Klachtenregeling Rijksrecherche

Regeling van 15 september 2006, nr. 5443243/06, houdende regels ten aanzien van de behandeling van klachten over de Rijksrecherche (Klachtenregeling Rijksrecherche)

De Minister van Justitie,

Gelet op de artikelen 61 en 62 van de Politiewet 1993;

Stelt vast de volgende regels over de behandeling, het onderzoek en de afdoening van klachten over de bij de Rijksrecherche werkzame bijzondere ambtenaren van politie en de directeur Rijksrecherche:

§ 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. bijzondere ambtenaar van politie: de bijzondere ambtenaar van politie werkzaam bij de Rijksrecherche, met uitzondering van de directeur Rijksrecherche, als bedoeld in artikel 43 van de Politiewet 1993, alsmede de ambtenaar werkzaam bij de Rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van die bijzondere ambtenaren van politie;

b. ambtenaar: de bijzondere ambtenaar van politie, tegen wie de klacht is ingediend;

c. College: het College van procureurs-generaal;

d. klachtencommissie: de klachtencommissie Rijksrecherche als bedoeld in artikelen 2 en 12;

e. directeur Rijksrecherche: de directeur van de bijzondere ambtenaren werkzaam bij de Rijksrecherche;

f. Minister: de Minister van Justitie.

§ 2

Klachten over een bijzondere ambtenaar van politie

Artikel 2

De klachtencommissie Rijksrecherche

1. Er is een klachtencommissie Rijksrecherche, die de directeur Rijksrecherche gevraagd of ongevraagd adviseert over de afdoening van klachten over een gedraging van een bijzondere ambtenaar van politie.

2. De klachtencommissie bestaat uit een oneven aantal, doch tenminste drie onafhankelijke leden en een ambtelijk secretaris.

3. De klachtencommissie bestaat uit leden die zijn benoemd in de commissie die, ingevolge artikel 62 van de Politiewet 1993, adviseert over de afdoening van klachten over het optreden van ambtenaren van politie van het Korps landelijke politiediensten.

4. In afwijking van het gestelde in het derde lid, kan het College besluiten dat de klachtencommissie bestaat uit leden die zijn benoemd in de commissie die, ingevolge artikel 61 van de Politiewet 1993, adviseert over de afdoening van klachten over het optreden van ambtenaren van politie van regionale politiekorpsen.

Artikel 3

Het indienen van een klacht

Een klacht wordt ingediend bij de directeur Rijksrecherche.

Artikel 4

De ontvangstbevestiging

1. De directeur Rijksrecherche bevestigt zo spoedig mogelijk schriftelijk de ontvangst van de klacht en maakt daarbij melding van het verloop van de procedure.

2. Tezelfdertijd wordt een afschrift van de klacht gezonden naar:

a. de ambtenaar;

b. de klachtencommissie;

c. het College.

Artikel 5

Het onderzoek

1. De directeur Rijksrecherche stelt een onderzoek in naar de klacht, indien deze betrekking heeft op een gedraging van een ambtenaar.

2. Indien de directeur Rijksrecherche heeft besloten onderzoek naar een klacht achterwege te laten, dan wel het onderzoek te schorsen, stelt hij de klager, de ambtenaar en de klachtencommissie hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 6

De wijze van onderzoek en rapportage

1. De ambtenaar wordt om een schriftelijke reactie op de klacht gevraagd.

2. De klager wordt schriftelijk in kennis gesteld van de reactie van de ambtenaar.

3. De ambtenaar, de klager en eventuele getuigen worden in de gelegenheid gesteld hun standpunt mondeling toe te lichten.

4. De ambtenaar en de klager kunnen zich laten bijstaan door een door hen aan te wijzen persoon.

5. Van de resultaten van het onderzoek wordt ter afdoening een rapportage opgesteld, die terstond in afschrift aan de klachtencommissie wordt gezonden.

Artikel 7

Advies van de klachtencommissie Rijksrecherche

1. In het geval de klacht daartoe aanleiding geeft, kan de directeur Rijksrecherche voor afdoening van de klacht advies vragen aan de klachtencommissie.

2. In het geval de klachtencommissie de directeur Rijksrecherche ongevraagd van advies wil dienen, stelt zij hem hiervan zo spoedig mogelijk in kennis.

3. In de gevallen, bedoeld in het eerste en tweede lid, stelt de directeur Rijksrecherche de klager en de ambtenaar hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 8

Onderzoek door de klachtencommissie Rijksrecherche

1. De klachtencommissie krijgt van de directeur Rijksrecherche alle gegevens, die de commissie voor advisering nodig acht.

2. De klachtencommissie kan de klager, de ambtenaar, getuigen of deskundigen schriftelijk dan wel mondeling horen.

3. De klachtencommissie brengt binnen drie weken na ontvangst van het verzoek advies uit, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderscheidenlijk de kennisgeving, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

Artikel 9

Termijnen van afdoening

1. Een klacht wordt afgedaan binnen tien weken na ontvangst.

2. In het geval de klachtencommissie een advies uitbrengt over de afdoening van de klacht, wordt de klacht afgedaan binnen veertien weken na ontvangst.

3. In het geval de afdoeningtermijn niet gehaald wordt, stelt de directeur Rijksrecherche de klager en de ambtenaar schriftelijk in kennis van een verdaging van ten hoogste vier weken.

Artikel 10

Afdoening

De directeur Rijksrecherche stelt de klager, de ambtenaar en het College schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de beslissing die hij namens de Minister neemt.

Artikel 11

Registratie en publicatie

1. De directeur Rijksrecherche registreert de bij hem ingediende klachten en de daarop genomen beslissingen. Hij publiceert de aldus verkregen gegevens tenminste éénmaal per jaar in een openbaar verslag, dat wordt aangeboden aan het College. Het College doet het verslag vervolgens aan de Minister toekomen.

2. Het verslag, bedoeld in het eerste lid, bevat geen gegevens die tot individuele personen herleidbaar zijn.

3. Het verslag, bedoeld in het eerste lid, schenkt bijzondere aandacht aan de vraag in hoeverre bepaalde klachten wijzen op structurele tekortkomingen in het functioneren van de Rijksrecherche en, indien nodig, aan de middelen om deze tekortkomingen op te heffen.

§ 3

Klachten over de directeur Rijksrecherche

Artikel 12

De klachtencommissie Rijksrecherche

1. Er is een klachtencommissie Rijksrecherche, genoemd in artikel 2, eerste lid, die het College gevraagd of ongevraagd adviseert over de afdoening van klachten over een gedraging van de directeur Rijksrecherche.

2. De klachtencommissie bestaat uit een oneven aantal, doch tenminste drie onafhankelijke leden en een ambtelijk secretaris.

3. De klachtencommissie bestaat uit leden die zijn benoemd in de commissie die, ingevolge artikel 62 van de Politiewet 1993, adviseert over de afdoening van klachten over het optreden van ambtenaren van politie van het Korps landelijke politiediensten.

4. In afwijking van het gestelde in het derde lid, kan het College besluiten dat de klachtencommissie bestaat uit leden die zijn benoemd in de commissie die, ingevolge artikel 61 van de Politiewet 1993, adviseert over de afdoening van klachten over het optreden van ambtenaren van politie van regionale politiekorpsen.

Artikel 13

Het indienen van een klacht

Een klacht wordt ingediend bij het College.

Artikel 14

De ontvangstbevestiging

1. Het College bevestigt zo spoedig mogelijk schriftelijk de ontvangst van de klacht en maakt daarbij melding van het verloop van de procedure.

2. Tezelfdertijd wordt een afschrift van de klacht gezonden naar:

a. de directeur Rijksrecherche;

b. de klachtencommissie;

Artikel 15

Het onderzoek

1. Het College stelt een onderzoek in naar de klacht, indien deze betrekking heeft op een gedraging van de directeur Rijksrecherche.

2. Indien het College heeft besloten onderzoek naar een klacht achterwege te laten, dan wel het onderzoek te schorsen, stelt het College de klager, de directeur Rijksrecherche en de klachtencommissie hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 16

De wijze van onderzoek en rapportage

1. De directeur Rijksrecherche wordt om een schriftelijke reactie op de klacht gevraagd.

2. De klager wordt schriftelijk in kennis gesteld van de reactie van de directeur Rijksrecherche.

3. De directeur Rijksrecherche, de klager en eventuele getuigen worden in de gelegenheid gesteld hun standpunt mondeling toe te lichten.

4. De directeur Rijksrecherche en de klager kunnen zich laten bijstaan door een door hen aan te wijzen persoon.

5. Van de resultaten van het onderzoek wordt ter afdoening een rapportage opgesteld, die terstond in afschrift aan de klachtencommissie wordt gezonden.

Artikel 17

Advies van de klachtencommissie Rijksrecherche

1. In het geval de klacht daartoe aanleiding geeft, kan het College voor afdoening van de klacht advies vragen aan de klachtencommissie.

2. In het geval de klachtencommissie het College ongevraagd van advies wil dienen, stelt zij het College hiervan zo spoedig mogelijk in kennis.

3. In de gevallen, bedoeld in het eerste en tweede lid, stelt het College de klager en de directeur Rijksrecherche hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 18

Onderzoek door de klachtencommissie Rijksrecherche

1. De klachtencommissie krijgt van het College alle gegevens, die de commissie voor advisering nodig acht.

2. De klachtencommissie kan de klager, de directeur Rijksrecherche, getuigen of deskundigen schriftelijk dan wel mondeling horen.

3. De klachtencommissie brengt binnen drie weken na ontvangst van het verzoek advies uit, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderscheidenlijk de kennisgeving, bedoeld in artikel 17, tweede lid.

Artikel 19

Termijnen van afdoening

1. Een klacht wordt afgedaan binnen tien weken na ontvangst.

2. In het geval de klachtencommissie een advies uitbrengt over de afdoening van de klacht, wordt de klacht afgedaan binnen veertien weken na ontvangst.

3. In het geval de afdoeningtermijn niet gehaald wordt, stelt het College de klager en de directeur Rijksrecherche schriftelijk in kennis van een verdaging van ten hoogste vier weken.

Artikel 20

Afdoening

De klager en de directeur Rijksrecherche worden schriftelijk en gemotiveerd in kennis gesteld van de beslissing die het College namens de Minister neemt.

Artikel 21

Registratie en publicatie

1. Het College registreert de ingediende klachten en de daarop genomen beslissingen. Het College draagt er zorg voor dat de aldus verkregen gegevens in een apart hoofdstuk worden toegevoegd aan het openbaar verslag, genoemd in artikel 11, eerste lid.

2. Het hoofdstuk, bedoeld in het eerste lid, schenkt bijzondere aandacht aan de vraag in hoeverre bepaalde klachten wijzen op structurele tekortkomingen in het functioneren van de directeur Rijksrecherche en, indien nodig, aan de middelen om deze tekortkomingen op te heffen.

§ 4

Klachten die zowel de directeur Rijksrecherche als een bijzondere ambtenaar van politie betreffen

Artikel 22

Indien een klacht wordt ingediend over een gedraging waarbij zowel de directeur Rijksrecherche als één of meer bijzondere ambtenaren van politie betrokken zijn, wordt deze klacht behandeld door het College, overeenkomstig de procedure van § 3. In dat geval wordt in § 3 de vermelding directeur Rijksrecherche gelezen als directeur Rijksrecherche en de ambtenaar.

§ 5

Slotbepalingen

Artikel 23

Intrekking

De Klachtenregeling bijzondere ambtenaren van politie en de Klachtenregeling Rijksrecherche 1997 worden ingetrokken.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 25

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Klachtenregeling Rijksrecherche.

Deze regeling zal met toelichting worden geplaatst in de Staatscourant. Van de plaatsing wordt mededeling gedaan in het Algemeen Politieblad.

Den Haag, 22 september 2006.
De Minister van Justitie a.i., M.C.F. Verdonk.

Toelichting

Algemeen

Met deze nieuwe regeling betreffende de behandeling, het onderzoek en de afdoening van klachten over het optreden van Rijksrechercheambtenaren en de directeur Rijksrecherche, wordt andermaal gehoor gegeven aan de plicht die ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Politiewet 1993, op de Minister van Justitie (hierna te noemen Minister) rust om regels te stellen ten aanzien van klachten over het optreden van bijzondere ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 43 van de Politiewet 1993. De regeling ziet daarnaast ook toe op klachten over ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de bij de Rijksrecherche werkzame bijzondere ambtenaren van politie.

Deze klachtenregeling vervangt de Klachtenregeling Rijksrecherche 1997 (1997, Stcrt. 242), die niet meer aan de eisen voldoet die thans aan een regeling worden gesteld, enerzijds wegens het onnodig overschrijven hierin van bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen Awb), die inmiddels deels in strijd zijn met de huidige Awb, en anderzijds wegens de zware administratieve belasting die – vrijwel overbodig – hierin is opgelegd door de verplichting meerdere instanties en personen over elke tussenstap in de klachtenbehandeling te berichten.

Deze klachtenregeling vervangt tevens de Klachtenregeling bijzondere ambtenaren van politie (laatstelijk gewijzigd 11 december 1997, Stcrt 242), betreffende klachten over een gedraging van de directeur Rijksrecherche. Ook laatstgenoemde regeling voldoet niet meer aan de huidige eisen. Om redenen van doelmatigheid en duidelijkheid wordt de behandeling van klachten over de Rijksrecherche nu geregeld in één regeling in plaats van twee. De procedure voor de klachten over de directeur Rijksrecherche en de procedure voor de klachten over de andere bij de Rijksrecherche werkzame ambtenaren worden wel behandeld in aparte paragrafen, omdat de klachtenbehandeling in het eerste geval bij het College van procureurs-generaal (hierna: het College), en in het tweede geval bij de directeur Rijksrecherche berust.

Het ligt in de lijn gelijktijdig met onderhavige klachtenregeling in de Regeling machtiging klachtbehandeling Rijksrecherche de benodigde onderliggende machtiging te regelen. Met de voorgenomen regeling machtigt de Minister het College klachten te behandelen over gedragingen van de ambtenaren die werkzaam zijn bij de Rijksrecherche. Het College wordt toegestaan – zelfs geacht – de machtiging door te geven aan de directeur Rijksrecherche, met uitzondering van klachten die gedragingen van deze functionaris zelf betreffen. Deze klachten zullen worden behandeld door het College. De aparte behandeling van de directeur Rijksrecherche vloeit voort uit het feit dat hij ingevolge artikel 9:7 Awb geen klacht mag behandelen over een gedraging waarbij hij betrokken is geweest.

Overigens blijven de Minister en het College na het verlenen, respectievelijk doorgeven van de genoemde machtiging te allen tijde bevoegd de bevoegdheid zelf uit te oefenen, indien zij daartoe aanleiding zien. Wegens het belang van een juiste informatieverstrekking, wordt het College derhalve bericht over alle bij de directeur Rijksrecherche ingediende klachten en de beslissingen die de directeur Rijksrecherche – namens de Minister – heeft genomen. Berichtgeving over alle tussenstappen in de klachtenbehandeling wordt echter niet nodig geacht. Het College en de Minister ontvangen beiden jaarlijks het openbaar verslag, waarin ook de gegevens worden vermeld over de behandeling van eventuele klachten over de directeur Rijksrecherche.

Artikelsgewijs

Artikel 1, onder a en b

Om reden van systematiek wordt in deze regeling onder bijzondere ambtenaar van politie (kortweg ambtenaar) – in tegenstelling tot artikel 43 Politiewet 1993 – niet mede de directeur Rijksrecherche verstaan, maar wel tevens de ambtenaar werkzaam bij de Rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van die bijzondere ambtenaren van politie.

Artikelen 2 en 12

Uit artikel 61 en 62 van de Politiewet 1993 volgt dat de Minister voor de klachtenbehandeling gebruik dient te maken van een commissie, bestaande uit onafhankelijke leden. Er is voor gekozen zowel ten aanzien van de directeur Rijksrecherche als ten aanzien van de overige Rijksrechercheambtenaren gebruik te maken van de vigerende klachtencommissie van het Korps landelijke politiediensten (hierna te noemen Klpd), met een uitwijkmogelijkheid naar een vigerende klachtencommissie van de regionale politiekorpsen. Hoewel de klachtencommissie van het Klpd in 2005 heeft aangegeven bereid te zijn ook als klachtencommissie Rijksrecherche te fungeren, vermindert de toevoeging in dit artikel van een alternatieve klachtencommissie, de afhankelijkheid van de bereidwilligheid van de klachtencommissie van het Klpd.

Artikelen 4 en 14

Met het verzenden van een ontvangstbewijs wordt een interne handleiding klachtbehandeling meegezonden, of een andere vermelding van de klachtenprocedure.

Door verkrijging van een afschrift van de klacht, neemt de klachtencommissie voor het eerst kennis van de klacht. Daarop kan zij de beslissing nemen ongevraagd te adviseren, mocht een verzoek van de directeur Rijksrecherche, respectievelijk het College, om advisering achterwege blijven.

Artikelen 5, 6, 8, 15, 16 en 18

In deze artikelen wordt specifieke invulling gegeven aan bepalingen uit hoofdstuk 9 van de Awb. Zonder deze artikelen kan de klachtenbehandeling niet beschreven worden.

Artikelen 9 en 19

In afwijking van artikel 9:11, eerste lid, van de Awb, wordt de klacht overeenkomstig artikel 66 van de Politiewet 1993, afgehandeld binnen tien weken of, indien een klachtencommissie is belast met de behandeling van en advisering over de klacht, binnen veertien weken na de ontvangst van het klaagschrift.

Artikelen 7 en 17, derde leden

In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 61, derde lid, van de Politiewet 1993, waarin bepaald is dat indien een commissie over de klacht zal informeren, dit zo spoedig mogelijk aan de indiener van de klacht wordt meegedeeld, in afwijking van artikel 9:15, eerste lid, van de Awb.

Artikelen 10 en 20

In artikel 10 van de onderhavige regeling wordt uitgegaan van de situatie dat het College de middels de voorgenomen Regeling machtiging klachtbehandeling Rijksrecherche verkregen machtiging heeft doorgegeven aan de directeur Rijksrecherche. De directeur Rijksrecherche is aldus bevoegd namens de Minister te beslissen op de klacht.

Ook in artikel 20 wordt uitgegaan van de situatie dat de Minister middels de voorgenomen Regeling machtiging klachtbehandeling Rijksrecherche het College heeft gemachtigd ten aanzien van de behandeling van klachten over de directeur Rijksrecherche. Het College is aldus bevoegd namens de Minister te beslissen op de klacht.

Artikelen 11 en 21

Aangezien naar verwachting klachten over de directeur Rijksrecherche vrij zeldzaam zullen zijn, worden de gegevens hieromtrent niet gepubliceerd in een zelfstandig, jaarlijks openbaar verslag, maar zullen deze gegevens – indien voorhanden – in een apart hoofdstuk worden vermeld binnen het openbaar verslag dat door de directeur Rijksrecherche wordt gepubliceerd. Het College zal de inhoud van dit hoofdstuk aanleveren.

Dit heeft ook gevolgen voor de aanbieding van dit openbaar verslag. De directeur Rijksrecherche biedt het verslag met een begeleidende brief aan het College aan. Het College zal vervolgens het verslag aan de Minister doen toekomen, waarbij in een begeleidende brief specifiek uitleg kan worden gegeven ten aanzien van het hoofdstuk over de door het College behandelde klachten, indien voorhanden.

Artikel 22

Indien het een gedraging betreft van zowel een ambtenaar als de directeur Rijksrecherche, vindt de klachtenbehandeling ten aanzien van beiden plaats door het College. Ook hier geldt dat de directeur Rijksrecherche niet een klacht mag behandelen, ook niet ten aanzien van een ambtenaar, indien hij zelf betrokken is geweest bij de gedraging, waarover is geklaagd.

Artikel 23

De Klachtenregeling bijzondere ambtenaren van politie, betreffende de directeur Rijksrecherche, én de Klachtenregeling Rijksrecherche 1997, betreffende de overige Rijksrechercheambtenaren, worden ingetrokken. De onderhavige nieuwe regeling ziet op de behandeling van beide soorten klachten.

De Minister van Justitie a.i.,

M.C.F. Verdonk

Naar boven