Regeling EG-verklaring rechterlijke beroepen

Regeling van de Minister van Justitie van 30 september 2006, nr. 5441361, houdende regels betreffende de aanvraag en de proeve van bekwaamheid voor het verkrijgen van een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s voor rechterlijke beroepen (Regeling EG-verklaring rechterlijke beroepen)

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 11 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: Minister van Justitie;

b. wet: Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s;

c. proeve van bekwaamheid: proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 10, derde lid, van de wet;

d. rechterlijk beroep:

1°. rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, werkzaam bij de Hoge Raad, een gerechtshof of een rechtbank;

2°. rechterlijk ambtenaar, werkzaam bij het parket bij de Hoge Raad;

3°. rechterlijk ambtenaar, werkzaam bij het openbaar ministerie;

4°. lid met rechtspraak belast, werkzaam bij de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven;

5°. gerechtsauditeur bij een van de bovengenoemde gerechten;

6°. lid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wet op de Raad van State;

7°. griffier of substituut-griffier van de Hoge Raad;

8°. rechterlijk ambtenaar in opleiding.

Artikel 2

1. Een aanvraag tot het verkrijgen van een EG-verklaring voor een rechterlijk beroep wordt ingediend bij de Minister. De aanvraag bevat een aanduiding van het rechterlijk beroep waarvoor de EG-verklaring wordt aangevraagd.

2. De aanvrager legt ten minste de volgende bescheiden over:

a. het origineel of een gewaarmerkte kopie van de bewijsstukken met betrekking tot de door de aanvrager in de andere Lid-Staat of een derde land met goed gevolg afgesloten opleiding in het recht;

b. het origineel of een gewaarmerkte kopie van de lijst van vakken, afgegeven door de instelling waar de opleiding, bedoeld in onderdeel a, is gevolgd, alsmede, indien deze is verstrekt, een cijferlijst van de vakken waarin de aanvrager tijdens deze opleiding examen heeft afgelegd;

c. bewijsstukken met betrekking tot de eventueel door de aanvrager verworven beroepservaring;

d. eventuele bescheiden met betrekking tot het in de andere Lid-Staat als gelijkwaardig erkend zijn of aangemerkt zijn van de door de aanvrager gevolgde opleiding, bedoeld in onderdeel a, met een hoger-onderwijsopleiding in het recht;

e. een uittreksel uit het bevolkingsregister waaruit de Nederlandse nationaliteit van de aanvrager blijkt.

3. Desgevraagd verschaft de aanvrager de Minister nadere informatie naar aanleiding van de door de aanvrager overgelegde bescheiden.

Artikel 3

1. De Minister geeft in de beschikking tot het stellen van het met goed gevolg afleggen van een proeve van bekwaamheid als aanvullend vereiste voor het verkrijgen van een EG-verklaring voor een rechterlijk beroep, aan op welke rechtsgebieden deze proeve van bekwaamheid betrekking heeft.

2. In de beschikking, bedoeld in het eerste lid, bepaalt de Minister binnen welke termijn de proeve van bekwaamheid moet worden afgelegd. Bovendien vermeldt de Minister in deze beschikking waar en op welke wijze de proeve van bekwaamheid wordt afgelegd.

Artikel 4

1. De proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 3, bestaat uit het afleggen van een examen in de Nederlandse taal aan een universiteit of de Open Universiteit, waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, met betrekking tot de kennis van en het inzicht in een of meer van de volgende rechtsgebieden:

a. burgerlijk recht, met inbegrip van burgerlijk procesrecht;

b. strafrecht, met inbegrip van strafprocesrecht;

c. bestuursrecht, met inbegrip van bestuursprocesrecht;

d. staatsrecht;

e. belastingrecht.

2. Na het afleggen van de proeve van bekwaamheid deelt de universiteit of de Open Universiteit, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk binnen vier weken mede aan degene die de proeve van bekwaamheid heeft afgelegd of hij de proeve al dan niet met goed gevolg heeft afgelegd.

Artikel 5

Een EG-verklaring bevat ten minste een aanduiding van het rechterlijk beroep waarvoor de EG-verklaring wordt afgegeven.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling EG-verklaring rechterlijke beroepen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant geplaatst worden.

De Minister van Justitie, E.M.H. Hirsch Ballin.

Toelichting

Algemeen

Op 21 december 1988 is door de Raad van de Europese Unie een richtlijn (nr. 89/48/EEG) vastgesteld betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PbEG 1989 L 19). Met de richtlijn wordt beoogd EG-onderdanen de mogelijkheid te geven een beroepsactiviteit uit te oefenen in een andere Lid-Staat van de Europese Unie dan waar zij zich de beroepskennis hebben eigen gemaakt. Implementatie van deze richtlijn heeft in Nederland, voorzover in casu van belang, plaatsgevonden door de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s (Stb. 1994, 29). In deze wet wordt geregeld dat onderdanen van andere Lid-Staten, die in Nederland willen worden toegelaten tot een zogeheten gereglementeerd beroep, een EG-verklaring kunnen aanvragen, waarmee wordt voldaan aan de voor die toelating gestelde opleidingsvereisten. Artikel 11 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s bepaalt dat de Minister die het aangaat per beroep regels geeft over de aanvraag tot het verkrijgen van een EG-verklaring en de proeve van bekwaamheid. Onder een proeve van bekwaamheid wordt verstaan een toets inzake de beroepskennis van de aanvrager met betrekking tot vakgebieden die niet worden bestreken door de door aanvrager gevolgde opleiding en die wezenlijk zijn voor de uitoefening van het beroep in Nederland, teneinde te kunnen beoordelen of aanvrager voldoende bekwaamheid bezit om het desbetreffende beroep uit te oefenen. Deze ministeriële regeling bevat de regels over de aanvraag tot het verkrijgen van een EG-verklaring voor een rechterlijk beroep en het in dat verband afleggen van een proeve van bekwaamheid.

Overigens is er een nieuwe richtlijn (Richtlijn L 255/22) betreffende de erkenning van beroepskwalificaties vastgesteld en deze richtlijn moet op 20 oktober 2007 zijn geïmplementeerd. Tot nu toe zijn er geen aanvragen voor een EG-verklaring voor een rechterlijk beroep ingediend, maar er zijn aanwijzingen dat dit in de nabije toekomst wel zal geschieden. Met name hierom is er reden om nu nog met betrekking tot de rechterlijke beroepen de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 11 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s tot stand te brengen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat enkele definities. In onderdeel d wordt een definitie gegeven van het begrip rechterlijk beroep. In al deze gevallen is sprake van gereglementeerde beroepen. De rechterlijke beroepen waarvoor een EG-verklaring moet worden aangevraagd, zijn: rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, werkzaam bij de Hoge Raad, een gerechtshof of een rechtbank; rechterlijk ambtenaar, werkzaam bij het parket bij de Hoge Raad; rechterlijk ambtenaar, werkzaam bij het openbaar ministerie; lid met rechtspraak belast, werkzaam bij de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven; gerechtsauditeur bij een van de bovengenoemde gerechten; lid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; griffier of substituut-griffier van de Hoge Raad en rechterlijk ambtenaar in opleiding. Mede omdat de opleidingsvereisten per rechterlijk beroep verschillen is bij de opsomming van rechterlijke beroepen een onderverdeling gemaakt.

Artikel 2

Dit artikel behelst een aanvulling op artikel 4:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het eerste lid wordt bepaald dat de aanvraag tot het verkrijgen van een EG-verklaring een aanduiding van een rechterlijk beroep waarvoor de EG-verklaring wordt aangevraagd dient te bevatten. De aanduiding hiervan is onder meer van belang omdat de opleidingsvereisten die voor de toelating tot een rechterlijk beroep worden gesteld niet telkens dezelfde zijn.

Het tweede lid bepaalt welke bescheiden bij de aanvraag moeten worden gevoegd. Deze bewijsstukken dienen ten eerste om vast te stellen of de aanvrager beschikt over een diploma als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s. Ten tweede dienen deze bescheiden om vast te kunnen stellen of er wezenlijke verschillen bestaan tussen de rechtsgebieden waarop de opleiding in het recht die de aanvrager heeft gevolgd betrekking heeft en die welke worden bestreken door de in Nederland voor de toelating tot het beroep vereiste opleiding. Ten derde dienen de bescheiden ertoe te kunnen bepalen wat de eventuele beroepservaring van de aanvrager is.

Aangezien de eis van Nederlanderschap een van de vereisten is voor de toelating tot een rechterlijk beroep is in het tweede lid van dit artikel ook opgenomen dat een uittreksel uit het bevolkingsregister, waaruit de Nederlandse nationaliteit van de aanvrager blijkt, dient te worden overgelegd.

Van de bescheiden die de aanvrager bij zijn verzoek heeft gevoegd en die niet zijn gesteld in de Nederlandse taal, kan door de Minister op grond van artikel 4:5, tweede lid, van de Awb om vertalingen worden gevraagd.

Aangezien het verlenen van een EG-verklaring een zorgvuldige beoordeling vereist, kan de Minister, op basis van het derde lid, nog nadere informatie bij de aanvrager inwinnen naar aanleiding van de door de aanvrager overgelegde bescheiden.

Artikel 3

Ingevolge artikel 8, derde lid, van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s strekt de beschikking van de Minister op een aanvraag tot het verkrijgen van een EG-verklaring voor een rechterlijk beroep tot toewijzing, afwijzing of het stellen van aanvullende vereisten. Dit artikel bevat enkele nadere regels met betrekking tot de beschikking waarin het afleggen van een proeve van bekwaamheid als aanvullend vereiste wordt gesteld. In het eerste lid wordt bepaald dat in een dergelijke beschikking van de Minister wordt aangegeven op welke rechtsgebieden de proeve van bekwaamheid betrekking heeft.

Daarnaast wordt ingevolge het tweede lid in de beschikking vermeld binnen welke termijn, op welke wijze en waar de proeve van bekwaamheid dient te worden afgelegd.

Artikel 4

In het eerste lid zijn de rechtsgebieden opgesomd waarvoor kan gelden dat de kennis hiervan in het kader van de proeve van bekwaamheid wordt getoetst. Met deze opsomming wordt aangesloten bij de nadere opleidingsvereisten voor benoeming in een rechterlijk beroep (Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren en Besluit beroepsvereisten Raad van State).

In het tweede lid is vastgelegd dat de universiteit of de Open Universiteit, waar de proeve van bekwaamheid is afgelegd, binnen vier weken na het afleggen daarvan schriftelijk mededeling doet over het resultaat ervan.

Artikel 5

De EG-verklaring bevat in ieder geval een aanduiding van het specifieke rechterlijk beroep waarvoor deze verklaring is afgegeven.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin

Naar boven