Wijziging Subsidieregeling emissieverminderende voorzieningen voor voertuigen met dieselmotor en Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving milieu-investeringen en milieu-investeringsaftrek 2006

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 27 september 2006, nr. KVI 2006307758, houdende wijziging van de Subsidieregeling emissieverminderende voorzieningen voor voertuigen met een dieselmotor in verband met het toevoegen van het Subsidieprogramma retrofit vrachtauto’s en toerbussen en het Subsidieprogramma ongebruikte vrachtauto’s en bussen (Toevoeging Subsidieprogramma retrofit vrachtauto’s en toerbussen en het Subsidieprogramma ongebruikte vrachtauto’s en bussen), alsmede een wijziging van de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving milieu-investeringen en milieu-investeringsaftrek 2006 (in verband met de toevoeging van het Subsidieprogramma ongebruikte vrachtauto’s en bussen)

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer en de artikelen 3.31 en 3.42a van de Wet inkomstenbelasting 2001;

Besluit:

Artikel I

De Subsidieregeling emissieverminderende voorzieningen voor voertuigen met een dieselmotor1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. emissieverminderende voorziening: technische voorziening voor een voertuig die de uitstoot van luchtvervuilende stoffen vermindert ten opzichte van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 verplicht gestelde emissiewaarden en die als voertuigonderdeel bij of krachtens die wet niet verplicht is gesteld;.

2. Onderdeel f komt te luiden:

f. voertuig: personenauto, bestelauto, vrachtauto, bus, mobiele machine, landbouw- of bosbouwtrekker of spoorvoertuig;.

3. Onderdeel g komt te luiden:

g. eerste kentekenhouder: de kentekenhouder van een motorrijtuig aan wie de eerste afgifte van een kentekenbewijs of een deel I B heeft plaatsgevonden, als bedoeld in artikel 25, derde lid, van het Kentekenreglement;.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, worden zeven begrippen en daarbij behorende omschrijvingen toegevoegd, luidende:

k. vrachtauto: voertuig, behorend tot voertuigcategorie N 2 of N 3 als bedoeld in bijlage II, deel A, bij richtlijn 70/156/EEG;

l. bus: voertuig, behorend tot voertuigcategorie M 2 of M 3 als bedoeld in bijlage II, deel A, bij richtlijn 70/156/EEG;

m. toerbus: bus die niet bestemd is om te worden ingezet voor openbaar vervoer als bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet personenvervoer 2000;

n. bus van klasse A of B: bus van klasse A of klasse B als bedoeld in artikel 1.1, onder n, van het Voertuigreglement;

o. Euro 5 dieselmotor: dieselmotor waarvan de uitstoot van uitlaatgassen zoals blijkt uit de aantekening ‘Luchtemissie Euro-5’ op het kentekenbewijs voldoet aan de grenswaarden in rij B2 van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I van richtlijn 2005/55/EG;

p. EEV-norm: emissiegrenswaarden in rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I van richtlijn 2005/55/EG;

q. richtlijn 2005/55/EG: richtlijn van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 september 2005 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (Pb EU 2005, L 275), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 2006/51/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 juni 2006 (Pb EU L 152).

B

In artikel 1.2 wordt na ‘met een dieselmotor te stimuleren’ de zinsnede ingevoegd: , alsmede door de aanschaf van ongebruikte voertuigen met een emissieverminderende voorziening te stimuleren.

C

Artikel 2.3, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef komt de zinsnede ‘die op naam van de kentekenhouder van het desbetreffende voertuig is gesteld’ te vervallen.

2. Onderdeel a vervalt.

3. De onderdelen b tot en met f worden geletterd tot a tot en met e.

D

Aan hoofdstuk 2 worden na paragraaf 2.1 twee paragrafen toegevoegd, luidende:

Paragraaf 2.2

Subsidieprogramma retrofit vrachtauto’s en toerbussen

Artikel 2.7

Voorwaarden voor subsidie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor de inbouw van een ongebruikte emissieverminderende voorziening die voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, in de volgende voertuigen met een dieselmotor, waarvoor een kenteken is afgegeven overeenkomstig artikel 36 of artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994:

a. een vrachtauto,

b. een toerbus, of

c. een bus van klasse A of B, ongeacht het gebruik waarvoor die bus is bestemd.

2. In afwijking van het eerste lid kan geen subsidie worden verstrekt voor een voertuig waarin op het tijdstip van de afgifte van het kenteken een emissieverminderende voorziening aanwezig is.

3. Subsidie als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend worden verstrekt aan een aanvrager die:

a. de voorziening heeft ingebouwd, en

b. de inbouw heeft gemeld aan de Dienst Wegverkeer door middel van een door die dienst daartoe geaccepteerd netwerk.

4. Het derde lid, onder b, is niet van toepassing op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.9, vierde lid.

Artikel 2.8

Emissiereductie-eisen

1. De inbouw van een ongebruikte emissieverminderende voorziening als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, heeft als resultaat dat:

a. de uitstoot van deeltjes door het desbetreffende voertuig voldoet aan een emissiegrenswaarde die ten minste 50% lager is dan de waarde die is gehanteerd bij de typegoedkeuring of de individuele goedkeuring voor toelating op de weg, bedoeld in artikel 22, respectievelijk 26, van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel ten minste 30% lager is dan die waarde indien het een voertuig betreft met een motor met een cilinderinhoud van minder dan 0,75 dm3 per cilinder en een nominaal toerental van meer dan 3000 toeren per minuut,

b. het desbetreffende voertuig duurzaam ten minste 30% minder deeltjes uitstoot dan in de uitvoering zonder inbouw van de voorziening,

c. het desbetreffende voertuig blijft voldoen aan de voor de toelating op de weg gehanteerde grenswaarden voor de uitstoot van gasvormige verontreinigende stoffen, en

d. het voertuig na de inbouw voldoet aan de veiligheidseisen gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 en de geluidsnormen gesteld bij of krachtens de Wet geluidhinder.

2. Een emissieverminderende voorziening voldoet in elk geval aan het eerste lid, indien deze ongebruikt is en voldoet aan de eisen die in bijlage II zijn opgenomen en zulks blijkt uit een beproeving overeenkomstig bijlage II.

3. Een emissieverminderende voorziening voldoet in elk geval aan de eisen van bijlage II, indien deze van een merk en type is waarvoor de Dienst Wegverkeer goedkeuring heeft verleend en geschikt is bevonden voor de toepassing van die voorziening op het merk en het type van de desbetreffende vrachtauto, toerbus of bus van klasse A of B.

Artikel 2.9

De aanvraag

1. Een aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend bij het agentschap, met gebruikmaking van een bij die organisatie verkrijgbaar formulier.

2. Een aanvraag tot subsidievaststelling kan worden ingediend voor de inbouw van één of meer emissieverminderende voorzieningen.

3. De aanvraag gaat vergezeld van een afschrift van de factuur van de inbouw van de emissieverminderende voorziening. Op de factuur is ten minste vermeld:

a. de datum van inbouw van de emissieverminderende voorziening;

b. het kenteken van het voertuig;

c. het merk en het type van het voertuig;

d. de aard van de emissieverminderende voorziening en indien een voorziening is toegepast waarvoor de Dienst Wegverkeer een goedkeuring heeft verleend, de merknaam, het type en het goedkeuringsnummer van de voorziening;

e. het bedrag van de factuur, waarbij het toepasselijk subsidiebedrag, bedoeld in artikel 2.10, in mindering is gebracht op het eindbedrag, inclusief BTW, van de factuur.

4. Indien een emissieverminderende voorziening is ingebouwd waarvoor de Dienst Wegverkeer geen goedkeuring heeft verleend, gaat de aanvraag vergezeld van bescheiden waarmee wordt aangetoond dat de ingebouwde voorziening voldoet aan artikel 2.8, eerste of tweede lid.

Artikel 2.10

Subsidiebedragen

1. De subsidie voor inbouw van een emissieverminderende voorziening in een voertuig als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, met een toegestane maximum massa van niet meer dan 5 ton bedraagt:

a. € 1000,– bij inbouw van een voorziening die voldoet aan de eisen van een deeltjesverminderingssysteem van klasse B als bedoeld in onderdeel 1 van bijlage II;

b. € 2.000,– bij inbouw van een voorziening die voldoet aan de eisen van een continu regenererend deeltjesverminderingssysteem van klasse A als bedoeld in onderdeel 1 van bijlage II;

c. € 2.500,– bij inbouw van een voorziening die voldoet aan de eisen van een periodiek regenererend deeltjesverminderingssysteem van klasse A als bedoeld in onderdeel 1 van bijlage II.

2. De subsidie voor inbouw van een emissieverminderende voorziening in een voertuig als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, met een toegestane maximum massa van meer dan 5 ton, bedraagt:

a. wanneer het voertuig een motorvermogen heeft van minder dan 150 KW:

1°. € 2.250,– bij inbouw van een voorziening die voldoet aan de eisen van een deeltjesverminderingssysteem van klasse B als bedoeld in onderdeel 1 van bijlage II,

2°. € 5.000,– bij inbouw van een voorziening die voldoet aan de eisen van een continu regenererend deeltjesverminderingssysteem van klasse A als bedoeld in onderdeel 1 van bijlage II,

3°. € 6.000,– bij inbouw van een voorziening die voldoet aan de eisen van een periodiek regenererend deeltjesverminderingssysteem van klasse A als bedoeld in onderdeel 1 van bijlage II;

b. wanneer het voertuig een motorvermogen heeft van 150 tot 225 KW:

1°. € 4.250,– bij inbouw van een voorziening die voldoet aan de eisen van een deeltjesverminderingssysteem van klasse B als bedoeld in onderdeel 1 van bijlage II,

2°. € 7.000,– bij inbouw van een voorziening die voldoet aan de eisen van een continu regenererend deeltjesverminderingssysteem van klasse A als bedoeld in onderdeel 1 van bijlage II,

3°. € 8.000,– bij inbouw van een voorziening die voldoet aan de eisen van een periodiek regenererend deeltjesverminderingssysteem van klasse A als bedoeld in onderdeel 1 van bijlage II;

c. wanneer het voertuig een motorvermogen heeft van 225 KW of meer:

1°. € 6.250,– bij inbouw van een voorziening die voldoet aan de eisen van een deeltjesverminderingssysteem van klasse B als bedoeld in onderdeel 1 van bijlage II,

2°. € 9.000,– bij inbouw van een voorziening die voldoet aan de eisen van een continu regenererend deeltjesverminderingssysteem van klasse A als bedoeld in onderdeel 1 van bijlage II,

3°. € 10.000,– bij inbouw van een voorziening die voldoet aan de eisen van een periodiek regenererend deeltjesverminderingssysteem van klasse A als bedoeld in onderdeel 1 van bijlage II.

3. Per voertuig als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, wordt slechts éénmaal subsidie verstrekt.

Artikel 2.11

Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt tot en met 31 december 2007: € 70.000.000,–.

Paragraaf 2.3

Subsidieprogramma ongebruikte vrachtauto’s en bussen

Artikel 2.12

Voorwaarden voor subsidie

1. Subsidie kan worden verstrekt aan de eerste kentekenhouder van een ongebruikte vrachtauto of bus die beschikt over:

a. een Euro 5 dieselmotor, of

b. een motor die voldoet aan de EEV-norm.

2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid kan worden verstrekt voor een voertuig waarvoor de investeringsverplichting is aangegaan op of na de dag van de inwerkingtreding van dit subsidieprogramma.

3. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstrekt indien mede ten behoeve van het desbetreffende voertuig of een onderdeel daarvan subsidie is verstrekt op grond van de Unieke kansen regeling.

Artikel 2.13

De aanvraag

1. Een aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend bij het agentschap, met gebruikmaking van een bij die organisatie verkrijgbaar formulier.

2. Een aanvraag tot subsidievaststelling kan worden ingediend voor één of meer vrachtauto’s of bussen.

3. Een aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend binnen drie maanden na de afgifte van het kentekenbewijs aan de eerste kentekenhouder, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid.

4. De aanvraag gaat vergezeld van een afschrift van:

a. een document waaruit blijkt op welke datum de investeringsverplichting voor het voertuig is aangegaan;

b. de aankoopfactuur van het voertuig;

c. het kentekenbewijs van het voertuig waarvoor subsidie wordt gevraagd.

Artikel 2.14

Subsidiebedrag

Het subsidiebedrag bedraagt:

a. € 2.500,– per vrachtauto of bus die beschikt over een Euro 5 dieselmotor;

b. € 5.000,– per vrachtauto of bus die beschikt over een motor die voldoet aan de EEV-norm.

Artikel 2.15

Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt tot en met 31 december 2007: € 30.000.000,–.

E

Artikel 3.2 komt als volgt te luiden:

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling emissieverminderende voorzieningen voor voertuigen.

F

Na bijlage I wordt een bijlage toegevoegd die is opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Artikel II

De Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving milieu-investeringen en milieu-investeringsaftrek 20062 wordt als volgt gewijzigd:

1. De omschrijving bij bedrijfsmiddel D 5078b in hoofdstuk 5 van de Milieulijst milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen 2006 komt te luiden:

D 5078b

aftopping: € 20.000

Bedrijfsauto met Euro 5 dieselmotor

bestemd voor: het vervoer van goederen door een bedrijfsauto,

– met een maximum toelaatbare massa van meer dan 3.500 kg,

– welke is voorzien van een dieselmotor waarvan de uitstoot van uitlaatgassen zoals blijkt uit de aantekening ‘Luchtemissie Euro-5’ op het kentekenbewijs voldoet aan de grenswaarden van rij B2 van de tabellen 1 en 2 van bijlage 1 van richtlijn 88/77/EEG van de Europese unie, zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2001/27/EG,

– waarvoor de investeringsverplichting is aangegaan voor 1 oktober 2006 en waarvan het kentekenbewijs is afgegeven na 31 december 2006, en

– bestaande uit: chassis en/of cabine (exclusief opbouw, inrichting en dergelijke).

De investering komt voor maximaal € 20.000 in aanmerking voor de milieu-investeringsaftrek.

2. De omschrijving bij bedrijfsmiddel D 5079b in hoofdstuk 5 van de Milieulijst milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen 2006 komt te luiden:

D 5079b

aftopping: € 20.000

Bus met Euro 5 dieselmotor

bestemd voor: het vervoer van ten minste 8 personen buiten de bestuurder, door een bus,

– met een maximum toelaatbare massa van meer dan 3.500 kg,

– welke is voorzien van een dieselmotor waarvan de uitstoot van uitlaatgassen zoals blijkt uit de aantekening ‘Luchtemissie Euro 5’ op het kentekenbewijs voldoet aan de grenswaarden van rij B2 van de tabellen 1 en 2 van bijlage 1 van richtlijn 88/77/EEG van de Europese unie, zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2001/27/EG,

– waarvoor de investeringsverplichting is aangegaan voor 1 oktober 2006 en waarvan het kentekenbewijs is afgegeven na 31 december 2006, en

– bestaande uit: voertuig inclusief cabine (opbouw, inrichting en dergelijke).

De investering komt voor maximaal € 20.000 in aanmerking voor de milieu-investeringsaftrek.

3. Het bedrijfsmiddel D 5082 Voertuig met milieuvriendelijk gemaakte motor (MGV of EEV) in hoofdstuk 5 van de Milieulijst milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen 2006 vervalt.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 27 september 2006.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Bijlage II, behorende bij artikel 2.8, tweede lid

Eisen aan retrofit deeltjesverminderingssystemen voor Euro 2 en Euro 3 motorvoertuigen die zijn toegelaten op basis van een goedkeuring volgens richtlijn 88/77/EEG respectievelijk richtlijn 2005/55/EG

1. Begripsomschrijvingen en afkortingen

Begripsomschrijvingen:

– Deeltjesverminderingssysteem: voorziening ter nabehandeling van het uitlaatgas ter vermindering van de uitstoot van deeltjes door mechanische of aërodynamische afvang, alsmede door diffusie- en/of traagheidseffecten;

– Deeltjesverminderingssysteem van klasse A: deeltjesverminderingssysteem dat een overeenkomstig de onderdelen 10 of 11 vastgesteld gravimetrische deeltjesafvangrendement van ten minste 90% bezit;

– Deeltjesverminderingssysteem van klasse B: deeltjesverminderingssysteem dat een overeenkomstig de onderdelen 10 of 11 vastgesteld gravimetrische deeltjesafvangrendement van ten minste 50% doch minder dan 90% bezit;

– Continu regenererend deeltjesverminderingssysteem: deeltjesverminderingssysteem waarbij een regeneratie niet wordt geïnitieerd door gewijzigde motorbesturingsparameters, aanvullende systemen of volledige belasting van de motor. De voortdurende regeneratie van deeltjesverminderingssysteem vindt onder bepaalde uitlaatgastemperatuurcondities continu vanzelf plaats, of ten minste eenmaal per testcyclus;

– Periodiek regenererend deeltjesverminderingssysteem: deeltjesverminderingssysteem waarbij een periodieke regeneratie zich maximaal iedere 100 uur motorbedrijf voltrekt;

– Beladingstoestand: constante deeltjesbeladingstoestand van het deeltjesverminderingssysteem in bepaalde rijsituaties zonder externe regeneratiemaatregelen;

– Afvangrendement: verhouding tussen de door het deeltjesverminderingssysteem afgevangen deeltjesmassa en de deeltjesmassa in de uitgangstoestand van het voertuig, gemeten in de ETC-testcyclus;

– Richtlijn 72/306/EEG: richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 augustus 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PbEG 1972, L 190);

– Richtlijn 88/77/EEG: richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emisie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (PB EG 1988, L36);

– Richtlijn 91/542/EEG: richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 oktober 1991 tot wijziging van richtlijn 88/77/EEG (PbEG 1991, L 295);

– Richtlijn 1999/96/EG: richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 december 1999 tot wijziging van richtlijn 88/77/EEG (PbEG 2000, L 44);

– Richtlijn 2001/27/EG: richtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 april 2001 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van richtlijn 88/77/EEG (PbEG 2001, L 107);

– Richtlijn 2005/55/EG: richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 september 2005 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (PbEG 2005, L 275);

– Richtlijn 98/70/EG: richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PbEG 1998, L 350), als gewijzigd bij richtlijn 2003/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 2003 tot wijziging van richtlijn 98/70/EEG (PbEG 2003, L76);

– ESC-testcyclus: testcyclus, bestaande uit 13 statische testfases, volgens aanhangsel 1 van bijlage III van richtlijn 2005/55/EG;

– ELR-testcyclus: testcyclus, bestaande uit een serie belastingstappen bij constant toerental, volgens aanhangsel 1 van bijlage III van richtlijn 2005/55/EG;

– ETC-testcyclus: testcyclus, bestaande uit transiënte stappen, volgens aanhangsel 2 van bijlage III van richtlijn 2005/55/EG;

– Euroklasse: de aanduidingen Euro 2 en Euro 3 waaruit blijkt aan welke fase van aanscherping van de eisen aan de luchtverontreiniging een voertuig of een in een voertuig gemonteerde motor voldoet;

– Euro 2: de aanduiding dat de motor van een voertuig voldoet aan de grenswaarden voor de emissie als vermeld in rij B van de tabel van punt 6.2.1. van bijlage I van richtlijn 88/77/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/542/EEG, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van richtlijn 2005/55/EG;

– Euro 3: de aanduiding dat een voertuig voldoet aan de grenswaarden voor de emissie als vermeld in rij A van tabel 1 van punt 6.2.1. van bijlage I van richtlijn 2005/55/EG.

Afkortingen:

η: afvangrendement

Mpi: gewogen totaalemissie (g/kWh) bij deeltjesverminderingssystemen van klasse A

Msi: tijdens meerdere cycli gemeten gemiddelde emissie zonder regeneratie

Mri: emissie tijdens de regeneratie

Ng: toestand na inbouw

VF: volume van het deeltjesverminderingssysteem

VH: slagvolume van de motor

PT: deeltjesemissie

Mgas: emissie van de gasvormige bestanddelen

DVS: deeltjesverminderingssysteem

UGR: uitlaatgasrecirculatie

2. Duurproef

1. Ter beoordeling van een DVS dient het, als bewijs voor de functionaliteit tijdens het latere bedrijf in de praktijk, aan een duurproef van ten minste 25 ETC-testcycli te worden onderworpen. De duurproef dient als bewijs voor zowel de functionaliteit als voor de stabiliteit daarvan. Daarnaast wordt door middel van de duurproef vastgesteld of het een continu of een periodiek regenererend DVS betreft.

2. Voorafgaand aan de duurproef wordt het DVS gepreconditioneerd door ten minste 2 uur belasting volgens fase 8 van de ESC-testcyclus, en vervolgens zodanig geconditioneerd door middel van het draaien van ETC-cycli dat een qua deeltjesemissie stabiele situatie ontstaat.

3. Vaststellen van de continu regeneratie

Het bewijs van een continu verlopend regeneratieproces geldt als geleverd wanneer gedurende een periode van ten minste 25 testcycli een daartoe geschikte parameter aan het DVS als constant beoordeeld kan worden. Als geschikte parameters kunnen de deeltjesemissie en de uitlaatgastegendruk beschouwd worden. Deze parameters gelden bij een variantie van maximaal 15% gedurende ten minste 25 testcycli als constant in de zin van dit voorschrift. De meting van de uitlaatgastegendruk vindt daarbij continu plaats, de meting van de deeltjesemissies ten minste iedere vijfde testcyclus.

De variantie wordt als volgt berekend:

stcrt-2006-190-p25-SC76969-1.gif

Waarbij:

stcrt-2006-190-p25-SC76969-2.gif

en

stcrt-2006-190-p25-SC76969-3.gif

4. Testcyclus

Als testcyclus op de motorproefstand voor de duurproef, de beoordeling van de deeltjesuitstoot en de vaststelling van het type regeneratie wordt de ETC-testcyclus toegepast. De meting van de invloed van het DVS op de gasvormige emissies vindt plaats in een ESC-testcyclus.

5. Beladingsproef voor klasse B systemen

Klasse B systemen worden aan een controle ter vaststelling aan het regeneratiegedrag onderworpen.

Deze controle vindt plaats door een systeembelading tot aan het bereiken van een constante uitlaatgastegendruk of gedurende een periode van maximaal 100 uur, de grensbelading. De uitlaatgasdruk geldt als constant indien na ten minste 50 uur binnen een periode van 30 minuten de uitlaatgastegendruk binnen een bereik van 5 mbar ligt.

De lastpunten tijdens de belading worden zo gekozen dat een maximale uitlaatgastemperatuur van 180°C aan de ingangszijde van het DVS niet wordt overschreden. De belading vindt bij voorkeur plaats bij een constant toerental van 50 tot 75% van het nominale toerental van de testmotor.

6. Thermische regeneratie test klasse B systemen

Na het bereiken van de maximale systeembelading onderscheidenlijk na maximaal 100 uur wordt een regeneratie ingeleid, bijvoorbeeld door het draaien van testfase 8 van de ESC-cyclus. Na afloop van de regeneratie volgen uitlaatgasmetingen in ten minste drie testcycli overeenkomstig onderdeel 4. Het rekenkundig gemiddelde van de daarbij gemeten uitlaatgaswaarden mag de voorafgaand aan de beladingsduurproef gemeten uitlaatgaswaarden voor de gasvormige emissies met niet meer dan 15% en voor de deeltjesemissie met niet meer dan 20% overschrijden.

7. Meting van de opaciteit van de uitlaatgassen

Het meten van de opaciteit van de uitlaatgassen vindt bij Euro 3 motoren plaats in een ELR- testcyclus volgens de voorschriften van de punten 3 en 6 van aanhangsel 1 van bijlage III van richtlijn 2005/55/EG. Voor Euro 2 motoren vindt de meting van de opaciteit plaats tijdens een vrije acceleratietest overeenkomstig richtlijn 72/306/EEG. In bijlage I is aangegeven wanneer de opaciteitsmeting wordt uitgevoerd.

8. Testbrandstof

De metingen ten behoeve van het testen van DVS worden uitgevoerd met brandstof van handelskwaliteit die aan de eisen van richtlijn 98/70/EEG voldoet, met een zwavelgehalte van ten hoogste 10 ppm.

9. Lengte uitlaatsysteem testopstelling

Voor de beproeving van een DVS op een motorproefstand dient het systeem op een afstand van ten minste 2 meter vanaf de uitgang van de turbolader aangebracht te worden. Indien wordt aangetoond dat bij de latere toepassing een kortere afstand geldt, kan de lengte van de leiding dienovereenkomstig worden beperkt. Isolatie e.d. van de leiding is slechts toelaatbaar indien die ook bij de latere montage op het voertuig wordt toegepast.

10. Beoordelingscriteria voor continu regenererende DVS

De uitvoering van de tests geschiedt overeenkomstig deze bijlage. De beoordeling van het systeem geldt als geslaagd indien aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan:

1. Het afvangrendement η dient:

– Bij systemen van klasse A ten minste 90% te bedragen

– Bij systemen van klasse B voor motoren met een slagvolume van minder dan 0,75 dm3 per cilinder en een nominaal toerental van meer dan 3000 min-1 ten minste 30%, in alle andere gevallen ten minste 50% te bedragen.

2. De gereglementeerde gasvormige verontreinigende stoffen dienen zowel voor als na de retrofit aan de grenswaarden te voldoen die golden voor de oorspronkelijke goedgekeurde Euroklasse.

3. De volgens aanhangsel 1 van bijlage III van richtlijn 2005/55/EG vastgestelde opaciteit mag bij Euro 3 motoren zowel in de uitgangstoestand als in de geretrofitte toestand de waarde van 0,8 m-1 niet overschrijden. Bij Euro 2 motoren moet de opaciteit voldoen aan de waarde op het symbool bedoeld in punt 4 van bijlage I van richtlijn 72/306/EEG.

11. Beoordelingscriteria voor periodiek regenererende DVS

De uitvoering van de tests geschiedt overeenkomstig de bijlage. De beoordeling van het systeem geldt als geslaagd indien aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan:

Bij periodiek regenererende DVS wordt de deeltjesemissie als volgt bepaald:

PT = (n1 × PT,n1 + n2 × PT,n2) / (n1 + n2)

waarbij:

n1 = aantal ETC-testcycli tussen twee regeneraties

n2 = aantal ETC-testcycli gedurende de regeneratie (minimum 1 testcyclus)

PT,n2 = emissie tijdens de regeneratie

PT,n1 = emissie tijdens de belading (rekenkundig gemiddelde van de meting bij het begin van de belading en de meting bij het einde van de belading [minimum, meer metingen toelaatbaar])

Voor een periodiek regenererende uitlaatgasnabehandeling dienen de emissies in minimaal drie ETC-testcycli (eenmaal bij het begin van de belading, eenmaal bij het einde van de belading en eenmaal gedurende de regeneratie) bepaald te worden.

Het regeneratieproces dient ten minste eenmaal gedurende een ETC-testcyclus op te treden.

Worden meer dan twee metingen tussen de regeneratiefasen voor de bepaling van de emissies gebruikt dan dienen deze extra metingen op gelijke intervallen plaats te vinden, en wordt het rekenkundig gemiddelde van de uitkomsten gebruikt.

De fabrikant van het filter dient aan te geven onder welke omstandigheden (belading, temperatuur, tegendruk, tijdsverloop etc.) de regeneratie als regel optreedt. Voor de metingen van de emissies tijdens de regeneratie kan de aanvrager een grensbeladen systeem ter beschikking stellen.

Tijdens de regeneratiefasen mogen de van toepassing zijnde grenswaarden worden overschreden.

De overeenkomstig het voorgaande vastgestelde uitstoot moet aan de volgende eisen voldoen:

1. Het afvangrendement η dient:

– Bij systemen van klasse A ten minste 90% te bedragen

– Bij systemen van klasse B voor motoren met een slagvolume van minder dan 0,75 dm3 per cilinder en een nominaal toerental van meer dan 3000 min-1 ten minste 30%, in alle andere gevallen ten minste 50% te bedragen.

2. De gereglementeerde gasvormige verontreinigende stoffen dienen zowel voor als na de retrofit aan de grenswaarden te voldoen die golden voor de oorspronkelijke goedgekeurde Euroklasse.

3. De volgens aanhangsel 1 van bijlage III van richtlijn 2005/55/EG vastgestelde opaciteit mag bij Euro 3 motoren de waarde van 0,8 m-1 niet overschrijden. Bij Euro 2 motoren moet de opaciteit voldoen aan de waarde op het symbool bedoeld in punt 4 van bijlage I van richtlijn 72/306/EEG.

12. Aanvullende bepalingen

1. Voertuigen met boorddiagnosesystemen mogen door de montage van het retrofitsysteem niet in hun bewakingsfunctie beperkt worden.

2. Het elektronische motormanagement (bijvoorbeeld voor inspuiting, luchtmassameting, uitlaatgasreiniging) mag door de inbouw geen wijziging ondergaan, tenzij deze wijziging is vrijgegeven door de desbetreffende motorfabrikant.

3. De inbouw van het DVS mag geen invloed hebben op de gebruiksmogelijkheden van het voertuig en mag geen negatieve gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid.

4. In combinatie met een DVS van klasse B zijn brandstofadditieven ter ondersteuning van de regeneratie niet toegestaan.

5. In geval van een DVS met een door een brandstofadditief ondersteunde regeneratie dient de aanvrager een door het RIVM afgegeven verklaring van geen bezwaar tegen de combinatie van het systeem en het additief over te leggen, dan wel een overeenkomstige ‘Unbeden⁠klichkeitserklärung’ van het Umweltbundesamt van de Bondsrepubliek Duitsland.

6. Het voertuig waarop het DVS wordt gemonteerd moet aan de voor dat voertuig geldende eisen inzake de geluidsproductie blijven voldoen. In geval van een DVS dat aanvullend op de oorspronkelijke geluiddemper wordt aangebracht kan van een geluidsmeting worden afgezien.

7. Indien elektronische onderdelen of stuurapparaten worden gebruikt moeten die aan de eisen inzake radiostoring en EMC (Richtlijn 72/45/EEG) voldoen.

8. Het gewogen brandstofverbruik in de ETC-test mag in geretrofitte toestand maximaal 4% hoger liggen dan in de uitgangstoestand. De metingen ter bepaling van het brandstofverbruik vinden gelijktijdig plaats met de metingen volgens onderdeel 10 voor continu regenererende systemen of onderdeel 11 voor periodiek regenererende systemen.

13. Schematische testprocedure

stcrt-2006-190-p25-SC76969-4.gif

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

Met de onderhavige wijziging zijn twee nieuwe subsidieprogramma’s, het Subsidieprogramma ongebruikte vrachtauto’s en bussen en het Subsidieprogramma retrofit vrachtauto’s en toerbussen, opgenomen in de Subsidieregeling emissieverminderende voorzieningen voor voertuigen met een dieselmotor1 . Deze subsidieregeling is met ingang van 1 juli 2006 in werking getreden. De subsidieregeling bestond tot aan de inwerkingtreding van onderhavige wijziging alleen uit het Subsidieprogramma retrofit personen- en bestelauto’s. De twee subsidieprogramma’s maken onderdeel uit van de maatregelen die in de brief van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) aan de Tweede Kamer van 2 november 20052 in brede zin zijn aangekondigd om de luchtkwaliteit te verbeteren.

2. Subsidieprogramma retrofit vrachtauto’s en toerbussen

2.1. Achtergrond en aanleiding van het subsidieprogramma

Het Subsidieprogramma retrofit vrachtauto’s en toerbussen sluit naadloos aan op het Subsidieprogramma retrofit personen- en bestelauto’s en kent dezelfde opbouw en systematiek. Voor de achtergrond en aanleiding van de subsidieregeling en de verschillende subsidieprogramma’s wordt verwezen naar paragraaf 1 uit de toelichting bij de Subsidieregeling emissieverminderende voorzieningen voor voertuigen met een dieselmotor.

De emissiereductie-eisen zijn in dit subsidieprogramma afgestemd op vrachtauto’s en bussen. Net als bij het Subsidieprogramma retrofit personen- en bestelauto’s wordt de subsidie verstrekt aan de inbouwer van de voorziening, die verplicht is de subsidie volledig door te geven aan de kentekenhouder. Ook zal in de praktijk (vrijwel) altijd subsidie worden verstrekt voor de inbouw van door de Dienst Wegverkeer goedgekeurde voorzieningen.

De subsidie voor bussen is beperkt tot toerbussen, omdat voor bussen die voor het openbaar vervoer worden gebruikt – met uitzonderingen van bussen van klasse A of B – een aparte bekostigingsmaatregel van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat bestaat voor het aanbrengen van voorzieningen die de uitstoot van roetdeeltjes van OV-bussen verminderen. Die bekostigingsmaatregel wordt toegepast via de concessieverleners (zie ook de toelichting op artikel 2.7).

De subsidiebedragen op grond van het Subsidieprogramma retrofit vrachtauto’s en toerbussen zijn fors hoger dan die van het Subsidieprogramma retrofit personen- en bestelauto’s. Dat komt omdat de emissieverminderende voorzieningen voor vrachtauto’s en bussen ook veel duurder zijn dan die voor personen- en bestelauto’s, zie verder de artikelsgewijze toelichting op artikel 2.10.

2.2. Toezicht op de naleving van het subsidieprogramma

Het toezicht op de naleving is op dezelfde wijze geregeld als bij het Subsidieprogramma retrofit voor personen- en bestelauto’s, zie paragraaf 2 van de toelichting bij het Subsidieprogramma retrofit personen- en bestelauto’s.

2.3. Te verwachten milieueffect van het subsidieprogramma

Gezien de voertuigcategorieën waarop het subsidieprogramma van toepassing is, geldt ten aanzien van het te verwachten milieueffect het volgende. Voor de periode van 1 oktober 2006 tot en met 31 december 2007 is een bedrag van € 70.000.000,– beschikbaar. In deze periode bedraagt het subsidiebedrag naar verwachting gemiddeld ongeveer € 4.300,– per ingebouwde voorziening. Dat betekent dat ongeveer 16.000 vrachtauto’s en toerbussen voor 1 januari 2008 van een emissieverminderende voorziening kunnen worden voorzien. Uitgaande van een reëel gemiddeld nog te rijden kilometrage van ten minste 200.000 km per auto en de beperking van de uitstoot van deeltjes met minimaal 0,095 gram per kilometer, is het potentieel blijvend effect van de subsidiëring tot en met 31 december 2007 daarmee alleen al 16.000 * 200.000 * 0,095g/km = 304.000 kilo roet.

2.4. Administratieve lasten van het subsidieprogramma

Met betrekking tot de administratieve lasten die voor de aanvrager met het aanvragen van de subsidie gepaard gaan, geldt ten aanzien van de fase voorafgaand aan de indiening van een aanvraag en voor het doen van een aanvraag hetzelfde als voor het Subsidieprogramma retrofit personen- en bestelauto’s (zie paragraaf 4 van de toelichting aldaar).

De totale lasten van het onderhavige subsidieprogramma voor aanvragers worden geschat op € 377.760,–, gebaseerd op de lasten vóór de aanvraag (bekend raken met de subsidieregeling en het aanvraagformulier: € 18.000,–; afmelden RDW: € 67.500,–; steekproefkeuringen: € 11.250,– en het doen van de aanvragen zelf: € 281.010,–). Dat is 0,37% van het totaal beschikbaar subsidieplafond wanneer daarin ook de nog voorziene te publiceren bedragen voor de periode na 31 december 2007 zijn betrokken.

Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) heeft ten aanzien van het Subsidieprogramma retrofit personen- en bestelauto’s opmerkingen gemaakt betreffende het ontbreken van de mogelijkheid om elektronisch aanvragen in te dienen en de vereenvoudiging van de aan SenterNovem aan te leveren informatie bij de subsidieaanvraag. Bij de invoering van het onderhavige subsidieprogramma per 1 oktober 2006 zou worden bezien of aan beide punten tegemoet kon worden gekomen (zie paragraaf 4 van de toelichting bij het Subsidieprogramma retrofit personen- en bestelauto’s).

Voor de bij de aanvraag aan te leveren informatie geldt, dat deze gegevens noodzakelijk worden geacht ter controle van de juistheid van de subsidieverstrekking, met uitzondering van de tenaamstelling van de factuur op naam van de kentekenhouder. Deze laatste eis is in beide subsidieprogramma’s dan ook niet meer opgenomen. De factuur als zodanig kan als controlemiddel niet worden gemist en is op grond van het Besluit milieusubsidies ook een verplicht onderdeel van de aanvraag. Overigens betreft het gegevens die doorgaans op een factuur van een garagebedrijf aan de klant worden vermeld, zowel vaste gegevens (het kenteken, het merk en het type van het voertuig) als variabele gegevens (in casu: de datum van inbouw, de aard van de emissieverminderende voorziening, het bedrag van de factuur).

Bij de invoering van dit subsidieprogramma is het nog niet haalbaar gebleken om de mogelijkheid van het elektronisch indienen van een aanvraag te realiseren. Wel ligt het in de bedoeling om dit in de nabije toekomst mogelijk te maken. Indien de aanvrager de factuur in zijn eigen computersysteem heeft opgeslagen, kan deze als bijlage bij de elektronische aanvraag worden meegezonden. Overigens kan een aanvrager dan blijven kiezen voor een schriftelijke aanvraag, de elektronische aanvraag wordt geen verplichting.

3. Subsidieprogramma ongebruikte vrachtauto’s en bussen

3.1. Achtergrond en aanleiding van het subsidieprogramma

In de Europese richtlijn 2005/55/EEG van het Europese Parlement en de Raad van 28 september 2005 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (Pb 2005, L 275) (hierna: richtlijn 2005/55/EEG) zijn grenswaarden opgenomen voor de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes (hierna: Euronormen).

In het kader van de maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit wil het kabinet niet alleen het achteraf inbouwen van roetfilters bij vrachtwagens en bussen stimuleren, maar ook de aanschaf van ongebruikte vrachtauto’s en bussen die aan strengere Euronormen voldoen dan de normen die op grond van richtlijn 2005/55/EEG verplicht zijn. Door de aanschaf van ongebruikte vrachtauto’s en bussen die aan strengere Euronormen voldoen te stimuleren, wordt zowel de uitstoot van roet als van NOx gereduceerd. Tot 1 oktober 2006 bestaat op grond van de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving milieu-investeringen en milieu-investeringsaftrek 20063 (hierna: MIA\VAMIL) een extra fiscale aftrek van de vennootschaps- of inkomstenbelasting voor de aanschaf van ongebruikte vrachtwagens en bussen met motoren die aan de eisen voor Euro 4 of Euro 5 voldoen. Euro 4 vrachtauto’s hebben een vermindering van de uitstoot van fijn stof met 80 procent ten opzichte van Euro 3 vrachtwagens. Bovendien hebben deze voertuigen een lagere uitstoot van NOx van 30 procent. Euro 5 vrachtwagens op hun beurt stoten bijna 50 procent minder NOx uit dan Euro 4 vrachtwagens. Vanaf 1 oktober 2006 wordt de Euro 4 norm voor vrachtwagens en bussen op grond van richtlijn 2005/55/EEG verplicht. Daarom mogen daarna alleen nog Euro 5 en EEV voertuigen worden gestimuleerd. Er is voor gekozen om deze stimulering van Euro 5 en EEV voertuigen niet meer via de MIA\VAMIL te laten lopen, maar via het onderhavige subsidieprogramma. Op die manier maakt de stimulering van Euro 5 en EEV voertuigen logisch onderdeel uit van het totale pakket aan maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. De wijziging van de MIA\VAMIL is in het onderhavige besluit opgenomen en treedt op hetzelfde tijdstip in werking als dit subsidieprogramma. Daarmee sluiten MIA\VAMIL en het subsidieprogramma naadloos op elkaar aan.

Naast Euro 5 voertuigen worden met het onderhavige subsidieprogramma ook voertuigen gestimuleerd die aan de EEV-norm voldoen. In de praktijk zijn dat vrijwel altijd aardgasvoertuigen, maar naar verwachting zullen in de nabije toekomst ook affabriek roetfiltersystemen op de markt komen, waarmee de EEV-norm wordt gehaald.

3.2. Te verwachten milieueffect van het subsidieprogramma

Gezien de voertuigcategorieën waarop het subsidieprogramma van toepassing is, geldt ten aanzien van het te verwachten milieueffect het volgende. Naar verwachting zullen er in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 31 december 2007 ongeveer 18.000 voertuigen worden aangeschaft die voor de subsidie in aanmerking komen, waarvan 80 % Euro 5 voertuigen. Hiervoor is een bedrag van € 30.000.000,– beschikbaar. In deze periode bedraagt het subsidiebedrag € 2.500,– per voertuig. Dat betekent dat tot 1 januari 2008 ongeveer 12.000 voertuigen met subsidie kunnen worden aangeschaft. Uitgaande van een reëel gemiddeld te rijden kilometrage van ten minste 500.000 km per auto en de beperking van de uitstoot van NOx minimaal 2,25 gr. per kilometer, is het blijvend effect van de subsidiëring tot en met 31 december 2007 daarmee alleen al 12.000 * 500.000 * 2,25 gr. = 13.500.000 kilo NOx.

De voertuigen met EEV-motor zijn uit deze berekening weggelaten, omdat de aan te schaffen aantallen daarvan tot en met 31 december 2007 naar verwachting zo gering zullen zijn, dat zij geen relevant effect op deze berekening hebben.

3.3. Administratieve lasten van het subsidieprogramma

Voor het doen van een aanvraag behoeft de aanvrager slechts een kort en eenvoudig ingericht aanvraagformulier in te vullen. Bij aanschaf van meerdere voertuigen tegelijk kan dit op één aanvraagformulier. Bij de aanvraag moet een afschrift van een document, bijvoorbeeld een orderbevestiging, worden gevoegd waaruit de datum van de investeringsverplichting blijkt. Om voor subsidie in aanmerking te komen, moet die datum op of na 1 oktober 2006 liggen. Ook afschriften van de aankoopfactuur en het kentekenbewijs dienen te worden overgelegd. Deze gegevens worden noodzakelijk geacht ter controle van de juistheid van de subsidieverstrekking.

De totale lasten van het onderhavige subsidieprogramma voor aanvragers worden geschat op € 308.177,–, gebaseerd op de lasten vóór de aanvraag (bekend raken met de subsidieregeling en het aanvraagformulier: € 67.500,–; het doen van de aanvragen zelf: € 240.677,–). Dat is 0,63% van het totaal beschikbaar subsidieplafond, wanneer daarin ook de nog voorziene te publiceren bedragen voor de periode na 31 december 2007 zijn betrokken.

Ook voor dit subsidieprogramma wordt in de nabije toekomst de mogelijkheid van elektronische indiening voorzien.

4. Notificatie als technisch voorschrift

De ontwerpregeling is op 22 september 2006 gemeld bij de Europese Commissie (notificatienummer: 2006/0508/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen

In onderdeel c is de definitie van emissieverminderende voorziening zodanig aangepast dat de definitie niet alleen betrekking heeft op voertuigen met een dieselmotor. Deze aanpassing is in verband met de invoering van het Subsidieprogramma ongebruikte vrachtauto’s en bussen gedaan. Dit subsidieprogramma ziet ook op ongebruikte voertuigen die aan de EEV-norm voldoen en dat zijn thans nog vrijwel uitsluitend voertuigen die op aardgas rijden. Daarmee hangt tevens samen de verruiming in de definitie van de vereiste vermindering van de uitstoot van deeltjes naar de vermindering van de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.

Onder f is het begrip ‘bus’ toegevoegd aan het verzamelbegrip ‘voertuig’. In de onderdelen k tot en met n worden enkele voertuigcategorieën, die een rol spelen in de nieuwe subsidieprogramma’s, nader omschreven. Richtlijn 2005/55/EEG (onderdeel q) bevat een herschikking van richtlijn 88/77/EEG van de Raad van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de emissie van gasvormige verontreinigingen door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PbEG 36) en de daarop volgende aanpassingsrichtlijnen. Per 9 november 2006 geldt richtlijn 88/77/EEG als ingetrokken. Daarom wordt in de onderdelen o en p uitsluitend nog verwezen naar richtlijn 2005/55/EEG.

Onderdeel B

Artikel 1.2.

Deze aanpassing is nodig vanwege de invoering van het subsidieprogramma voor ongebruikte vrachtauto’s en bussen in de Subsidieregeling emissieverminderende voorzieningen voor voertuigen met een dieselmotor. De doelstelling van dit subsidieprogramma is het stimuleren van de aanschaf van ongebruikte voertuigen met een emissieverminderende voorziening, die de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen vermindert. De doelstelling is daarom verruimd. Zie in dit verband ook de aanpassing van de definitie van emissieverminderende voorziening in artikel 1.1, onder c.

Onderdeel C

Artikel 2.3.

In artikel 2.3, derde lid, is de voorwaarde dat de factuur op naam van de kentekenhouder van het desbetreffende voertuig moet zijn gesteld, komen te vervallen, zie hiervoor de toelichting bij paragraaf 2.4.

Onderdeel D

Artikel 2.7. Voorwaarden voor subsidie

Bussen van klasse A of B vallen niet onder de bekostigingsmaatregel van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat voor OV-bussen (zie toelichting paragraaf 2.1) en vallen daarom onder het onderhavige subsidieprogramma (eerste lid, onder c).

Net als bij het Subsidieprogramma retrofit personen- en bestelauto’s vindt de subsidieverstrekking plaats aan de inbouwer van de voorziening die beschikt over een APK-erkenning en zich – via een overeenkomst met de Staat – heeft onderworpen aan een aantal voorschriften met betrekking tot de inbouw (derde lid).

Artikel 2.8. Emissiereductie-eisen

In het eerste lid zijn de emissiereductie-eisen als zodanig geformuleerd. De inbouw van de emissieverminderende voorziening moet om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen als resultaat hebben dat de uitstoot van deeltjes met minimaal 50% wordt vermindert (eerste lid, onder a). Voor voertuigen met een motor met een kleinere cilinderinhoud geldt een reductie-eis van ten minste 30%.

In onderdeel 1 van bijlage II, bedoeld in het tweede lid, zijn meerdere typen voorzieningen genoemd. Voor de hoogte van het subsidiebedrag is het van belang welk type voorziening wordt ingebouwd, zie artikel 2.10. Voor een bepaald type (deeltjesverminderingssysteem van klasse A) is een hogere reductie van deeltjes dan 50% vereist. Daar staat tegenover dat het subsidiebedrag voor een dergelijke voorziening hoger is dan voor een voorziening die aan eis van 50% voldoet.

