanbieder van een communicatiedienst: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van een beroep of bedrijf aan de gebruikers van zijn dienst de mogelijkheid biedt te communiceren met behulp van een geautomatiseerd werk, of gegevens verwerkt of opslaat ten behoeve van een zodanige dienst of de gebruikers van die dienst;
b. gebruiker van een communicatiedienst: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die met de aanbieder van een communicatiedienst een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van die dienst of die feitelijk gebruik maakt van een zodanige dienst.
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, aan een opsporingsambtenaar bevelen dat met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie, die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst, wordt opgenomen.
2. Het bevel is schriftelijk en vermeldt:
a. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;
b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld;
c. zo mogelijk het nummer of een andere aanduiding waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst wordt geïdentificeerd alsmede, voor zover bekend, de naam en het adres van de gebruiker;
d. de geldigheidsduur van het bevel;
e. een aanduiding van de aard van het technisch hulpmiddel of de technische hulpmiddelen waarmee de communicatie wordt opgenomen.
3. Indien het bevel betrekking heeft op communicatie die plaatsvindt via een openbaar telecommunicatienetwerk of met gebruikmaking van een openbare telecommunicatiedienst in de zin van de Telecommunicatiewet, wordt - tenzij zulks niet mogelijk is of het belang van strafvordering zich daartegen verzet - het bevel ten uitvoer gelegd met medewerking van de aanbieder van het openbare telecommunicatienetwerk of de openbare telecommunicatiedienst en gaat het bevel vergezeld van de vordering van de officier van justitie aan de aanbieder om medewerking te verlenen.
4. Indien het bevel betrekking heeft op andere communicatie dan bedoeld in het derde lid, wordt - tenzij zulks niet mogelijk is of het belang van strafvordering zich daartegen verzet - de aanbieder in de gelegenheid gesteld medewerking te verlenen bij de tenuitvoerlegging van het bevel.
5. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris. Artikel 126l, vijfde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
6. Voor zover het belang van het onderzoek dit bepaaldelijk vordert, kan bij of terstond na de toepassing van het eerste lid tot degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de communicatie, de vordering worden gericht medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens door hetzij deze kennis ter beschikking te stellen, hetzij de versleuteling ongedaan te maken.
7. De in het zesde lid bedoelde vordering wordt niet gericht tot de verdachte.
8. Op de in het zesde lid bedoelde vordering zijn artikel 96a, derde lid, en artikel 126l, vierde, zesde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het in het eerste lid bedoelde bevel en de in het derde en zesde lid bedoelde vorderingen kunnen worden gegeven en over de wijze waarop daaraan wordt voldaan.
1. Indien bij de afgifte van een bevel als bedoeld in artikel 126m, derde lid, bekend is dat de gebruiker van het nummer, bedoeld in artikel 126m, tweede lid, onderdeel c, zich op het grondgebied van een andere staat bevindt, wordt, voor zover een verdrag dit voorschrijft en met toepassing van dat verdrag, die andere staat van het voornemen tot het opnemen van telecommunicatie in kennis gesteld en de instemming van die staat verworven voordat het bevel ten uitvoer wordt gelegd.
2. Indien na aanvang van het opnemen van de telecommunicatie op grond van het bevel bekend wordt dat de gebruiker zich op het grondgebied van een andere staat bevindt, wordt, voor zover een verdrag dit voorschrijft en met toepassing van dat verdrag, die andere staat van het opnemen van telecommunicatie in kennis gesteld en de instemming van die staat verworven.
3. De officier van justitie kan een bevel als bedoeld in artikel 126m, derde lid, eveneens geven, indien het bestaan van het bevel noodzakelijk is om een andere staat te kunnen verzoeken telecommunicatie met een technisch hulpmiddel op te nemen of telecommunicatie af te tappen en rechtstreeks naar Nederland door te geleiden ter fine van opname met een technisch hulpmiddel in Nederland.
1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, aan een opsporingsambtenaar bevelen dat met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst in de zin van artikel 126la, wordt opgenomen.
2. Het bevel is schriftelijk en vermeldt:
a. een omschrijving van het georganiseerd verband;
b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld;
c. zo mogelijk het nummer waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst wordt geïdentificeerd alsmede, voor zover bekend, de naam en het adres van de gebruiker;
d. de naam van de persoon, genoemd in het eerste lid, wanneer deze niet de houder is;
e. de geldigheidsduur van het bevel; en
f. een aanduiding van de aard van het technisch hulpmiddel of de technische hulpmiddelen waarmee de communicatie wordt opgenomen.
3. Indien het bevel betrekking heeft op communicatie die plaatsvindt via een openbaar telecommunicatienetwerk of met gebruikmaking van een openbare telecommunicatiedienst in de zin van de Telecommunicatiewet, wordt - tenzij zulks niet mogelijk is of het belang van strafvordering zich daartegen verzet - het bevel ten uitvoer gelegd met medewerking van de aanbieder van het openbare telecommunicatienetwerk of de openbare telecommunicatiedienst en gaat het bevel vergezeld van een vordering aan de aanbieder om medewerking te verlenen.
4. Indien het bevel betrekking heeft op andere communicatie dan bedoeld in het derde lid, wordt - tenzij zulks niet mogelijk is of het belang van strafvordering zich daartegen verzet - de aanbieder in de gelegenheid gesteld medewerking te verlenen bij de tenuitvoerlegging van het bevel.
5. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris. Artikel 126s, vijfde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
6. Voor zover het belang van het onderzoek dit bepaaldelijk vordert, kan bij of terstond na de toepassing van het eerste lid tot degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de communicatie, de vordering worden gericht medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens door hetzij deze kennis ter beschikking te stellen, hetzij de versleuteling ongedaan te maken.
7. De in het zesde lid bedoelde vordering wordt niet gericht tot de verdachte.
8. Op de in het zesde lid bedoelde vordering zijn artikel 96a, derde lid, en artikel 126s, vierde, zesde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het in het eerste lid bedoelde bevel en de in het derde en zesde lid bedoelde vorderingen worden gegeven en over de wijze waarop daaraan wordt voldaan.
1. Indien bij de afgifte van een bevel als bedoeld in artikel 126t, derde lid, bekend is dat de gebruiker van het nummer, bedoeld in artikel 126t, tweede lid, onderdeel c, zich op het grondgebied van een andere staat bevindt, wordt, voor zover een verdrag dit voorschrijft en met toepassing van dat verdrag, die andere staat van het voornemen tot het opnemen van telecommunicatie in kennis gesteld en de instemming van die staat verworven voordat het bevel ten uitvoer wordt gelegd.
2. De officier van justitie kan een bevel als bedoeld in artikel 126t, derde lid, eveneens geven, indien het bestaan van het bevel noodzakelijk is om een andere staat te kunnen verzoeken telecommunicatie met een technisch hulpmiddel op te nemen of telecommunicatie af te tappen en rechtstreeks naar Nederland door te geleiden ter fine van opname met een technisch hulpmiddel in Nederland.
