Wijziging Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden

Regeling van de Minister van Justitie van 15 september 2006, nr. 5441965/06/DJI, houdende wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, in verband met het creëren van een bijzondere opvang voor terroristen

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 13, derde lid, artikel 15, zesde lid, artikel 25, vierde lid en artikel 52, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 26, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 570b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;

Besluit:

Artikel I

De Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de woorden ‘persoonlijke omstandigheden,’ wordt de zinsnede toegevoegd: de aard van het door hen gepleegde delict, of de aard van het delict van het plegen waarvan zij worden verdacht.

2. Na de woorden ‘in staat’ wordt de zinsnede toegevoegd: dan wel ongeschikt.

B

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

Onder letter a wordt na de laatste volzin de volgende zinsnede toegevoegd: Plaatsing in een andere inrichting of afdeling is in ieder geval aangewezen als het gedetineerden betreft als bedoeld in art. 20a.

C

Na artikel 20 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20a

Terroristen Afdeling (TA)

In de Terroristen Afdeling worden gedetineerden geplaatst die:

a. verdacht worden van een terroristisch misdrijf;

b. al dan niet onherroepelijk veroordeeld zijn wegens een terroristisch misdrijf;

c. voor of tijdens hun detentie een boodschap van radicalisering verkondigen of verspreiden daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting;

tenzij uit informatie van het GRIP of het Openbaar Ministerie voortvloeit dat plaatsing op een Terroristen Afdeling niet is geïndiceerd.

D

Na artikel 26 wordt een nieuw artikel 26a ingevoegd, luidende:

Artikel 26a

Een in een Terroristen Afdeling verblijvende gedetineerde als bedoeld in artikel 20a onder b die eenderde deel van de aan hem onherroepelijk opgelegde vrijheidstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan en wiens strafrestant tenminste vier maanden en ten hoogste één jaar bedraagt, wordt uit de Terroristen Afdeling geplaatst, tenzij:

a. er sprake is van een uitlevering of dreigende uitlevering;

b. er sprake is van een verhoogd maatschappelijk risico bij ontvluchting;

c. er gedurende het laatste jaar van het verblijf op de Terroristen Afdeling sprake is geweest van het verkondigen of verspreiden van een boodschap van radicalisering daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting.

E

Na artikel 26a wordt een nieuw artikel 26b ingevoegd, luidende:

Artikel 26b

De selectiefunctionaris neemt ten aanzien van gedetineerden als bedoeld in art. 20a onder c ambtshalve elke twaalf maanden een besluit omtrent de verlenging van het verblijf in een Terroristen Afdeling. De eerste besluitvorming over verlenging of beëindiging van het verblijf in een Terroristen Afdeling vindt plaats twaalf maanden na de plaatsing van betrokkene in een Terroristen Afdeling.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 18 september 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie, J.P.H. Donner.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling wijzigt de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. Deze wijzigingen vloeien voort uit het voornemen om personen die worden verdacht van een terroristisch misdrijf, die al dan niet onherroepelijk zijn veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf en/of personen die voor of tijdens hun detentie een boodschap van radicalisering verkondigen of verspreiden, daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting (hierna kortheidshalve aangeduid als: personen met een terroristische achtergrond) te concentreren in een beperkt aantal inrichtingen. Het kan daarbij overigens ook gaan om personen ten aanzien van wie terzake het bovenstaande een rechtshulpverzoek in behandeling is. Daarbij is aansluiting gezocht bij eerdere wetswijzigingen met betrekking tot terroristische activiteiten in Nederland (onder meer Kamerstuk 28484), alsmede bij eerdere wetswijzigingen met betrekking tot het ten aanzien van personen met een terroristische achtergrond te hanteren detentieregime (onder meer Reparatiewet II Justitie; Kamerstuk 30171). Voorts wordt met deze wijzigingen teruggekomen op eerder gedane toezeggingen aan de Kamer om te komen tot een apart regime voor gedetineerden die worden verdacht van terroristische misdrijven (onder meer Brief van 29 september 2005; Kamerstuk 29754 nr. 31).

Doel van de concentratie van personen met een terroristische achtergrond is te voorkomen dat deze personen in contact kunnen komen met andere categorieën gedetineerden. Daarmee wordt zowel het belang van de openbare orde en veiligheid gediend als het belang van orde en veiligheid in de inrichting(en). Door concentratie van personen met een terroristische achtergrond kan (verdere) radicalisering en rekrutering van andere categorieën gedetineerden worden voorkomen. Om die reden is ervoor gekozen de concentratie van personen met een terroristische achtergrond zo vroeg mogelijk te laten aanvangen en zo lang mogelijk te laten voortduren. Met een dergelijke aanpak kan gestreefd worden naar maximale concentratie en naar minimale (kans op) rekrutering en radicalisering van andere categorieën gedetineerden.

Artikelsgewijs

Onderdeel A

De voorgestelde wijzigingen in de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden beogen de plaatsing van personen met een terroristische achtergrond in daarvoor speciaal aangepaste gebouwelijke capaciteit vorm te geven. Daarbij is er voor gekozen personen met een terroristische achtergrond onder te brengen in een individueel regime. Een dergelijk regime biedt de meeste mogelijkheden dergelijke personen zo veel mogelijk te scheiden van (andere categorieën) medegedetineerden en op die wijze rekrutering en radicalisering tegen te gaan. De wettelijke basis voor een individueel regime wordt gevormd door art. 22 van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw). Daarin is een gedetineerde niet uitgesloten van activiteiten, maar is het aan de directeur van de inrichting te bepalen in welke mate de gedetineerde in staat wordt gesteld individueel dan wel gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Capacitair gezien lijkt het niet mogelijk alle gedetineerden een individueel programma te bieden, hetgeen betekent dat op enig moment de situatie zal ontstaan dat meerdere gedetineerden in de Terroristen Afdeling gemeenschappelijk aan activiteiten zullen deelnemen. Omdat de voorgestelde wijzigingen in de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden geen onderscheid maken tussen mannelijke en vrouwelijke gedetineerden moet worden bezien in hoeverre de gebouwelijke capaciteit scheiding van deze groepen gedetineerden toestaat.

Onderdeel B

De voorgestelde wijzing beoogt te benadrukken dat ook personen beneden de leeftijd van achttien jaar die voldoen aan de criteria voor plaatsing in een Terroristen Afdeling gescheiden dienen te worden van medegedetineerden die niet aan deze criteria voldoen. De huidige maatregel bevat reeds de mogelijkheid jeugdigen te plaatsen in een andere inrichting of afdeling dan een inrichting of afdeling voor psychologisch onvolwassenen. Met de voorgestelde wijziging wordt ten aanzien van jeugdigen met een terroristische achtergrond de mogelijkheid tot overplaatsing naar een andere inrichting of afdeling dwingend voorgeschreven.

Onderdeel C

Het voorgestelde artikel sluit aan bij artikel 8, tweede lid Pbw, waarin is bepaald dat de Minister delen van een inrichting als afdeling met een aparte bestemming kan aanwijzen. Op die ministeriële aanwijzingsbevoegdheid is de aanwijzing van (vooralsnog) twee gebouwelijk aangepaste voorzieningen, te weten de locatie Nieuw Vosseveld te Vught en de locatie De Schie te Rotterdam, als Terroristen Afdeling gebaseerd. Tevens beoogt het voorgestelde artikel te specificeren welke personen in aanmerking komen voor plaatsing op een Terroristen Afdeling. Daarbij is beoogd geen onderscheid te maken tussen huis van bewaring of gevangenis als bestemming van de Terroristen Afdeling. Voorkomen dient steeds te worden dat personen met een terroristische achtergrond andere categorieën gedetineerden kunnen rekruteren of radicaliseren. Dergelijke processen kunnen in elke fase van de detentie van personen met een terroristische achtergrond plaatsvinden.

Met het laatste onderdeel van het voorgestelde artikel wordt beoogd personen, die niet vallen onder de eerste twee onderdelen van het artikel, maar die zich wel voor of tijdens hun detentie bezig houden met rekrutering of radicalisering van derden onder de werking van het artikel te brengen. Tevens biedt het de mogelijkheid personen die bij aanvang van hun detentie niet, doch gedurende hun detentie wel trachten derden te rekruteren of radicaliseren over te plaatsen naar de daartoe speciaal bestemde Terroristen Afdeling. Denkbaar is dat eerst nadat een persoon reeds enige tijd in detentie heeft doorgebracht hij of zij door externe factoren zelf dusdanig extremistisch gedachtegoed ontwikkelt, dat een dergelijke overplaatsing met het oog op de openbare orde en veiligheid dan wel de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk wordt.

Het feit dat, zoals hierboven beschreven, geen onderscheid wordt gemaakt tussen huis van bewaring en gevangenis heeft ertoe geleid dat gekozen is voor de uitzonderingsbepaling die aan het slot van het voorgestelde artikel is opgenomen. Denkbaar is dat een persoon die wegens verdenking van het gepleegd hebben van een terroristisch misdrijf op een Terroristen Afdeling wordt geplaatst tezamen met leden van dezelfde terroristische organisatie die reeds onherroepelijk zijn veroordeeld. Waar normaal gesproken door de scheiding tussen huis van bewaring en gevangenis in beginsel reeds voorkomen kan worden dat de voorlopig gehechte persoon in contact komt en/of informatie kan uitwisselen met personen die in dezelfde strafzaak verdachten zijn (geweest) kan dergelijk contact en/of een dergelijke uitwisseling van informatie bij plaatsing van een voorlopige gehechte persoon op een Terroristen Afdeling niet worden voorkomen. Plaatsing op een andere Terroristen Afdeling biedt onvoldoende alternatief, met name gelet op het feit dat vooralsnog sprake is van slechts twee voorzieningen die gebouwelijk worden aangepast om dienst te doen als Terroristen Afdeling. Onder die omstandigheden kan het aangewezen zijn dat dat personen die verdacht worden van een terroristisch misdrijf niet reeds bij aanvang van hun voorlopige hechtenis worden geplaatst bij andere gedetineerden op de Terroristen Afdeling.

Voor gedetineerden als bedoeld in artikel 20a onder a en/of b geldt het bepaalde in artikel 14, eerste en tweede lid Pbw: op basis van het door hen gepleegde delict komen deze gedetineerden van rechtswege in aanmerking voor plaatsing op een Terroristen Afdeling. Ten aanzien van gedetineerden als bedoeld in het voorgestelde artikel 20a onder c is gekozen voor de in dit artikel voorgestelde wijziging omdat ten aanzien van hen zich de situatie kan voordoen dat zij eerst tijdens hun detentie de boodschap van radicalisering gaan verkondigen, bijvoorbeeld omdat zij – onder invloed van buitenaf – zelf zijn geradicaliseerd. Alsdan dient de mogelijkheid te bestaan deze gedetineerden over te plaatsen naar de Terroristen Afdeling. Op deze manier kan ook in een dergelijke situatie het doel van deze wijziging – concentratie van personen met een terroristische achtergrond om radicalisering en rekrutering van andere categorieën gedetineerden te voorkomen – worden bereikt.

Onderdeel D

Daar waar het doel van de voorgestelde wijzigingen van de Regeling met name gelegen is in het scheiden van personen met een terroristische achtergrond van (andere categorieën) medegedetineerden, dient niet uit het oog te worden verloren dat deze personen op enig moment in de samenleving terugkeren en dat het aangewezen is dat dit niet geheel onvoorbereid gebeurt. Ook in die gevallen geldt hetgeen bepaald is in artikel 2, tweede lid van de Pbw, te weten dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidstraf of de vrijheidsbenemende maatregel zoveel mogelijk dienstbaar moet worden gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Daarbij kan detentiefasering aan de orde zijn. Voor deze voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij is evenwel vereist dat de gedetineerde vanuit de Terroristen Afdeling wordt uitgeplaatst naar een reguliere detentiesetting alwaar verloven tot de mogelijkheden behoren. Op die uitplaatsing ter voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij ziet het voorgestelde artikel 26a van de Regeling.

Deze uitplaatsing is echter, mede gelet op het doel van de voorgestelde wijzigingen van de Regeling, aan bepaalde voorwaarden verbonden. Met name de voorwaarde zoals voorgesteld onder c ziet op de situatie waarin het risico van (verdere) radicalisering en rekrutering van andere categorieën gedetineerden te groot is. In een dergelijk geval dient het algemeen belang in de vorm van het preventieve karakter van het doel van de voorgestelde wijzigingen te prevaleren boven het individuele belang van de betreffende gedetineerde.

Onderdeel E

De voorgestelde wijziging biedt de mogelijkheid ten aanzien van gedetineerden als bedoeld in het voorgestelde artikel 20a onder c – gedetineerden die voor of tijdens hun detentie een boodschap van radicalisering verkondigen of verspreiden daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting – periodiek een beslissing te nemen ten aanzien van de voortduring van hun plaatsing op een Terroristen Afdeling. Bij de keuze voor deze termijn is onder meer aansluiting gezocht bij de nieuwe artikelen 38 en 39 van de Pbw, zoals gewijzigd bij de Reparatiewet II Justitie1 .

De Minister van Justitie,

J.P.H. Donner

Naar boven