Tijdelijke vrijstellingsregeling derogatie 2006 Meststoffenwet

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 23 januari 2006, nr. TRCJZ/2006/245, houdende tijdelijke vrijstelling van de artikelen 26, eerste lid en 27, eerste lid van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 59d, eerste en derde lid, van de Meststoffenwet;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt onder beschikking verstaan hetgeen daaronder in artikel 1 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt verstaan.

Artikel 2

Ingeval 2006 het jaar van toepassing is van de in artikel 24, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet bedoelde gebruiksnorm, is de landbouwer vrijgesteld van de voorwaarden, bedoeld in artikel 26, eerste lid, en artikel 27, eerste lid, van die regeling, indien voldaan wordt aan elk van de volgende voorwaarden:

a. de landbouwer stelt vóór 1 april 2006 een bemestingsplan voor het jaar 2006 op dat voldoet aan artikel 5, derde lid, van de beschikking;

b. in de periode van 1 februari 2002 tot 1 april 2006 zijn de waarde van de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverende vermogen van de bodem van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond vastgesteld door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025; en

c. de landbouwer heeft vóór 1 februari 2006 schriftelijk opdracht gegeven tot de in onderdeel b bedoelde vaststelling en bewaart een schriftelijk bewijsstuk van deze opdracht als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt op 31 december 2006.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke vrijstellingsregeling derogatie 2006 Meststoffenwet.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

Op 8 december 2005 heeft de Europese Commissie Nederland bij beschikking1 derogatie verleend van de in bijlage III, punt 2, van de Nitraatrichtlijn2 neergelegde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen (hierna: derogatiebeschikking). De derogatie betreft een verhoging van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen voor bedrijven met een areaal dat voor ten minste 70 procent uit grasland bestaat tot 250 kilogram stikstof per hectare per jaar. De verhoging is verbonden aan een aantal voorwaarden waaronder:

– het vóór 1 februari van het jaar waarin de derogatie wordt toegepast aanmelden voor derogatie;

– het indienen van een verklaring waarin de landbouwer zich verplicht tot het naleven van de voorwaarden verbonden aan de derogatie;

– het vóór 1 februari bemonsteren en analyseren van de bodem;

– het vóór 1 februari opstellen van een bemestingsplan dat voldoet aan de voorwaarden die neergelegd zijn in de beschikking; en

– het vóór 1 februari indienen van een formulier met aanvullende informatie over het bedrijf waarop de derogatie betrekking heeft.

Aan de beschikking wordt uitvoering gegeven in de artikelen 24 tot en met 27 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

De voorwaarden die betrekking hebben op het opstellen van een bemestingsplan en het laten bemonsteren en analyseren van de bodem kunnen veel landbouwers, zoals onderstaand is toegelicht, niet vóór 1 februari nakomen. De onderhavige regeling bevat een tijdelijke vrijstelling teneinde betrokkenen in de gelegenheid te stellen eerst vóór 1 april aan die voorwaarden te voldoen.

Bemestingsplan

Ingevolge artikel 26, eerste lid van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet dient de landbouwer vóór 1 februari van het kalenderjaar waarin hij gebruik maakt van de hogere norm, een bemestingsplan op te stellen dat voldoet aan artikel 5, derde lid, van de derogatiebeschikking.

De definitieve beschikking van de Europese Commissie inzake de derogatie is op 8 december 2005 aan Nederland gezonden. Als gevolg van de complexe materie van de gegevens die het bemestingsplan ingevolge artikel 5, derde lid, van de derogatiebeschikking dient te bevatten en het krappe tijdpad is inmiddels gebleken dat de bemestingsplannen niet gereed zullen zijn op 1 februari 2006.

Bij brief van 27 juni 2005 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2004/05, 28 385 en 29 930, nr. 52) heb ik toegezegd dat ik zal bevorderen dat er praktische hulpmiddelen beschikbaar komen om het bemestingsplan bij te houden. Hiertoe heb ik aangeboden dat de adviesorganisaties die de formats voor de bemestingsplannen die de landbouwers dienen op te stellen maken, deze formats bij mij kunnen aanleveren om ze te laten beoordelen. Hierbij is aangegeven dat formats die aangeleverd werden voor 1 november 2005, beoordeeld zouden worden voor 1 december 2005. Daarnaast heb ik een voorlichtingsmiddag georganiseerd om duidelijk te maken welke vereisten er worden gesteld aan het bemestingsplan. Tot op heden is gebleken dat slechts een aantal van de formats een goede invulling van de eisen van de derogatiebeschikking geeft. Als gevolg hiervan is van een aantal adviseurs het format positief beoordeeld en van een aantal nog niet. Ook de adviseurs met positief beoordeelde formats slagen er niet in hun klanten voor 1 februari te bedienen. De adviesorganisaties hebben aangegeven tijd nodig te hebben ter verbetering van de formats. Wel is gebleken dat de procedure, waarbij formats door mij worden beoordeeld, leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de formats en daarmee tot een verbetering van de daarmee op te stellen bemestingsplannen. Daarbij hebben de landbouwers tijd nodig om de geproduceerde formats goed in te kunnen vullen als managementtool.

Grondbemonstering

Om de verhoogde gebruiksnorm te mogen toepassen, laat de landbouwer ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet en overeenkomstig artikel 5, zesde lid van de derogatiebeschikking van de Commissie, de waarde van de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverend vermogen van de bodem van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond door middel van bemonstering en analyse vaststellen door een daartoe door de Raad geaccrediteerd laboratorium. Deze bodemgegevens vormen onmisbare basisgegevens voor het opstellen van een goed bemestingsplan. Het geeft de landbouwer de mogelijkheid zijn bemestingsplan aan te laten sluiten op de feitelijke gesteldheid van de bodem.

Artikel 27, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet bepaalt dat de ouderdom van de analyserapporten ten hoogste vier jaren gelegen mag zijn voor 1 februari van het kalenderjaar waarin toepassing wordt gegeven aan de verhoogde gebruiksnorm. Ingeval een landbouwer in 2006 gebruik wil maken van de derogatiemogelijkheid, wil dat zeggen dat de uitslagen van de bemonstering en analyse derhalve uiterlijk 1 februari 2006 bekend dienen te zijn.

In de praktijk is inmiddels gebleken dat veel bedrijven aanvullende bemonstering nodig hebben om te voldoen aan de eisen van de regeling. Doordat de ministeriële regeling met betrekking tot de derogatie pas in december 2005 definitief werd en veel bedrijven het definitief worden van de regeling hebben afgewacht alvorens de bemonstering aan te vullen, is het tijdpad tot 1 februari 2006 krap geworden. De geaccrediteerde laboratoria hebben aangegeven dat met betrekking tot het jaar 2006 het voor hen niet mogelijk is om vóór 1 februari 2006 de bemonstering en analyse volledig uit te voeren. Ook hierdoor ontstaat met betrekking tot het jaar 2006, voor de landbouwer die in de voorgaande vier jaar geen bodemanalyse heeft laten doen die voldoet aan de voorwaarden van artikel 27 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, net als met betrekking tot de formats voor het bemestingsplan buiten zijn schuld om, de onmogelijkheid om te voldoen aan één van de voorwaarden voor derogatie.

Om te voorkomen dat landbouwers met betrekking tot het jaar 2006 geen gebruik kunnen maken van de derogatiemogelijkheid die geboden wordt in artikel 24 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, omdat zij niet tijdig kunnen voldoen aan de voorwaarde van het opstellen van een bemestingsplan dat voldoet aan artikel 5, derde lid, van de derogatiebeschikking en de voorwaarde van bemonstering en analyse in artikel 27, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, is in de onderhavige regeling, uitsluitend met betrekking tot het kalenderjaar 2006, vrijstelling verleend van deze twee voorwaarden. De argumenten die dit jaar gelden voor uitstel kunnen volgend jaar niet van toepassing zijn. Voorafgaand aan het volgende derogatiejaar hebben bedrijven en laboratoria immers ruim voldoende tijd om de benodigde bodemanalyses uit te (laten) voeren en hebben bedrijven en adviseurs ruim voldoende tijd om bemestingsplannen op te stellen. Vanaf 2007 blijft de deadline van 1 februari derhalve ook wat betreft bodemanalyse en bemestingsplannen onverkort bestaan.

Aan de vrijstelling zijn de voorwaarden verbonden dat het bemestingsplan opgesteld dient te zijn vóór 1 april 2006 en de bemonstering en analyse wordt uitgevoerd vóór 1 april 2006. Daarnaast geldt met betrekking tot de bemonstering en analyse dat de opdracht aan het laboratorium hiertoe wel reeds voor 1 februari 2006 gegeven dient te zijn en dat hiervan een schriftelijk bewijs in de administratie op het bedrijf aanwezig dient te zijn.

Over deze vrijstellingsregeling is overleg gepleegd met de Europese Commissie, met name omdat zij afwijkt van de beschikking van de Commissie die het opstellen van een bemestingsplan voor 1 februari als derogatievoorwaarde stelt. De Commissie heeft aangegeven in te kunnen stemmen met deze vrijstelling.

Milieurisico

Het risico van minder doelmatige bemesting en daarmee grotere verliezen doordat de bemestingsplannen later gereed zijn is gering. Weliswaar worden in februari en maart al meststoffen gebruikt, maar dat gebruik betreft op bedrijven met minstens 70% grasland normaal gesproken niet meer dan circa 30% van de jaargift. Dat betekent dat een bemestingsplan dat voor 1 april beschikbaar is nog voldoende sturing kan geven aan de bemesting in de loop van het jaar, zodat een goede bemesting kan plaatsvinden die past binnen de gebruiksnormen. Bovendien leidt het uitstel van 1 februari 2006 tot 1 april 2006 tot betere bemestingsplannen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

Naar boven