1. Voor zover een voor inwilliging vatbaar en op een verdrag gegrond verzoek van een buitenlandse autoriteit daartoe strekt, kunnen de in de artikelen 126l, 126m, 126nd, zesde lid, 126ne, derde lid, 126nf, 126ng, 126s en 126t, 126ue, derde lid, 126uf en 126ug omschreven bevoegdheden worden uitgeoefend.
2. Andere bevoegdheden, omschreven in de titels IVa, V, Va en Vc van het Eerste Boek, kunnen worden uitgeoefend en aan artikel 126ff kan toepassing worden gegeven, indien een voor inwilliging vatbaar rechtshulpverzoek daartoe strekt.
3. Tenzij het toepasselijke verdrag anders bepaalt kan, ter voldoening aan een verzoek om rechtshulp, geen gebruik van de in de titels IVa, V, Va en Vc omschreven bevoegdheden worden gemaakt en kan aan artikel 126ff geen toepassing worden gegeven, anders dan overeenkomstig de voorgaande leden.
4. Processen-verbaal en andere voorwerpen, verkregen door toepassing van een in de artikelen 126l, 126m, 126nd, zesde lid, 126ne, derde lid, 126nf, 126s, 126t, 126ue, derde lid en 126uf omschreven bevoegdheid, kunnen door de officier van justitie worden afgegeven aan de buitenlandse autoriteiten voor zover de rechtbank, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent.
5. De artikelen 126aa, tweede lid, alsmede 126bb tot en met 126dd zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 126cc is slechts van toepassing voor zover de betreffende processen-verbaal en andere voorwerpen niet aan de buitenlandse autoriteiten zijn afgegeven. De officier van justitie draagt er zorg voor dat een betrokkene de processen-verbaal en andere voorwerpen die op hem betrekking hebben op enig moment kan inzien.
1. Voor zover een verdrag daarin voorziet, kan op verzoek van een buitenlandse autoriteit telecommunicatie worden afgetapt met het oog op de rechtstreekse doorgeleiding naar het buitenland. Artikel 126m, eerste lid, en artikel 126t, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de afgetapte en rechtstreeks doorgeleide telecommunicatie betrekking heeft op een gebruiker van telecommunicatie die zich op Nederlands grondgebied bevindt, worden aan de doorgeleiding de voorwaarden verbonden, dat de gegevens verkregen door het aftappen van de telecommunicatie:
a. voor zover deze mededelingen bevatten, gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 zou kunnen verschonen indien hij als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, niet mogen worden gebruikt en dienen te worden vernietigd; en
b. alleen mogen worden gebruikt voor het strafrechtelijk onderzoek in het kader waarvan het rechtshulpverzoek is gedaan en dat voor het gebruik voor enig ander doel voorafgaand toestemming dient te worden gevraagd en te zijn verkregen.
3. Artikel 126bb is van overeenkomstige toepassing.
1. Een kennisgeving, op basis van een verdrag, van de bevoegde autoriteiten van een andere staat over het voornemen tot aftappen of het aftappen van telecommunicatie van een gebruiker die zich op Nederlands grondgebied bevindt, wordt onverwijld doorgezonden aan de door het College van procureurs-generaal daartoe aangewezen officier van justitie.
2. De officier van justitie stelt de kennisgeving onverwijld in handen van de rechter-commissaris bij een schriftelijke vordering waarin, binnen de in het toepasselijke verdrag gestelde termijn, machtiging tot het verlenen van instemming met het voornemen tot aftappen of het aftappen door de bevoegde buitenlandse autoriteiten wordt verlangd.
3. De rechter-commissaris neemt een beslissing op de vordering met inachtneming van het bepaalde in het toepasselijke verdrag en het bepaalde bij of krachtens artikel 126m of 126t.
4. Indien de machtiging wordt verleend, deelt de officier van justitie de autoriteiten van wie de kennisgeving afkomstig is, binnen de in het toepasselijke verdrag gestelde termijn, mede dat met het voornemen tot aftappen of het aftappen van telecommunicatie van een gebruiker die zich op Nederlands grondgebied bevindt, wordt ingestemd. Hij verbindt daaraan de voorwaarden die de rechter-commissaris heeft gesteld, alsmede de voorwaarden, dat de gegevens verkregen door het aftappen van de telecommunicatie van de gebruiker tijdens diens verblijf op Nederlands grondgebied:
a. voor zover deze mededelingen bevatten, gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 kan verschonen indien hij als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, niet mogen worden gebruikt en dienen te worden vernietigd, en
b. alleen mogen worden gebruikt voor het strafrechtelijk onderzoek in het kader waarvan de kennisgeving is gedaan en dat voor het gebruik voor enig ander doel voorafgaand toestemming dient te worden gevraagd en te zijn verkregen.
5. Indien de machtiging wordt verleend, is artikel 126bb van overeenkomstige toepassing.
6. Indien de machtiging niet wordt verleend, deelt de officier van justitie de autoriteiten van wie de kennisgeving afkomstig is, binnen de in het toepasselijke verdrag gestelde termijn, mede dat niet wordt ingestemd met het voornemen tot aftappen of het aftappen en eist hij, voor zover nodig, dat het aftappen onmiddellijk wordt stopgezet.
7. In een mededeling als bedoeld in het zesde lid die betrekking heeft op aftappen dat reeds een aanvang heeft genomen, wordt tevens opgenomen dat de gegevens, verkregen door het aftappen van telecommunicatie van de gebruiker tijdens diens verblijf op Nederlands grondgebied, niet mogen worden gebruikt en dienen te worden vernietigd, tenzij, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, naar aanleiding van een daartoe strekkend nieuw verzoek in bijzondere gevallen en onder nadere voorwaarden enig gebruik wordt toegestaan door Onze Minister van Justitie.
- Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken, Stb.1999, 548 (opgenomen in hoofdstuk 5);
- Besluit technische hulpmiddelen strafvordering (PM);
- Hoofdstuk 13 Telecommunicatiewet, Stb. 2004, 308 (PM);
- Artikelen 17 t/m 22 van de EU-rechtshulpovereenkomst, 29 mei 2000 (PM).
De officier van justitie is bevoegd om een opsporingsambtenaar te bevelen dat met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie, die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst, wordt opgenomen.
• Met niet voor het publiek bestemde communicatie wordt in dit verband elke vorm van (tele)communicatieverkeer bedoeld die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst.
• Er sprake is van (tele)communicatieverkeer indien er met een geautomatiseerd werk (zoals een telefoon of een computer) verbinding (of een poging daartoe) wordt gemaakt met een ander geautomatiseerd werk.
• Onder (tele)communicatieverkeer valt dus zowel telefonie als internet. Daarnaast kan er ook gebeld worden via internet (VOIP). Telefonie kan worden onderverdeeld in vaste telefonie, mobiele telefonie of (mobiele) satelliettelefonie. Mobiele telefonie bestaat uit verschillende technieken, waaronder GSM (Global System for Mobile communication), GPRS (General Packet Radio Services) en UMTS (Universal Mobile Telecommunication System). Bij (mobiele) satelliettelefonie vindt het opvangen en verzenden van signalen plaats door middel van een straalverbinding waarbij satellieten deze signalen verwerken.
• Met een gebruiker van een communicatiedienst wordt zowel de natuurlijke persoon als de rechtspersoon bedoeld die met de aanbieder van een communicatiedienst een overeenkomst is aangegaan alsmede degene die feitelijk gebruik maakt van zo’n dienst.
• Onder een aanbieder van een communicatiedienst wordt verstaan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van een beroep of bedrijf aan de gebruikers van zijn dienst de mogelijkheid biedt te communiceren met behulp van een geautomatiseerd werk. Hieronder vallen de aanbieders van een openbaar telecommunicatienetwerk of -dienst (telefonie en internet), de aanbieders van een geheel of gedeeltelijk besloten communicatienetwerk of -dienst alsmede degenen die in de uitoefening van een beroep of bedrijf gegevens verwerken of opslaan ten behoeve van een communicatiedienst of diens gebruikers.
• Een aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst beschikt over een beperkte eigen infrastructuur, en maakt daarnaast gebruik van de infrastructuur van een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk.
• Met een aanbieder van een geheel of gedeeltelijk besloten communicatienetwerk en -dienst worden private netwerken bedoeld, zoals een vorm van intranet.
• Met degene die in de uitoefening van een beroep of bedrijf gegevens verwerkt of opslaat ten behoeve van een communicatiedienst of diens gebruikers wordt bijvoorbeeld een aanbieder van webhostingdiensten of een beheerder van websites bedoeld.
• Op de aanbieders van een openbaar telecommunicatienetwerk of -dienst zijn bepaalde verplichtingen van toepassing die zijn genoemd in hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet, bijvoorbeeld de verplichting om aftapbaar te zijn. In de Telecommunicatiewet is een dergelijke aftapbaarheidsverplichting niet opgenomen voor aanbieders van geheel of gedeeltelijk besloten communicatienetwerken en -dienst en alsmede degenen die in de uitoefening van een beroep of bedrijf gegevens verwerken of opslaan ten behoeve van een communicatiedienst of diens gebruikers. Deze aanbieders dienen echter wel medewerking te verlenen aan de uitvoering van een tapbevel dat bevoegd is gegeven op basis van een in het Wetboek van Strafvordering toegekende bevoegdheid (niet-naleving daarvan is strafbaar op grond van artikel 184 Sr).
Opnemen (tele)communicatie (artt. 126m/t Sv)
• Op grond van de artt. 126m/t Sv kan de officier van justitie aan een opsporingsambtenaar bevelen dat met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie van een individuele gebruiker van telecommunicatie, die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst, wordt opgenomen.
• De bevoegdheid tot het opnemen van (tele)communicatie is toegestaan in geval van een verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, dan wel van een verdenking dat in georganiseerd verband ernstige misdrijven worden beraamd of gepleegd. De bevoegdheid mag daarnaast slechts worden toegepast indien het onderzoek dit dringend vordert zodat de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit in dit geval nog nadrukkelijker een rol van betekenis spelen.
• Bij de beoordeling van de vraag of een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, dienen de feiten en omstandigheden van het geval meegewogen te worden. Dit betekent dat ook minder ernstige misdrijven een inbreuk op de rechtsorde kunnen opleveren doordat zij in samenhang met andere misdrijven worden gepleegd. Hierbij wordt gedoeld op misdrijven als handel in drugs, mensenhandel, witwassen of wapenhandel dan wel minder ernstige misdrijven die gepleegd zijn of beraamd worden in combinatie met andere misdrijven, zoals in geval van valsheid in geschrift in combinatie met omkoping van ambtenaren teneinde bijvoorbeeld overheidsvergunningen te verkrijgen.
• Voor de toepassing van de artt. 126m/t Sv is niet vereist dat de verdachte of degene waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat deze betrokken is bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven aan het gesprek deelneemt. In beginsel kan deze bevoegdheid namelijk worden toegepast jegens elke gebruiker van (tele)communicatie voor zover het belang van het onderzoek dit dringend vordert.
• Een bevel opnemen van (tele)communicatie kan zowel betrekking hebben op telecommunicatie die plaatsvindt via een openbaar telecommunicatienetwerk of -dienst als op communicatie die plaatsvindt via een geheel of gedeeltelijk besloten communicatienetwerk of -dienst.
• Indien een bevel opnemen van (tele)communicatie betrekking heeft op telecommunicatie die plaatsvindt via een openbaar telecommunicatienetwerk of met gebruikmaking van een openbare telecommunicatiedienst in de zin van de Telecommunicatiewet, dan geldt als uitgangspunt dat het bevel ten uitvoer wordt gelegd met medewerking van de aanbieder. In het geval de aanbieder geen medewerking kan verlenen of in het geval het belang van de strafvordering zich daartegen verzet, dan kan het opnemen van telecommunicatie ook plaatsvinden zonder medewerking en medeweten van de betreffende aanbieder.
• Indien een bevel opnemen van (tele)communicatie betrekking heeft op communicatie die plaatsvindt via een geheel of gedeeltelijk besloten communicatienetwerk of -dienst, dan wordt de aanbieder in de gelegenheid gesteld om vrijwillig zijn medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van het bevel. In het geval de aanbieder geen medewerking kan verlenen of in het geval het belang van de strafvordering zich daartegen verzet, dan kan het opnemen van communicatie ook plaatsvinden zonder medewerking en medeweten van de betreffende aanbieder.
• In het geval (tele)communicatie buiten medeweten of medewerking van de aanbieder van een communicatiedienst wordt opgenomen, zal het daartoe te gebruiken technische hulpmiddel moeten voldoen aan de eisen die zijn gesteld in het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering (Stb. nnb). Een dergelijk technisch hulpmiddel kan fungeren als een GSM-zendmast of internetaccesspoint, waardoor het mobiele telefoonverkeer of internetverkeer op basis van een nummer van een bepaalde gebruiker in de directe omgeving ervan kan worden omgeleid en opgenomen.
• In het geval het internetverkeer van een gebruiker van een communicatiedienst moet worden opgenomen, dan heeft de officier van justitie de keuze om te bevelen dat al het internetverkeer (IP-tap) of slechts het e-mailverkeer (e-mailtap) van een gebruiker wordt opgenomen.
• Bij een IP-tap wordt zowel de inkomende als de uitgaande gegevensstroom van de gebruiker getapt. Het gaat dan om al het internetverkeer van de gebruiker dat over het netwerk van de aanbieder van een communicatiedienst (Internet Service Provider (ISP)) gaat. Op deze wijze kunnen dus alle inhoudelijke activiteiten op het internet, die vanaf een bepaald IP-adres verlopen, inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij valt te denken aan de inkomende en uitgaande e-mailberichten, chatverkeer of download acties.
