Subsidieregeling innoWATOR-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 19 september 2006, nr. WJZ 6072709, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies voor technologie ontwikkeling in het kader van het Innovatieprogramma Watertechnologie (Subsidieregeling innoWATOR-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. kaderregeling: de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten;

b. innoWATOR-project: een innovatieproject, bestaande uit industrieel onderzoek, preconcurrentiële ontwikkeling of een combinatie daarvan, dat is gericht op de ontwikkeling van een product, proces of dienst en dat past binnen bijlage 1 van deze regeling;

c. publiek gefinancierde kennisinstelling:

1°. een onder a, b, c, f of g van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder i van de bijlage van die wet bedoeld academisch ziekenhuis;

2°. een andere dan onder 1° bedoelde meerjarig en voor tenminste eenderde door de rijksoverheid gefinancierde onderzoeksinstelling zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

3°. een openbare instelling voor hoger onderwijs en een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling, respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder 1°,welke meerjarig en voor tenminste eenderde wordt gefinancierd door een ander land, of

4°. een onderzoeksinstelling zonder winstoogmerk, die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden, welke meerjarig en voor tenminste eenderde wordt gefinancierd door een ander land;

d. innoWATOR-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste één ondernemer en één publiek gefinancierde kennisinstelling en dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een innoWATOR-project.

2. Voor de definitie van minister, innovatieproject, ondernemer, MKB-ondernemer, industrieel onderzoek en preconcurrentiële ontwikkeling zijn artikel 1, onderdelen a, b, c, d, i en j van de kaderregeling van toepassing.

§ 2

Subsidieverstrekking

Artikel 2

1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een innoWATOR-samenwerkingsverband dat voor gezamenlijke rekening en risico een innoWATOR-project uitvoert.

2. Geen subsidie wordt verstrekt aan een ondernemer die volgens de Bedrijfsindeling kamers van koophandel wordt ingedeeld in de categorieën:

011 Akker en tuinbouw;

012 Fokken en houden van dieren;

013 Akker en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren;

05 Visserij, kweken van vis en schaaldieren; of

3511 Nieuwbouw en reparatie van schepen (geen sport- en recreatievaartuigen), baggermaterieel, booreilanden e.d.

3. Voor het verstrekken van subsidies op grond van deze regeling zijn de artikelen 3, eerste lid, onderdelen b en c, en tweede tot en met vierde lid, 4, 7, 12 tot en met 23 en 28 tot en met 34 van de kaderregeling van toepassing.

Artikel 3

1. In afwijking van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de kaderregeling, bedraagt de subsidie voor industrieel onderzoek 35 procent van de subsidiabele kosten.

2. Het in artikel 3, vierde lid, van de kaderregeling bedoelde bedrag is € 500.000.

Artikel 4

1. Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen:

a. de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het onderzoek toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten:

1°. loonkosten voor betrokken personeel, voor zover deze rechtstreeks voor de uitvoering van het onderzoek noodzakelijk zijn. Het uurloon wordt berekend op basis van 1650 productieve uren per jaar;

2°. de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen;

3°. kosten van het gebruik van bestaande machines en apparatuur van de deelnemers;

4°. kosten van speciaal voor het onderzoek aan te schaffen machines en apparatuur;

5°. aan derden verschuldigde kosten;

6°. kosten van buitenlandstages;

7°. kosten van octrooi-aanvraag van publiek gefinancierde kennisinstellingen en MKB-ondernemers;

8°. kosten inzake kennisoverdracht.

b. een opslag voor algemene kosten van 50 procent van de onder a, onder 1°, bedoelde kosten.

2. Voor de directe loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 1°, wordt uitgegaan van gemiddelde uurtarieven per categorie bij het onderzoek betrokken personeel.

3. De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien en voor zover de subsidie-ontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

4. Een publiek gefinancierde kennisinstelling kan bij de minister een verzoek indienen om de berekening van de loonkosten en de algemene kosten te mogen vervangen door een in de gehele organisatie van de kennisinstelling gebruikelijke, controleerbare methodiek. Dit verzoek moet vergezeld gaan van het gebruikte kostenmodel, de berekeningswijze en een door een accountant opgesteld assurance-rapport over de aanvaardbaarheid van de voorgestelde methodiek.

5. Indien geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid worden gemaakt, maar niettemin arbeid ten behoeve van het project wordt verricht, wordt voor de berekening van de projectkosten uitgegaan van een uurtarief van € 35.

6. Aan een ontheffing als bedoeld in het vierde lid kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 5

1. Als periode, bedoeld in artikel 12 van de kaderregeling wordt vastgesteld de dag van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 3 november 2006, 18.00 uur.

2. Het subsidieplafond voor het in 2006 verlenen van subsidies op grond van deze regeling op in de in het eerste lid bedoelde periode ontvangen aanvragen is € 5.000.000.

Artikel 6

Er is een Adviescommissie innoWATOR, die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren over aanvragen om subsidie voor een innoWATOR-project. Artikel 6 van de kaderregeling is van toepassing.

Artikel 7

1. De in artikel 15, onderdeel c, van de kaderregeling bedoelde termijn is 3 jaar.

2. In aanvulling op artikel 15 van de kaderregeling beslist de minister afwijzend op een aanvraag indien hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 150.000.

Artikel 8

1. De minister wint over aanvragen om een subsidie voor een innoWATOR-project waarop niet op grond van artikel 15 van de kaderregeling of artikel 7 afwijzend wordt beslist, het advies in van de Adviescommissie innoWATOR.

2. De minister rangschikt, daarbij geadviseerd door de adviescommissie, de aanvragen zodanig, dat een project hoger gerangschikt wordt naar mate:

a. het meer bijdraagt aan de doelstellingen genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1;

b. de kwaliteit van de samenwerking beter is, ten minste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de mate van toereikendheid van de capaciteiten van de deelnemers en de mate van de kwaliteit van de projectorganisatie;

c. het meer bijdraagt aan de technologische innovatie;

d. het meer bijdraagt aan het duurzaam economisch perspectief, ten minste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten;

e. de betrokkenheid van beoogde eindgebruikers van de te ontwikkelen technologie, al of niet als deelnemer in het samenwerkingsverband, groter is.

3. Voor de rangschikking wegen de in het tweede lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 9

In aanvulling op artikel 21 van de kaderregeling treedt voor het indienen van de aanvraag voor het innoWATOR-samenwerkingsverband een ondernemer op als penvoerder.

Artikel 10

1. In afwijking van artikel 29, eerste lid, onderdeel c, van de kaderregeling, voert de subsidieontvanger een administratie, gerelateerd aan de kostensoorten, genoemd in artikel 4, waaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze de gemaakte en betaalde kosten zijn af te leiden.

2. In aanvulling op artikel 33 van de kaderregeling draagt de subsidie-ontvanger zorg voor de openbaarheid van algemene kennis die voortvloeit uit het innoWATOR-project. De minister kan hierover nadere verplichtingen opleggen.

De verplichtingen, bedoeld in dit artikellid, gelden gedurende 5 jaren nadat de subsidie is vastgesteld.

§ 3

Formulieren

Artikel 11

Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

a. een subsidie is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2;

b. een voorschot is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3;

c. een subsidievaststelling is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.

§ 4

Slotbepalingen

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling innoWATOR-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen 2 tot en met 4, die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3, ’s-Gravenhage.

Den Haag, 19 september 2006.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, C.E.G. van Gennip.

Bijlage 1

Innovatieprogramma watertechnologie

Achtergrond

Wereldwijd is sprake van een toenemende behoefte aan nieuwe watertechnologie. Onder watertechnologie wordt hier verstaan: alle technologieën en technieken ten behoeve van het bereiden, transporteren, leveren, verzamelen, behandelen en (her)gebruiken van drinkwater, proceswater en afvalwater voor en van burgers, huishoudens, industrie, land- en tuinbouw, recreatie en toerisme. Deze toenemende behoefte wordt onder meer veroorzaakt door de groei van de bevolking en de welvaart, de verandering van het klimaat met periode van extreme droogte en neerslag en door de toenemende en nieuwe verontreinigingen van het milieu en daarmee het oppervlakte- en grondwater. Deze ontwikkelingen vereisen een duurzame oplossing.

Door deze maatschappelijke opgave ontstaat de komende jaren een omvangrijke en snelgroeiende vraag op de wereldmarkt. In 2001 bedroeg de omzet op de wereldmarkt 292 miljard euro en was het groeipercentage 11%.

Als dichtbevolkt land aan de monding van grote rivieren beschikt Nederland noodzakelijkerwijs over veel wetenschap en ervaring op het gebied van watertechnologie. Op de wereldranglijst met octrooiaanvragen staat Nederland bijvoorbeeld op de zevende plaats. Verhoudingswijs wordt deze kennis en kunde echter onvoldoende verzilverd op de buitenlandse markten. Dit wordt onder meer veroorzaakt door de bijzondere kenmerken van de thuismarkt: de vraagzijde lijkt vrijwel verzadigd en wordt gedomineerd door risicomijdende monopolisten (bestuurd worden door overheden) zonder commerciële exportambities; de aanbodzijde is zeer heterogeen en bestaat uit vele middelgrote en kleine productiebedrijven en enkele middelgrote adviesbureaus.

De omzet van de Nederlandse waterzuiveringsector bedroeg in 2003 ongeveer € 9,1 miljard per jaar, waarvan 2,1 miljard op buitenlandse markten.

De komende jaren staat de Nederlandse waterzuiveringsector voor grote opgaven, bijvoorbeeld het zuiveren van de toenemende vervuiling, voldoen aan strengere wet- en regelgeving zoals de Europese Kaderrichtlijn Water en het benutten van de grote exportpotentie, inclusief de Millennium Development Goals.

De Nederlandse watersector wil bovengenoemde maatschappelijke opgaven en economische kansen benutten door gebruik te maken van haar sterke uitgangspunten en door het verminderen en wegnemen van de belemmeringen. Het verwezenlijken van deze ambities vereist innovatie.

In september 2005 presenteerde de watersector haar visie op de toekomst in de brochure: ‘een wereld om water, naar een nieuwe aanpak voor de watersector’. Teneinde een prominente positie te veroveren binnen deze toekomstvisie wil de watersector op een nieuwe manier gaan samenwerken en zich daarbij richten op kansrijke thema’s (focus en massa). De strategie om deze ambitie en positie op het gebied van watertechnologie te bereiken is vervolgens weergegeven in de brochure ‘een wereld om water, innovatieprogramma watertechnologie (april 2006)’.

Uitdagingen

De uitdagingen en kansen voor die de Nederlandse watertechnologiesector met behulp van innovatie wil benutten zijn onder meer:

– Verbetering van de maatschappelijke baten tegen geringe publieke kosten.

De Nederlands watertechnologiesector wil bijdragen aan het overheidsbeleid op het gebied van volksgezondheid en milieu door het ontwikkelen en toepassen van innovaties met een gunstige prijs/kwaliteitverhouding.

– Vergroten van het aandeel op de snelgroeiende wereldmarkt.

De Nederlandse watertechnologiesector wil optimaal profiteren van de mondiale groei en wil haar positie op de wereldmarkt aanzienlijk verbeteren. Dit vereist een toename van de omzet en de export. Meer van hetzelfde volstaat dan niet, innovatie is nodig.

Bovendien vragen de partijen op de wereldmarkt steeds vaker om totaaloplossingen: Design, Finance, Built and Operate.

– Implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water.

De uitvoering van nieuwe wet- en regelgeving in Europa vereist innovatie. Door als eerste met de beste oplossingen te komen kan de Nederlandse watertechnologiesector zich onderscheiden en een groot de van de Europese markt bedienen.

– Millennium Development Goals.

De Nederlandse watertechnologiesector wil een bijdrage leveren aan de Millennium Development Goals. Wereldwijd moeten voor het jaar 2015 nog 1,2 miljard mensen toegang krijgen tot drinkwater en 2,6 miljard mensen tot sanitaire voorzieningen. De Nederlandse overheid heeft aangekondigd hiervan 50 miljoen mensen duurzaam toegang te beiden tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen.

Doelstelling

Het hoofddoel van het Innovatieprogramma Watertechnologie luidt:

Nederland beschikt over een excellente watertechnologiesector die economische en maatschappelijke doelen dient, zowel in Nederland als in het buitenland.

Dit hoofddoel is vertaald in vier subdoelen:

1. De Nederlandse watertechnologiesector realiseert een groei die minimaal gelijk is de mondiale groei.

2. De Nederlandse watertechnologiesector opereert in grote samenhang.

3. De Nederlandse watertechnologiesector onderscheidt zich doordat maatschappelijke en economische doelen elkaar versterken.

4. De Nederlandse watertechnologiesector kent in 2012 tenminste vier innovatieve clusters die tot de mondiale top behoren.

Het verwezenlijken van deze (sub) doelen vereist de ontwikkeling en toepassing van nieuwe kennis, technologieën, processen, producten en diensten. De noodzakelijke innovatie wordt echter verhinderd door diverse belemmeringen.

Focus op vier kansrijke clusters

De Nederlandse watertechnologiesector wil haar inspanningen met betrekking tot innovatie concentreren op vier kansrijke clusters en de daarbijbehorende technologievelden, namelijk:

1. Drink- en industriewatervoorziening:

a. ontzilting,

b. blue energy,

c. waterproductietechnologie,

d. waterverdeling en kwaliteit.

2. Afvalwatertechnologie:

a. koolstof/stikstof-cyclus,

b. terugwinning van energie en componenten,

c. scheiden aan de bron,

d. membranen en bioreactoren.

3. Sensoring-technologie, monitoring en control:

a. veiligheid en milieu,

b. procesbewaking en control.

4. Interactie met natuurlijke systemen:

a. waterverdeling en -kwaliteit,

b. ondergrondse water/energie-opslagsystemen.

Belemmeringen en knelpunten bij innovatie

De belemmeringen voor innovatie op het gebied van watertechnologie vinden hun oorsprong en oorzaak onder meer in:

1. De specifieke kenmerken van de Nederlandse watertechnologiesector.

De Nederlandse watertechnologiesector bestaat uit ongeveer 1400 veelal middelgrote en kleine bedrijven en instellingen, met ieder hun eigen nichemarkten en plaats in de innovatieketen. Deze beperkte schaalgrootte en vergaande specialisaties belemmert de noodzakelijke onderlinge samenwerking bij onderzoek en ontwikkeling. Ook de totstandkoming van exportconsortia die wereldwijd totaaloplossingen aanbieden wordt hierdoor belemmerd.

2. De specifieke kenmerken van de Nederlandse watertechnologiemarkt.

Afnemers van watertechnologie in Nederland zijn, naast de watergebruikende industrie, vooral de drinkwaterbedrijven en waterschappen. Deze publieke instellingen zijn eigendom van en worden bestuurd door overheden. Zij hebben ieder een wettelijke zorg- en leveringsplicht voor een beperkt deel van Nederland. Mede hierdoor hebben zij geen commerciële exportambitie. Door hun monopoliepositie en hun gebonden klanten is de onderlinge concurrentie gering en voelen zij geen sterke prikkel om taken uit te besteden aan commerciële partijen. Gelet op hun verantwoordelijkheid voor volksgezondheid en milieu zijn zij terughoudend in het toepassen van nieuw technologie.

3. De specifieke kenmerken van de Nederlandse kennisinfrastructuur.

De onderzoeksactiviteiten op het gebied van watertechnologie zijn in Nederland verdeeld over verschillende kennisinstellingen zoals technische universiteiten (Delft, Twente, Wageningen), TNO, Wetsus, Kiwa, Unesco-IHE, enzovoort. Door deze versnippering ontbreekt een gemeenschappelijke visie op en sturing van het lange termijn onderzoek. Deze versnipperde kennisinfrastructuur enerzijds en de kleinschalige, verdeelde watertechnologiesector anderzijds belemmeren bovendien de totstandkoming van een gemeenschappelijk en vraaggestuurd innovatieprogramma.

Deze specifieke kenmerken van de sector, de kennisinfrastructuur en de markt leiden tot een gebrek aan:

– focus, massa en samenwerking bij onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van doorbraaktechnologieën,

– snelle toepassing van kennis in nieuwe processen, producten en diensten met een hoge toegevoegde waarde,

– launching customers die als eerste een nieuwe technologie willen toepassen,

– samenwerking bij export.

Instrumenten ter bevordering van innovatie

Om bovengenoemde belemmeringen en knelpunten zoveel mogelijk weg te nemen heeft de Stuurgroep Watertechnologie in haar Innovatieprogramma de volgende instrumenten voorgesteld:

– De oprichting van een Technologisch Top Instituut Watertechnologie, bedoeld voor de ontwikkeling van precompetitieve en vraaggestuurde kennis ten behoeve van doorbraaktechnologieën.

– De Subsidieregeling innoWATOR-module van de van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten ten behoeve industrieel onderzoek en/of preconcurrentiële ontwikkeling door samenwerkingsverbanden. Projecten dienen te liggen op het terrein van de eerder genoemde kansrijke clusters en aandachtsgebieden.

– Steun aan Nederlandse partijen die deelnemen aan internationale samenwerkingsverbanden voor onderzoek en ontwikkeling.

– Een ondersteunende faciliteit voor launching customers, bedoeld om op de thuismarkt proefprojecten en referentieprojecten te realiseren waarin de werking en betrouwbaarheid van innovaties wordt gedemonstreerd en bewezen.

– Steun aan Nederlandse consortia die wereldwijd totaaloplossingen aanbieden, bijvoorbeeld Design, Finance, Built en Operate.

Toelichting

I

Algemeen

1. Algemeen

Met deze Subsidieregeling innoWATOR-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten (innoWATOR) worden onderzoek en ontwikkeling gesubsidieerd op het gebied van de watertechnologie door samenwerkingsverbanden van ondernemers en publiek gefinancierde kennisinstellingen. Het is één van de acties die voortvloeien uit het Innovatieprogramma Watertechnologie. Zie voor een toelichting op de totstandkoming en de inhoud van dit Innovatieprogramma de hierop volgende paragraaf en bijlage 1 bij deze regeling.

2. Het Innovatieprogramma Watertechnologie

De wereldwaterproblematiek als gevolg van onder andere bevolkingsgroei, verontreiniging en klimaatverandering krijgt in toenemende mate aandacht. Deze maatschappelijke opgave vraagt om duurzame oplossingen en vertegenwoordigt de komende decennia een miljardenmarkt. De internationale vraag en het aanbod van de Nederlandse watersector sluiten echter onvoldoende op elkaar aan, ondanks de uitstekende technologiepositie van Nederland.

Het Innovatieplatform heeft ‘water’ geïdentificeerd als een sleutelgebied voor de Nederlandse economie. Dit sleutelgebied water omvat drie onderdelen, namelijk: waterzuivering, waterbouw en de maritieme sector.

Mede geïnspireerd door de benoeming tot sleutelgebied is een Stuurgroep Watertechnologie opgericht, bestaande uit bestuurders afkomstig van bedrijven en instellingen die kennis technologieën, producten en diensten ontwikkelen, leveren en afnemen voor het zuiveren van afvalwater en het bereiden van drinkwater en proceswater. Deze Stuurgroep is verantwoordelijk voor de totstandkoming van het Innovatieprogramma Watertechnologie.

Aan de totstandkoming van het Innovatieprogramma Watertechnologie is een langdurig en open proces voorafgegaan met vele workshops waaraan intensief is deelgenomen door veel bedrijven en kennisinstellingen, met als gemeenschappelijk doel: samen de Nederlandse kennis, kunde en reputatie op het gebied van watertechnologie te benutten, te verbeteren en te verzilveren met behulp van innovatie, excellentie en onderscheidend vermogen. Dit proces heeft niet alleen geleid tot een gezamenlijke focus, visie, ambitie en strategie, maar ook tot respect, vertrouwen en samenwerking tussen en met elkaar (bedrijven, kennisinstellingen en overheden).

Het totstandkomingproces van het Innovatieprogramma Watertechnologie is ondersteund door het ministerie van Economische Zaken, binnen het kader van de programmatische aanpak zoals opgenomen in het vernieuwde innovatiebeleid.

Het Innovatieprogramma Watertechnologie heeft als hoofddoelstelling te komen tot een excellente Nederlandse watertechnologiesector, die economische en maatschappelijke doelen dient, zowel in Nederland als in het buitenland. Deze hoofddoelstelling is vertaald in vier subdoelen. Dit zijn:

1. De Nederlandse watertechnologiesector realiseert een groei die minimaal gelijk is de mondiale groei.

2. De Nederlandse watertechnologiesector opereert in grote samenhang.

3. De Nederlandse watertechnologiesector onderscheidt zich doordat maatschappelijke en economische doelen elkaar versterken.

4. De Nederlandse watertechnologiesector kent in 2012 tenminste vier innovatieve clusters die tot de mondiale top behoren.

Voor de eerstgenoemde doelstelling betekent dit volgens de huidige cijfers, dat de omzetgroei van de Nederlandse watertechnologiesector moet groeien van 7 procent naar 11 procent.

Verwezenlijking van deze hoofddoelstelling vereist het ontwikkelen en toepassen van nieuwe kennis, technologieën, processen, producten en diensten. Door belemmeringen in de sector en de markt komen de benodigde innovaties echter niet vanzelf.

Deze belemmeringen worden onder meer veroorzaakt door de specialisaties en kleinschaligheid in de sector, door de versnippering binnen de kennisinfrastructuur en door een thuismarkt, die voor een groot deel gedomineerd wordt door risicomijdende monopolisten zonder commerciële exportambitie.

Deze specifieke kenmerken van de sector en de markt leiden tot een gebrek aan:

– focus, massa en samenwerking bij onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van doorbraaktechnologieën,

– snelle toepassing van kennis in nieuwe processen, producten en diensten met een hoge toegevoegde waarde,

– launching customers die als eerste een nieuwe technologie willen toepassen,

– samenwerking bij export.

Om bovengenoemde belemmeringen en knelpunten zoveel mogelijk weg te nemen heeft de Stuurgroep Watertechnologie in haar Innovatieprogramma de volgende instrumenten voorgesteld:

– de oprichting van een Technologisch Top Instituut Watertechnologie,

– de subsidieregeling ‘innoWATOR’ ten behoeve industrieel onderzoek en/of preconcurrentiële ontwikkeling door samenwerkingsverbanden,

– steun aan Nederlandse partijen die deelnemen aan internationale samenwerkingsverbanden voor onderzoek en ontwikkeling,

– een ondersteunende faciliteit voor launching customers,

– steun aan Nederlandse consortia die wereldwijd totaaloplossingen aanbieden.

De Stuurgroep Watertechnologie heeft het ministerie van Economische Zaken gevraagd om steun te verlenen bij de uitvoering van enkele onderdelen uit het Innovatieprogramma.

EZ heeft het Innovatieprogramma daarom door de Strategische Adviescommissie Innovatieprogramma’s laten toetsen aan de criteria voor de programmatische aanpak binnen het innovatiebeleid. Deze Adviescommissie heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken onder meer geadviseerd om de innoWATOR te realiseren

Overheidsrol

De overheid heeft een belangrijke verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de volksgezondheid en het milieu. Om de kwaliteit van de volksgezondheid en het milieu ook in de toekomst (tegen een redelijke prijs) te kunnen waarborgen is behoefte aan baanbrekende innovaties op het gebied van watertechnologie. Voor deze innovaties is de overheid mede afhankelijk van het bedrijfsleven en de kennisinfrastructuur. Een publiek/private samenwerking (PPS) rondom een Innovatieprogramma lijkt daarin zinvol.

De beoogde innovaties zijn ook nodig voor het versterken van de exportpositie van de Nederlandse watersector en het nakomen van internationale afspraken (Europese Kaderrichtlijn Water, Millennium Development Goals, Kyoto Protocol en Lissabon Agenda).

De totstandkoming van dergelijke innovaties wordt belemmerd door enkele bijzondere kenmerken van de Nederlandse watersector zoals: versnippering van kennis, kleinschaligheid van bedrijven (veel MKB die nauwelijks financiële risico’s kunnen dragen), gebrek aan leading firms en dominantie van risicomijdende en nationaal georiënteerde monopolisten (drinkwaterbedrijven en waterschappen).

Deze belemmeringen vormen ook een knelpunt bij het valoriseren van kennis die met publiek geld is ontwikkeld.

Er is een impuls nodig vanuit de overheid om het bedrijfsleven, met name het MKB, internationaal concurrerende producten te laten ontwikkelen. Hiervoor is ook gezamenlijke kennisontwikkeling en ontwikkeling van doorbraaktechnologieën nodig.

Met de maatschappelijke belangen en de bijzondere kenmerken van de Nederlandse watersector (inclusief kennisinfrastructuur en markt) en de notie dat innovaties op het gebied van watertechnologie bijdragen aan de welvaart en het welzijn in Nederland, wordt ondersteuning door de overheid bij de uitvoering van het Innovatieprogramma voldoende onderbouwd. Samenwerking met (regelgevende en opdrachtgevende) ministeries zoals V&W, VROM, LNV en OS bij de implementatie van internationale afspraken is daarbij noodzakelijk. Deze ministeries zijn dan ook betrokken geweest bij het opzetten van het Innovatieprogramma.

3. De regeling

Een van de acties binnen het Innovatieprogramma Watertechnologie is, als hiervoor aangegeven, deze Subsidieregeling innoWATOR-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten (innoWATOR).

Op grond van deze regeling wordt subsidie verleend aan samenwerkingsverbanden van ondernemers en publiek gefinancierde kennisinstellingen voor projecten bestaande uit industrieel onderzoek en/of preconcurrentiële ontwikkeling. De bedoeling is hierbij voort te bouwen op bestaande en nieuwe fundamentele kennis die ontwikkeld is en wordt door bijvoorbeeld universiteiten en het beoogde Technologisch Top Instituut Watertechnologie. De innoWATOR is bedoeld als stimulans voor de snelle toepassing van deze kennis in nieuwe processen, producten en diensten met een hoog innovatiegehalte, die voldoen aan de vraag vanuit de markt. Om voor subsidie in aanmerking te komen zal deze innovatie moeten plaatsvinden door onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de volgende clusters:

– Drink- en industriewatervoorziening;

– Afvalwatertechnologie;

– Sensoring-technologie, Monitoring en Control;

– Interactie met natuurlijke systemen.

In bijlage 1 zijn de clusters en de daarbinnen aangewezen technologievelden nader uitgewerkt.

4. Uitvoering

Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies. In deze regeling is gebruik gemaakt van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten. Deze kaderregeling is het centrale instrument voor het programmatische pakket voor innovatie. Veel van de bepalingen uit de kaderregeling worden in deze regeling van toepassing verklaard. Het betreft bepalingen inzake de subsidiepercentages, (anti)cumulatie, aanvraagprocedure, samenwerkingsverbanden, voorschotten, afwijzingsgronden, de adviescommissie en verplichtingen voor de subsidieontvanger.

De regeling wordt namens de Minister van Economische Zaken uitgevoerd door SenterNovem, agentschap voor duurzaamheid en innovatie te ’s-Gravenhage. Daar zijn ook de formulieren die bij deze regeling horen voor het aanvragen van subsidie, het aanvragen van voorschotten en aanvragen van de vaststelling van de subsidie verkrijgbaar.

5. Staatssteun

De subsidiëring op grond van deze regeling valt binnen de grenzen van het Europese steunkader voor onderzoek en ontwikkeling. Deze regeling hoeft niet vooraf gemeld te worden, aangezien de reikwijdte blijft binnen de grenzen van een breder kader voor programmatisch onderzoek, dat is goedgekeurd door de Europese Commissie (het zogenoemde PRIOO-kader).

6. Administratieve lasten

De totale verkrijgingskosten van innoWATOR-projecten komen neer op ongeveer 4,9% van het subsidieplafond van € 5 mln. Op basis van historische gegevens wordt verwacht dat er bij een tender met een budget van € 5 mln. 28 projecten zullen worden ingediend waarvan er naar schatting 14 zullen kunnen worden gehonoreerd.

Met deze regeling wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de programmatische aanpak en de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten. Een belangrijke doelstelling daarvan is het verminderen van administratieve lasten door eenduidige bepalingen en beperking van het aantal en de zwaarte van de administratieve voorschriften. Op basis van ervaringen bij eerdere subsidieregelingen is een aantal maatregelen getroffen ter vermindering van administratieve lasten, waarvan ook deze regeling gebruik maakt. De maatregelen dragen bij aan het bovengenoemde percentage van verkrijgingskosten.

Het gaat onder meer om de volgende verbeteringen:

– Bij de tenderoproep zullen potentiële indieners worden gewezen op de mogelijkheid van assistentie door SenterNovem (via e-mail of via gesprekken op voorlichtingsbijeenkomsten) waardoor met minder tijd het projectplan kan worden opgesteld en het aantal projectafwijzingen worden beperkt. Door een speciaal format te gebruiken kan de hoeveelheid tekst worden beperkt.

– In de voortgangsrapportages wordt alleen gevraagd naar afwijkingen van het projectplan, dit beperkt de omvang.

– Het eindrapport dient niet voor het afleggen van verantwoording voor de inhoud van het onderzoek; hierdoor kan de omvang worden beperkt.

II

Artikelsgewijs

Artikel 1, eerste lid, onderdeel b

De definitie van een innoWATOR-project impliceert dat het project moet passen binnen bijlage 1 en dus onder meer moet vallen binnen de in die bijlage omschreven clusters en kansrijke technologievelden. Verder moet het innoWATOR-project bestaan uit industrieel onderzoek en/of preconcurrentiële ontwikkeling en gericht zijn op de ontwikkeling van een product, proces of dienst, met andere woorden om R&D dat uiteindelijk gericht is op de markt. Eventueel fundamenteel onderzoek dat in dit verband wordt verricht, valt niet onder de definitie van innoWATOR-project en komt dan ook niet voor subsidiëring in aanmerking. Tenslotte zal het project ook moeten passen binnen de definitie van innovatieproject van artikel 1, onderdeel b, van de kaderregeling.

Artikel 2

Het eerste lid bevat, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 15 van de kaderregeling en van artikel 7 en de tendercriteria van artikel 8, tweede lid, de criteria voor het verstrekken van subsidie voor een innoWATOR-project. Centraal in de criteria staat dat het moet gaan om een project in de zin van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle elementen van de definitie van een innoWATOR-project in artikel 1, eerste lid, onderdeel b.

Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat ondernemingen die werkzaam zijn op het gebied van landbouw, visserij en aquacultuur en op het gebied van de scheepsbouw niet voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking komen. Deze uitzondering is noodzakelijk, omdat in het PRIOO-kader deze ondernemingen zijn uitgezonderd. Omdat de regeling niet is gericht op subsidiëring van de primaire agrarische sector of op de scheepsbouw, maar met name op bedrijven en kennisinstellingen op het gebied van de watertechnologie, doet deze uitzondering geen afbreuk aan de doelstelling van de regeling. Dit neemt uiteraard niet weg dat bedrijven in genoemde sectoren potentiële afnemers kunnen zijn van de te ontwikkelen producten, processen of diensten en als zodanig, in een ‘meedenkende’ rol, betrokken kunnen zijn bij een innoWATOR-project. Zie hierover ook de toelichting op artikel 8, tweede lid, onderdeel e.

Voor het verstrekken van subsidies voor op grond van deze regeling wordt in het derde lid een aantal artikelen van de kaderregeling van toepassing verklaard. De volgende onderwerpen zijn op deze manier geregeld:

– de hoogte van de subsidie (artikel 3)

– anti-cumulatiebepalingen (artikel 4)

– de aanvraag (artikel 7)

– de verdeling via een tendersysteem (artikelen 12, 13 en 14)

– de afwijzingsgronden (artikel 15)

– de bevoorschotting (artikel 16 tot en met 18)

– de vaststelling (artikel 19 en 20)

– enkele bepalingen over samenwerkingsverbanden (artikel 21 tot en met 23) en

– de verplichtingen voor de subsidie-ontvanger (artikel 28 tot en met 34)

Op een aantal punten worden deze bepalingen in deze regeling aangevuld of wordt hiervan afgeweken. Waar dit het geval is, komt dit expliciet in de tekst van de regeling tot uitdrukking.

Artikel 3

De bepaling van het eerste lid betekent dat voor industrieel onderzoek de subsidie 35 procent en voor preconcurrentiële ontwikkeling 25 procent van de subsidiabele kosten bedraagt. Bovenop deze subsidie kan op grond van artikel 3, derde lid, van de kaderregeling het percentage subsidie nog worden verhoogd met 10% per individuele ondernemer, indien en voor zover de subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

De innoWATOR-projecten zijn gericht op het stimuleren van risicovolle innovatietrajecten ten behoeve van nieuwe producten, processen en diensten waarmee bedrijven nieuwe innovatieve producten in de markt kunnen zetten. De basis van projecten is gelegen in de beschikbare fundamentele wetenschappelijke kennis. De projecten omvatten alleen industrieel onderzoek en/of preconcurrentiële ontwikkeling en liggen relatief dichter bij de markt dan projecten met betrekking tot fundamenteel onderzoek. Omdat het belang van bedrijven daarmee relatief ook groot is, is, in afwijking van de kaderregeling, gekozen voor een hogere eigen bijdrage van bedrijven in een innovatieproject voor zover het gaat om industrieel onderzoek. Daarnaast kunnen door het lagere subsidiepercentage ten opzichte van het beschikbare budget voor innoWATOR-projecten, meerdere projecten worden ondersteund.

Artikel 4

In het belang van zo laag mogelijke administratieve lasten is, binnen de mogelijkheden van het huidige steunkader gezocht naar mogelijkheden om de toepassing van de gehanteerde kostendefinitie te vereenvoudigen. Dit heeft geresulteerd in de volgende vereenvoudigingen.

Voor de directe loonkosten kan in de begroting worden uitgegaan van door de indiener onderbouwde gemiddelde uurtarieven voor de directe loonkosten per categorie van het bij het onderzoek betrokken personeel. Wat betreft het volume van de directe loonkosten kan in de begroting worden uitgegaan van een zo goed mogelijke toerekening van het deel van de jaartijd aan een bij het project of het programma betrokken fte.

Voor de nacalculatie ten behoeve van de eindafrekening van een project is een sluitende urenadministratie vereist, behalve indien:

– aantoonbaar is dat het project ingevuld wordt door medewerkers die volledig (100%) hun tijd besteden aan het project, aan te tonen door een arbeidsovereenkomst voor de duur van het innoWATOR-project;

– aantoonbaar is dat bepaalde personen een vast percentage (bijvoorbeeld 50%) van hun beschikbare tijdsinzet besteden aan het project (dit kan bijvoorbeeld via een schriftelijke verklaring ondertekend door de verantwoordelijk leidinggevende die is opgenomen in de administratie van de instelling).

De loonkosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, zijn inclusief sociale lasten.

De kosten van het gebruik van bestaande machines en apparatuur van de deelnemers komen slechts in aanmerking voor de subsidiegrondslag voorzover zij zijn toe te rekenen aan het innoWATOR-project.

De toerekening van deze kosten wordt gedaan naar evenredigheid van de tijd welke de machines respectievelijk de apparatuur worden gebruikt voor het onderzoek.

Voor publiek gefinancierde kennisinstellingen is de toepassing van de nieuwe kostendefinitie problematischer dan voor het bedrijfsleven, met name wat betreft het systeem van productieve uren per fte per jaar. Daarom is voor hen de mogelijkheid geschapen hun eigen, in hun hele organisatie gangbare, controleerbare methodiek voor de berekening van het uurloon en opslag voor algemene kosten te gebruiken. Mits voldoende onderbouwd behoort toepassing van hun eigen systeem tot de mogelijkheden. Het verzoek hiertoe dient vergezeld te gaan van een assurance-rapport door een accountant. In dit assurance-rapport doet de accountant een mededeling over de aanvaardbaarheid van de methodiek, waarbij hij in dit kader onder meer beoordeelt: de toepassing van bedrijfseconomisch aanvaardbare, stelselmatige toerekening van kosten, de consistentie met de in de organisatie gangbare methodieken en het volgen van een bestendige gedragslijn. Bij de toetsing van de eigen berekeningssystematiek voor algemene kosten en loonkosten neemt de minister in aanmerking of die systematiek niet leidt tot hogere subsidiabele kosten dan de standaardberekeningsmethode.

De in het eerste lid, onderdeel a, onder 5°, genoemde aan derden verschuldigde kosten betreffen onder meer de kosten van het gebruik van machines en apparatuur bij niet-deelnemende publiek gefinancierde kennisinstellingen en ondernemers.

De kosten voor kennisoverdracht zijn subsidiabel volgens de subsidiepercentages van de categorie onderzoek van waaruit de kennis is ontstaan.

Bij de kosten, bedoeld in het vijfde lid kan gedacht worden aan freelancers, eenmanszaken of zogenaamde ZZP’ers.

Artikel 7

In dit artikel zijn in aanvulling op artikel 15 van de kaderregeling de afwijzingsgronden opgenomen. Uit de bepaling van het eerste lid volgt dat de aanvraag om subsidie wordt afgewezen en niet op grond van artikel 8 zal worden voorgelegd aan de Adviescommissie innoWATOR indien onaannemelijk wordt geacht dat het project binnen 3 jaar kan worden voltooid. De reden voor deze afwijzingsgrond is dat het enerzijds dient te gaan om substantiële innovatieve projecten, maar dat anderzijds de doorlooptijd van deze schakel in de keten van fundamenteel onderzoek naar te ontwikkelen producten in totaal niet te lang is.

De bepaling van het tweede lid heeft deels dezelfde achtergrond als hiervoor vermeld. Het moet wel gaan om substantiële projecten. Daarom is bepaald dat de aanvraag om subsidie wordt afgewezen als de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 150.000.

Artikel 8

De Adviescommissie innoWATOR adviseert de minister over aanvragen om subsidie voor een innoWATOR-project waarop niet reeds op grond van artikel 7 of op grond van artikel 15 van de kaderregeling afwijzend is beslist. De op grond van deze artikelen afgewezen aanvragen doen niet mee in de rangschikking, bedoeld in het tweede lid.

