Regeling financiële ondersteuning bestuurders Job

Ministeriële regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 18 december 2005, nr. BVE/Stelsel-2005/51362, houdende financiële ondersteuning voor bestuurders van de Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 4, eerste lid, van de Wet overige OCenW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. bestuurder: de door de organisatie als zodanig aangewezen persoon die lid is van het bestuur van de organisatie;

b. instelling: een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1., onder b, een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8 en een hogeschool als bedoeld in artikel 12.3.9 van de wet;

c. minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

d. prestatiebeurs: de studiefinanciering, die op grond van artikel 4.7 van de Wet studiefinanciering 2000 wordt verstrekt;

e. wet: de Wet educatie en beroepsonderwijs;

f. organisatie: de Vereniging JongerenOrganisatie Beroepsonderwijs (JOB), gevestigd te Amsterdam.

Artikel 2

Aanwijzing

1. Het bestuur van de organisatie wijst de voor deze regeling in aanmerking komende bestuurders jaarlijks voor 1 augustus aan. Van deze aanwijzing wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de Minister.

2. De aanwijzing geldt, behoudens lid 3 en 4, voor de periode dat de deelnemer daadwerkelijk bestuurslid is.

3. Bij de aanwijzing verstrekt het bestuur van de deelnemer de naam, het adres, de woonplaats en een bewijs van inschrijving van een opleiding binnen een BVE-instelling.

4. Tussentijds kan het bestuur van de organisatie de aanwijzing van een bestuurder intrekken. Van deze intrekking wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de Minister.

5. Na een intrekking van een aanwijzing, als bedoeld in lid 3, kan de plaats van een bestuurder slechts éénmaal in een studiejaar door een nieuwe aanwijzing worden vervangen.

6. Per studiejaar kunnen door de JOB ten hoogste 5 bestuurders voor deze regeling worden aangewezen.

Artikel 3

Voorwaarden aanspraak

1. Aanspraak op financiële ondersteuning op basis van deze regeling ontstaat slechts onder de voorwaarde, dat de deelnemer die aanspraak maakt:

a. is of was aangewezen als bestuurder op grond van artikel 2 van deze regeling,

b. is ingeschreven als deelnemer bij een instelling als bedoeld in artikel 1, onder b, van deze regeling,

c. studievertraging heeft opgelopen als gevolg van zijn bestuursfunctie en ten gevolge van deze studievertraging geen aanspraak heeft op een prestatiebeurs ingevolge artikel 4.7 van de Wet studiefinanciering 2000, en

d. gedurende de periode van financiële ondersteuning op basis van deze regeling geen bestuursvergoeding van de JOB ontvangt, noch een lening op grond van artikel 4.7, vierde lid van de Wet studiefinanciering 2000.

2. Een deelnemer aan een opleiding niveau 3 of 4 heeft geen aanspraak op financiële ondersteuning op grond van deze regeling, indien is voldaan aan de voorwaarde vermeld in artikel 2.7a, onder b van de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 4

Aanvraag financiële ondersteuning

1. De aanvraag voor een financiële vergoeding wordt door de deelnemer voor 1 juli voorafgaand aan het komende studiejaar ingediend bij het Ministerie van OCW.

2. Bij de aanvraag voegt de deelnemer de volgende gegevens:

a. naam, adres, woonplaats,

b. nummer bank- of girorekening,

c. een bewijs van inschrijving voor een opleiding binnen een BVE-instelling.

Artikel 5

Hoogte aanspraak

1. De financiële ondersteuning op basis van deze regeling:

a. vindt plaats per maand,

b. vindt slechts plaats voorzover de bestuurder op grond van de Wet studiefinanciering 2000 recht had op een prestatiebeurs, en

c. is gelijk aan de financiële ondersteuning die de deelnemer op basis van de Wet studiefinanciering 2000 zou ontvangen, indien hij nog recht had op de prestatiebeurs.

2. Indien de aanwijzing korter was dan een studiejaar, wordt de aanspraak op financiële ondersteuning verminderd tot zoveel twaalfde delen als het aantal maanden waarin de aanwijzing van kracht was.

Artikel 6

Bijzondere gevallen

De minister kan in bijzondere gevallen voorzieningen treffen ter financiële ondersteuning in geval van onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 7

Informatieplicht

1. De bestuurders en de organisatie verstrekken aan de minister en de door hem aangewezen personen de gevraagde inlichtingen.

2. De bestuurders en de organisatie dragen er zorg voor dat de minister en de door hem aangewezen personen volledig inzage hebben in de boeken en bescheiden.

3. De bestuurders en de organisatie verlenen de minister en de door hem aangewezen personen toegang tot de door hem gebruikte plaatsen.

4. De bestuurders en de organisatie werken mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

Artikel 8

1. Voor het studiejaar 2005–2006 wijst het bestuur van de organisatie de voor deze regeling in aanmerking komende bestuurders uiterlijk 4 weken na publicatie van regeling aan. Van deze aanwijzing wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de Minister.

2. De aanwijzing, als bedoeld in lid 1, geldt voor heel het studiejaar 2005–2006.

Artikel 9

Subsidieverlening

De minister besluit binnen 4 weken nadat een aanvraag voor financiële ondersteuning is ingediend op de aanvraag.

Artikel 10

De deelnemer doet binnen 4 weken na de uitschrijving bij de ROC of AOC daarvan mededeling aan de Minister.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

Artikel 12

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als ‘Regeling financiële ondersteuning bestuurders Job’.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
mede namens,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, M. Rutte.

Toelichting

De eigen verantwoordelijkheid van de deelnemer staat hoog op de politieke agenda. Dit betekent enerzijds een versterking van de positie van de deelnemer. Anderzijds betekent dit dat de deelnemer bepaalde plichten heeft. Eén van deze plichten is neergelegd in de Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van de prestatiebeurs (Stb. 2005, nr. 124). De prestatiebeurs is vanaf het studiejaar 2005–2006 ingevoerd voor de deelnemer van 18 jaar en ouder op niveau 3 en 4 van de beroepsopleidende leerweg (BOL). Met de prestatiebeurs wordt een groter accent gelegd op het behalen van een diploma. Daarnaast moet een aantal maatregelen, waaronder de versterking van de medezeggenschap en de invoering van de prestatiebeurs, leiden tot een beter beredeneerde keuze over welke leerweg, welke opleiding en welk niveau het beste bij de deelnemer past.

Deelnemers hebben aanspraak op 4 jaar prestatiebeurs met daarna nog een mogelijkheid om 3 jaar te lenen. Behaalt de deelnemer een diploma op minimaal niveau 3 binnen 10 jaar nadat hij voor het eerst de prestatiebeurs heeft ontvangen, dan wordt de prestatiebeurs van 4 jaar omgezet in een gift.

Noodzaak regeling

Een functie als bestuurder bij de JongerenOrganisatie Beroepsonderwijs (JOB) vereist een investering in tijd. Dit kan leiden tot een studievertraging. Voor een deelnemer op niveau 3 en 4 heeft dit consequenties voor zijn prestatiebeurs. Een studievertraging vanwege een bestuursfunctie van één of meer jaren kan ertoe leiden, dat de deelnemer na 4 jaar prestatiebeurs een lening moet afsluiten. Daarmee komt de actieve deelnemer, die – een deel van – zijn tijd heeft geïnvesteerd in een taak als bestuurslid van de JOB in een nadeliger positie terecht, dan de deelnemer die dit niet doet.

Dit ongewenste effect van de P-beurs brengt de actieve deelnemer, die een deel van zijn tijd investeert in de JOB, in een ongunstiger positie, dan de deelnemer die niet op deze wijze investeert in medezeggenschap.

Dit is in strijd met het beleid van OCW. De JOB ontvangt subsidie van het Ministerie van OCW en de deelnemer wordt door Ministerie van OCW gestimuleerd om te participeren in de medezeggenschap.

De Regeling financiële ondersteuning bestuurders Job ondervangt dit neveneffect van de P-beurs. Een bestuurslid van de JOB ontvangt financiële ondersteuning via deze regeling, wanneer hij vanwege zijn bestuursfunctie bij de JOB een studievertraging heeft opgelopen. De regeling is in twee opzichten beperkt. De vergoeding op basis van deze regeling kan nooit voor een langere periode worden verstrekt dan de periode dat de deelnemer bestuurslid was en de vergoeding op basis van deze regeling kan nooit hoger zijn, dan de vergoeding via de prestatiebeurs.

Procedure

De JOB wijst jaarlijks voor 1 augustus haar bestuurders aan en deelt schriftelijk aan OCW mee wie bestuurder zijn. OCW registreert dit. Deze registratie leidt niet automatisch tot een recht op een financiële vergoeding voor de bestuurders. Een recht op vergoeding ontstaat pas op het moment, dat de deelnemer geen recht meer heeft op de prestatiebeurs en de deelnemer nog steeds staat ingeschreven bij een ROC of AOC. Dit betekent dat de (ex)bestuurder zelf een verzoek voor een financiële vergoeding moet indienen bij OCW op het moment, dat de periode van vier jaar prestatiebeurs voorbij is. Vanaf die maand ontvangt de (ex)bestuurder een bestuurlijke vergoeding. Het aantal maanden dat een recht bestaat op deze vergoeding is gelijk aan het aantal maanden, dat de deelnemer bestuurslid was. De deelnemer hoeft niet aan te tonen, dat de studievertraging een rechtstreeks gevolg is van zijn taak als bestuurder van de JOB. Het is voldoende dat bewezen is, dat hij bestuurder is of was.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Het bestuurd van de JOB kan voor elk studiejaar maximaal 5 bestuursleden van het JOB aanwijzen als bestuurder in de zin van deze regeling. De aanwijzing wordt voor 1 augustus van het desbetreffende studiejaar schriftelijk meegedeeld aan de Ministerie van OCW.

Voor het studiejaar 2005–2006 kan de JOB bestuurders binnen 4 weken na publicatie van deze regeling aanwijzen en aan de Minister bekend maken.

Artikel 3, tweede lid

Dit betreft de bepaling inzake de prestatiebeurs en de periode waarbinnen maximaal een diploma moet worden behaald. Zie Stb. 2005, 124, Wet van 19 februari 2005, houdende wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met invoering van de prestatiebeurs.

Artikel 4

Adres:

Ministerie van OCW

Directie BVE

Postbus 16375

2500 BJ Den Haag

Artikel 5

Bij de vaststelling van het maandelijks uit te keren bedrag wordt ervan uitgegaan dat belastingen en premies door betrokkene zelf worden voldaan.

Artikel 5, lid 1, onder c

Zie voor de financiële ondersteuning artikel 3.18 Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 5, lid 4

Onderdeel van de financiële ondersteuning is een vergoeding voor de reiskosten. Deze vergoeding maakt onderdeel uit van het totale bedrag en wordt dus niet apart vermeld.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

mede namens,

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

M. Rutte

Naar boven