Regeling Rijkshuisvestingsberaad 2006

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 augustus 2006, nr. JA 2006275158, Rijksgebouwendienst, Stafafdeling Juridische Advisering, houdende regels omtrent het Rijkshuisvestingsberaad (Regeling Rijkshuisvestingsberaad 2006)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 15a, derde lid, van het Besluit Rijksgebouwendienst 1999;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. besluit: Besluit Rijksgebouwendienst 1999;

b. minister: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

c. directeur-generaal: directeur-generaal van de Rijksgebouwendienst.

Artikel 2

Samenstelling en inrichting

1. Het Rijkshuisvestingsberaad is gevestigd te ’s-Gravenhage.

2. Het Rijkshuisvestingsberaad bestaat uit:

a. de voorzitter;

b. één lid dat het Ministerie van Jusititie vertegenwoordigt;

c. één lid dat het Ministerie van Verkeer en Waterstaat vertegenwoordigt;

d. één lid dat het Ministerie van Financiën vertegenwoordigt;

e. twee leden als vertegenwoordigers van de overige afnemers van rijkshuisvesting;

f. één lid als vertegenwoordiger van grote landelijk opererende lichamen op het niveau van de centrale overheid die wat betreft de huisvesting niet ressorteren onder een ministerie;

g. als agendalid één vertegenwoordiger van de Hoge Colleges van Staat en het Ministerie van Algemene Zaken;

h. de directeur-generaal Rijksbegroting, als lid;

i. de directeur-generaal, als adviserend lid.

3. De voorzitter wordt door de secretarissen-generaal van de ministeries uit hun midden gekozen en door de minister, op voordracht van zijn secretaris-generaal, benoemd voor de duur van vier jaren. Voorzitter kan niet zijn hij die tevens secretaris-generaal is van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

4. De leden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b, c, en d, worden door de minister voor onbepaalde duur benoemd, op voordracht van zijn secretaris-generaal, gehoord de secretaris-generaal van het ministerie dat door het betreffende lid wordt vertegenwoordigd.

5. De leden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen e en f, worden door de minister voor bepaalde duur benoemd, op voordracht van de voorzitter, gehoord de secretarissen-generaal van de ministeries. De voorzitter richt zijn voordracht, die mede omvat een voorstel aangaande de invulling van de duur van de benoemingen, op een zodanige wijze in dat in het Rijkshuisvestingsberaad de belangen van de grote, kleine, centrale en decentrale afnemers van rijkshuisvesting voldoende zijn vertegenwoordigd.

6. Het lid, bedoeld in het tweede lid, onderdeel g, wordt door de minister voor bepaalde duur benoemd, op voordracht van de voorzitter, gehoord de Hoge Colleges van Staat en het Ministerie van Algemene Zaken, en is vrij om al dan niet deel te nemen aan de vergaderingen van het Rijkshuisvestingsberaad.

7. De voorzitter en de leden, met uitzondering van de directeur-generaal, hebben stemrecht.

8. De voorzitter wordt ingeval van zijn ontstentenis vervangen door een van de leden, de directeur-generaal daarvan uitgezonderd.

9. De leden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b tot en met g, kunnen zich, ingeval van hun ontstentenis, slechts laten vervangen door een van de overige leden, de directeur-generaal daarvan uitgezonderd.

10. De directeur-generaal Rijksbegroting en de directeur-generaal kunnen, ieder voor zich, de voorzitter verzoeken om in hun plaats een door hen aan te wijzen vervanger, niet zijnde een van de overige leden, te doen optreden.

11. Aan de voorzitter en de leden wordt al dan niet op eigen verzoek tussentijds ontslag verleend.

Artikel 3

Secretaris

1. Aan het Rijkshuisvestingsberaad worden een secretaris en een plaatsvervangend secretaris toegevoegd die, op voordracht van de voorzitter, door de directeur-generaal voor onbepaalde duur als zodanig worden benoemd.

2. Secretaris en plaatsvervangend secretaris kan slechts zijn hij die een vaste aanstelling heeft bij de dienst.

3. Aan de secretaris en de plaatsvervangend secretaris wordt op voordracht van de voorzitter ontslag verleend.

4. De secretaris draagt zorg voor:

a. de functionele ondersteuning van het Rijkshuisvestingsberaad;

b. de coördinatie van de inhoudelijke voorbereiding en de verslaglegging van de vergaderingen;

c. de correspondentie die door of namens het Rijkshuisvestingsberaad wordt gevoerd;

d. het verstrekken van de opdrachten die namens het Rijkshuisvestingsberaad worden gegeven;

e. de bewaking van de voorraadagenda van het Rijkshuisvestingsberaad;

f. de communicatie met de dienst, de voorzitter en de leden;

g. de coördinatie van de werkzaamheden die de dienst ten behoeve van het Rijkshuisvestingsberaad uitvoert, alsmede

h. alle overige werkzaamheden die in het kader van een goed functionerend secretariaat benodigd zijn.

5. De secretaris heeft tekenbevoegdheid voorzover die door de voorzitter aan hem is toegekend.

6. De secretaris en de plaatsvervangend secretaris zijn ten aanzien van de aan hen opgedragen taken en bevoegdheden uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de voorzitter.

Artikel 4

Taken en bevoegdheden

1. Het Rijkshuisvestingsberaad overlegt over rijkshuisvestingsaangelegenheden en adviseert de minister gevraagd en ongevraagd op strategisch niveau ten aanzien van de rijkshuisvesting in algemene zin en de belangen van de gebruikers van rijkshuisvesting in het bijzonder.

2. De advisering betreft onder meer de volgende onderwerpen:

a. de doelmatigheid van het rijkshuisvestingsstelsel;

b. het proces en de procedures aangaande de rijkshuisvesting;

c. de ontwikkeling van het producten- en dienstenpakket van de dienst;

d. het rijkshuisvestingsbeleid, voor zover het de strategische kaders en de normering betreft;

e. de wettelijke voorschriften die de rijkshuisvesting betreffen of raken.

3. Het Rijkshuisvestingsberaad brengt zijn adviezen schriftelijk uit. Bij besluitvorming door de minister aangaande de hiervoor genoemde onderwerpen wordt door hem aangegeven of en in welke mate van de adviezen van het Rijkshuisvestingsberaad is gebruikgemaakt.

4. Het Rijkshuisvestingsberaad doet op verzoek van de minister dan wel op eigen initiatief, voorstellen aan de minister tot herziening van deze regeling.

Artikel 5

Werkwijze

1. Het Rijkshuisvestingsberaad is bevoegd om zich bij de uitvoering van zijn werkzaamheden te laten bijstaan door deskundigen.

2. Het Rijkshuisvestingsberaad brengt jaarlijks, uiterlijk op 1 maart, aan de minister verslag uit over de werkzaamheden die in het voorafgaande jaar zijn uitgevoerd.

3. Het Rijkshuisvestingsberaad vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste de helft van de leden dit wenselijk acht, doch ten minste tweemaal per jaar.

Artikel 6

Huisvesting en ondersteuning

1. De directeur-generaal draagt zorg voor de huisvesting van het Rijkshuisvestingsberaad alsmede voor de voor een goed functioneren van het Rijkshuisvestingsberaad benodigde ondersteuning.

2. De kosten die voorkomen uit de in het eerste lid bedoelde zorg maken deel uit van de apparaatskosten van de dienst.

Artikel 7

Slotbepaling

1. Deze regeling treedt in werking op 16 augustus 2006.

2. Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Rijkshuisvestingsberaad 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 11 augustus 2006.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, S.M. Dekker.

Toelichting

Algemeen

Artikel 15a, eerste lid, van het Besluit Rijksgebouwendienst 1999, zoals gewijzigd bij besluit van 18 juli 2006, Staatsblad 360, voorziet in de instelling van het zogeheten Rijkshuisvestingsberaad. Ingevolge artikel 15a, tweede lid, van het Besluit Rijksgebouwendienst 1999 overlegt het Rijkshuisvestingsberaad over rijkshuisvestingsaangelegenheden en adviseert het de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) over deze aangelegenheden. Ingevolge artikel 15a, derde lid, van het Besluit Rijksgebouwendienst 1999 geeft de Minister van VROM, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, nadere regels omtrent de taken en bevoegdheden van het Rijkshuisvestingsberaad alsmede regels omtrent de samenstelling, inrichting en werkwijze van het Rijkshuisvestingsberaad. Bij de onderhavige regeling wordt hieraan uitvoering gegeven.

Achtergrond van de instelling van het Rijkshuisvestingsberaad is de evaluatie die in 2004 heeft plaatsgevonden van het rijkshuisvestingsstelsel. De instelling van het Rijkshuisvestingsberaad is ingegeven door de behoefte om de gezamenlijke rol van de rijksdiensten als opdrachtgever te versterken. Zie hierover verder de nota van toelichting bij de hiervoor genoemde wijziging van het Besluit Rijksgebouwendienst 1999 (18 juli 2006, Stb. 360).

Artikelsgewijs

Artikel 2

Het Rijkshuisvestingsberaad is niet een orgaan waarin iedere afnemer van rijkshuisvesting zitting heeft. Door het aantal leden van het Rijkshuisvestingsberaad beperkt te houden tot een vaste groep van de grootste afnemers, de directeur-generaal Rijksbegroting en een aantal leden die de overige afnemers vertegenwoordigen, wordt gestreefd naar een slagvaardige omvang die vanwege de roulatiemogelijkheid bij het benoemen van de leden bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen e en f, een goede afspiegeling is van de belangen van alle afnemers van rijkshuisvesting.

Het Rijkshuisvestingsberaad wordt voorgezeten door een van de secretarissen-generaal. De secretaris-generaal van het Ministerie van VROM is uitgesloten van het voorzitterschap vanwege zijn functionele rol naast de Minister van VROM die verantwoordelijk is voor de rijkshuisvesting. Voor de leden van het Rijkshuisvestingsberaad wordt, hoewel de regeling zich daarover niet expliciet uitlaat, uitgegaan van een hoog ambtelijk niveau ter onderstreping van het gezaghebbende karakter. Mede om die reden is ervoor gekozen om de vervangingsmogelijkheden voor de voorzitter en de leden van het Rijkshuisvestingsberaad beperkt te houden. De voorzitter kan zich laten vervangen door een lid en de leden bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen b tot en met g, slechts door hun medeleden. De directeur-generaal van de Rijksgebouwendienst (hierna: de Rgd) kan niet als vervanger optreden. Hij en de directeur-generaal Rijksbegroting kunnen zich na instemming van de voorzitter laten vervangen door een door hen aan te wijzen functionaris, niet zijnde een van de overige leden.

In artikel 2, tweede lid, onderdeel f, wordt gedoeld op bijvoorbeeld de Raad voor de rechtspraak, landelijk opererende zelfstandige bestuursorganen en landelijk opererende rechtspersonen met een wettelijke taak. De Hoge Colleges van Staat en het Ministerie van Algemene Zaken nemen vanwege de inputfinanciering een bijzondere positie in in het rijkshuisvestingsstelsel. De vertegenwoordiger van deze organisaties is agendalid en mag zelf bepalen of hij wil deelnemen aan vergaderingen van het Rijkshuisvestingsberaad.

De keuze voor ’s-Gravenhage als vestigingsplaats van het Rijkshuisvestingsberaad is gemaakt omdat het merendeel van de afnemers daar zijn hoofdzetel heeft.

Artikel 3

In dit artikel is ingegaan op de positie, de taak en de competentie van de secretaris van het Rijkshuisvestingsberaad en zijn plaatsvervanger. Deze zijn in dienst van de Rgd. Het is daarom van belang in de regeling de positie tegenover hun functionele werkgever zo helder mogelijk te markeren. De secretaris van het Rijkshuisvestingsberaad en zijn plaatsvervanger zijn ten aanzien van de aan hen opgedragen taken en bevoegdheden slechts verantwoording verschuldigd aan de voorzitter van het Rijkshuisvestingsberaad.

Artikel 4

Het Rijkshuisvestingsberaad is een gezaghebbend orgaan dat een zwaarwegende rol speelt bij de vaststelling van de strategische kaders voor de participanten in het rijkshuisvestingsstelsel. Een en ander blijkt uit de bepaling dat niet alleen op verzoek van de minister adviezen worden uitgebracht, maar ook als het Rijkshuisvestingsberaad daartoe zelf aanleiding ziet. De onderwerpen waarover kan worden geadviseerd zijn niet limitatief opgesomd; alle onderwerpen die strategisch en kaderstellend zijn of hoofdelementen daarvan bevatten kunnen een onderwerp zijn waarover het Rijkshuisvestingsberaad zich buigt.

Artikel 5

Het Rijkshuisvestingsberaad mag zich laten bijstaan door deskundigen. Dat kunnen zijn externe deskundigen die door het Rijkshuisvestingsberaad worden ingehuurd of deskundigen van bijvoorbeeld de Rgd.

Artikel 6

Het zorgdragen voor de huisvesting betekent niet dat de directeur-generaal bepaalt waar het Rijkshuisvestingsberaad zijn vergaderingen houdt. In beginsel is het aan het Rijkshuisvestingsberaad zelf om die keuze te maken, in samenspraak met de Rgd. Het secretariaat wordt om praktische redenen wel gehuisvest bij de Rgd omdat op die wijze de optimale ondersteuning in personele en materiële zin kan worden geleverd.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S.M. Dekker

Naar boven