Regeling uitkering experiment Stemmen in een Willekeurig Stemlokaal november 2006 en maart 2007

Regeling van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties van 29 september 2006, nr. 2006-0000305214, CZW, houdende regels met betrekking tot de toekenning van een specifieke uitkering als stimulering aan gemeenten die deelnemen aan het experiment Stemmen in een Willekeurig Stemlokaal bij de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in november 2006 en de verkiezing van de leden van provinciale staten in maart 2007 (Regeling uitkering experiment Stemmen in een Willekeurig Stemlokaal november 2006 en maart 2007)

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister: de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties;

b. deelnemende gemeente: gemeente die krachtens artikel 1, eerste lid, tweede volzin, van de Experimentenwet Kiezen op Afstand is aangewezen voor het houden van een experiment met het oog op nieuwe voorzieningen die de kiesgerechtigden in Nederland in staat stellen om in een stemlokaal naar keuze te stemmen bij de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in november 2006 onderscheidenlijk bij de verkiezing van de leden van de provinciale staten in maart 2007.

Artikel 2

1. De minister verstrekt ter stimulering van het experiment, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, aan de deelnemende gemeenten een eenmalige specifieke uitkering van € 0,10 per kiesgerechtigde inwoner.

2. De uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt eenmaal verstrekt voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en eenmaal voor de verkiezing van de leden van de provinciale staten.

Artikel 3

1. Voor de berekening van de uitkering, bedoeld in artikel 2, wordt voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer uitgegaan van het aantal verwachte kiesgerechtigde inwoners op 22 november 2006, zoals door de deelnemende gemeenten voor 1 november 2006 opgegeven aan de minister.

2. Voor de berekening van de uitkering, bedoeld in artikel 2, wordt voor de verkiezing van de leden van de provinciale staten uitgegaan van het aantal verwachte kiesgerechtigde inwoners op 7 maart 2007, zoals door de deelnemende gemeenten voor 26 januari 2007 opgegeven aan de minister.

3. De gemeenten baseren het aantal verwachte kiesgerechtigde inwoners, bedoeld in het eerste lid, op het aantal kiesgerechtigde inwoners op 22 januari 2003 en de bevolkingscijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

4. De gemeenten baseren het aantal verwachte kiesgerechtigde inwoners, bedoeld in het tweede lid, op het aantal kiesgerechtigde inwoners op 11 maart 2003 en de bevolkingscijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

3. De minister beoordeelt de opgaven en kan indien daartoe redenen zijn het aantal verwachte kiesgerechtigde inwoners lager vaststellen.

Artikel 4

De uitkering wordt binnen zes maanden na ontvangst van de opgave, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid, betaald.

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 september 2007.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling uitkering experiment Stemmen in een Willekeurig Stemlokaal november 2006 en maart 2007.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, A. Nicolaï.

Toelichting

Bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2006 is in een groot aantal gemeenten een experiment gehouden op basis van de Experimentenwet en het Experimentenbesluit Kiezen op Afstand. Dit experiment was een groot succes; om die reden heeft de regering besloten om een wetsvoorstel in te dienen tot wijziging van de Kieswet om het stemmen in een willekeurig stembureau landelijk in te voeren. Door het vervroegen van de Tweede Kamerverkiezingen is het niet mogelijk om dit wetgevingsproces voor de verkiezingen af te ronden. Om die reden is voor de Tweede Kamerverkiezingen van november 2006 een nieuw experiment uitgeschreven. Ik heb gelet op de korte periode tussen beide verkiezingen, in overleg met de VNG, tevens besloten om ook bij de verkiezing van de leden van de provinciale staten in maart 2007 eenzelfde experiment te houden.

Uit de evaluaties van eerder gehouden experimenten is gebleken dat de deelname aan deze experimenten voor gemeenten enige kosten meebrengt. Het gaat dan vooral om de voorlichting aan de kiezers opdat deze ook daadwerkelijk op de hoogte zijn van het feit dat ze in een willekeurig stemlokaal binnen hun gemeente kunnen stemmen en niet meer gebonden zijn aan een specifiek stemdistrict. Ook moet voor deelname aan het experiment eenmalig een stempas ontworpen en vervaardigd worden. Om die reden is er bij het experiment bij de gemeenteraadsverkiezingen in 2006 aan de deelnemende gemeenten een eenmalige specifieke uitkering verstrekt van € 0,10 per kiesgerechtigde inwoner. Ik heb besloten om deze uitkering ook te verstrekken aan de gemeenten die deelnemen aan het experiment bij de Tweede Kamerverkiezing in november 2006, respectievelijk de provinciale Statenverkiezingen in 2007.

De gemeenten dienen zelf een opgave te doen van het aantal verwachte kiesgerechtigde inwoners bij beide verkiezingen. Deze opgave dient gebaseerd te zijn op de cijfers van de vorige Tweede Kamerverkiezingen, respectievelijk de vorige provinciale Statenverkiezingen en de cijfers over de bevolkingsgroei. Het ministerie zal de opgaven aan de hand van deze gegevens controleren. De uitkering wordt gebaseerd op de opgave en de controle hiervan. Mocht bij de controle blijken dat er een substantieel verschil is tussen de opgave en de CBS cijfers, dan kan de minister het aantal verwachte kiesgerechtigde inwoners lager vaststellen.

Aangezien het voor de meeste deelnemende gemeenten om een klein bedrag gaat is ervoor gekozen om niet de verplichting op te nemen voor de gemeenten om achteraf rekenschap af te leggen. Dit zou namelijk aanzienlijke kosten met zich meebrengen. Omdat de gemeenten zelf het beste kunnen bepalen op welke wijze de uitkering ingezet moet worden om het experiment zo succesvol mogelijk te laten verlopen, is in de regeling niet voorgeschreven hoe het geld besteed dient te worden.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Nicolaï

Naar boven