Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2006/27)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 11 augustus 2006, nr. 2006/27, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

Hoofdstuk C8/Liberia Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van Liberia

1 Datum

Deze versie van dit hoofdstuk is vastgesteld op 11augustus 2006.

2 Achtergrond

Dit hoofdstuk bevat het landgebonden asielbeleid voor Liberia. Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid van C1 tot en met C6 en kan niet worden gezien als een uitzonderingsregeling. De algemene wet- en regelgeving blijft steeds de basis voor de individuele beoordeling van een asielaanvraag.

De beleidsconclusies in dit hoofdstuk zijn mede gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa van 12 mei 2006 over de situatie in Liberia (kenmerk DPV/AM-903353). Dit ambtsbericht is vrijgegeven op 13 juni 2006.

Voor een beschrijving van de actuele situatie wordt verwezen naar het ambtsbericht van de Minister van BuZa.

3 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Liberia is geen besluit genomen in de zin van artikel 43 Vw.

4 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

4.1 Etnische groepen en minderheden

Tijdens de verslagperiode zijn er geen aanwijzingen bekend geworden op grond waarvan kan worden aangenomen dat personen door de Liberiaanse autoriteiten worden vervolgd vanwege hun etnische afkomst dan wel religie. Het behoren tot een specifieke bevolkingsgroep vormt derhalve geen reden betrokkene in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Uit het ambtsbericht komt voorts naar voren dat etnische groepen en minderheden, met uitzondering van niet-negroïde personen en daarmee niet-Liberiaanse personen, wettelijk gelijke rechten hebben. Laatstgenoemde personen lopen het risico te worden gediscrimineerd en kunnen geen beroep doen op het in de grondwet neergelegde verbod op etnische discriminatie.

Voor personen behorend tot bovengenoemde bevolkingsgroep, te weten de niet-negroïde bevolkingsgroep, geldt dat zij op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw, in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, indien slechts in geringe mate blijk wordt gegeven van op de persoon gerichte daden van verdragsrechtelijke vervolging of van een reëel en persoonlijk risico om bij uitzetting te worden onderworpen aan folteringen of andere onmenselijke behandelingen, welke in verband gebracht kunnen worden met de etnische afkomst.

Ten aanzien van de etnische groep Mandingo wordt opgemerkt dat hoewel de situatie op het gebied van etnische conflicten en spanningen is verbeterd, leden van deze etnische groep in sommige gebieden, met name in de provincies Nimba en Lofa, risico lopen op een vijandige bejegening door de Lorma. De conflicten gaan over eigendomsrechten van huizen en grondgebied die terugkerende Mandingo’s claimen te hebben achtergelaten ten tijde van de oorlog. Hoewel het aantal conflicten zou teruglopen en de United Nations Mission in Liberia samen met traditionele leiders en lokale overheden verzoeningspogingen onderneemt, blijft de situatie van Mandingo’s om specifieke aandacht vragen.

Asielzoekers die claimen als Mandingo problemen te hebben ondervonden als gevolg van hun etnische achtergrond, dienen aannemelijk te maken dat deze achterstelling is gebaseerd op één van de gronden genoemd in het Verdrag. Tevens dient de asielzoeker aannemelijk te maken dat deze problemen zodanig zijn dat gesproken kan worden van discriminatie dan wel achterstelling en dat sprake is van op de persoon gerichte vervolging of een onhoudbare situatie.

Ten aanzien van het bestaan van een vlucht- en of vestigingsalternatief wordt verwezen naar C8/7.1. Het tegenwerpen van een vlucht- of vestigingsalternatief dient steeds per individueel geval te worden beoordeeld. Het is daarbij aan betrokkene om aannemelijk te maken dat hij zich niet elders in Liberia kan vestigen.

4.2 Personen die zich geprofileerd hebben als politieke tegenstander van het bewind

De grondwet garandeert de vrijheid van vereniging en vergadering. Zowel de overgangsregering als de huidige regering respecteert dit recht in de praktijk. Naast de al bestaande politieke partijen hebben zich 30 nieuwe partijen zonder problemen geregistreerd bij de Nationale Kiesraad.

Derhalve vormt het lidmaatschap van en activiteiten voor een politieke partij op zichzelf geen grond voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

4.3 Journalisten

In het algemeen heeft de overgangsregering de persvrijheid gerespecteerd. De situatie van journalisten is in vergelijking met het vorige ambtsbericht verbeterd. Journalisten worden door de autoriteiten met rust gelaten en kunnen zonder hinder hun werk doen. Voorts zouden journalisten zich – voor zover bekend - niet onveilig voelen.

Het enkele feit dat iemand journalist is, is onvoldoende reden om tot statusverlening over te gaan.

4.4 Vrouwen

Het normale beleid, zoals onder andere weergegeven in C1/3.3.2, C1/4.2.11 en C1/4.3.3 is van toepassing. Kort samengevat wordt er getoetst op: risico op genitale verminking, bescherming autoriteiten en vestigingsalternatief.

Genitale verminking is in Liberia niet bij wet verboden en komt vooral voor op het platteland. De overheid biedt geen bescherming tegen de uitvoering van genitale verminking.

Hoewel er geen cijfers bekend zijn over het aantal meisjes dat besneden wordt in Liberia, komt besnijdenis volgens internationale hulpverleners veel voor. Eveneens is er geen informatie bekend over de leeftijd waarop meisjes doorgaans besneden worden. Vrouwenbesnijdenis vindt vooral op het platteland plaats. Voor zover bekend wordt in Liberia de ernstigste vorm, infibulatie, niet toegepast.

Nu veel gevluchte en ontheemde Liberianen terugkeren naar hun oorspronkelijke woonplaats, is de verwachting dat vrouwenbesnijdenis in omvang zal toenemen, omdat de sociale structuren in de gemeenschappen worden hersteld. Het is onduidelijk in hoeverre het voor vrouwen mogelijk is om zich te onttrekken aan genitale verminking.

Indien een vrouw nog niet is besneden en besnijdenis in haar land van herkomst niet kan ontlopen, kan sprake zijn van een reëel risico van een schending van artikel 3 EVRM. In die situatie kan op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd worden verleend. Dit kan ook gelden voor in Nederland geboren meisjes die bij terugkeer naar Liberia bedreigd worden met genitale verminking. In dergelijke gevallen kan op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd worden verleend. De ouder die genitale verminking van zijn/haar dochter vreest, kan eveneens in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.

4.5 Dienstplichtigen en deserteurs

Het normale beleid, zoals weergegeven in C1/4.2.12 is van toepassing.

4.6 Schenders van mensenrechten

De volgende groepen hebben in Liberia op grote schaal mensenrechten geschonden. Om die reden dient men er in het bijzonder op bedacht te zijn of personen die behoren tot deze groepen zich mogelijk schuldig hebben gemaakt aan gedragingen als omschreven in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. In dit verband wordt verwezen naar C8/7.4.

– Anti Terrorist Unit

– Independent National Patriotic Front of Liberia

– Lofa Defence Force

– Liberia Peace Council

– Bong Defense Front

– Liberians United for Reconciliation and Democracy

– Movement for Democracy in Liberia

– National Patriotic Front of Liberia

– National Patriotic Party (hieronder vallen mogelijk voormalige rebellenleiders van de National Patriotic Front of Liberia)

– Special Security Unit

– State Security Service (inclusief Small Boys Unit)

– United Liberation Movement for Democracy in Liberia-Johnson

– United Liberation Movement for Democracy in Liberia-Kromah

– Uitvoerders vrouwenbesnijdenis

5 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/4.4, is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Liberia geen bijzonderheden.

6 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Liberia komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw (zie C1/4.5).

7 Verdere beleidsconclusies en aandachtspunten

7.1 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Tot op heden werd geen vlucht- of vestigingsalternatief tegengeworpen. Daar de veiligheidssituatie inmiddels dermate stabiel wordt geacht, is het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/3.3.3 weer van toepassing.

7.2 Veilig land van herkomst

Liberia wordt niet beschouwd als een veilig land van herkomst.

7.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Liberia wordt niet beschouwd als een veilig derde land.

7.4 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het beleid zoals neergelegd in C1/5.13.3 is van toepassing. Voor wat betreft de procedure in 1F-zaken wordt verwezen naar C3/10.14. In C8/4.6 van dit hoofdstuk is aangegeven ten aanzien van welke groepen sprake zou kunnen zijn van de bedoelde gedragingen. Voor de procedure omtrent getuigen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid wordt verwezen naar C3/10.15.

7.5 Legale uitreis

Volgens artikel 13 (b) van de Liberiaanse grondwet heeft iedere Liberiaanse burger het recht om zonder voorafgaande voorwaarden Liberia binnen te komen en te verlaten.

Voor een beperkt aantal mensen is de internationale bewegingsvrijheid beknot. Door de verlenging op 20 december 2005 van het reisverbod voor belangrijke leden van de regering van oud-president Taylor, enkele leden van de LURD en MODEL, de krijgsmacht en hun partners, blijven er voor deze groep tot in ieder geval 20 december 2006 restricties bestaan ten aanzien van buitenlandse reizen. Onder hen bevinden zich ook een aantal huidige parlementsleden, zoals Jewel Taylor, Adolphus Dolo en Prince.

8 Ambtshalve toets

8.1 Opvangmogelijkheden minderjarigen en bijzonderheden met betrekking tot het beleid inzake amv’s

Ten aanzien van amv’s uit Liberia kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

8.2 Driejarenbeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/9, is van toepassing.

9 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Liberia is geen besluit genomen in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

10 Overgangsrecht

Het beleid zoals weergegeven in het gelijknamige hoofdstuk van 13 juli 2004 komt te vervallen met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze versie van het hoofdstuk.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Den Haag, 11 augustus 2006.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze:
de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting bij Wijziging 2006/27

Het hoofdstuk “Het asielbeleid ten aanzien van Liberia” is opgesteld naar aanleiding van een ambtsbericht van de Minister van BuZa van 12 mei 2006, vrijgegeven op 13 juni 2006.

Uit het nieuwe ambtsbericht blijkt dat de veiligheidssituatie dermate stabiel is dat het tegenwerpen van een vlucht- en vestigingsalternatief weer kan worden hervat. Dit blijkt onder andere uit de verbeterde veiligheids- en mensenrechtensituatie, de redelijke bewegingsvrijheid van burgers binnen Liberia en uit het feit dat de UNHCR de situatie in bepaalde gebieden veilig genoeg acht om vluchtelingen en ontheemden terug te geleiden.

Gezien het vorenstaande is het algemene beleid ten aanzien van vlucht- en vestigingsalternatief, zoals weergegeven in C1/3.3.3 weer van toepassing.

Voor het overige is het beleid geactualiseerd naar aanleiding van de informatie in het ambtsbericht.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze:

de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven