Beleidsregel 06-01 inzake de betrouwbaarheidstoetsing van (kandidaat)(mede)beleidsbepalers van accountantsorganisaties

Beleidsregel van de Stichting Autoriteit Financiële Markten (hieronder te noemen: ‘de toezichthouder’) van 19 september 2006, voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van personen ingevolge de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) en het Besluit toezicht accountantsorganisaties (Bta), hieronder gezamenlijk dan wel ieder afzonderlijk te noemen: ‘de toezichtwet’

De Stichting Autoriteit Financiële Markten,

Gelet op onder meer de artikelen 15 Wta en 5, 6, 7 Bta;

Besluit als volgt:

Artikel 1

Omtrent de uitleg van wettelijke voorschriften

1. Onder betrouwbaarheid wordt voor de toepassing van de toezichtwet verstaan het zich onthouden van één of meer gedragingen die naar het oordeel van de toezichthouder in de weg staan aan het vervullen van de functie van (mede)beleidsbepaler.

2. Tot de in het eerste lid bedoelde gedragingen behoren in ieder geval gedragingen die blijk geven van het niet hebben van eigenschappen als waarheidslievendheid, verantwoordelijkheidszin, wetsgetrouwheid, openheid, oprechtheid, prudentie, punctualiteit, onkreukbaarheid, discretie en rechtschapenheid.

Artikel 2

Omtrent de vaststelling van de feiten

1. De beoordeling van de betrouwbaarheid geschiedt door op basis van voornemens, handelingen en antecedenten (hierna gezamenlijk te noemen: antecedenten) te toetsen of betrokkene blijk geeft of heeft gegeven van zodanige gedragingen dat daardoor naar het oordeel van de toezichthouder diens betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat.

2. De bij de beoordeling van de betrouwbaarheid in acht te nemen antecedenten zijn:

– strafrechtelijke antecedenten (bijlage A1 en bijlage A2);

– financiële antecedenten (bijlage B);

– toezichtantecedenten (bijlage C);

– fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten (bijlage D);

– overige antecedenten (bijlage E).

Bijlage A2 bevat een limitatieve opsomming van antecedenten; de overige bijlagen zijn niet limitatief.

3. Inzicht in de in het tweede lid genoemde antecedenten wordt verkregen door gebruik te maken van onder meer:

– de door de (kandidaat)(mede)beleidsbepaler ingevulde vragenlijst volgens het door de toezichthouder vastgestelde model;

– de mogelijkheid om bij de Landelijk Officier van Justitie gegevens uit politieregisters op te vragen;

– uitspraken van tuchtrechtelijke instanties;

– raadpleging van de database Vennoot ’98 van het Ministerie van Justitie;

– raadpleging van het Nederlands Faillissementen Register;

– raadpleging van de Belastingdienst;

– gegevens of inlichtingen verkregen van Nederlandse overheidsinstanties dan wel van Nederlandse van overheidswege aangewezen instanties die op enigerlei wijze belast zijn met het toezicht op accountantsorganisaties in Nederland of op natuurlijke personen en rechtspersonen die bij die organisaties werkzaam zijn;

– gegevens of inlichtingen verkregen van buitenlandse overheidsinstanties dan wel van buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die op enigerlei wijze belast zijn met het toezicht op accountantspraktijken in het buitenland of op natuurlijke personen en rechtspersonen die bij die accountantspraktijken werkzaam zijn;

– ambtsberichten van het Openbaar Ministerie;

– de accountantsregisters van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Registeraccountants (NIVRA) en de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NOvAA);

– referenties.

Artikel 3

Omtrent de afweging van belangen

1. De toezichthouder concludeert dat de betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat indien naar zijn oordeel uit de antecedenten van betrokkene blijkt dat deze één of meer van de in artikel 1 bedoelde gedragingen heeft vertoond.

2. De toezichthouder betrekt bij zijn oordeelsvorming

– in voorkomend geval het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging(en) en de overige omstandigheden van het geval;

– de belangen die de toezichtwet beoogt te beschermen; alsmede

– de overige belangen van de accountantsorganisatie en betrokkene.

3. Gelet op de aard en de ernst van de misdrijven genoemd in bijlage A2, worden de aan die misdrijven ten grondslag liggende gedragingen op voorhand geacht onverenigbaar te zijn met de belangen die de toezichtwet beoogt te beschermen. De toezichthouder stelt vast dat de betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat indien uit de antecedenten van betrokkene blijkt dat deze bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld ter zake van een misdrijf als vermeld in genoemde bijlage, tenzij sedert de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden acht jaren of meer zijn verstreken.

4. Indien een antecedent kan worden gekwalificeerd als een antecedent in de zin van zowel bijlage A1 als bijlage A2, dan geldt het bepaalde van artikel 3, derde lid, hiervoor.

Artikel 4

Toezichtmaatregelen

In het geval dat de toezichthouder heeft geconcludeerd dat de betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat en uit de toezichtwet zelf geen directe consequenties voortvloeien, kan de toezichthouder gebruik maken van de hem ingevolge de toezichtwet toekomende bevoegdheden (bijvoorbeeld het geven van een aanwijzing, het niet verlenen c.q. intrekken van een vergunning).

Artikel 5

Inwerkingtreding

De bekendmaking van deze beleidsregel geschiedt door publicatie in de Staatscourant. De beleidsregel treedt in werking op 1 oktober 2006.

Amsterdam, 19 september 2006.
De Voorzitter, A.W.H. Docters van Leeuwen, BestuurslidA.W. Kist.

Bijlage A1

Strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 2, tweede lid

1. Veroordelingen

Onder strafrechtelijke antecedenten worden in ieder geval de volgende verstaan:

Betrokkene is bij rechterlijke uitspraak veroordeeld ter zake van (poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokken van – mislukte uitlokking, art. 46a WvSr. daaronder begrepen –, medeplegen van en/of medeplichtigheid aan) één of meer van de hieronder opgesomde strafbare feiten uit:

• Wetboek van Strafrecht (tweede Boek), tussen haakjes worden genoemd de artikelen:

– Openbare orde en vernieling

openbare orde en discriminatie (131–151a), openbaar gezag (177–207a), gemeengevaarlijke misdrijven (157–175), vernieling (350–354)

– Geweldsmisdrijven

tegen het leven (287–294), mishandeling (300–306), bedreiging met geweld of misdrijf (285), dood en lichamelijk letsel door schuld (307–309), misdrijven tegen de zeden (242, 246, 243–245, 247–250, 250 ter), diefstal met geweld (312), afpersing (317)

– Vermogens- en overige misdrijven

eenvoudige diefstal (310), diefstal onder verzwarende omstandigheden (311), verduistering (321–323), muntmisdrijven (208–215), andere valsheidsdelicten dan muntmisdrijven (216–235), opzettelijk verstrekken van onware gegevens (227a), opzettelijk schenden van de verplichting gegevens te verstrekken (227b), bedrog (326–337), benadeling van schuldeisers of rechthebbenden (340–348), heling en schuldheling (416–417 bis), witwassen (420 bis–420 quinquies)

– Ambtsmisdrijven (355–380).

• Wetboek van Strafrecht (derde Boek):

Valse naam, academische titel etc. (435), indruk wekken van officieel gesteund of erkend optreden (435b), onbevoegd uitoefenen makelaardij (436a), eigenmachtig handelen tijdens surséance (442), verstrekken van onware gegevens (447c), schenden van de verplichting gegevens te verstrekken (447d).

• Algemene wet inzake de rijksbelastingen:

Overtreding fiscale wetgeving (68 en 69).

• Opiumwet:

– Met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren etc., aanwezig hebben van harddrugs (2, eerste lid)

– Voorbereidingshandelingen m.b.t. bereiden, verkopen, afleveren etc. en smokkel harddrugs (10a, eerste lid), met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren etc., aanwezig hebben en vervaardigen softdrugs (3, eerste lid).

• Wet op de economische delicten (WED):

Door de WED gesanctioneerde gedragingen, zoals met name verbodsbepalingen uit de financiële ordeningswetgeving, de Wet toezicht accountantsorganisaties, artikel 9 Wet melding ongebruikelijke transacties en artikel 2, eerste, tweede en zesde lid, 5, 6, 7, 8 Wet identificatie bij dienstverlening 1993 (Wid).