In bijlage II zijn de emissiereductie-eisen en de wijze waarop deze moeten zijn beproefd nader geconcretiseerd, corresponderend met de eisen voor gesloten (deeltjesverminderingssystemen van klasse A) en half-open roetfilters (deeltjesverminderingssystemen van klasse B). Een emissieverminderende voorziening die door de RDW is goedgekeurd voldoet in elk geval aan deze eisen (derde lid).

Artikel 2.9. De aanvraag

De wijze waarop de subsidie kan worden aangevraagd is dezelfde als die van het Subsidieprogramma retrofit personen- en bestelauto’s.

Het derde lid bevat een opsomming van de gegevens die op de bij de aanvraag over te leggen factuur moeten worden vermeld. Deze worden noodzakelijk geacht voor een controle op de juistheid van de te verstrekken subsidie.

Net als bij het Subsidieprogramma retrofit personen- en bestelauto’s is de inbouwer verplicht het subsidiebedrag volledig aan de klant door te geven. Het subsidiebedrag dient daarom op de factuur in mindering te worden gebracht (derde lid, aanhef en onder e).

Artikel 2.10. Subsidiebedragen

Het subsidiebedrag is hoger naarmate het voertuig een groter motorvermogen heeft, waarbij een indeling in verschillende klassen is gemaakt (tweede lid). Een voorziening voor een zwaarder motorvermogen is duurder dan voor een lichter vermogen, wat een hoger subsidiebedrag rechtvaardigt. De indeling in klassen is in overeenstemming met de brancheorganisaties tot stand gekomen.

Een apart te onderscheiden categorie is die van lichte voertuigen met een technisch toelaatbare maximummassa van 5 ton of minder (eerste lid). Deze massa staat op het kentekenbewijs vermeld. Voor deze categorie voertuigen wordt minder subsidie verstrekt, omdat de kosten voor de inbouw van een voorziening bij deze categorie ook lager zijn dan bij een zwaardere vrachtwagen. Bovendien is daarmee het verschil met het subsidiebedrag voor een bestelauto uit hoofde van het Subsidieprogramma retrofit personen- en bestelauto’s niet onevenredig groot.

Schematisch overzicht subsidiebedragen retrofit vrachtauto’s en toerbussen:

 

Voertuigen > 3500KG ≤ 5000KG

Voertuigen > 5000KG

  

≤ 150 KW

150 – 225 KW

≥ 225 KW

Voorzieningen die voldoen aan de eisen voor halfopen filters

€ 1.000

€ 2.250

€ 4.250

€ 6.250

Voorzieningen die voldoen aan de eisen voor continu regenererende gesloten filters

€ 2.000

€ 5.000

€ 7.000

€ 9.000

Voorzieningen die voldoen aan de eisen voor periodiek regenererende gesloten filters

€ 2.500

€ 6.000

€ 8.000

€ 10.000

Artikel 2.11. Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt tot en met 31 december 2007 € 70.000.000,–. Aan het eind van 2007 zal worden beslist of, en zo ja, hoeveel extra budget ter beschikking zal worden gesteld.

Artikel 2.12. Voorwaarden voor subsidie

De subsidie wordt verstrekt aan de eerste kentekenhouder van een ongebruikt voertuig. Daarmee komen alleen nieuwe voertuigen voor subsidie in aanmerking (eerste lid).

Een ongebruikt voertuig is een voertuig dat nog niet geregistreerd is geweest. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de registratie in Nederland of in het buitenland. In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt de term ‘gebruikt’ in de tegenovergestelde betekenis gehanteerd.

De termijn waarbinnen de subsidie moet zijn aangevraagd is in het tweede lid bepaald op drie maanden na afgifte van het kentekenbewijs. Indien de subsidie niet binnen die termijn wordt aangevraagd, bestaat derhalve geen recht op subsidie. De aanvrager wordt dan geacht niet tot de aanschaf van het voertuig gestimuleerd te zijn door het subsidieprogramma.

Door de voorwaarde dat de investeringsverplichting op of na de dag van de inwerkingtreding van het subsidieprogramma moet zijn aangegaan, is de subsidiemogelijkheid van het subsidieprogramma strikt afgebakend van de MIA\VAMIL. Investeringsverplichtingen voor voertuigen die zijn aangegaan voor de inwerkingtreding van het subsidieprogramma vallen nog onder de MIA\VAMIL, waarbij het niet vereist is dat daadwerkelijk ook MIA\VAMIL is aangevraagd. Het is derhalve niet mogelijk te kiezen voor welke van beide regelingen men in aanmerking wenst te komen. Evenmin is het mogelijk voor beide regelingen in aanmerking te komen. Op grond van het derde lid is bepaald dat geen subsidie wordt verstrekt indien er door de aanvrager mede ten behoeve van het desbetreffende voertuig of onderdeel reeds subsidie is ontvangen op grond van de Unieke kansen regeling van de Minister van Economische Zaken van 26 oktober 20044 . Op grond van de Unieke kansen regeling wordt subsidie verstrekt voor een bepaald project. De aanschaf van voertuigen kan onderdeel uitmaken van een dergelijk project.

Artikel 2.14. Subsidiebedragen

De subsidie voor een voertuig met een Euro 5 dieselmotor bedraagt € 2.500,–, voor een voertuig met een motor die voldoet aan de EEV-norm € 5.000,–. Niet alleen de hogere meerprijs van een EEV-voertuig, maar ook de (nog) betere milieuprestaties rechtvaardigen dit verschil.

Ten opzichte van de MIA\VAMIL kunnen deze vaste bedragen voor subsidieontvangers voordeliger of nadeliger uitvallen. Dat komt omdat de hoogte van de belastingvermindering uit hoofde van de MIA\VAMIL mede afhankelijk is van individuele omstandigheden. Wel zijn de subsidiebedragen vastgesteld met het doel om het voordeel gemiddeld genomen ongeveer even groot te laten zijn.

Artikel 2.15. Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt tot en met 31 december 2007 € 30.000.000,–. Aan het eind van 2007 zal worden beslist of, en zo ja, hoeveel extra budget ter beschikking zal worden gesteld.

Artikel II

Met de invoering van het Subsidieprogramma ongebruikte vrachtauto’s en bussen wordt tegelijkertijd de fiscale stimulering op grond van de MIA\VAMIL stopgezet. De Euro 5- en de EEV-vrachtwagens en -bussen worden daartoe uit de Milieulijst van de MIA\VAMIL geschrapt voorzover de investeringsverplichting voor die vrachtwagens en bussen op of na de inwerkingtreding van het subsidieprogramma is aangegaan. Zie ook de toelichting in paragraaf 3.1 en de toelichting op artikel 2.12.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

  • 1

    Stcrt. 2006, 124.

  • 2

    Stcrt. 2005, 249; gewijzigd bij ministeriële regeling van 7 juli 2006 (Stcrt. 137).

Naar boven