Wijziging Vrijstellingsregeling dierenwelzijn

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 2 oktober 2006, nr. TRCJZ/2006/2384, houdende wijziging van de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn in verband met onder meer het verlenen van vrijstelling van de aanwijzing van slachtinrichtingen die volgens de islamitische of israëlitische wijze wensen te slachten

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 107 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

Besluit:

Artikel I

De Vrijstellingsregeling dierenwelzijn1 wordt als volgt gewijzigd:

1.

De aanduiding ‘Hoofdstuk IV. Slotbepalingen’ wordt vervangen door: Hoofdstuk VIII. Slotbepalingen.

2.

Onder vernummering van de artikelen 9 en 10 tot 13 en 14 worden vier hoofdstukken ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk IV

Ritueel Slachten

Artikel 9

1. Artikel 44, vierde tot en met zevende lid en achtste lid, onderdeel b, voor wat betreft de tweede volzin, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is niet van toepassing op een op grond van artikel 4 van verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (pbEG L 226), door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit erkende inrichting die voorafgaand aan het slachten aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit meldt dat in de inrichting dieren volgens de islamitische of israëlitische ritus zullen worden geslacht.

2. De melding, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan op een daartoe door de Voedsel en Waren Autoriteit beschikbaar gesteld formulier, waarvan een model op www.vwa.nl zal worden geplaatst.

3. Inrichtingen die op grond van de Regeling aanwijzing slachtinrichtingen 2004 zijn aangewezen om dieren zonder voorafgaande bedwelming volgens de islamitische of israëlitische ritus te slachten en inrichtingen die door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn aangewezen om tijdens het islamitisch offerfeest in 2006 dieren zonder voorafgaande bedwelming volgens de islamitische ritus te slachten, hebben een melding als bedoeld in het eerste lid gemaakt.

4. Het eerste lid is niet van toepassing op een inrichting waarin, vanaf de dag waarop is gemeld dat in die inrichting dieren zonder voorafgaande bedwelming volgens de islamitische of israëlitische ritus zullen worden geslacht, dan wel voor wat betreft een inrichting als bedoeld in het derde lid vanaf de dag waarop deze regeling in werking treedt, meer dan een jaar geen dieren zonder voorafgaande bedwelming volgens de islamitische of israëlitische ritus zijn geslacht.

Hoofdstuk V

Dierentuinen

Artikel 10

Van het verbod van artikel 3 van het Dierentuinenbesluit wordt vrijstelling verleend aan:

a. inrichtingen die voldoen aan elk van de volgende voorwaarden:

1°. er worden naast ten hoogste 10 wilde diersoorten, in hoofdzaak diersoorten, genoemd in de bijlage bij het Besluit aanwijzing productie dieren, gehouden;

2°. de dieren worden niet tijdelijk of langdurig opgevangen ten behoeve van de verzorging of de verpleging.

b. inrichtingen die voldoen aan elk van de volgende voorwaarden:

1°. er worden ten hoogste 10 wilde diersoorten gehouden;

2°. de dieren worden niet tijdelijk of langdurig opgevangen ten behoeve van de verzorging of de verpleging;

3°. het tentoonstellen van de dieren aan het publiek is van ondergeschikt belang voor de inrichting.

c. inrichtingen waar de dieren tijdelijk en ten hoogste 12 maanden worden opgevangen ten behoeve van de verzorging of verpleging van de dieren en waar de dieren na het verstrijken van de periode van 12 maanden weer in vrijheid worden gesteld of elders worden ondergebracht.

Hoofdstuk VI

Sledehondensport

Artikel 11

1. Van het verbod, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt vrijstelling verleend voor zover het betreft het gebruik van honden als trekkracht, bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d, in verband met de uitoefening van de sledehondensport, mits bij de honden geen pijn of letsel wordt veroorzaakt en de gezondheid of het welzijn van de honden niet wordt benadeeld.

2. Het eerste lid is slechts van toepassing op het gebruik van honden behorend tot de volgende rassen:

a. Alaskan Malamute;

b. Eskimohond;

c. Groenlandse hond;

d. Samojeed;

e. Siberian husky.

Hoofdstuk VII

Tongkweek

Artikel 12

Van het bepaalde in artikel 34 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt vrijstelling verleend met betrekking tot tong (Solea spp.) die voor productie wordt gehouden.

Artikel II

De volgende regelingen worden ingetrokken:

a. de Vrijstellingsregeling Dierentuinenbesluit;

b. de Vrijstellingsregeling sledehondensport, en

c. de Regeling vrijstelling tongkweek.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 2 oktober 2006.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

Algemeen

Met deze regeling worden alle bestaande vrijstellingen op het terrein van dierenwelzijn samengevoegd in de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn. Daarnaast bevat onderhavige regeling een nieuwe vrijstelling met betrekking tot het slachten van dieren volgens de islamitische of israëlitische ritus.

Artikelsgewijs

Artikel I

Aan de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn worden vier nieuwe hoofdstukken toegevoegd. De hoofdstukken ten aanzien van dierentuinen, sledehonden en tongkweek bevatten bepalingen die voor de inwerkingtreding van deze regeling waren geregeld in aparte vrijstellingsregelingen. Vanuit het oogpunt van deregulering en toegankelijke regelgeving is er voor gekozen deze aparte vrijstellingsregelingen samen te voegen in de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn.

In het hoofdstuk ritueel slachten is bepaald dat inrichtingen die door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn erkend op grond van artikel 4 verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (pbEG L 226) en die voorafgaand aan het slachten aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit melden dat zij dieren volgens de islamitische of israëlitische ritus zullen gaan slachten niet langer aan artikel 44, vierde tot en met zevende lid en achtste lid, onderdeel b, tweede volzin van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) hoeven te voldoen. In deze leden van artikel 44 Gwwd is geregeld dat er alleen in een aangewezen inrichting ritueel mag worden geslacht. Een inrichting wordt op grond van artikel 44 Gwwd slechts aangewezen, indien zij een verklaring kan overleggen van een door het Opperrabbinaat erkend rabbinaat of van een organisatie die een bepaalde groep islamieten vertegenwoordigt, waaruit blijkt dat er een behoefte aan vlees, afkomstig van onbedwelmd ritueel geslachte dieren bestaat. Doel van dit vereiste is het aantal ritueel te slachten dieren te beperken en te voorkomen dat grotere hoeveelheden vlees van ritueel geslachte dieren op de markt komen dan noodzakelijk is.

Echter, omdat niet inzichtelijk is hoeveel islamieten of joden door een organisatie respectievelijk een rabbinaat worden vertegenwoordigd, is het niet controleerbaar of de in de behoefteverklaring aangegeven hoeveelheid ritueel te slachten dieren daadwerkelijk overeenkomt met de behoefte aan vlees van ritueel geslachte dieren. Het nut van de behoefteverklaring en de hieraan gekoppelde aanwijzing is hiermee sterk verminderd. Slachtinrichtingen die ritueel wensen te slachten worden met deze regeling derhalve vrijgesteld van de verplichting om een behoefteverklaring af te geven.

Omdat bij ritueel slachten het welzijn van de dieren in het geding is, is het van belang dat er een scherp toezicht op de welzijnsaspecten bij het slachtproces wordt gehandhaafd. Om zicht te houden op de inrichtingen die ritueel slachten wordt daarom een meldplicht noodzakelijk geacht.

Ter vermindering van zowel de administratieve lasten voor slachtinrichtingen als de uitvoeringslasten voor de overheid worden inrichtingen, die op grond van de Regeling aanwijzing slachtinrichtingen 2004 zijn aangewezen om dieren zonder voorafgaande bedwelming volgens de islamitische of israëlitische ritus te slachten en inrichtingen die zijn aangewezen om tijdens het islamitisch offerfeest in 2006 dieren zonder voorafgaande bedwelming volgens de islamitische ritus te slachten, geacht zich te hebben gemeld in de zin van deze regeling.

De Voedsel en Waren Autoriteit zal in het kader van het te houden toezicht een lijst bijhouden van de inrichtingen die hebben gemeld of worden geacht te hebben gemeld, dat zij dieren volgens de islamitische of israëlitische ritus zullen gaan slachten. Wanneer deze lijst niet regelmatig wordt bijgewerkt bestaat het risico dat er instellingen op de lijst blijven staan waarin niet langer dieren volgens de islamitische of israëlitische ritus worden geslacht. De meldplicht draagt in dat geval niet meer bij aan het handhaven van een scherp toezicht op het ritueel slachten. Derhalve is een bepaling opgenomen welke regelt dat inrichtingen waarin vanaf het moment van melden meer dan een jaar geen dieren zonder voorafgaande bedwelming volgens de islamitische of israëlitische ritus zijn geslacht, niet langer zijn vrijgesteld van artikel 44 vierde tot en met achtste lid, onderdeel b, tweede volzin Gwwd. Voor inrichtingen die zijn aangewezen op grond van de Regeling aanwijzing slachtinrichtingen 2004 en inrichtingen die zijn aangewezen om tijdens het islamitisch offerfeest in 2006 dieren zonder voorafgaande bedwelming volgens de islamitische ritus te slachten, is bepaald dat de vrijstelling vervalt wanneer vanaf de datum van inwerkingtreding van deze regeling meer dan een jaar geen dieren zonder voorafgaande bedwelming volgens de islamitische of israëlitische ritus zijn geslacht. Wanneer deze inrichtingen na verloop van tijd opnieuw willen aanvangen met het onbedwelmd ritueel slachten en hiertoe wensen te worden vrijgesteld van artikel 44 vierde tot en met achtste lid, onderdeel b, tweede volzin van de Gwwd, dienen zij zich opnieuw te melden bij de Voedsel en Waren Auroriteit.

Artikel II

Nu de inhoud van de Vrijstellingsregeling Dierentuinenbesluit, Vrijstellingsregeling Sledehonden en Regeling vrijstelling tongkweek in de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn is opgenomen kunnen deze regelingen worden ingetrokken.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 2001, 167; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 18 juli 2006 (Stcrt. 146 en 148).

Naar boven