• Wet wapens en munitie:

– Zonder erkenning wapen of munitie vervaardigen etc. (9, eerste lid), vervaardigen, voorhanden hebben etc. bepaalde wapens (13, eerste lid)

– Zonder consent bepaalde wapens of munitie doen binnenkomen of uitgaan etc. (14, eerste lid)

– Zonder vergunning/verlof vervoeren bepaalde wapens of munitie (22, eerste lid)

– Verboden voorhanden hebben van bepaalde wapens of munitie (26, eerste lid)

– Verboden overdragen van bepaalde wapens of munitie (31, eerste lid).

• Wegenverkeerswet 1994:

– Dood of letsel door schuld (6), doorrijden na ongeval (7), rijden onder invloed (8), motorvoertuig besturen na ontzegging (9), joyriding (11)

– Medewerking weigeren aan onderzoek (163).

Onder veroordelingen wordt ook verstaan veroordelingen in het buitenland wegens overtreding van een of meer aldaar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hierboven genoemde.

2. Transacties met het Openbaar Ministerie

Betrokkene heeft een vrijwillige betaling als bedoeld in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht gedaan ter zake van een of meer van de hiervoor onder 1 genoemde strafbare feiten.

Onder transacties wordt ook verstaan transacties in het buitenland met de terzake bevoegde autoriteiten ter zake van overtreding van een of meer aldaar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hiervoor genoemde.

3. (Voorwaardelijk) sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging

Betrokkene wordt ter zake van een of meer van de hiervoor onder 1 genoemde strafbare feiten niet (verder) vervolgd, dan wel vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging.

Onder (voorwaardelijk) sepot, niet verdere vervolging, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging wordt ook verstaan soortgelijke uitspraken en maatregelen in het buitenland ter zake van overtreding van een of meer aldaar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hiervoor genoemde.

4. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die redelijkerwijs voor de toezichthouder van belang kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld blijkend uit door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren opgemaakte processen-verbaal of rapporten die erop wijzen dat betrokkene betrokken is (geweest) bij een of meer van de onder 1 genoemde strafbare feiten. Onder processen-verbaal of rapporten wordt ook verstaan soortgelijke documenten met gelijke bewijskracht, opgemaakt door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren in het buitenland.

Bijlage A2

Strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 2, tweede lid en artikel 3, derde lid

Veroordelingen

Betrokkene is bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak veroordeeld ter zake van (poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokken van – mislukte uitlokking, art. 46a WvSr. daaronder begrepen –, medeplegen van en/of medeplichtigheid aan) één of meer van de hieronder opgesomde strafbare feiten:

– het in of vanuit Nederland, beschikkende over voorwetenschap, verrichten of bewerkstelligen van transacties in bepaalde effecten (artikel 46 Wte);

– het doorgeven van voorwetenschap als bedoeld in artikel 46 Wte of de nadrukkelijke aanbeveling bepaalde transacties te doen zonder daarbij de voorwetenschap door te geven (artikel 46a Wte);

– diefstal onder verzwarende omstandigheden (311, 312 WvSr.), verduistering (321–323 WvSr.), valsheid in geschrifte (225 WvSr.), opzettelijk verstrekken van onware gegevens (227a WvSr.), opzettelijk schenden van de verplichting gegevens te verstrekken (227b WvSr.), benadeling van schuldeisers of rechthebbenden (340–348 WvSr.);

– opzetheling (416 WvSr.);

– witwassen (420 bis–420 ter WvSr.);

– overtredingen uit de financiële ordeningswetgeving, als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 2 jo. 6 van de Wet op de economische delicten en waarvoor betrokkene is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en/of een geldboete van ten minste de vierde categorie.

Onder veroordelingen wordt ook verstaan veroordelingen in het buitenland wegens overtreding van een of meer aldaar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hierboven genoemde.

Bijlage B

Financiële antecedenten als bedoeld in artikel 2, tweede lid

Privé

Onder privé financiële antecedenten, van belang voor de beoordeling van de daaraan ten grondslag liggende gedraging(en), worden in ieder geval de volgende verstaan:

– betrokkene heeft belangrijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische, invorderings- of incassoprocedures geleid;

– surséance van betaling, faillissement, schuldsanering of schuldeisersakkoord ten aanzien van betrokkene is aangevraagd, uitgesproken en/of opgeheven;

– betrokkene is thans in Nederland of elders verwikkeld in één of meer juridische procedures naar aanleiding van financiële problemen, dan wel verwacht daarin betrokken te raken;

– de particuliere financiële verplichtingen staan naar algemene maatstaven niet in een gezonde verhouding tot de inkomsten en/of vermogen.

Zakelijk

Onder zakelijke financiële antecedenten, van belang voor de beoordeling van de daaraan ten grondslag liggende gedraging(en), worden in ieder geval de volgende verstaan:

– de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt/bekleedde als bestuurder of commissaris, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent/uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is/was voor het beleid, heeft belangrijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische procedures in Nederland of elders geleid;

– met betrekking tot de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt/bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent/uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is/was voor het beleid, is surséance van betaling of faillissement aangevraagd of uitgesproken;

– betrokkene is veroordeeld tot het betalen van niet voldane schulden wegens aansprakelijkheid voor het faillissement van een vennootschap of rechtspersoon op grond van de toepasselijke bepalingen van Boek 2 Burgerlijk Wetboek (artikelen 50a, 138, 149, 248, 259, 300a) of soortgelijke bepalingen elders.

Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden aangaande betrokkene die wijzen op betrokkenheid bij één of meer gedragingen, voor zover die redelijkerwijs voor de toezichthouder van belang kunnen zijn.

Bijlage C

Toezichtantecedenten als bedoeld in artikel 2, tweede lid

Onder toezichtantecedenten, van belang voor de beoordeling van de daaraan ten grondslag liggende gedraging(en), worden in ieder geval de volgende verstaan:

– het onjuist en/of onvolledig invullen van een vragenformulier vastgesteld door, dan wel anderszins verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens aan een van overheidswege (in Nederland of elders) met het toezicht op enig gebied van de financiële markten of accountantsorganisaties belaste toezichthouder;

– betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt/bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent/uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is/was voor het beleid, is een toelating, vergunning of ontheffing geweigerd door een van overheidswege (in Nederland of elders) met het toezicht op enig gebied van de financiële markten of accountantsorganisaties belaste toezichthouder;

– aan betrokkene of aan een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt/bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent/uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is/was voor het beleid, is een verleende toelating, vergunning of ontheffing ingetrokken door een van overheidswege (in Nederland of elders) met het toezicht op enig gebied van de financiële markten of accountantsorganisaties belaste toezichthouder;

– betrokkene, of zijn huidige of één van zijn voormalige werkgevers of een vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt/bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent/uitoefende of anderszins (mede-)verantwoordelijk is/was voor het beleid, is in conflict geweest met een van overheidswege (in Nederland of elders) met het toezicht op enig gebied van de financiële markten of accountantsorganisaties belaste toezichthouder, en dit conflict heeft geleid tot enige maatregel jegens betrokkene dan wel jegens de vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt/bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent/uitoefende of anderszins verantwoordelijk is/was voor het beleid;

– aan betrokkene of aan een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt/bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent/uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is/was voor het beleid, een verklaring door de minister van Justitie ter zake van de oprichting van dan wel van de wijziging van de statuten van een vennootschap geweigerd op gronden genoemd in de artikelen 68, tweede lid, 179, tweede lid, 125, tweede lid, c.q. 235, tweede lid van Boek 2 Burgerlijk Wetboek

Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden aangaande betrokkene die wijzen op betrokkenheid bij één of meer gedragingen, voor zover die redelijkerwijs voor de toezichthouder van belang kunnen zijn.

Bijlage D

Fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 2, tweede lid

Privé

Onder privé fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten, van belang voor de beoordeling van de daaraan ten grondslag liggende gedraging(en), worden in ieder geval de volgende verstaan:

Betrokkene is een vergrijpboete opgelegd op basis van één of meer van de hieronder opgesomde strafbare feiten uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tussen haakjes worden genoemd de artikelen:

– opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (67d)

– het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (67e)

– het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (67f).

Zakelijk

Onder zakelijke fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten, van belang voor de beoordeling van de daaraan ten grondslag liggende gedraging(en), worden in ieder geval de volgende verstaan:

Aan de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt/bekleedde als bestuurder of commissaris, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent/uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is/was voor het beleid, is een vergrijpboete opgelegd op basis van één of meer van de hieronder opgesomde strafbare feiten uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tussen haakjes worden genoemd de artikelen:

– opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (67d)

– het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (67e)

– het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (67f).

Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden aangaande betrokkene die wijzen op betrokkenheid bij één of meer gedragingen in fiscaal bestuursrechtelijke zin, voor zover die redelijkerwijs voor de toezichthouder van belang kunnen zijn.

Bijlage E

Overige antecedenten als bedoeld in artikel 2, tweede lid

Onder overige antecedenten, van belang voor de beoordeling van de daaraan ten grondslag liggende gedraging(en), wordt in ieder geval de volgende verstaan:

– Betrokkene is onderworpen (geweest) in of buiten Nederland aan een procedure tot het treffen van tuchtrechtelijke-, disciplinaire- of andere vergelijkbare maatregelen (zoals doch niet uitsluitend, door of vanwege een organisatie van beroepsgenoten van betrokkene, bijvoorbeeld het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants, de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten, de Nederlandse Orde van Advocaten, het Actuarieel Genootschap) en deze procedure heeft tot maatregelen geleid;

– betrokkene is betrokken (geweest) bij enig conflict met zijn huidige dan wel een vorige werkgever aangaande de correcte vervulling van zijn functie of naleving van gedragsnormen in verband met die taakvervulling en dit conflict heeft geleid tot het opleggen van een arbeidsrechtelijke sanctie aan betrokkene (zoals bijvoorbeeld in de vorm van een waarschuwing, berisping, schorsing of ontslag).

Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden aangaande betrokkene, voor zover die redelijkerwijs voor de toezichthouder van belang kunnen zijn.

Toelichting

Het belang van de handhaving van de integriteit van accountantsorganisaties is groot en het maatschappelijk vertrouwen in deze organisaties is essentieel. Over de betrouwbaarheid van (mede)beleidsbepalers van accountantsorganisaties mag geen twijfel bestaan. Deze personen worden voordat zij die functies mogen vervullen, getoetst door de toezichthouder. Een eenmaal getoetste persoon dient blijvend te voldoen aan de wettelijk vereiste betrouwbaarheid. Tegen deze achtergrond heeft de toezichthouder besloten tot het opstellen van onderhavige beleidsregel met betrekking tot de beoordeling van de betrouwbaarheid.

Reikwijdte van de beleidsregel

In het kader van de uitoefening van haar wettelijke taken en bevoegdheden zoals neergelegd in de Wta en het Bta moet de toezichthouder zich een oordeel vormen over de vraag of de betrouwbaarheid van bepaalde personen al dan niet buiten twijfel staat. Afhankelijk van de betrokken bepaling betreft het hier (kandidaat)beleidsbepalers en (kandidaat)⁠medebeleidsbepalers, zoals bijvoorbeeld bestuurders, toezichthouders op het bestuur, andere personen die feitelijk invloed van betekenis kunnen uitoefenen op de dagelijkse leiding van een accountantsorganisatie en personen die meer dan vijftig procent van de stemrechten en/of het kapitaal houden in een accountantsorganisatie.

Systematiek van de beleidsregel

De systematiek van de beleidsregel is als volgt:

– Er wordt een uitleg gegeven van het begrip betrouwbaarheid, waarbij is aangesloten bij bestuursrechtelijke jurisprudentie. Onder ‘betrouwbaarheid’ verstaat de toezichthouder dat betrokkene geen gedragingen heeft vertoond die naar het oordeel van de toezichthouder in de weg staan aan het vervullen van zijn (toekomstige) functie als beleidsbepaler of medebeleidsbepaler. Onder gedragingen wordt begrepen zowel doen als nalaten (bijvoorbeeld ten opzichte van ondergeschikten of anderszins). Uit zowel een doen als een nalaten kan blijken dat betrokkene blijk geeft van zodanige eigenschappen dat daaruit naar het oordeel van de toezichthouder voortvloeit dat de betrouwbaarheid van betrokkene niet (meer) buiten twijfel staat. Met betrekking tot de in de bijlagen opgesomde antecedenten geldt dat het bestaan van een enkel antecedent niet op zichzelf maatgevend is voor het oordeel van de toezichthouder inzake de betrouwbaarheid. De toezichthouder zal zich een eigen oordeel vormen over een antecedent. Zo beoordeelt de toezichthouder niet slechts op grond van op de lijsten voorkomende antecedenten maar wordt het onderlinge verband van bepaalde gedragingen in ogenschouw genomen. Een antecedent dat op zich zelf genomen van weinig betekenis zou zijn kan voor de toezichthouder, in combinatie met andere factoren of gedragingen van de betrokkene, de ‘druppel die de emmer doet overlopen’ zijn en met zich brengen dat de toezichthouder tot het oordeel komt dat de betrouwbaarheid niet buiten twijfel staat. Dit betekent dat bijvoorbeeld een vrijspraak door de strafrechter of het uitblijven van een bepaalde strafrechtelijke reactie niet op voorhand betekent dat er geen twijfel zou kunnen bestaan over de betrouwbaarheid van betrokkene. Omgekeerd is het, in beginsel, eveneens mogelijk dat de toezichthouder, alle (toezichts-)belangen in acht nemend, tot de conclusie komt dat het bestaan van een antecedent, behoudens die genoemd in bijlage A2, niet leidt tot twijfel over de betrouwbaarheid van betrokkene.

Een aantal gedragingen beschouwt de toezichthouder echter als zo ernstig dat zij deze op voorhand kwalificeert als onverenigbaar met de belangen die de toezichtwet beoogt te beschermen. Deze gedragingen zijn opgenomen in bijlage A2, hetgeen meebrengt dat wanneer betrokkene onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf zoals opgesomd in bijlage A2, de toezichthouder vaststelt dat de betrouwbaarheid van betrokkene niet (meer) buiten twijfel staat.

Bijlage A2 bevat een limitatieve opsomming van antecedenten, de overige bijlagen zijn niet limitatief.

Indien een strafrechtelijk antecedent kan worden gekwalificeerd als een antecedent in de zin van bijlage A1 alsmede bijlage A2, in welk laatste geval er sprake is van een onherroepelijke veroordeling, dan geldt het bepaalde in artikel 3, derde lid, van de Beleidsregel.

– De beleidsregel geeft aan op welke wijze door de toezichthouder inzicht wordt verkregen in voornoemde antecedenten.

– Indien betrokkene gedragingen heeft vertoond die naar het oordeel van de toezichthouder in de weg staan aan het vervullen van de functie als beleidsbepaler of medebeleidsbepaler, concludeert de toezichthouder dat de betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat. Bij deze oordeelsvorming betrekt de toezichthouder (i) in voorkomend geval het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging(en) en de overige omstandigheden van het geval, (ii) de belangen die de toezichtwet beoogt te beschermen, alsmede (iii) de overige belangen van de accountantsorganisatie en betrokkene.

– De beleidsregel eindigt met een indicatie van eventuele toezichtmaatregelen die genomen kunnen worden indien zich de omstandigheid voordoet dat de betrouwbaarheid van een (kandidaat)(mede)beleidsbepaler naar het oordeel van de toezichthouder niet buiten twijfel staat.

– Ten aanzien van de antecedenten zoals genoemd in bijlage A2 heeft de toezichthouder, gegeven de verstrekkende consequenties die hieraan verbonden zijn (zie hiervoor artikel 3, derde lid), een begrenzing aangebracht en daarbij gekozen voor een termijn van 8 jaar.

De toezichthouder hanteert bedoelde begrenzing niet bij antecedenten als aangegeven in de bijlagen A1, B, C, D & E. De toezichthouder kan deze antecedenten echter, voor zover zij zich hebben voorgedaan voorafgaande aan een termijn van 8 jaar, minder zwaar wegen dan antecedenten die zich binnen die termijn hebben voorgedaan.

Naar boven