• Bij een e-mailtap kan de ISP veelal slechts de inkomende e-mailberichten opnemen. Dit betekent dus dat in geval van een e-mailtap de uitgaande e-mailberichten meestal niet ter beschikking kunnen worden gesteld aan de opsporingsinstantie. Hiervoor is een IP-tap noodzakelijk.
• Indien de gegevens die op grond van de bevoegdheid tot het opnemen van (tele)communicatie zijn verkregen met behulp van codes zijn beveiligd of op een andere manier zijn versleuteld, kan de officier van justitie op basis van de artt. 126m/t lid 6 Sv, bij of terstond na de toepassing van deze bevoegdheid, degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de (tele)communicatie, bevelen medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens door de versleuteling ongedaan te maken, dan wel deze kennis ter beschikking te stellen.
• Een bevel ontsleuteling op grond van de artt. 126m/t lid 6 Sv kan niet worden gericht tot de verdachte en bepaalde beroepsuitoefenaren, zoals een advocaat of een arts, zijn niet verplicht om aan een vordering verstrekking gevoelige gegevens te voldoen indien zij zich op grond van artikel 218 Sv kunnen beroepen op hun verschoningsrecht.
Opnemen van (tele)communicatie met medewerking van een aanbieder van een communicatiedienst
• Bij dit hoofdstuk zijn de modellen gevoegd (zie paragraaf 6.6) waarvan gebruik gemaakt dient te worden om de bevoegdheid tot het opnemen van (tele)communicatie toe te kunnen passen. Er zijn geen aparte modellen voor internet en telefonie.
• Een bevel opnemen van (tele)communicatie kan slechts door de officier van justitie worden afgegeven, nadat hij op zijn vordering een schriftelijke machtiging heeft gekregen van de rechter-commissaris.
• Alvorens de rechter-commissaris wordt verzocht om een machtiging bevel opnemen van (tele)communicatie af te geven, zal (bijvoorbeeld door middel van een bevraging van het CIOT-systeem) moeten worden nagegaan of het betreffende (aansluit)nummer nog steeds in gebruik is.
• De officier van justitie stelt schriftelijk een bevel opnemen van (tele)communicatie en een vordering medewerking aan een bevel opnemen van (tele)communicatie op. Het bevel is gericht tot de opsporingsambtenaar, terwijl de vordering medewerking bestemd is voor de aanbieder. In de vordering medewerking wordt slechts het af te tappen telefoonnummer vermeld omdat het niet noodzakelijk en wenselijk is dat een aanbieder van een communicatiedienst op de hoogte raakt van andere gegevens dan het af te tappen telefoonnummer.
• Een bevel van de officier van justitie tot het opnemen van (tele)communicatie strekt zich maximaal uit over een periode van vier weken en kan telkens worden verlengd met maximaal vier weken. Daarnaast kan het bevel worden gewijzigd en aangevuld.
• In het bevel opnemen van (tele)communicatie moeten de feiten en omstandigheden vermeld worden waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorwaarden, zoals bedoeld in het eerste lid van de artt. 126m/t Sv. Omdat in het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar tot aanvraag van een bevel tot het opnemen van (tele)communicatie reeds een uiteenzetting is gegeven van deze feiten en omstandigheden, wordt in de modellen van de artt. 126m/t Sv volstaan met de passage ‘Gelet op de feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek zijn gebleken en die staan gerelateerd in het proces-verbaal van ......d.d....’.
• In een bevel opnemen van (tele)communicatie zal het misdrijf en de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte vermeld moeten worden. Daarnaast zal in het bevel zo mogelijk het nummer of een andere aanduiding waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst wordt geïdentificeerd alsmede, voor zover bekend, de naam en het adres van de gebruiker vermeld moeten worden. In het bevel kan slechts één te tappen nummer worden opgenomen. Dit geldt niet in het geval er sprake is van een ISDN-lijn waarbij er sprake is van een hoofdnummer en onderliggende nummers.
• In het bevel opnemen van (tele)communicatie en de vordering medewerking dient de naam van de officier van justitie vermeld te worden die het bevel en de vordering, al dan niet namens de zaaksofficier van justitie, heeft getekend.
• Op het parket worden de bevelen (en de vorderingen medewerking aan het) opnemen van (tele)communicatie opgemaakt en geregistreerd in Compas. De originele bevelen en vorderingen worden - onder parketnummer - gevoegd in de zogenaamde BOB-map.
• Op grond van de artt. 126m/126t lid 8 jo 126l/126s lid 8 Sv zal de opsporingsambtenaar die belast is met het uitluisteren of uitlezen (in geval van een IP/e-mailtap) van de op te nemen (tele)communicatie binnen drie dagen proces-verbaal op moeten maken. Dit voorschrift heeft, zoals blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 16 november 1999 (LJN: ZD1728), geen verdere strekking dan dat binnen genoemde termijn in een proces-verbaal wordt gerelateerd dat is afgetapt en opgenomen, in welke zaak dit is gebeurd en welke persoon het betreft. Dit betekent dus niet dat de opgenomen (tele)communicatie binnen deze drie dagen ook daadwerkelijk door de opsporingsambtenaar moet zijn uitgewerkt in een proces-verbaal.
• In geval van dringende noodzaak kan een officier van justitie mondeling een bevel opnemen van (tele)communicatie afgeven, nadat hij op zijn vordering een mondelinge machtiging heeft gekregen van de rechter-commissaris. De officier van justitie bepaalt of er sprake is van dringende noodzaak.
• De officier van justitie zal ter bevestiging van de mondeling gedane vordering een schriftelijke vordering moeten indienen bij de rechter-commissaris. Het mondelinge bevel van de officier van justitie zal binnen drie dagen op schrift moeten worden gesteld en worden verstrekt aan de betreffende aanbieder. Bij het vaststellen van de dag waarop het mondeling afgegeven bevel schriftelijk bevestigd moet worden, geldt als uitgangspunt dat de dag van afgifte van het mondelinge bevel niet meetelt en dat daarna in werkdagen geteld moet worden.
• De officier van justitie zal er op moeten toezien dat de datum van de mondelinge machtiging op een juiste wijze is opgenomen in de schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. Deze datum moet overeenstemmen met de datum waarop de tap daadwerkelijk is gaan lopen.
Opnemen van telecommunicatie met medewerking van een aanbieder van een openbaar telecommunicatiedienst of -netwerk
Naast de hierboven genoemde overwegingen zullen in het kader van het opnemen van telecommunicatie met medewerking van een aanbieder van een openbaar telecommunicatiedienst of -netwerk de navolgende aandachtspunten in acht genomen moeten worden.
• In het geval er sprake is van telecommunicatie die plaatsvindt via een openbaar telecommunicatienetwerk of -dienst wordt er naast een bevel opnemen van (tele)communicatie ook een vordering medewerking aan een bevel opnemen van (tele)communicatie opgemaakt. De vordering medewerking wordt gecombineerd met een vordering verstrekking verkeersgegevens (126n/u Sv) omdat het voor de aanbieders van een openbare telecommunicatiedienst of -netwerk technisch niet mogelijk om bij het opnemen van (tele)communicatie de inhoud van de (tele)communicatie los te koppelen van de verkeersgegevens. De verkeersgegevens worden in dit geval dan ook automatisch meegeleverd in het geval de inhoud van telecommunicatie wordt opgenomen.
• De vordering medewerking aan een bevel opnemen van (tele)communicatie wordt door tussenkomst van een opsporingsambtenaar naar de tapkamer gefaxt. De tapkamer faxt de vordering medewerking vervolgens naar de betreffende aanbieder, die voor de aansluiting zorg draagt.
• De vordering medewerking voor een vaste lijn moet op werkdagen voor 13.00uur bij de aanbieder zijn aangeleverd. Indien een vordering na 13.00uur wordt aangeleverd, kan niet worden gegarandeerd dat deze nog dezelfde dag wordt aangesloten.
• De vordering medewerking voor een mobiele lijn moet op werkdagen voor 15.00 uur bij de aanbieder zijn aangeleverd. Indien een vordering na 15.00 uur wordt aangeleverd, kan niet worden gegarandeerd dat deze nog dezelfde dag wordt aangesloten.
• Een verlenging van een bevel opnemen van (tele)communicatie moet 24 uur voor de afloop van de tap via de tapkamer naar de aanbieder zijn gefaxt.
• Indien een tap niet of niet tijdig wordt verlengd, dan wordt de tap om 15.00 uur beëindigd. De tapkamers schakelen op dat tijdstip de opnameapparatuur uit. Ook de aanbieders zullen - voor zover dat technisch mogelijk is - de tapaansluiting op dat tijdstip automatisch ongedaan maken.
• Indien een tap voortijdig wordt beëindigd, zal ten spoedigste een bevel beëindiging moeten worden opgemaakt. Dit bevel beëindiging wordt vervolgens door tussenkomst van een opsporingsambtenaar naar de tapkamer gefaxt. De tapkamer faxt het bevel beëindiging hierop naar de betreffende aanbieder, die er zorg voor draagt dat de aansluiting wordt afgesloten. Zo lang de aanbieder niet in het bezit is van een bevel beëindiging zal deze aanbieder de kosten (die gemoeid zijn aan het aftappen) in rekening blijven brengen.
• Indien GPRS/UMTS moet worden afgetapt dan zal dit (vanuit praktisch (dus niet juridisch) oogpunt) apart vermeld moeten worden in het bevel en de vordering medewerking. Tapkamer en aanbieder gaan er namelijk (standaard) vanuit dat bij een tap op een mobiel nummer slechts het GSM-signaal getapt moet worden.
• Nadat de officier van justitie een mondelinge machtiging heeft gekregen van de rechter-commissaris overlegt hij met de tapkamer en belt hij zelf de aanbieder die de tap moet aansluiten.
• De spoedprocedure geldt in beginsel enkel voor de eerste aansluiting van de tap en indien de tap nog dezelfde dag moet worden aangesloten en het tijdstip van 13.00 uur (indien het een vaste lijn betreft) of 15.00 uur (indien het een mobiele lijn betreft) reeds is gepasseerd of in het weekend.
• De schriftelijke vordering medewerking wordt door tussenkomst van de politie verzonden naar de tapkamer, die voor de verdere administratieve afwikkeling naar de aanbieder zorgt.
Opnemen van (tele)communicatie zonder medewerking van een aanbieder van een communicatiedienst
• Een bevel van de officier van justitie tot het opnemen van (tele)communicatie zonder medewerking van de betrokken aanbieder kan slechts worden gericht aan daartoe aangewezen opsporingsambtenaren.
• In het bevel opnemen van telecommunicatie zal het daartoe te gebruiken technische hulpmiddel moeten worden vermeld. In dit kader kunnen slechts technische hulpmiddelen worden ingezet die voldoen aan de eisen die zijn gesteld in het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering (zie hoofdstuk 5).
• De plaatsing van de technische hulpmiddelen dient te geschieden door speciaal daartoe aangewezen en ter zake deskundige opsporingsambtenaren. Deze opsporingsambtenaren maken van het plaatsen van het technische hulpmiddel een proces-verbaal op.
Vordering verstrekking van in een geautomatiseerd werk opgeslagen gegevens van een aanbieder van een communicatiedienst (artt. 126ng/126ug lid 2 Sv)
• In het geval e-mailberichten reeds zijn opgeslagen in een e-mailbox van een gebruiker dan is de communicatie al beëindigd en zijn de gegevens reeds opgeslagen en staan ze ter beschikking van de gebruiker. Het gaat in dit geval dus om ’historische’ gegevens die de inhoud betreffen. Om deze gegevens te kunnen verkrijgen, zal gebruik gemaakt moeten worden van de bevoegdheid tot het vorderen van in een geautomatiseerd werk opgeslagen gegevens van een aanbieder van een communicatiedienst (artt. 126ng/126ug lid 2 Sv). Op grond van een bevel tot het opnemen van (tele)communicatie kunnen alleen de e-mailberichten van een gebruiker bekeken worden die betrekking hebben op een toekomstige periode. Zie hieromtrent Hoofdstuk 2.3 Vorderen gegevens (tele)communicatie.
Het opnemen van vertrouwelijke communicatie (artt. 126l/s Sv)
• De artt. 126m/t Sv bieden de mogelijkheid om, zonder medeweten van een aanbieder, (tele)communicatie op te nemen die plaatsvindt via een geheel of gedeeltelijk besloten communicatie-netwerk of -dienst . Deze situatie maakt een vergelijking mogelijk met de bevoegdheid tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie (artt. 126l/s Sv). Deze twee opsporingsbevoegdheden kunnen echter van elkaar worden onderscheiden.
• De bevoegdheid tot het opnemen van (tele)communicatie kan daarentegen slechts worden toegepast indien de (tele)communicatie plaatsvindt via het netwerk of het systeem van de aanbieder. In dat geval dienen de artt. 126m/t Sv te worden toegepast.
• In het geval (tele)communicatie zonder medewerking of medeweten van een aanbieder van een communicatiedienst moet worden opgenomen, is het op grond van de artt. 126m/t Sv niet toegestaan om buiten medeweten van deze aanbieder een besloten plaats te betreden teneinde aldaar een technisch hulpmiddel te plaatsen om (tele)communicatie, die plaatsvindt via het netwerk of het systeem van een aanbieder, op te kunnen nemen.
• Indien een internetgebruiker versleuteld e-mailberichten verstuurt dan wel ontvangt en het niet mogelijk is om de code van de geëncrypteerde gegevens te kraken (op grond van bijvoorbeeld de artt. 126m/t lid 6 Sv), dan kan (zonder de medewerking van de aanbieder van een communicatiedienst) het plaatsen van bijvoorbeeld een ‘bug’ in, op of aan de computer uitkomst bieden. Op deze wijze kan de sleutel van de crypto, en daarmee de inhoud van bijvoorbeeld e-mailberichten, worden achterhaald doordat met behulp van de bug een registratie wordt gemaakt van bijvoorbeeld de toetsaanslagen. Omdat er in dit geval gegevens worden geregistreerd, terwijl er (nog) geen sprake is van communicatieverkeer, zal deze handelswijze moeten worden gebaseerd op grond van de artt. 126l/s Sv.
• Zie verder hoofdstuk 2.5 Opnemen van vertrouwelijke communicatie.
Telefoongesprekken met een geheimhouder
• Op grond van art. 126aa lid 2 Sv dienen tapgesprekken vernietigd te worden indien in deze gesprekken mededelingen zijn gedaan door of aan een geheimhouder (als bedoeld in art. 218 Sv) die zich op zijn verschoningsrecht kan beroepen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd.
• De verplichting die volgt uit artikel 126aa lid 2 Sv is nader uitgewerkt in het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken (15 december 1999, Stb. 1999, 548) en de Instructie Vernietiging geïntercepteerde gesprekken met geheimhouders van 12 maart 2002.
• Op basis van dit besluit en de genoemde instructie moet een opsporingsambtenaar, indien hij kennisneemt van mededelingen waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze zijn gedaan door of aan een geheimhouder, de officier van justitie hiervan onverwijld in kennis stellen. De officier van justitie zal namelijk moeten beoordelen of er sprake is van een mededeling als bedoeld in art. 126aa lid 2 Sv.
• Indien de officier van justitie vaststelt dat het gaat om een mededeling als bedoeld in art. 126aa lid 2 Sv, dan zal hij terstond de vernietiging gelasten van het betreffende telefoongesprek of het proces-verbaal waarin de mededeling is opgenomen.
• Indien de officier van justitie van oordeel is dat een in een telefoongesprek gedane mededeling niet onder het verschoningsrecht valt en hij het proces-verbaal (waarin deze mededeling staat gerelateerd) bij de stukken van de strafzaak wil voegen, dan zal de rechter-commissaris hiervoor een machtiging moeten afgeven. Bij een positieve beslissing van de rechter-commissaris zal het proces-verbaal, waarin het telefoongesprek staat gerelateerd, deel gaan uitmaken van het strafdossier tegen de verdachte en behoeft het dus ook niet vernietigd te worden.
• Voor de uitvoering van een buitenlands rechtshulpverzoek dat strekt tot het opnemen van telecommunicatie is op grond van artikel 552oa Sv een verdrag vereist.
• De uitvoering van een buitenlands rechtshulpverzoek dat strekt tot het opnemen van telecommunicatie zal plaats moeten vinden met inachtneming van het toepasselijke verdrag en de Nederlandse wetsbepalingen, voorschriften en procedures (artt. 126m/t, 552n, 552oa-552oc Sv). Daarnaast is ook de regelgeving omtrent notificatie, bewaring en vernietiging van toepassing (artt. 126aa lid 2 en 126bb tot en met 126dd Sv).
• Het buitenlandse rechtshulpverzoek komt binnen bij het (L)IRC. De aan het (L)IRC verbonden officier van justitie vordert hierop een machtiging opnemen van telecommunicatie van de rechter-commissaris en voegt hierbij het rechtshulpverzoek.
• De processen-verbaal die door de Nederlandse opsporingsambtenaren zijn opgemaakt naar aanleiding van het opnemen van telecommunicatie kunnen (op grond van art. 552oa lid 4 Sv) pas door de officier van justitie aan de buitenlandse autoriteiten worden afgegeven, nadat de rechtbank daartoe verlof heeft verleend.
• Indien een officier van justitie een buitenlandse lidstaat wil verzoeken om telecommunicatie op te laten nemen, zal hij daartoe een rechtshulpverzoek moeten opstellen.
• Het rechtshulpverzoek van de officier van justitie moet worden vergezeld van een machtiging van de rechter-commissaris en zal via het (L)IRC aan de bevoegde autoriteiten van de buitenlandse lidstaat moeten worden aangeboden.
• Indien het rechtshulpverzoek zich richt tot een land waarmee Nederland geen rechtshulpverdrag heeft gesloten, dan zal het verzoek via het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken op diplomatieke weg aan het betreffende land moeten worden aangeboden. Nederland kan in dit geval geen wederkerigheid bieden omdat op grond van Nederlandse wetgeving een verdragsbasis benodigd is voor de uitvoering van een inkomend rechtshulpverzoek tot het opnemen van telecommunicatie.
Aftappen van telecommunicatie op grond van de EU-rechtshulpovereenkomst
• In de artt. 17-22 van de EU-rechtshulpovereenkomst (van 29 mei 2000) is voor het aftappen van telecommunicatie een gemeenschappelijke regeling opgenomen die alleen van toepassing is op de lidstaten die de overeenkomst hebben geratificeerd.
• In art. 18 van de EU-rechtshulpovereenkomst wordt voorzien in de mogelijkheid tot het aftappen van telecommunicatie en de rechtstreekse doorgeleiding daarvan. In geval van rechtstreekse doorgeleiding komt de afgetapte telecommunicatie direct in handen van de bevoegde autoriteiten van de verzoekende lidstaat. De afgetapte telecommunicatie kan dan ook meteen in het buitenlandse onderzoek worden gebruikt.
• De rechtstreekse doorgeleiding vormt de hoofdregel en het laten opnemen en daarna doorgeleiden van de opgenomen tapgesprekken is bedoeld voor uitzonderingsgevallen indien rechtstreekse doorgeleiding niet mogelijk is.
• De regeling van het aftappen van telecommunicatie op grond van de EU-rechtshulpovereenkomst is geïmplementeerd in het Nederlandse wetboek van Strafvordering. De artt. 126ma/ta Sv regelen de situatie waarbij de bevoegde autoriteiten van een buitenlandse lidstaat worden verzocht om telecommunicatie af te tappen en op te nemen. De artt. 552ob/oc Sv regelen de spiegelbeeldsituatie waarbij de Nederlandse autoriteiten worden verzocht om telecommunicatie af te tappen en op te nemen.
Aftappen van telecommunicatie en rechtstreekse doorgeleiding naar het buitenland
• Op grond van art. 552ob Sv kan er op verzoek van een buitenlandse lidstaat telecommunicatie in Nederland worden afgetapt met het oog op de rechtstreekse doorgeleiding daarvan naar het buitenland.
• Deze situatie doet zich voor in het geval de verzoekende lidstaat de technische bijstand nodig heeft van Nederland. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor in het geval een af te tappen persoon (in de aangezochte lidstaat) gebruik maakt van een buitenlandse GSM-aansluiting. Daarnaast kan als voorbeeld de situatie worden genoemd waarbij de af te tappen persoon zich in de verzoekende lidstaat bevindt en deze persoon gebruik maakt van een satelliettelefoon waarbij het grondstation in Nederland is gevestigd. In geval van mobiele satelliettelecommunicatie kan het aftappen technisch gezien namelijk alleen plaatsvinden in het grondstation waar het satellietsysteem gebruik van maakt.
• Het buitenlandse verzoek om telecommunicatie af te tappen, komt binnen bij het (L)IRC. De officier van justitie die aan het (L)IRC verbonden is, vordert hierop een machtiging opnemen van telecommunicatie van de rechter-commissaris en voegt hierbij het rechtshulpverzoek.
• De rechter-commissaris behoeft het rechtshulpverzoek in dit geval niet inhoudelijk te toetsen en hij kan gewoon een machtiging afgeven. Hij zal echter wel moeten beoordelen of het rechtshulpverzoek voldoet aan het toepasselijke verdrag en de artt. 126m/t en 552oa-ob Sv. Daarnaast is ook de regelgeving omtrent notificatie, bewaring en vernietiging van toepassing (artt. 126aa lid 2 en 126bb tot en met 126dd Sv).
Opnemen van telecommunicatie van een gebruiker die zich op Nederlands grondgebied bevindt
• Op grond van art. 552oc Sv zal een buitenlandse lidstaat een kennisgeving van het (voornemen tot) aftappen van telecommunicatie aan Nederland moeten doen indien de af te tappen persoon zich op Nederlands grondgebied bevindt.
• Deze situatie doet zich voor in het geval de verzoekende lidstaat niet de technische bijstand van Nederland nodig heeft, maar de af te tappen persoon zich wel in Nederland bevindt. De bevoegde Nederlandse autoriteiten zullen hier toestemming voor moeten geven. Als voorbeeld kan de situatie worden genoemd waarbij de af te tappen persoon in Nederland gebruik maakt van een buitenlandse GSM-aansluiting. In dit geval zullen bepaalde door de af te tappen persoon gevoerde gesprekken via het buitenlandse netwerk worden afgehandeld (voornamelijk inkomende gesprekken) en automatisch door de verzoekende lidstaat worden afgetapt en opgenomen.
• De kennisgeving dient in principe gedaan te worden voorafgaand aan het aftappen. Echter, indien tijdens het opnemen van telecommunicatie pas bekend wordt dat de gebruiker van telecommunicatie zich in Nederland bevindt, dan dient de kennisgeving onmiddellijk daarna plaats te vinden.
• De kennisgeving uit het buitenland komt binnen bij bureau SIRENE van het KLPD en wordt doorgeleid naar de officier van justitie van het landelijk parket. De officier van justitie van het landelijk parket vordert vervolgens een machtiging opnemen van telecommunicatie van de rechter-commissaris en voegt hierbij de kennisgeving.
• De rechter-commissaris kan een beknopt overzicht van de feiten van de buitenlandse zaak verlangen alsmede alle nadere inlichtingen die nodig zijn om te kunnen beoordelen of het aftappen zou worden toegestaan in een soortgelijke nationale zaak. De rechter-commissaris zal daarnaast moeten beoordelen of het rechtshulpverzoek voldoet aan het toepasselijke verdrag en de artt. 126m/t en 552oc Sv.
• De rechter-commissaris kan aan de machtiging aanvullende voorwaarden stellen die de officier van justitie aan de instemming dient te verbinden.
• De officier van justitie zal zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen 96 uur na ontvangst van de kennisgeving, antwoord moeten geven op de kennisgeving. Indien de machtiging niet wordt verleend, zal de officier van justitie moeten mededelen dat er niet wordt ingestemd met het (voornemen tot) aftappen en eist hij, voor zover nodig, dat het aftappen onmiddellijk wordt stopgezet. De officier van justitie zal hierbij tevens moeten aangeven dat de gegevens die reeds zijn verkregen door het aftappen van telecommunicatie tijdens het verblijf van de af te tappen persoon op Nederlands grondgebied, niet mogen worden gebruikt en moeten worden vernietigd.
• Indien de rechter-commissaris machtiging heeft verleend, zal de officier van justitie aan de instemming de voorwaarden moeten verbinden die de rechter-commissaris heeft gesteld alsmede de voorwaarden dat de gegevens die zijn verkregen door het aftappen:
a. voor zover deze mededelingen bevatten, gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 kan verschonen indien hij als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, niet mogen worden gebruikt en dienen te worden vernietigd, en
b. alleen mogen worden gebruikt voor het strafrechtelijk onderzoek in het kader waarvan de kennisgeving is gedaan en dat voor het gebruik voor enig ander doel voorafgaand toestemming dient te worden gevraagd en te zijn verkregen.
• Daarnaast is in dit geval ook de regelgeving omtrent notificatie, bewaring en vernietiging van toepassing (artt. 126aa lid 2 en 126bb tot en met 126dd Sv).
• Indien de af te tappen persoon zich in Nederland bevindt en de verzoekende lidstaat ook de technische bijstand van Nederland nodig heeft, zal de buitenlandse lidstaat (in plaats van een kennisgeving) een rechtshulpverzoek moeten opstellen. De rechter-commissaris is in dit geval bevoegd tot een volledige toetsing van het rechtshulpverzoek aan het Nederlandse recht.
Opnemen van telecommunicatie van een gebruiker die zich op buitenlands grondgebied bevindt
• Op grond van de artt. 126ma/ta lid 1 Sv zal de officier van justitie, indien bij de afgifte van een bevel tot het opnemen van telecommunicatie bekend is dat de af te tappen persoon zich op het grondgebied van een andere staat bevindt, die andere lidstaat van het voornemen tot het opnemen van telecommunicatie in kennis moeten stellen. De officier van justitie kan het bevel opnemen van telecommunicatie in dit geval pas ten uitvoer leggen indien de instemming van de aangezochte staat is verworven.
• Op grond van art. 126ma lid 2 Sv zal de officier van justitie, indien na aanvang van de uitvoering van een bevel opnemen van telecommunicatie bekend wordt dat de af te tappen persoon zich op het grondgebied van een andere staat bevindt, die andere lidstaat onmiddellijk daarna hiervan in kennis moeten stellen. Ondanks het feit dat er in art. 126ta Sv niet is voorzien in deze regeling, betekent dit niet dat het opnemen van telecommunicatie op grond van art. 126t Sv gestaakt moet worden zodra bekend wordt dat de af te tappen persoon zich in een andere staat bevindt. Op grond van art. 20 van de EU-rechtshulpovereenkomst mag het aftappen ook in dit geval gewoon worden voortgezet, met inachtneming van de in art. 126ma lid 2 Sv opgenomen voorschriften.
• De in de artt. 126ma/ta lid 1 en 126ma lid 2 Sv genoemde situatie doet zich voor in het geval Nederland niet de technische bijstand van een andere lidstaat nodig heeft, maar deze lidstaat wel toestemming moet geven omdat de af te tappen persoon zich in deze lidstaat bevindt. Als voorbeeld kan de situatie worden genoemd waarbij de af te tappen persoon zich in het buitenland bevindt en gebruikmaakt van een Nederlandse GSM-aansluiting. In dit geval zullen de in het buitenland gevoerde gesprekken, die via het Nederlandse netwerk worden afgehandeld, automatisch door Nederland worden afgetapt en opgenomen. Het zal hier voornamelijk gaan om inkomende gesprekken die vanuit Nederland worden gevoerd.
• De kennisgeving van de officier van justitie wordt via het bureau SIRENE van het KLPD aangeboden aan de bevoegde autoriteiten van de betreffende lidstaat. In de kennisgeving zal de officier van justitie de volgende gegevens moeten opnemen:
- gaat het om een voornemen tot aftappen of om een lopende tap;
- vermelding verzoekende autoriteit;
- bevestiging dat er een rechtmatig tapbevel is afgegeven;
- gegevens voor de vaststelling identiteit van de af te tappen persoon;
- aanduiding strafbare feiten;
- gewenste duur aftappen.
• De aangezochte lidstaat kan (naast de hierboven genoemde gegevens) een beknopt overzicht van de feiten van de Nederlandse zaak verlangen alsmede alle nadere inlichtingen die nodig zijn om te kunnen beoordelen of het aftappen zou worden toegestaan in een soortgelijke nationale zaak.
• De aangezochte lidstaat zal Nederland zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen 96 uur na ontvangst van de kennisgeving, antwoord moeten geven op de kennisgeving. Indien er niet wordt ingestemd met het (voornemen tot) aftappen, dan zullen de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat eisen, voor zover nodig, dat het aftappen onmiddellijk wordt stopgezet.
• Indien na aanvang van de uitvoering van een bevel tot het opnemen van telecommunicatie bekend wordt dat de af te tappen persoon zich op het grondgebied van een andere staat bevindt dan mag het aftappen in dit geval worden voortgezet zolang er nog geen beslissing van de in kennis gestelde lidstaat is verkregen. De afgetapte telecommunicatie mag in dit geval pas worden gebruikt voor het eigen onderzoek nadat de aangezochte lidstaat instemming heeft gegeven naar aanleiding van een gedane kennisgeving (zie artikel 20 van de EU-rechtshulpovereenkomst).
• In het geval een aangezochte lidstaat naar aanleiding van een gedane kennisgeving geen instemming heeft verleend, zal de reeds afgetapte telecommunicatie niet mogen worden gebruikt in het Nederlandse onderzoek. Deze tapgesprekken zullen vernietigd moeten worden. Indien deze bepaling niet wordt nageleefd, zou er sprake kunnen zijn van een vormverzuim, waar overeenkomstig de vaste rechtspraak gevolgen voor de strafzaak (zoals bewijsuitsluiting) aan verbonden kunnen worden.
• Er kunnen uitzonderingen worden gemaakt op de hoofdregel dat er eerst instemming van een aangezochte lidstaat moet worden verkregen alvorens reeds afgetapte telecommunicatie in een Nederlands onderzoek mag worden gebruikt. Dit is het geval indien er sprake is van een bijzondere overeenkomst tussen de betreffende lidstaten of indien er sprake is van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid (art. 20 lid 4 sub onder ii van de EU-rechtshulpovereenkomst). Aangezien Nederland vooralsnog geen bijzondere overeenkomsten met individuele lidstaten heeft afgesloten, geldt alleen de uitzondering van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid. Het is niet duidelijk wat onder een dergelijke situatie moet worden verstaan, maar gedacht zou kunnen worden aan zaken van leven, dood en ernstige materiële schade of het risico dat een grote partij drugs of wapens verloren gaat.
Aftappen van telecommunicatie en rechtstreekse doorgeleiding naar Nederland
• Op grond van artt. 126ma lid 3 en 126ta lid 2 Sv kan de officier van justitie een bevel als omschreven in art. 126m/t Sv eveneens afgeven indien dit bevel noodzakelijk is om een andere lidstaat het verzoek te doen om telecommunicatie af te tappen en rechtstreeks door te geleiden ter fine van opname met een technisch hulpmiddel in Nederland. De afgetapte telecommunicatie kan in dit geval meteen in het Nederlandse onderzoek worden gebruikt.
• Deze situatie doet zich voor in het geval Nederland de technische bijstand nodig heeft van een andere lidstaat. Als voorbeeld kan de situatie worden genoemd waarbij de af te tappen persoon zich in Nederland bevindt en deze persoon gebruik maakt van een mobiele satelliettelefoon. In geval van mobiele satelliettelecommunicatie kan het aftappen technisch gezien namelijk alleen plaatsvinden in het grondstation waarvan het satellietsysteem gebruik van maakt.
• Het rechtshulpverzoek van de officier van justitie moet worden vergezeld van een machtiging van de rechter-commissaris en zal via het (L)IRC aan de bevoegde autoriteiten van de buitenlandse lidstaat moeten worden aangeboden.
• In het rechtshulpverzoek zullen de volgende gegevens moeten worden opgenomen:
- vermelding verzoekende autoriteit;
- bevestiging dat er een rechtmatig tapbevel is afgegeven;
- gegevens voor de vaststelling identiteit van de af te tappen persoon;
- aanduiding strafbare feiten;
- gewenste duur aftappen;
- zo veel mogelijk technische gegevens, in het bijzonder het te tappen telefoonnummer.
• De bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen op basis van het rechtshulpverzoek gewoon opdracht geven tot het aftappen. Het rechtshulpverzoek behoeft niet inhoudelijk getoetst te worden.
• In het geval de af te tappen persoon zich in het buitenland (België) bevindt en Nederland bij het aftappen de technische bijstand nodig heeft van een ander land (Frankrijk) dan waar de af te tappen persoon zich bevindt, dan zal Nederland in eerste instantie België in kennis moeten stellen. Nadat Nederland toestemming heeft gekregen van België kan er pas een rechtshulpverzoek worden gericht aan Frankrijk.
• Indien de af te tappen persoon zich in het buitenland bevindt en Nederland ook de technische bijstand nodig heeft van dit land, dan zal het Nederlandse rechtshulpverzoek een beknopt feitenoverzicht moeten bevatten. De bevoegde buitenlandse autoriteiten zijn in dit geval namelijk bevoegd tot volledige toetsing van het rechtshulpverzoek aan het eigen recht. Daarnaast kunnen de bevoegde buitenlandse autoriteiten aan de toestemming aanvullende voorwaarden stellen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2006-201-p14-SC77297.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.