Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2006/32)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 26 september 2006, nr. 2006/32, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

Hoofdstuk C8/Het asielbeleid ten aanzien van Somalië Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van Somalië

1 Datum

Deze versie van dit hoofdstuk is vastgesteld op 26 september 2006.

2 Achtergrond

Dit hoofdstuk bevat het landgebonden asielbeleid voor Somalië. Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid van C1 tot en met C6 en kan niet worden gezien als een uitzonderingsregeling. De algemene wet- en regelgeving blijft steeds de basis voor de individuele beoordeling van een asielaanvraag.

De beleidsconclusies in dit hoofdstuk zijn mede gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa van juli 2006 over de situatie in Somalië (kenmerk DPV/AM-894843). Dit ambtsbericht is vrijgegeven op 7 september 2006.

De beleidsconclusies in dit hoofdstuk zijn mede gebaseerd op de uitspraken van 4 mei 2006 van de ABRvS (nummers 200510270/1 en 200510255/1). In deze uitspraken heeft de ABRvS met betrekking tot de toepassing van het categoriaal beschermingsbeleid voor Somalië geoordeeld dat het slechts redelijk is om aan een Somalische vreemdeling het verblijfsalternatief in Puntland en Somaliland tegen te werpen vanaf het moment dat zich aldaar ontheemdenkampen bevinden.

Er is besloten tot een wijziging ten aanzien van het categoriaal beschermingsbeleid voor Somalië. Gelet op het ambtsbericht van de Minister van BuZa wordt het categoriaal beschermingsbeleid voor personen afkomstig uit de provincies Sool en Sanaag beëindigd. Deze beleidswijziging is neergelegd in een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 7 september 2006.

Voor een beschrijving van de actuele situatie wordt verwezen naar het ambtsbericht van de Minister van BuZa.

3 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Somalië is geen besluit genomen in de zin van artikel 43 Vw.

4 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

4.1 Clanfamilies en minderheden

Het ambtsbericht van de Minister van BuZa meldt dat de positie van minderheden in het relatief onveilige gebied van Somalië nog als slecht is te bestempelen. Eerder dan de Somalische clanfamilies kunnen zij aldaar slachtoffer worden van intimidatie en misbruik door gewapende leden van milities. Niettegenstaande deze onveiligheid is het niet zo dat alle personen die tot een minderheidsgroep behoren voor (op de persoon gerichte) vervolging te vrezen hebben, enkel wegens het behoren tot een minderheid. In het door de Minister van BuZa aangeduide relatief veilige deel van Somalië worden minderheden gelet op hun afkomst in het algemeen niet vervolgd.

Gelet op vorenstaande dienen Somaliërs aannemelijk te maken dat met betrekking tot hen persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die hun vrees voor vervolging rechtvaardigen. Somaliërs, die aannemelijk hebben gemaakt dat de ondervonden problemen te herleiden zijn tot daden van vervolging, zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, vanwege het behoren tot een specifieke etnische groep, kunnen in aanmerking komen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw. Zij dienen daarbij tevens aannemelijk te hebben gemaakt dat zij geen bescherming tegen de gestelde daden van vervolging konden krijgen. Voor de relatief onveilige gebieden geldt dat de lokale autoriteiten in beginsel niet in staat zijn om bescherming aan de bevolking te bieden.

Het enkel behoren tot een specifieke clanfamilie of minderheid vormt echter geen reden betrokkene op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw, in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Reer Hamar/Benadiri

In brede zin wordt de term Reer Hamar gebruikt als synoniem voor Benadiri. Naast de Reer Hamar zelf (in enge zin), kunnen hier ook Reer Brava, Reer Merka en Ashraf onder vallen. Ashraf uit het binnenland worden ook onder de Reer Hamar (Benadiri) in brede zin geplaatst. Andere minderheden uit het zuiden van Somalië, zoals Bantu, Bajuni en Midgan, vallen niet onder de Reer Hamar (Benadiri) in brede zin.

Bij de beoordeling van asielaanvragen van Reer Hamar (in brede zin) is het volgende van belang. De positie van de Reer Hamar is zodanig dat een individueel lid van deze bevolkingsgroep reeds in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, aanhef en onder a, Vw, indien slechts in geringe mate blijkt van op de persoon gerichte daden van vervolging welke in verband gebracht kunnen worden met de etnische afkomst.

Het enkele feit dat iemand behoort tot de Reer Hamar is onvoldoende reden om tot statusverlening over te gaan. De term “in geringe mate” ziet op aantal en ernst van de gestelde gebeurtenissen, niet op de aard daarvan. De asielzoeker zal de aard van de vervolgingsgronden op de gebruikelijke wijze aannemelijk moeten maken. Hierbij staat het criterium centraal dat de gebeurtenissen die betrokkene heeft ondervonden of vreest verband houden met zijn persoon én met zijn etnische afkomst.

4.2 Personen die zich geprofileerd hebben als politiek tegenstander

In het dagelijks leven wordt de vrijheid van vereniging en vergadering in het algemeen weinig in de weg gelegd in geheel Somalië. In Somaliland kan publiekelijk oppositie worden gevoerd. Politieke demonstraties zijn evenwel verboden. In Puntland is de ruimte voor oppositie kleiner, aangezien politieke partijen niet zijn toegestaan.

Een enkele kortdurende detentie als gevolg van politieke activiteiten is in beginsel onvoldoende om de betrokkene op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw, in aanmerking te laten komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Om op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw, voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in aanmerking te komen, dient de betrokkene aannemelijk te maken dat de problemen die hij van de zijde van de de facto autoriteiten heeft ondervonden vanwege zijn politieke activiteiten, te herleiden zijn tot daden van vervolging zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag.

4.3 Journalisten

In Somalië wordt de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting over het algemeen gerespecteerd. Er hebben zich in alle delen van het land evenwel incidenten voorgedaan van hinder, arrestatie en detentie van journalisten.

Een enkele kortdurende detentie is in beginsel onvoldoende om de betrokkene op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw, in aanmerking te laten komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Om op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw, voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in aanmerking te komen, dient de betrokkene aannemelijk te maken dat de problemen die hij van de zijde van de de facto autoriteiten heeft ondervonden vanwege zijn werkzaamheden als journalist, te herleiden zijn tot daden van vervolging zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag.

4.4 Vrouwen

4.4.1 Algemeen

Het normale beleid, zoals weergegeven in C1/3.3.2, C1/4.2.11 en C1/4.3, is van toepassing.

Voor vrouwen geldt in algemene zin hetzelfde als hierboven is beschreven voor clanfamilies en minderheden. Er zijn geen aanwijzingen dat vrouwen in Somalië enkel worden vervolgd vanwege hun geslacht, hetgeen derhalve geen reden vormt om vrouwen om die reden op grond van artikel 29, eerste lid onder a of b, Vw, in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

4.4.2 Vrouwenbesnijdenis

Genitale verminking bij meisjes in Somalië komt veelvuldig voor (naar schatting 98% van de vrouwelijke bevolking wordt op enigerlei wijze besneden). De leeftijd waarop meisjes worden besneden, ligt in het algemeen tussen de vijf en dertien jaar. In de steden worden meisjes op jongere leeftijd (doorgaans vijf tot negen jaar) besneden dan op het platteland, waar de leeftijd kan oplopen tot dertien jaar. Het is niet uitgesloten dat op het platteland meisjes tot zestien jaar worden besneden.

Indien een Somalisch meisje nog niet is besneden, kan bij terugkeer naar Somalië sprake zijn van een reëel risico als bedoeld in artikel 3 EVRM. Dit kan ook gelden voor in Nederland geboren meisjes, die bij terugkeer naar Somalië bedreigd worden met genitale verminking. In dergelijke gevallen kan op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw, een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd worden verleend. De ouder, die genitale verminking van zijn dochter vreest, kan eveneens in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.

Er is sprake van druk vanuit de familie om aan de traditie van genitale verminking te voldoen. Aangezien deze traditie zo diepgeworteld is in de Somalische cultuur, en vrouwenbesnijdenis in Somalië zo wijdverbreid wordt toegepast, zullen ouders de sociale druk over het algemeen niet kunnen weerstaan om hun dochter te laten besnijden. Dit betekent dat er voor nog niet besneden meisjes tot zestien jaar in Somalië in beginsel een risico bestaat op genitale verminking. In Somalië zijn verder geen autoriteiten aanwezig die bescherming kunnen bieden tegen een dreigende genitale verminking. Bovendien wordt er in beginsel geen vestigingsalternatief in Somalië aanwezig geacht om zich te onttrekken aan genitale verminking.

5 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/4.2 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Somalië geen bijzonderheden.

6 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Somalië komen behoudens contra-indicaties op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw, in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel (zie C1/4.5.5), tenzij zij naar plaatselijke maatstaven gemeten onder redelijke omstandigheden minimaal zes maanden hebben verbleven in Puntland (met uitzondering van Noord-Galkayo) of Somaliland, vanaf het moment dat zich aldaar ontheemdennederzettingen bevinden. In dat geval is er sprake van een verblijfsalternatief.

De reden van deze inperking van het verblijfsalternatief is dat de ABRvS in haar uitspraken van 4 mei 2006 (nummers 200510270/1 en 200510255/1) heeft geoordeeld dat het slechts redelijk is om aan een Somalische vreemdeling het verblijfsalternatief tegen te werpen, vanaf het moment dat zich aldaar ontheemdenkampen bevinden.

Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa blijkt dat de eerste ontheemdennederzettingen in Puntland dateren uit eind 1990 en in Somaliland uit 1997. Dit betekent dat Somalische asielzoekers die in de periode vanaf 1991 naar plaatselijke maatstaven gemeten onder redelijke omstandigheden ten minste zes maanden in Puntland (met uitzondering van Noord-Galkayo) hebben verbleven, niet in aanmerking komen voor categoriale bescherming. Hetzelfde geldt voor Somalische asielzoekers die in de periode vanaf 1997 naar plaatselijke maatstaven gemeten onder redelijke omstandigheden ten minste zes maanden in Somaliland hebben verbleven. Voor hen bestaat een verblijfsalternatief in Puntland respectievelijk Somaliland.

Somalische asielzoekers die enkel in de periode voorafgaand aan de komst van ontheemdennederzettingen in Puntland of Somaliland aldaar hebben verbleven, dan wel die enkel in ontheemdennederzettingen hebben verbleven, komen wel in aanmerking voor categoriale bescherming. Aan deze asielzoekers wordt niet een verblijfsalternatief tegengeworpen in Puntland of Somaliland.

Somalische asielzoekers die afkomstig zijn van de eilanden voor de kust van Zuid-Somalië en voor wie geen verblijfsalternatief bestaat zoals hierboven omschreven , komen eveneens in aanmerking komen voor categoriale bescherming. De eilanden voor de kust van Zuid-Somalië worden in het ambtsbericht van de Minister van BuZa weliswaar tot het relatief veilige deel van Somalië gerekend. Zij kunnen echter alleen via het door de Minister van BuZa als relatief onveilig aangemerkte gebied worden bereikt.

Voor het overige wordt verwezen naar C1/4.5.

7 Verdere beleidsconclusies en aandachtspunten

7.1 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/3.3.3 is van toepassing.

Ten aanzien van Somalië wordt aangenomen dat er in beginsel geen sprake is van een binnenlands vlucht- en/of vestigingsalternatief, tenzij:

– de betreffende vreemdeling naar plaatselijke maatstaven gemeten onder redelijke omstandigheden ten minste zes maanden in Puntland (met uitzondering van Noord-Galkayo) of Somaliland heeft verbleven, waarbij het verblijf in een ontheemdennederzetting en het verblijf in Puntland of Somaliland voorafgaand aan de komst van ontheemdennederzettingen aldaar niet wordt meegerekend; en

– ook overigens wordt voldaan aan de voorwaarden zoals weergegeven in C1/3.3.3.

