Regeling incidentele middelen bso voor basisscholen

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 9 augustus 2006, nr. PO/ZO-2006/29955, houdende de toekenning van incidentele middelen voor buitenschoolse opvang voor basisscholen (Regeling incidentele middelen bso voor basisscholen)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 123, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. bevoegd gezag: bevoegd gezag van een basisschool waarop de Wet op het primair onderwijs van toepassing is;

c. buitenschoolse opvang: opvang buiten de reguliere schooltijden zowel voorschools als naschools alsmede tijdens vakanties en adv-dagen overeenkomstig de bepalingen van de Wet kinderopvang.

Artikel 2

Doelomschrijving

De minister verstrekt aan het bevoegd gezag van basisscholen een eenmalige bijzondere bekostiging voor personeelskosten ten behoeve van de voorbereiding op de nieuwe taak van basisscholen per 1 augustus 2007 om buitenschoolse opvang te regelen voor kinderen van ouders die hier om verzoeken.

Artikel 3

Eenmalige uitkering

1. Aan het bevoegd gezag wordt in augustus 2006 eenmalig een bedrag van € 6.000,– per basisschool en een bedrag van € 5,36 per leerling toegekend voor het schooljaar 2006–2007. Dit bedrag wordt in twee termijnen uitbetaald, te weten 36% van het bedrag in augustus 2006 en 64% van het bedrag in januari 2007.

2. Het aantal leerlingen wordt bepaald op basis van de teldatum 1 oktober 2005.

3. Voor scholen die op 1 augustus 2006 voor de eerste keer voor bekostiging in aanmerking komen, geldt als teldatum 1 oktober 2006. Deze nieuwe scholen krijgen uiterlijk in maart 2007 deze toekenning.

Artikel 4

Verantwoording

De subsidie wordt verstrekt als tegemoetkoming in uitgaven die zijn verbonden aan het in deze regeling omschreven doel. Verrekening van eventueel niet-bestede middelen of overschotten vindt niet plaats.

De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van deze bijzondere bekostiging.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 augustus 2007.

Artikel 6

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling incidentele middelen bso voor basisscholen.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Algemeen

Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen 2006 is de motie Van Aartsen/Bos (Kamerstukken II 2005/06, 30 300, nr. 14) aangenomen. In de motie wordt verzocht de wet- en regelgeving met ingang van 1 januari 2007 zodanig aan te passen dat scholen worden verplicht hetzij voor- en naschoolse opvang te bieden tussen 7.30 uur en 18.30 uur, hetzij faciliteiten te bieden waarbinnen andere partijen dat doen en de randvoorwaarden hierbij aan te geven. Ik zal bevorderen dat een wetsvoorstel hieromtrent uiterlijk in september 2006 bij de Tweede Kamer zal worden ingediend. Het wetsvoorstel zal een aanpassing bevatten van de Wet op het primair onderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 teneinde het bevoegd gezag desgevraagd te laten zorg dragen voor de aansluiting tussen onderwijs en kinderopvang.

Naar aanleiding van de motie wil het kabinet dat per 1 augustus 2007 alle basisscholen buitenschoolse opvang kunnen regelen voor kinderen van ouders die hier om verzoeken. Vanaf 1 januari 2007 hebben basisscholen een inspanningsverplichting om zich hier op voor te bereiden. Het kabinet heeft incidentele middelen van in totaal € 50 miljoen beschikbaar gesteld voor alle basisscholen voor het schooljaar 2006–2007 om zich voor te kunnen bereiden. Het kabinet stimuleert hiermee dat scholen die dat willen, al vanaf augustus 2006 van start kunnen gaan. Met deze regeling beoog ik uitvoering te geven aan mijn toezegging aan de Tweede Kamer van 13 juni 2006, zoals ik deze nader heb uitgewerkt in mijn brief van 26 juni 2006 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VIII, nr. 250).

In de artikelsgewijze toelichting volgt welke stappen basisscholen in de voorbereiding moeten zetten om aan de eisen te voldoen.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Scholen die nog niets geregeld hebben

Basisscholen die nog geen aansluiting hebben met buitenschoolse opvang, moeten vanaf 1 augustus 2007 voorbereid zijn op een verzoek van ouders om buitenschoolse opvang. Uit welke stappen bestaat de voorbereiding?

1. De school inventariseert wat de wensen bij ouders zijn voor buitenschoolse opvang.

Basisscholen die nog geen mogelijkheden hebben om aansluitende buitenschoolse opvang te bieden starten de voorbereidingen met een inventarisatie van de wensen van de ouders. Dit kan bijvoorbeeld op een speciaal daarvoor georganiseerde informatieavond of via een schriftelijke vragenlijst. Het is daarbij van belang dat de school vooral in contact treedt met ouders die in de toekomst gebruik denken te gaan maken van buitenschoolse opvang voor hun kinderen.

2. De school stelt, in samenspraak met de ouders, een model voor.

Op basis van de wensen van de ouders en op basis van de mogelijkheden gegeven de lokale situatie stelt de school een uitvoeringsmodel voor. De vraag van de ouders is dus leidend. Het uitvoeringsmodel kan beschrijven waar de opvang plaatsvindt, welke organisatie de opvang verzorgt, hoe de leerlingen er komen, hoe de opvang in vakantieperioden geregeld is, etc. Elke school kan dus zelf, in samenspraak met de ouders, bepalen hoe hij de opvang wil regelen.

3. Het model wordt ter advies voorgelegd aan de medezeggenschapsraad die, alvorens advies uit te brengen, alle ouders raadpleegt.

Het uitvoeringsmodel wordt ter advies voorgelegd aan de medezeggenschapsraad. De medezeggenschapsraad moet eerst alle ouders raadplegen om er voor te zorgen dat zoveel mogelijk ouders betrokken kunnen zijn bij de keuze voor het model of, in een later stadium, bij de wijziging van het model. De wijze waarop de medezeggenschapsraad alle ouders consulteert, is vrij. Als alle ouders geraadpleegd zijn, brengt de medezeggenschapsraad een advies uit over het model. De medezeggenschapsraad adviseert dus niet over óf er buitenschoolse opvang geregeld moet worden, maar hóe.

4. De school stelt het model vast en voert het model uit.

Nadat de medezeggenschapsraad advies heeft uitgebracht, stelt de school het model vast. Vervolgens moet de school het model gaan uitvoeren. Afhankelijk van het model neemt de school contact op met eventuele samenwerkingspartners, zoals een organisatie voor kinderopvang, of richt de school zelf een kinderopvangorganisatie op. Tijdens dit deel van de voorbereiding zal de school veel overleg plegen met diverse samenwerkingspartners zoals een organisatie voor kinderopvang of de gemeente, afspraken maken en deze vastleggen.

Scholen die al opvang geregeld hebben

Basisscholen die al een relatie hebben met een buitenschoolse opvangvoorziening, moeten er in de voorbereiding voor zorgen dat zij voldoen aan de eisen die gesteld worden. Welke stappen moeten deze basisscholen zetten?

1. De school inventariseert bij de ouders of het gebodene voldoet aan de wensen.

Omdat de vraag van de ouders leidend is bij de uitwerking van de nieuwe taak van scholen, moeten scholen die een voorziening bieden bij de ouders nagaan of deze voorziening voldoet aan de wensen. Vanzelfsprekend zal de school dit vooral nagaan bij de ouders die gebruik (willen) maken van de buitenschoolse opvang.

2. De school stelt, in samenspraak met de ouders, een model voor.

Op basis van de inventarisatie kan bepaald worden of het bestaande model voldoet aan de wensen en mogelijkheden. Aandachtspunten kunnen daarbij zijn de openingstijden en of er opvang in vakantieperioden is. Als het model niet voldoet, overlegt de school met de ouders om tot een nieuw model te komen.

3. Het model wordt ter advies aan de medezeggenschapsraad voorgelegd die, alvorens advies uit te brengen alle ouders raadpleegt.

Het bestaande of nieuwe model wordt ter advies voorgelegd aan de medezeggenschapsraad. De medezeggenschapsraad moet eerst alle ouders raadplegen om er voor te zorgen dat zoveel mogelijk ouders betrokken kunnen zijn bij de keuze voor het model of, in een later stadium, bij de wijziging van het model. De wijze waarop de medezeggenschapsraad alle ouders consulteert, is vrij. Als alle ouders geraadpleegd zijn, brengt de medezeggenschapsraad een advies uit over het model. De medezeggenschapsraad adviseert dus niet over óf er buitenschoolse opvang geregeld moet worden, maar hóe.

4. De school stelt het model vast en voert het uit.

Nadat de medezeggenschapsraad advies heeft uitgebracht, stelt de school het model vast. Als vastgehouden wordt aan het bestaande model, voert de school het model als tevoren uit. Als het model gewijzigd is, zal de school nieuwe afspraken moeten maken met de diverse samenwerkingspartners. Hiertoe zullen er overleggen gevoerd worden en verslagen gemaakt.

Artikel 3

Het voorbereidingstraject vereist voor alle basisscholen een vergelijkbare inspanning, ongeacht het leerlingaantal. Daarom is het grootste deel van het beschikbare bedrag gelijkelijk over de scholen verdeeld. Voor werkzaamheden die wel afhangen van het leerlingaantal, zoals met ouders overleggen over de wensen en mogelijkheden, is er ook een bedrag per leerling beschikbaar.

Artikel 4

Overeenkomstig de OCW-voorschrift Jaarverslaggeving wordt in de jaarrekening de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie herkenbaar als bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. Een afzonderlijke specificatie van de lasten naar kostensoorten in niet noodzakelijk. De subsidie wordt opgenomen in bijlage D2 bij de jaarrekening als niet-geoormerkte subsidie.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven