Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2006, 200 pagina 16 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2006, 200 pagina 16 | Besluiten van algemene strekking |
Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 27 september 2006, nr. BVE/IenI/2006/33592, houdende regels voor de verstrekking van subsidie in het kader van het Innovatiearrangement (Regeling innovatiearrangement 2006 tot en met 2009)
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
In overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Gelet op artikel 4, eerste lid, en artikel 5 van de Wet overige OCenW-subsidies en artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
b. BVE-instelling: een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een hogeschool als bedoeld in artikel 12.3.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
c. HBO-instelling: een hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
d. innovatiearrangement: een regionaal of sectoraal project waarmee het innovatief vermogen van het beroepsonderwijs wordt verbeterd, binnen de context van versterking van de relatie tussen onderwijs en bedrijfsleven, ten behoeve van het verbeteren van de loopbaan van de leerling of deelnemer in het hele beroepsonderwijs;
e. Het Platform Beroepsonderwijs: de Stichting Platform Beroepsonderwijs te Driebergen;
f. samenwerkingsverband: het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3;
g. uitvoeringskosten: de kosten van Het Platform Beroepsonderwijs voor de uitvoering van deze regeling;
h. vmbo-school: een school voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs.
1. De minister verstrekt subsidie ter ondersteuning en stimulatie van innovatiearrangementen in de periode 2006 tot en met 2009.
2. Subsidie wordt slechts verleend, voor zover een innovatiearrangement is gericht op tenminste één van de thema’s, genoemd in artikel 2, tweede lid, van de Regeling innovatiebox beroepsonderwijs 2006 tot en met 2009.
Subsidie op grond van deze regeling wordt slechts verleend aan het bevoegd gezag van een vmbo-school, een BVE-instelling of een HBO-instelling, ten behoeve van een project dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband waarin tenminste wordt samengewerkt door een bedrijf, een brancheorganisatie van het beroepenveld, een Opleidings- & Ontwikkelingsfonds of een instelling niet zijnde een BVE-instelling of een HBO-instelling en een:
a. BVE-instelling en een vmbo-school;
b. scholengemeenschap waarvan zowel een vmbo-school als een BVE-instelling deel uitmaken;
c. een scholengemeenschap waarvan zowel een vmbo-school als een BVE-instelling deel uitmaken en een HBO-instelling; of
d. een BVE-instelling en een HBO-instelling.
1. Deze regeling wordt in overleg met en met instemming van de Stichting van de Arbeid uitgevoerd door Het Platform Beroepsonderwijs.
2. Voor de periode 2006 tot en met 2009 is voor kosten voor de uitvoering van deze regeling door Het Platform Beroepsonderwijs jaarlijks een bedrag beschikbaar van € 1.500.000.
3. Aan Het Platform Beroepsonderwijs wordt mandaat verleend om te beslissen over het buiten behandeling laten van subsidieaanvragen en de verlening, weigering, vaststelling, intrekking en terugvordering van subsidie op grond van deze regeling.
4. Het Platform Beroepsonderwijs en de Stichting van de Arbeid stellen een onafhankelijke beoordelingscommissie in die is belast met het beoordelen van projectvoorstellen en projectplannen.
5. De beoordelingscommissie komt drie keer per jaar bijeen om projectvoorstellen en projectplannen te beoordelen.
1. Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is, voor de periode van 2006 tot en met 2009, jaarlijks een bedrag beschikbaar van € 18.500.000.
2. Indien het bedrag, dat in de kalenderjaren 2007 en 2008 jaarlijks voor subsidieverstrekking op grond van het eerste lid beschikbaar is, niet wordt uitgeput, wordt het resterende gedeelte toegevoegd aan het bedrag dat in het daaropvolgende kalenderjaar voor subsidieverstrekking beschikbaar is, met uitzondering van de rente en met dien verstande dat maximaal 20% van het bedrag dat op grond van het eerste lid beschikbaar is, wordt overgeheveld.
3. Middelen, die op grond van artikel 4, eerste lid, door Het Platform Beroepsonderwijs worden beheerd en in enig kalenderjaar, met inachtneming van het tweede lid, niet zijn aangewend voor subsidieverstrekking, worden teruggevorderd.
4. Indien in enig kalenderjaar het subsidieplafond is bereikt, doet Het Platform Beroepsonderwijs hiervan mededeling in de Staatscourant en op hun website.
In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van deze regeling verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.
1. De subsidie voor een project bedraagt 40% van de subsidiabele projectkosten, bedoeld in het derde lid, met dien verstande dat maximaal € 1.000.000 wordt verleend.
2. Indien voor het project terzake van de projectkosten of een deel daarvan door een ander bestuursorgaan een subsidie is of wordt verstrekt, niet zijnde een subsidie uit Europese fondsen, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verleend, dat per project het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan 40% van de subsidiabele projectkosten, bedoeld in het derde lid.
3. Slechts de kosten die naar het oordeel van de minister aantoonbaar noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een project komen in aanmerking voor subsidie.
Een subsidieaanvraag wordt gedaan door indiening van een projectvoorstel en een projectplan, voor zover het projectvoorstel is geselecteerd op grond van artikel 10.
Indiening van projectvoorstellen
1. Een projectvoorstel wordt namens een samenwerkingsverband ingediend bij Het Platform Beroepsonderwijs door een BVE-instelling, HBO-instelling of vmbo-school, waarbij gebruik wordt gemaakt van het formulier dat is opgenomen op de website van Het Platform Beroepsonderwijs en waarvan het model is opgenomen in de bijlage behorende bij deze regeling. Het formulier wordt op de website van Het Platform Beroepsonderwijs ingevuld en in afgedrukte vorm in tweevoud per post verstuurd aan Het Platform Beroepsonderwijs.
2. Projectvoorstellen worden in de jaren 2007 tot en met 2009 ingediend in de periode van 1 december tot 1 februari van het daaropvolgende jaar, van 1 februari tot 1 mei van enig jaar, respectievelijk van 1 mei tot 1 november van enig jaar.
3. Indien het subsidieplafond op enig moment in het kalenderjaar is bereikt, worden projectvoorstellen die na dit moment en binnen het betreffende kalenderjaar worden ingediend, niet meer in behandeling genomen in dat kalenderjaar. Deze projecten worden, voor zover ingediend uiterlijk in het kalenderjaar 2008, in het daaropvolgende kalenderjaar beoordeeld.
4. Een projectvoorstel bevat ten minste de volgende informatie:
a. de namen van de partners binnen het samenwerkingsverband;
b. een beschrijving van de zelfstandige inbreng een vmbo-school, indien een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 3, onderdeel b en onderdeel c, deel uitmaakt van het samenwerkingsverband;
c. de innovatie die wordt beoogd;
d. een beschrijving van de concrete, realistische, kwalitatieve en kwantitatieve beoogde resultaten;
e. een opgave van de maximale projectkosten;
f. de looptijd van het project; en
g. een beschrijving waaruit blijkt dat het project op professionele wijze wordt aangepakt.
5. De thema’s, bedoeld in artikel 2, tweede lid, worden uitgedrukt in ten minste één van de volgende onderwerpen:
h. instroom;
i. doorstroom in de beroepskolom;
j. aansluiting op de arbeidsmarkt;
k. uitvalbeperking en talentontwikkeling.
6. AOC’s houden bij de invulling van de thema’s, bedoeld in artikel 2, tweede lid, rekening met hun specifieke opdracht als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Regeling innovatiebox beroepsonderwijs 2006 tot en met 2009.
7. Bij het projectvoorstel wordt een samenwerkingsovereenkomst gevoegd.
8. De partners binnen het samenwerkingsverband verzorgen een presentatie van het projectvoorstel bij de beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 4.
Selectie van projectvoorstellen
1. Een projectvoorstel wordt door de beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 4, derde lid, beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
a. mate van innovatie;
b. samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven;
c. uitvoerbaarheid;
d. bruikbaarheid.
2. Indien het budget dat gemoeid is met het aantal positief beoordeelde projectvoorstellen groter is dan het subsidieplafond toelaat, selecteert de beoordelingscommissie zoveel van die projectvoorstellen dat het subsidieplafond niet wordt overschreden.
3. Bij de beoordeling kan aan projectvoorstellen waarbij een vmbo-school betrokken is een hogere waardering worden gegeven, indien daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de evenwichtige participatie van vmbo-scholen aan de projecten.
4. Op projectvoorstellen wordt, in overleg met de Stichting van de Arbeid, binnen acht weken na de sluitingsdata, bedoeld in artikel 9, tweede lid, gelijktijdig beslist op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van deze regeling. Indien niet binnen acht weken kan worden beslist, wordt aan de indiener medegedeeld binnen welke termijn de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.
5. Projectvoorstellen worden niet in behandeling genomen indien deze niet voldoen aan de eisen, genoemd in artikel 9, vierde lid.
1. Een projectplan wordt namens een samenwerkingsverband ingediend bij Het Platform Beroepsonderwijs door een BVE-instelling, een HBO-instelling of een vmbo-school, waarbij gebruik wordt gemaakt van het formulier dat is opgenomen op de website van Het Platform Beroepsonderwijs en waarvan het model is opgenomen in de bijlage behorende bij deze regeling. Het formulier wordt op de website van Het Platform Beroepsonderwijs ingevuld en in afgedrukte vorm in tweevoud per post verstuurd aan Het Platform Beroepsonderwijs.
2. Een projectplan kan alleen worden ingediend indien het projectvoorstel is geselecteerd op grond van artikel 10.
3. Een projectplan wordt ingediend voor:
a. 1 mei van enig kalenderjaar, indien het geselecteerde projectvoorstel is ingediend in de daaraan voorafgaande periode van 1 december tot 1 februari;
b. 1 november van enig kalenderjaar, indien het geselecteerde projectvoorstel is ingediend in de daaraan voorafgaande periode van 1 februari tot 1 mei;
c. 1 februari van enig kalenderjaar, indien het geselecteerde projectvoorstel is ingediend in de daaraan voorafgaande periode van 1 mei tot 1 november.
4. Het projectplan bevat ten minste informatie over de volgende onderwerpen:
a. de activiteiten die worden ondernomen;
b. het moment van afronding van de verschillende activiteiten afgerond en de looptijd van het project;
c. de concrete resultaten die worden beoogd met de te verrichten activiteiten;
d. de partners binnen het samenwerkingsverband en de daadwerkelijke bijdrage van deze partners aan het project;
e. de totale kosten van het project en de wijze van de financiering van deze kosten; en
f. de wijze waarop de publieke beschikbaarheid en de verspreiding van de resultaten van het project tot stand komt.
5. Indien een scholengemeenschap waarvan een vmbo-school deel uitmaakt, samenwerkt binnen het samenwerkingsverband, blijkt duidelijk uit het projectplan de zelfstandige inbreng van de vmbo-school binnen het samenwerkingsverband.
1. De beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 4 beoordeelt het projectplan op de wijze waarop het geselecteerde projectvoorstel is uitgewerkt.
2. Het projectplan wordt niet in behandeling genomen indien het niet voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 11, vierde lid.
Beslissing tot subsidieverlening
1. Op projectplannen wordt, in overleg met de Stichting van de Arbeid, binnen acht weken na de sluitingsdatum, bedoeld in artikel 11, derde lid, gelijktijdig beslist op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van deze regeling. Indien niet binnen acht weken kan worden beslist, wordt aan de subsidieaanvrager medegedeeld binnen welke termijn de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.
2. Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt subsidie in ieder geval niet verleend, indien het projectvoorstel niet op deugdelijke en consistente wijze is uitgewerkt in het projectplan.
3. Het Platform Beroepsonderwijs wijkt niet dan gemotiveerd af van het oordeel van de beoordelingscommissie.
Verdere subsidieverplichtingen
1. Het project start binnen zes maanden na verlening van de subsidie en heeft een looptijd van ten hoogste drie jaar.
2. Aan het project wordt daadwerkelijk een substantiële inhoudelijke en financiële bijdrage geleverd door de deelnemers aan het samenwerkingsverband.
3. De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 3, werkt mee aan door of namens de minister ingestelde:
a. activiteiten die gericht zijn op het monitoren van de regeling en verspreiden van kennis in het kader van deze regeling;
b. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.
Subsidievaststelling en financiële verantwoording door subsidieontvanger
1. De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 3, dient binnen drie maanden na afloop van het project een aanvraag tot subsidievaststelling in bij Het Platform Beroepsonderwijs.
2. Ten behoeve van de vaststelling van de subsidie dient de subsidieontvanger een activiteitenverslag als bedoeld in artikel 4:80 van de Algemene wet bestuursrecht met financiële paragraaf in bij Het Platform Beroepsonderwijs. Het verslag en de verantwoording bestrijken de gehele projectperiode.
3. De financiële verantwoording gaat vergezeld van een verantwoording omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant. De accountantsverklaring bevat tevens een oordeel over de naleving door de subsidieontvanger van de subsidieverplichtingen.
4. De minister kan richtlijnen geven voor de inrichting van de accountantsverklaring.
Overgangsbepaling subsidieplafond in 2006
Indien het bedrag, dat in het kalenderjaren 2006 voor subsidieverstrekking op grond van artikel 5, eerste lid, beschikbaar is, niet wordt uitgeput, wordt het resterende gedeelte toegevoegd aan het bedrag dat in het daaropvolgende kalenderjaar voor subsidieverstrekking beschikbaar is, met uitzondering van de rente en met dien verstande dat maximaal 40% van het bedrag dat op grond van artikel 5, eerste lid, beschikbaar is, wordt overgeheveld.
Overgangsbepaling beslissing tot subsidieverlening in 2006
1. In afwijking van artikel 8 wordt in 2006 een beslissing tot subsidieverlening genomen op basis van een ingediend projectvoorstel.
2. In 2006 wordt een projectvoorstel uiterlijk 1 november ingediend.
3. In 2006 wordt op projectvoorstellen, in overleg met de Stichting van de Arbeid, uiterlijk op 15 december gelijktijdig beslist op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van deze regeling.
4. Indien met inachtneming van het eerste lid op basis van een ingediend projectvoorstel subsidie wordt verleend, dient de subsidieontvanger voor 1 februari 2007 een projectplan in bij Het Platform Beroepsonderwijs. Op het projectplan wordt, in overleg met de Stichting van de Arbeid, uiterlijk 15 maart 2007 beslist. Indien het projectplan niet voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 9, wordt de subsidieverlening ingetrokken
1. Door Het Platform Beroepsonderwijs wordt in de kalenderjaren 2007 tot en met 2009 uiterlijk 1 juli van het betreffende kalenderjaar een tussenrapportage ingediend.
2. Het Platform Beroepsonderwijs dient uiterlijk 1 juli 2013 een eindrapportage inzake de werking en de effecten van deze regeling in.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2014.
2. Bestaande aanspraken en verplichtingen bij, op grond of in het kader van de regeling, blijven bestaan na datum van verval van deze regeling in stand.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling innovatiearrangement 2006 tot en met 2009.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Europese Unie heeft in 2000 afgesproken (Lissabon, Kopenhagen) dat de Europese lidstaten in 2010 zich moeten ontwikkelen tot één van de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld, die in staat is een duurzame economische groei met meer werkgelegenheid en een hechtere sociale cohesie te realiseren. Onderwijs is een belangrijk middel om deze ambitieuze doelstelling te realiseren en daarom moeten onderwijsinstellingen de ruimte krijgen om leerlingen, deelnemers en studenten te stimuleren zich optimaal te ontwikkelen én zich voor te bereiden op een plek op de arbeidsmarkt.
De kenniseconomie vraagt om slimme, ondernemende, competente en flexibele mensen. Dit stelt hoge eisen aan de manier waarop jongeren en volwassenen deze competenties verwerven en onderhouden. Het beroepsonderwijs (vmbo, mbo en hbo) speelt hierbij een cruciale rol. Dat vraagt van het beroepsonderwijs om zich te ontwikkelen tot een meer ‘arbeidsnabije’ sector, meer maatwerk te leveren (differentiatie) en voor elke leerling te streven naar het hoogst haalbaar onderwijsniveau. Om deze vernieuwingsslag te kunnen maken is het noodzakelijk dat het beroepsonderwijs innoveert en samenwerkt met de partners in de regio.
Innovatie in het beroepsonderwijs
Afgeleid van het stimuleringsmodel voor innovatie, zoals dat uiteengezet is in het rapport van de SER (2002) Koersen op vernieuwing, wordt in het innovatiebeleid van het beroepsonderwijs een onderscheid gemaakt in een basis-, een breedte-, en een diepte innovatiestrategie. Het vernieuwen van het beroepsonderwijs gericht op het functioneren, onderhouden en optimaliseren van het primaire proces behoort tot de reguliere taak van de onderwijsinstellingen (basis innovatie). Hiervoor ontvangen de onderwijsinstellingen reguliere bekostiging. Naast de reguliere bekostiging hebben de instellingen de afgelopen jaren impulsmiddelen ontvangen om innovatieresultaten te verspreiden en te verankeren op instellingsniveau ter versterking van het gehele beroepsonderwijs (breedte innovatie). Ook zijn de afgelopen jaren via afzonderlijke regelingen innovatiemiddelen aan de onderwijsinstellingen beschikbaar gesteld om samen met het bedrijfsleven experimentele innovatieprojecten te realiseren, zoals het innovatiearrangement (diepte innovatie).
Dit innovatiebeleid suggereert een sterke synergie tussen werken en leren op alle niveaus van het beroepsonderwijs. De inzet van de innovatiemiddelen was echter zodanig versnipperd dat het niet optimaal heeft bijgedragen tot het bereiken van integratie van beide werelden. Daarom is in het innovatiebeleid van het beroepsonderwijs een omslag gemaakt. De kern is: een innovatiebeleid waarbij de eigen verantwoordelijkheid van de sector voorop staat, waarbij samenwerking plaatsvindt tussen onderwijsinstellingen en hun regionale samenwerkingspartners (waaronder het bedrijfsleven) en waarbij innovatie een integraal onderdeel is van het beleid van de onderwijsinstelling. Hierbij hoort dan ook een andere inzet van de innovatiemiddelen.
Voor de breedte innovatiestrategie betekent dit dat de onderwijsinstellingen zo weinig mogelijk via aparte subsidiestromen tot innovatie worden gestimuleerd. De beschikbare middelen worden rechtstreeks, in de vorm van de innovatiebox, geoormerkt aan de instellingen beschikbaar gesteld. Ook de impulsmiddelen zijn vanaf 2006 hierin opgenomen. Hierdoor worden de onderwijsinstellingen in staat gesteld zelf – in overleg met de partners in de regio – vorm te geven aan onderwijsvernieuwing. Het gaat om innovatieprojecten gericht op kennisdeling en kennisverspreiding met als uiteindelijk doel dat het behaalde innovatie resultaat zal verankeren binnen de onderwijsinstelling (en zijn omgeving). Richtinggevend voor de ontwikkeling van regionale innovaties zijn de thema’s van de landelijke innovatieagenda zoals vastgesteld in de regeling innovatiebox beroepsonderwijs 2006–2009 (Staatscourant van 9 juni 2006, nr. 110). De onderwijsinstellingen verantwoorden zich achteraf zowel horizontaal (naar de stakeholders in de regio) als verticaal (naar de landelijke overheid) over het eindresultaat.
De innovatiebox wordt per onderwijssector van het beroepsonderwijs (vmbo – mbo – hbo) ingevoerd. In 2006 is gestart met de bve-sector. Dit betekent dat in 2006 de onderwijssectoren vmbo en hbo nog geen deel uitmaken van de innovatiebox. Over toetreding van de onderwijssectoren vmbo en hbo tot de innovatiebox in 2007 en verder kan nog geen uitspraak worden gedaan.
Naast de innovatieboxmiddelen blijft de regeling innovatiearrangement als een specifiek innovatiebudget ter stimulering van innovatie in het kader van de diepte innovatiestrategie gehandhaafd. Mede op verzoek van het veld, zal de regeling vooralsnog niet opgaan in de innovatiebox, aangezien met de regeling innovatiearrangement een andere aard van innovatie wordt bediend dan met de innovatiebox. Met het innovatiearrangement wordt getracht experimentele innovatie te stimuleren, innovatie die nog niet eerder is gerealiseerd. Met de innovatiebox wordt echter getracht dat de onderwijsinstellingen en hun omgeving (regionale) innovatie oppakken en realiseren gericht op kennisdeling en kennisoverdracht, waarbij het kan gaan om vernieuwing op een al bestaand innovatieresultaat.
Innovatiearrangement 2006 tot en met 2009
Met de eerdere subsidieregelingen in het kader van het innovatiearrangement in de jaren 2003, 2004 en 2005 werd tegemoetgekomen aan de maatschappelijke wens van een specifiek innovatiebudget voor de verdieping van innovatie in het beroepsonderwijs. De Regeling innovatiearrangement 2006 tot en met 2009 is een vervolg op die regelingen en is ten opzichte daarvan op enkele punten gewijzigd.
Het innovatiearrangement is nu drie jaar in uitvoering. In 2006 heeft een evaluatie plaatsgevonden tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Stichting van de Arbeid en Het Platform Beroepsonderwijs over de regeling met betrekking tot de opgedane ervaringen, de uitvoering daarvan en de zichtbare projectresultaten tot nu toe. In dit overleg is besloten tot aanpassing van de regeling. De kern van de aanpassing is dat de nieuwe voorliggende regeling méér het karakter krijgt om sterke regionale innovatieve projecten te ondersteunen in plaats van een subsidieregeling die veel projectvoorstellen ontlokt. Het laatste is tot nu toe vaak het geval geweest. De nieuwe regeling gaat uit van ondernemend gedrag in de regio en biedt ondersteuning aan de onderwijsinstelling en zijn omgeving (waaronder het bedrijfsleven en overig afnemend werkveld).
Het Platform Beroepsonderwijs zal de regeling – evenals in de jaren 2004 en 2005 – in nauwe samenwerking met Sociale Partners uitvoeren. Dit is afgesproken in het Convenant Samenwerking ten behoeve van innovatie in het beroepsonderwijs (gepubliceerd in het Gele Katern, nummer 5 van 21 maart 2005), waarin de afspraken zijn opgenomen van convenantpartners over samenwerking ten behoeve van innovatie in het beroepsonderwijs. Dit convenant is ook te vinden op www.cfi.nl onder OCW-regelingen.
Een innovatiearrangement dient gericht te zijn op tenminste één van de thema’s van de innovatieagenda van de Regeling innovatiebox beroepsonderwijs 2006 tot en met 2009 (Staatscourant van 9 juni 2006, nr. 110), uitgewerkt in één of meerdere van de volgende onderwerpen: instroom, doorstroom in de beroepskolom, aansluiting op de arbeidsmarkt, uitvalbeperking, talentontwikkeling.
Voor deze regeling is jaarlijks vanaf 2006 tot en met 2009 een bedrag beschikbaar van € 20.000.000,– voor innovatiearrangementen, waarvan € 1.500.000,– bestemd is voor Het Platform Beroepsonderwijs voor de uitvoering van de regeling. De hoogte van de subsidie voor een innovatiearrangement blijft onveranderd ten opzichte van 2005 en bedraagt maximaal € 1.000.000. Van het innovatiearrangement wordt ten hoogste 40% van de projectkosten die subsidiabel zijn gefinancierd. Dit betekent dat de partners van de onderwijsinstellingen uit het samenwerkingsverband een substantiële financiële bijdrage dienen te leveren aan het innovatiearrangement.
Indien in enig jaar het subsidieplafond wordt bereikt maakt Het Platform Beroepsonderwijs daarvan melding op zowel hun website als in de Staatscourant.
Om voor subsidie op basis van deze subsidieregeling in aanmerking te komen moeten de samenwerkingsverbanden een projectvoorstel indienen bij Het Platform Beroepsonderwijs. Daarbij dienen de samenwerkingsverbanden wel gebruik te maken van een aanvraagformulier. Voor zowel het indienen van het projectvoorstel als het projectplan dient gebruik te worden gemaakt van de formulieren en handreikingen die zijn opgenomen op de website van Het Platform Beroepsonderwijs. Het is aan te bevelen in de conceptfase van het projectvoorstel contact op te nemen met Het Platform Beroepsonderwijs.
Om helder te maken op basis waarvan toetsing van de projectvoorstellen plaatsvindt, is een toetsingskader ontwikkeld. Het toetsingskader is een uitwerking van de in de regeling gestelde criteria. Met behulp van dit toetsingskader kan de subsidieaanvrager kijken welke punten in ieder geval relevant zijn voor de vraag of een project voor subsidie in aanmerking komt. Dit toetsingskader is eveneens opgenomen op de website van Het Platform Beroepsonderwijs.
Voor de indiening van de projectvoorstellen voor een innovatiearrangement zijn steeds drie tenders per kalenderjaar vastgesteld in de kalenderjaren 2007 tot en met 2009: vóór 1 februari, vóór 1 mei en vóór 1 november. Voor het kalenderjaar 2006 geldt een uitzondering. De projectvoorstellen kunnen dan op één moment in dat kalenderjaar worden ingediend, te weten uiterlijk vóór 1 november.
Er wordt een onafhankelijke beoordelingscommissie innovatiearrangement ingesteld door Het Platform Beroepsonderwijs (in goed overleg met de Stichting van de Arbeid). Veranderd ten opzichte van 2005 is dat de beoordelingscommissie innovatiearrangement, per beoordelingsmoment, zowel de ingediende geldige projectvoorstellen (waarbij gebruik is gemaakt van het verplichte aanvraagformulier) als de projectplannen beoordeelt, die een beslismoment eerder waren geselecteerd om hun projectvoorstel uit te werken tot een projectplan. Overigens dient ter beoordeling van het projectvoorstel door het samenwerkingsverband een presentatie te worden verzorgd bij de beoordelingscommissie innovatiearrangement. Uiterlijk 8 weken na de sluitingsdatum voor de indiening van de projectvoorstellen dan wel projectplannen neemt Het Platform Beroepsonderwijs, na advies van de beoordelingscommissie innovatiearrangement, een beslissing.
De beslissing van Het Platform Beroepsonderwijs is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat er door de partners uit het samenwerkingsverband bezwaar en beroep tegen kan worden aangetekend.
Indien een projectvoorstel is ingediend voor 1 februari van enig kalenderjaar wordt het projectplan ingediend voor 1 mei van het betreffende kalenderjaar, indien het projectvoorstel is ingediend voor 1 mei van enig kalenderjaar wordt het projectplan ingediend voor 1 november van het betreffende kalenderjaar, indien het projectvoorstel is ingediend voor 1 november van enig kalenderjaar wordt het projectplan ingediend voor 1 februari van het daaropvolgende kalenderjaar. De zomermaanden (dat wil zeggen de periode van 15 juni tot en met 15 september) worden niet meegeteld.
Vervolgens neemt Het Platform Beroepsonderwijs, na advies van de beoordelingscommissie innovatiearrangement, een beslissing over de ingediende projectplannen op het eerstvolgende beslismoment in enig jaar.
2006 | Indienen voorstel voor: | Beslissing voorstel voor: | Indienen plan voor: | Beslissing plan voor: |
---|---|---|---|---|
Tender 1 | 1 november | 15 december | 1 februari | 15 maart |
2007 t/m 2009 | Indienen voorstel voor: | Beslissing voorstel voor: | Indienen plan voor: | Beslissing plan voor: |
---|---|---|---|---|
Tender 1 | 1 februari | 15 maart | 1 mei | 15 juni |
Tender 2 | 1 mei | 15 juni | 1 november | 15 december |
Tender 3 | 1 november | 15 december | 1 februari | 15 maart |
De middelen die niet zijn besteed ten behoeve van innovatiearrangementen in enig jaar worden meegenomen naar het daaropvolgende subsidiejaar ten behoeve van projecten. Voor de kalenderjaren 2007 tot en met 2008 kan Het Platform Beroepsonderwijs ten hoogste 20% van de middelen meenemen naar het daaropvolgende kalenderjaar. Voor het kalenderjaar 2006 geldt de uitzondering dat Het Platform Beroepsonderwijs maximaal 40% van de middelen mee mag nemen naar het volgende kalenderjaar.
Extra aandachtspunt binnen het innovatiearrangement 2006 tot en met 2009 is evenals de voorgaande jaren, de deelname van vmbo-scholen aan de projecten. Om de participatie van vmbo-scholen aan de innovatiearrangementen te bevorderen is er voor gekozen om projectvoorstellen waarbij een vmbo-school is betrokken extra te stimuleren om gebruik te maken van deze regeling, indien daarmee een bijdrage wordt geleverd aan een evenwichtige participatie van vmbo-scholen aan de projecten. Daarnaast zal Het Platform Beroepsonderwijs bij zijn werkzaamheden voor het innovatiearrangement extra inspanningen plegen om het vmbo bij het innovatiearrangement te betrekken.
Deze regeling loopt tot en met 2009, maar de projecten hebben een maximale doorlooptijd van drie jaar. Dat betekent dat er ook na 2009 nog projecten zullen lopen. Omdat er voor te zorgen dat ook deze projecten succesvol kunnen worden afgerond, neemt de minister eind 2009 een beslissing over het verdere verloop van de uitvoering van deze regeling.
Deze regeling is gebaseerd op de Wet overige OCenW-subsidies (WOOS). Naast de regels opgenomen in de regeling zijn dus ook de regels van de WOOS van toepassing, evenals de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht inzake subsidies.
Onder ‘Bve-instelling’ wordt ook een AOC verstaan.
De thema’s, zoals opgenomen in de Regeling innovatiebox beroepsonderwijs 2006 tot en met 2009, zijn:
a. het bevorderen van competentiegericht beroepsonderwijs, met als subthema’s:
1. het versterken van de beroepspraktijkvorming;
2. het optimaliseren en flexibiliseren van de schoolorganisatie; en
3. het verbeteren van de begeleiding van de deelnemer tijdens zijn binnen- en buitenschoolse leertrajecten;
b. het verbeteren van de programmatische aansluiting tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, het beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs en de doorstroom van leerlingen in de beroepskolom;
c. het optimaliseren van vernieuwing in het beroepsonderwijs met behulp van het bedrijfsleven en van vernieuwing in het bedrijfsleven, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf, met behulp van het beroepsonderwijs; en
d. het bevorderen van ondernemerschap.
Indien deze thema’s gewijzigd worden heeft dat ook consequenties voor deze regeling.
Hoewel altijd een school of instelling aanvrager dient te zijn, kan ieder van de deelnemers aan het samenwerkingsverband de projectleider zijn, mits deze expliciet als zodanig is aangewezen door de partners binnen het samenwerkingsverband.
De regeling wordt namens de minister en met instemming van de Stichting van de Arbeid door Het Platform Beroepsonderwijs uitgevoerd. Het Platform Beroepsonderwijs kan krachtens mandaat alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke beslissingen nemen. Buiten het mandaat vallen besluiten in eventuele bezwaarprocedures.
De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht zijn dus ook op deze subsidies van toepassing, en ook als de besluiten genomen worden door Het Platform Beroepsonderwijs (namens de minister) kan de gebruikelijke bezwaar- en beroepsprocedure worden gevolgd. Dit betekent derhalve dat bezwaarschriften worden ingediend bij degene die de beschikking heeft genomen, te weten Het Platform Beroepsonderwijs.
Niet meer dan 40% van de subsidiabele projectkosten wordt gesubsidieerd. Minimaal 60% van de projectkosten moet dus altijd door cofinanciering worden aangevuld. Scholen/instellingen die participeren in het samenwerkingsverband moeten dus zelf een substantiële bijdrage leveren.
Onder subsidie van een ander bestuursorgaan wordt onder meer verstaan subsidie van de rijksoverheid, op basis van andere subsidieregelingen dan de onderhavige, en subsidie van provinciale en gemeentelijke overheden. Een subsidie die vanwege de Commissie van de Europese Unie is of wordt verstrekt, wordt niet in mindering gebracht op de subsidie die op basis van deze regeling is of wordt verstrekt.
Ten overvloede wordt nog gewezen op artikel 16, tweede lid, van de WOOS, waarin is bepaald dat voorzover de aanvrager van een projectsubsidie voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij één of meer andere bestuursorganen, organen van internationale organisaties, natuurlijke of rechtspersonen dan wel derden, hij daarvan mededeling doet in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.
Het Platform Beroepsonderwijs is bereikbaar via onderstaand adres:
Het Platform Beroepsonderwijs
Breullaan 1d
3971 NG Driebergen
http://www.hpbo.nl
e-mail: innovatiearrangement@hpbo.nl
In eerste instantie worden de projecten gekeurd op basis van een projectvoorstel. In zo’n projectvoorstel hoeft het project nog niet tot in details te zijn uitgewerkt. Een globale beschrijving van de beoogde resultaten van het project volstaat.
De subsidieregeling voor de periode 2007 tot en met 2009 kent niet langer één sluitingsdatum voor indiening van projectvoorstellen, maar drie sluitingsdata (1 februari, 1 mei en 1 november). Voor het jaar 2006 geldt nog wel één sluitingsdatum, dit in verband met de datum van inwerkingtreding van deze subsidieregeling.
De regeling kent per jaar drie sluitingsdata voor het indienen van projectvoorstellen. Indien het subsidieplafond na de eerste sluitingsdatum is bereikt, betekent dit dat er voor de rest van het jaar geen subsidiebudget meer beschikbaar is en dat projectvoorstellen die in datzelfde jaar, na deze sluitingsdatum worden ingediend worden afgewezen. Het Platform Beroepsonderwijs stelt scholen en instellingen op de hoogte van het bereiken van het subsidieplafond, door middel van het plaatsen van deze mededeling in de Staatscourant en door plaatsing op de website, zodat bekend is dat een projectvoorstel dat jaar niet meer in behandeling zal worden genomen. De projectvoorstellen die in enig jaar niet meer in behandeling genomen kunnen worden omdat het subsidieplafond van dat jaar is bereikt – en uiterlijk zijn ingediend in het kalenderjaar 2008 – kunnen desgewenst worden doorgeschoven naar het volgende kalenderjaar.
Alleen indieners van projectvoorstellen waarvan de beoordelingscommissie vindt dat ze innovatief zijn, samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven stimuleert en uitvoerbaar en bruikbaar zijn worden uitgenodigd een uitgewerkt projectplan in te dienen. Het voordeel van zo’n preselectie is dat potentiële aanvragers niet genoodzaakt zijn om energie te steken in het maken van gedetailleerde projectplannen terwijl alle moeite misschien tevergeefs is. Indien het projectvoorstel geselecteerd is door Het Platform Beroepsonderwijs vindt nog slecht een marginale toetsing plaats op het projectplan.
Dit artikel is van toepassing op de projectvoorstellen die worden ingediend in de kalenderjaren 2007 tot en met 2009. De situatie in 2006 is geregeld in het overgangsartikel 16.
De projectvoorstellen die geselecteerd worden, moeten vervolgens worden uitgewerkt in een projectplan.
Als het projectvoorstel deugdelijk en consistent is uitgewerkt wordt de subsidie verleend. Het voorstel als zodanig staat dan niet meer ter discussie. De vraag in deze fase is of het voorstel zo goed is uitgewerkt dat de beoordelingscommissie het vertrouwen kan hebben dat het verantwoord is om de subsidie te verlenen.
Op de subsidies verstrekt op grond van deze regeling zijn de bepalingen van de Wet Overige OCenW-subsidies (zie de artikelen 17 tot en met 19) en de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit houdt onder meer in dat de subsidieontvanger een zodanige administratie voert dat daaruit altijd voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten, verplichtingen, betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan. Deze administratie dient 7 jaar bewaard te blijven (artikel 4:69 Algemene wet bestuursrecht). Ook moet na afloop van het project een aanvraag tot subsidievaststelling worden gedaan. Er moet dan door de subsidieaanvrager in samenwerking met de partners binnen het samenwerkingsverband een activiteitenverslag met een financiële (project)verantwoording worden overgelegd aan Het Platform Beroepsonderwijs.
Het inhoudelijke verslag moet antwoord geven op de vragen:
Hebben we bereikt wat we wilden bereiken? Zo nee, wat is hiervan de reden?
Hebben we gedaan wat we zouden gaan doen? Zo nee, wat is hiervan de reden?
Heeft het gekost wat aan kosten is opgegeven? Zo nee, wat is hiervan de reden?
Uit de financiële (project)verantwoording moet blijken wat de werkelijke kosten van het project zijn geweest en moet blijken welke de bijdrage is geweest van de partners binnen het samenwerkingsverband en eventuele andere partijen.
Overigens houdt Het Platform Beroepsonderwijs de vinger aan de pols. De subsidieontvangers zijn verplicht daaraan hun medewerking te verlenen (zie ook artikel 14).
In dit artikel wordt de indiening van het projectvoorstel en de beslissing tot subsidieverlening geregeld voor het jaar 2006. De beslissing tot subsidieverlening in 2006 wijkt af van die beslissing in de kalenderjaren 2007 tot en met 2009 in zoverre dat in 2006 het projectvoorstel, voor 1 november, wordt ingediend en op grond van dat projectvoorstel de beslissing tot subsidieverlening wordt genomen. Het Platform Beroepsonderwijs beslist voor 15 december 2006 en gaat hiermee de subsidieverplichting aan. Vervolgens dient een samenwerkingsverband voor 1 februari 2007 het projectplan in en wordt er voor 15 maart 2007 beslist of het projectvoorstel op deugdelijke en consistente wijze is uitgewerkt in het projectplan en of daarbij ten aanzien van het project wordt voldaan aan de eisen, gesteld in deze regeling. Indien Het Platform Beroepsonderwijs het projectplan afwijst, wordt de eerder toegekende subsidie teruggevorderd.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
B.J. Bruins
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2006-200-p16-SC77174.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.