7.2 Veilig land van herkomst

Somalië wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

7.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Somalië wordt niet beschouwd als een veilig derde land.

7.4 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het beleid zoals neergelegd in C1/5.13.3 is van toepassing. Voor wat betreft de procedure in 1F-zaken wordt verwezen naar C3/10.14. Voor de procedure omtrent getuigen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid wordt verwezen naar C3/10.15.

Leden van de volgende groepen hebben zich in Somalië mogelijk schuldig gemaakt aan schending van mensenrechten:

– Leger en veiligheidsdiensten Barre

– Strijdende facties/(clan)milities

– Uitvoerders vrouwenbesnijdenis

7.5 Legale uitreis

In beginsel kunnen personen uit Somalië vrij het land in- en uitreizen.

8 Ambtshalve toets

8.1 Opvangmogelijkheden amv’s

Ten aanzien van amv’s uit Somalië kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

8.2 Driejarenbeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/9, is van toepassing.

9 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Somalië is geen besluit genomen in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

10 Overgangsrecht

Het beleid zoals weergegeven in het gelijknamige hoofdstuk van 27 juni 2005 komt te vervallen met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze versie van het hoofdstuk.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Den Haag, 26 september 2006.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze:
de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting bij Wijziging 2006/32

Het hoofdstuk “Het asielbeleid ten aanzien van Somalië” is gewijzigd naar aanleiding van een ambtsbericht van de Minister van BuZa van juli 2006 en uitspraken van 4 mei 2006 van de ABRvS (nummers 200510270/1 en 200510255/1).

Dit ambtsbericht en deze uitspraken hebben beleidsconsequenties, die zijn beschreven in dit hoofdstuk, paragraaf 6 en paragraaf 7.1.

Uit het ambtsbericht blijkt dat de situatie in de provincies Sool en Sanaag zodanig is verbeterd dat de Minister van BuZa ze weer tot het relatief veilige deel rekent. Gegeven deze situatie is besloten het categoriaal beschermingsbeleid voor personen afkomstig uit de provincies Sool en Sanaag te beëindigen. Personen voor wie geen verblijfsalternatief bestaat in Puntland of Somaliland (waaronder ook Sool en Sanaag), zoals omschreven in paragraaf 6 van dit hoofdstuk, komen op grond van het huidige beleid evenwel in aanmerking voor categoriale bescherming.

Daarnaast rekent de Minister van BuZa de gehele stad Galkayo thans tot het relatief onveilige gebied. Het noordelijke deel van de stad Galkayo behoort tot Puntland. In Punland kan Noord-Galkayo derhalve niet meer worden aangemerkt als verblijfsalternatief. In lijn hiermee is ook de paragraaf over het vlucht- en/of vestigingsalternatief aangepast.

Het betreft hier een beleidswijziging.

In de uitspraken oordeelt de ABRvS dat het slechts redelijk is om aan een Somalische vreemdeling het verblijfsalternatief tegen te werpen vanaf het moment dat zich aldaar ontheemdenkampen bevinden. In het ambtsbericht is door de Minister van BuZa aangegeven dat de eerste ontheemdennederzettingen in Puntland dateren uit eind 1990 en de eerste ontheemdennederzettingen in Somaliland dateren uit 1997. Op grond van deze informatie kan aan een Somalische vreemdeling enkel een verblijfsalternatief worden tegengeworpen indien hij vanaf 1991 ten minste zes maanden naar plaatselijke maatstaven gemeten onder redelijke omstandigheden in Puntland heeft verbleven en/of indien hij vanaf 1997 ten minste zes maanden naar plaatselijke maatstaven gemeten onder redelijke omstandigheden in Somaliland heeft verbleven. In lijn hiermee is ook de paragraaf over het vlucht- en/of vestigingsalternatief aangepast

Het betreft hier een nadere invulling van het beleid.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze:

de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven