Wijziging Regeling bruin- en ringrot 2000
11 september 2006
Nr. TRCJZ/2006/2715
Directie Juridische Zaken
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op de artikelen 14 en 17 van het Besluit bestrijding schadelijke organismen;
Besluit:
Artikel I
Artikel 7 van de Regeling bruin- en ringrot 20001 wordt als volgt gewijzigd:
1.
In onderdeel a wordt ‘€ 69,00’ vervangen door: € 75,00.
2.
In onderdeel b wordt ‘€ 64,00’ vervangen door: € 69,90.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 11 september 2006
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.
Toelichting
Onderhavige regeling wijzigt het tarief voor het onderzoek ten behoeve van de afgifte van verklaringen als bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de Regeling bruin- en ringrot 2000. Het betreft verklaringen van de directeur van de Plantenziektenkundige Dienst (hierna: de PD) dat een bepaalde partij aardappelen vrij is bevonden van de ziekten bruinrot en ringrot. Ten behoeve van deze verklaring worden partijen aardappelen bemonsterd en de genomen monsters worden vervolgens onderzocht op bruin- en ringrot (integrale toets). De bemonstering en een deel van het laboratoriumonderzoek (de immunofluorescentietest) worden uitgevoerd door NAK AGRO in opdracht van de PD. Indien genoemde test positief blijkt, voert de PD een aantal vervolgtesten uit.
Het jaar 2006 is het tweede en laatste overgangsjaar van de afbouw van de bemonsteringsintensiteit van 1 monster per 25 ton naar 1 monster per partij. Deze afbouw is mogelijk omdat het aantal bruinrotvondsten de laatste jaren structureel omlaag is gegaan. Dit is voor een belangrijk deel het gevolg van het feit dat een groot aantal telers geen oppervlaktewater meer gebruikte bij de teelt van pootgoed in 2003 en 2004. Sinds mei 2005 geldt er een algeheel beregeningsverbod voor pootgoed. Vanwege deze ontwikkelingen, kan in beginsel worden volstaan met een bemonsteringsintensiteit van één monster per partij. Bij partijen afkomstig van een perceel dat groter is dan 6 hectare en in bepaalde gevallen waarin sprake is van een verhoogd risico op besmetting met bruinrot of ringrot, dient echter een hogere bemonsteringsintensiteit te worden gehanteerd. Van een verhoogd risico is bijvoorbeeld sprake bij een partij die afkomstig is van een perceel dat in de jaren 2003 en/of 2004 is beregend met oppervlaktewater. Er geldt dan een bemonsteringsintensiteit van 1 monster per 25 ton. Voor grote percelen geldt een bemonsteringsintensiteit van 1 monster per 6 hectare.
De tarieven die voor 2006 worden vastgesteld, zijn hoger dan die in 2005 werden gehanteerd. Hiervoor kunnen de volgende redenen worden aangegeven:
– De algemene kostenstijging als gevolg van toegenomen loon- en inflatiekosten.
– Er zullen in 2006 aanzienlijk minder monsters onderzocht worden dan in 2005. Dit is een gevolg van de verdere afbouw van de bemonsteringsintensiteit naar één monster per partij en door een minder omvangrijke pootgoedteelt in 2006 (in totaal 18% minder monsters). De vaste kosten kunnen daarom over minder monsters worden omgeslagen, waardoor het tarief per monster hoger wordt.
– De handelshuizen hebben in 2005 een vergoeding betaald voor het gebruik van het integrale toetsingssysteem voor een groot aantal aanvullende, vrijwillige ringrotonderzoeken. In 2006 zal slechts een minimaal aantal monsters aanvullend worden onderzocht en genoemde vergoeding zal daarom komen te vervallen. De vaste kosten zijn daarom hoger, wat tot een hoger tarief per monster leidt.
– De afbouw van de bemonsteringsintensiteit brengt extra kosten voor de PD en NAK AGRO met zich mee. Deze kosten zijn verwerkt in het tarief.
Onderhavige wijzigingen hebben geen gevolgen voor de lasten van burgers en bedrijfsleven.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.P. Veerman