Het tweede lid bevat de rangschikkings-(of: tender)criteria. Alle vijf vermelde criteria wegen even zwaar.

Het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde criterium is een aanvulling op de definitie van innoWATOR-project. Als een project wel past binnen bijlage 1, maar slecht zijdelings bijdraagt aan de daarin genoemde doelstellingen, dan zal het project op dit onderdeel minder punten behalen en dus lager gerangschikt worden.

In onderdeel b wordt gekeken naar de doelmatigheid van het samenwerkingsverband, zoals een goede verhouding tussen het aantal deelnemers en de omvang van het project en een realistische tijdplanning en organisatie van het project, en naar de doeltreffendheid. Bij de doeltreffendheid van het samenwerkingsverband spelen aspecten een rol als de relevante capaciteiten van de deelnemers, de gezamenlijk inhoudelijke aanpak, de benutting van de projectresultaten, en de visie op samenwerking.

Tevens kan een evenwichtige verdeling van de inhoudelijke inbreng, kosten en profijt een rol spelen. Daarbij wordt onder meer gelet op de mate van complementariteit ten aanzien van de inbreng van relevante kennis en onderzoekscapaciteit, de mate waarin sprake is van gezamenlijke kennisontwikkeling en van het delen van de onderzoeksresultaten, inclusief deskundigheid en faciliteiten voor marktimplementatie.

Bij de technologische innovativiteit, bedoeld in onderdeel c, is de internationale stand van de techniek bepalend.

De beoordeling van het duurzaam economisch perspectief (onderdeel d) richt zich op de resultaten van het project. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de kansen van het project, maar ook naar de (vervolg-)activiteiten die nodig zijn om dat resultaat te bereiken, de partijen die die activiteiten verrichten en de omgevingsfactoren waarmee verder rekening moet worden gehouden. Denk bijvoorbeeld bij dit laatste ook aan afhankelijkheid van toegang tot markten, bijvoorbeeld vanwege goedkeuringsvoorschriften.

Kenmerkend voor innoWATOR-projecten is, dat zij dienen te passen in de in bijlage 1 omschreven keten. Eén van de elementen daarvan is dat met het innovatieprogramma wordt beoogd eindgebruikers (de zgn. ‘launching customers’: waterschappen, waterleidingbedrijven, andere afnemers in binnen- en buitenland, maar ook verenigingen van potentiële eindgebruikers) te betrekken bij de eerdere stappen in de keten en dus ook al bij de ontwikkeling. In het kader van het op grond van deze regeling subsidiabele industrieel onderzoek en de preconcurrentiële ontwikkeling zal deze rol vaak meer een ‘meedenkende’ zijn, zodat de richting van de ontwikkeling mede bepaald wordt door de uiteindelijke behoeften van beoogde eindgebruikers. In deze rol praten de potentiële eindgebruikers mee, zonder dat zij zelf werkzaamheden verrichten op het gebied van industrieel onderzoek of preconcurrentiële ontwikkeling. Zij maken dan ook geen deel uit van het samenwerkingsverband en zijn geen subsidieontvanger. Deze rol kan ook vervuld worden door de in artikel 2, tweede lid, van subsidiëring uitgesloten ondernemers. Het kan echter ook voorkomen dat beoogde eindgebruikers tevens subsidiabele werkzaamheden verrichten en deel uitmaken van het samenwerkingsverband of, al of niet tegen betaling, hun faciliteiten beschikbaar stellen. Voor hen gelden alle vereisten en alle verplichtingen die ook voor de overige subsidieontvangers gelden.

Het criterium van onderdeel e is opgenomen opdat projecten waarbij zij, in één van beide rollen, actief zijn betrokken hoger eindigen in de rangschikking. Binnen dit criterium worden vraaggestuurde projecten dus hoger gerangschikt dan nieuwsgierigheid- of aanbodgedreven projecten.

Artikel 9

Het is de bedoeling dat in samenwerkingsverbanden tussen ondernemers en publiek gefinancierde kennisinstellingen, ondernemers een actieve rol spelen binnen de projecten. Het gaat hier ook om projecten voor industrieel onderzoek en/of preconcurrentiële ontwikkeling, dus projecten waarbij het accent meer ligt op activiteiten van ondernemers dan van publieke gefinancierde kennisinstellingen. Om deze actieve rol van ondernemers tot uitdrukking te brengen, is bepaald dat een ondernemer namens het samenwerkingsverband een aanvraag om subsidie indient.

Artikel 10

Op grond van het PRIOO-kader is de openbaarheid van algemene kennis die voortvloeit uit innoWATOR-projecten een voorwaarde. In verband hiermee is in het tweede lid artikel in aanvulling op artikel 33 van de kaderregeling bepaald, dat de subsidieontvanger voor de openbaarmaking van algemene kennis moet zorgdragen. Met algemene kennis wordt bedoeld kennis die niet beschermd is of gaat worden op basis van een intellectueel eigendomsrecht. Deze kennis is immers uiteindelijk openbaar. Projectresultaten die op grond van intellectueel eigendomsrecht beschermd (zullen) worden, kunnen gedurende een korte periode geheim worden gehouden om een succesvolle bescherming te garanderen. De verplichting tot openbaarmaking ziet bovendien niet op de situatie waarin een subsidieontvanger kennis tegen marktconforme condities heeft verkregen.

Artikel 11

De in dit artikel bedoelde formulieren zijn verkrijgbaar bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3, Postbus 93144, 2509 AC, te Den Haag. Zij zijn ook te downloaden via: www.senternovem.nl/watertechnologie.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C.E.G. van Gennip

Naar boven